• No results found

Beleidscoalities

Het grootste verschil tussen de reconstructie en ROM-project de Gelderse Vallei met betrekking tot de gevormde coalitie ligt niet zozeer in de betrokken partijen, maar de selectie van deze actoren en de reden waarom deze bij het beleid betrokken zijn. In het ROM-project werden de belangrijkste belangengroepen bij het proces betrokken, omdat op deze manier maatwerk voor de streek gevormd kon worden, en het beleid door de hele streek gedragen zou worden. Een groot draagvlak is dan ook het belangrijkste doel. Alle betrokken partijen hadden in grote lijnen hetzelfde doel, en wilden dit gezamenlijk, op ongeveer dezelfde wijze nastreven. Als de coalitievorming in de reconstructie vanuit dit perspectief van strategisch handelen bezien wordt, valt op dat nu niet in de eerste plaats alle partijen op dezelfde wijze hun doel proberen te bereiken, maar dat met behulp van een wet een doel opgelegd wordt.

Dit blijkt ook uit de vertegenwoordiging van de verschillende betrokken partijen in het beleidsvormingsproces. Niet alleen worden de regionale actoren (behalve de provincie) minder vaak bij de beleidsvorming betrokken en zijn er nauwelijks waarborgen voor daadwerkelijke invloed, ook is deze vertegenwoordiging veel indirecter dan