• No results found

Het beproeven van een schikking als doel van partijen voorafgaand aan de zitting

In document Geschikt of niet geschikt? (pagina 98-102)

en het beproeven va n een schik k ing

5.2 Het beproeven van een schikking als doel van partijen voorafgaand aan de zitting

Zoals geschreven, is ons vertrekpunt in dit hoofdstuk het antwoord van partijen op de voorafgaand aan de zitting aan hen voorgelegde stelling ‘Ik zal graag proberen een oplossing te vinden tijdens de zitting’. Deze stelling konden de respondenten beantwoorden op een vijfpuntsschaal (van ‘zeer oneens’ tot ‘zeer eens’).1 Na afloop van de zitting hebben we niet aan partijen voorgelegd hoeveel energie zijzelf vonden dat zij hadden gestoken in het beproeven van een regeling. Die vraag hebben we alleen aan de rechter voorgelegd, omdat in Nederland het vooral de rechter is die de regie in de zaal bepaalt en niet partijen. Hun eigen energie en initiatieven zullen vooral tijdens de schorsingen (‘op de gang’) tot uitdrukking komen, maar wat er ‘op de gang’ gebeurde hebben we niet systematisch geobserveerd.

Natuurlijk komt het af en toe voor dat in de zittingszaal een volgende stap in de schikkingsonderhandelingen gezet wordt op initiatief van een partij of diens advocaat/gemachtigde. Maar doorgaans wordt zo’n stap gezet in het kader van het door de rechter geregisseerde schikkingsgesprek, meestal in reactie op een gerichte vraag van de rechter of die partij nog tot een verdere stap bereid is (of een vraag van ver gelijkbare strekking). In onze beleving kwam een echt eigen initiatief van of namens partijen weinig voor, maar we hebben de schikkingsinterventies van partijen in de zaal niet systematisch geregistreerd.

In deze paragraaf kunnen we dus niet ingaan op de doelen van partijen voorafgaand aan de zitting in relatie tot hun energie of in relatie tot hun eigen schikkingsinter-venties tijdens de zitting. Wel kunnen we nagaan of er een verband bestaat tussen de antwoorden van partijen op de stelling ‘Ik zal graag proberen een oplossing te vinden tijdens de zitting’ en de uitkomst van de zitting. Maar voor we dat doen, geven we in tabel 26 weer wat de op de stelling gegeven antwoorden zijn.

We hebben in tabel 26 de antwoorden van partijen gegroepeerd. Als zij op de genoemde stelling antwoordden met ‘zeer eens’ of met ‘eens’ nemen we die samen als een ‘positief’ antwoord. Als er is geantwoord ‘beetje eens/beetje oneens’ noemen

1 Zie voor de desbetreffende vragenlijsten de bijlagen, documenten 02 en 04. Het gaat in beide documenten om de stelling bij vraag 5 onder c.

5 De gerapporteerde houding van partijen vóór de zitting

we dat in de tabel ‘neutraal’. De antwoorden ‘oneens’ en ‘zeer oneens’ nemen we samen als een ‘negatief’ antwoord.

Niet van alle partijen die meewerkten aan ons onderzoek hebben we antwoor-den. Soms omdat de vragenlijst voorafgaande aan de zitting helemaal niet is inge-vuld, soms omdat het antwoord op deze stelling niet is ingevuld. Er deden in dit stadium van het onderzoek zowel 81 eisers mee als 81 gedaagden – van wie enkelen na de zitting alsnog bedankten – terwijl wij van zeven eisers en van vier gedaagden geen antwoord op de stelling in ons databestand hebben. Het aantal antwoorden dat wij konden registreren was dus 151.

Tabel 26 Antwoorden van beide partijen op de stelling ‘Ik zal graag proberen een oplossing te vinden tijdens de zitting’

reactie op de stelling eisers gedaagden totaal

positief 44 41 85

neutraal 11 21 32

negatief 19 15 34

totaal 74 77 151

Bij 54 zaken/zittingen beschikken we over de antwoorden van beide partijen en is dus de samenhang in beeld te brengen. In tabel 27 hebben we dat gedaan, in getallen.

Er zijn bij drie verschillende antwoorden negen combinaties denkbaar. Ook hebben we in die tabel bij elk van die negen combinaties de uitkomst van de zitting vermeld.

Tabel 27 Samenhang in getallen tussen de antwoorden van partijen op de stelling ‘Ik zal graag proberen een oplossing te vinden tijdens de zitting’ en de uitkomst antwoorden eisers/

gedaagden aantal keren dat deze combinatie voorkwam

uitkomst

v s w

positief / positief 19 8 8 3

positief / neutraal 5 2 3 0

positief / negatief 12 5 4 3

neutraal / positief 4 4 0 0

Wat kunnen we concluderen op basis van deze twee tabellen?

Tabel 26 roept twijfels op over het verband tussen de visie van partijen op het vinden van een oplossing2 en de uitkomst van de zitting. Een absolute meerderheid van de respondenten (85 van de 151, neerkomende op 56.3%) staat immers positief tegenover een regeling, maar slechts in een minderheid van 42 van de honderd zittingen was de uitkomst anders dan voortprocederen, namelijk in 29 zittingen een schikking en in dertien zittingen een werkafspraak. Tussen droom en daad staan blijkbaar praktische bezwaren. Er blijkt inderdaad geen statistisch significant verband tussen de door eiser ingevulde houding tegenover een regeling en de uit-komst.3 Evenmin is er zo’n verband tussen de door gedaagde ingevulde houding tegenover een regeling en de uitkomst.4

In tabel 27 blijkt dat ook de samenhang tussen de gegeven antwoorden laag is: in 21 van de 54 gevallen waren de visies van beide respondenten gelijk. Dan blijkt verder dat de uitkomst in die gevallen verdeeld is. Een negatieve houding van beide partijen tegenover een regeling kwam in twee gevallen voor en de uitkomst is dan nog verdeeld. Een positieve houding van beide partijen kwam negentien keer voor en ook hier is de uitkomst verdeeld.

In tabel 27 valt op dat acht van de achttien schikkingen worden bereikt in de geval-len dat beide partijen positief tegenover een schikking staan. Dat is het hoogste getal in de kolom ‘schikking’. Tegelijk geldt dat de tien andere schikkingen bereikt zijn, terwijl ten minste één partij daar vooraf gereserveerder tegenover stond. Nog een opvallend gegeven is dat vijftien van de achttien schikkingen bereikt zijn, terwijl eiser daar vooraf positief tegenover stond; bij gedaagden geldt dat in acht gevallen.

Een verklaring hebben we daarvoor niet. Het toeval zou hier, gegeven de kleine

2 Sommige respondenten bleken de stelling anders geïnterpreteerd te hebben dan wij deze bedoelden. Met ‘een oplossing’ dachten wij vooral aan een regeling. Sommige respondenten dachten daarbij echter aan het tegen-overgestelde: een vonnis, of algemener ‘duidelijkheid’, of specifieker ‘gelijk krijgen’. Dat kwam naar voren uit de antwoorden op de daaraan voorafgaande open vraag naar de doelen op de zitting en ook uit de antwoorden op de vervolgvraag in de vragenlijst, waarop wij ingaan in de volgende paragraaf. We lazen dan ‘eens’ in reactie op de stelling, terwijl diezelfde partij wel in een vonnis gelijk wilde krijgen, of in ieder geval duidelijkheid. Zoals wij de stelling hadden bedoeld, zou de reactie daarop hebben moeten zijn, in zo’n geval, ‘oneens’ of ‘zeer oneens’

(dus negatief over een regeling). Tijdens het interview beschikten we over de ingevulde vragenlijsten en konden we dus op deze tegenstelling (gegeven zoals wij de stelling bedoeld hadden) ingaan. Daardoor werd in die ge-vallen steeds duidelijk – zij het pas na de zitting – hoe een respondent voorafgaand aan de zitting tegenover een regeling stond. In de tabel hebben we de reacties op de stelling waar nodig langs deze lijnen gecorrigeerd.

3 F(2, 73) = 0.41, p = .654 (M = 2.33, SD = 1.16).

4 F(2, 70) = 0.95, p = .392 (M = 2.52, SD = 1.11).

5 De gerapporteerde houding van partijen vóór de zitting

aantallen, een rol kunnen spelen. Ook kan het zijn dat de houding vooraf van par-tijen weinig relevant is voor de uiteindelijke uitkomst.

Dat wordt bevestigd als we uit tabel 27 de vijf rijen met minstens één positief ant-woord bezien in relatie tot de uitkomst respectievelijk de vijf rijen met minstens één negatief antwoord in relatie tot de uitkomst Dat leidt evenmin tot duidelijke verbanden. Zie daarvoor tabel 28.

Tabel 28 Van beide partijen was er minstens één positief of juist negatief in reactie op de stelling ‘Ik zal graag proberen een oplossing te vinden tijdens de zitting’ in relatie tot de uitkomst

door partijen gegeven antwoorden

v s w

abs % abs % abs %

minstens één positief (n = 46) 23 50.0 16 34.8 7 15.2

minstens één negatief (n = 26) 14 53.8 7 26.9 5 19.2

De conclusie moet zijn dat de reactie van partijen op de genoemde stelling geen voorspellende waarde heeft voor de uitkomst van de zitting.

We hebben ten slotte de antwoorden van de rechters op de stelling ‘Ikzelf zou graag met partijen en hun advocaten actief op zoek gaan naar een oplossing’ gecombineerd met die van partijen. Omdat de correlatie tussen de antwoorden van partijen al laag is, hebben we ons gericht op die gevallen dat alle drie (eiser, gedaagde en rechter) positief respectievelijk negatief antwoordden op deze stellingen. Dat eerste was tien keer en het laatste was maar één keer het geval. De uitkomsten bij deze tien keer waren: drie keer voortprocederen, vijf keer schikking en twee keer werkafspraak.

In het ene drievoudig negatieve geval was de uitkomst voortprocederen. Ook dit levert dus geen nieuwe inzichten op, alleen al door het zeer geringe aantal gevallen.

Statistische berekeningen hebben we met deze variabelen die in deze paragraaf zijn besproken verder niet uitgevoerd, omdat de betrouwbaarheid (interne consistentie tussen de variabelen) te slecht was om door te rekenen.5

5 alfa = -.020.

In document Geschikt of niet geschikt? (pagina 98-102)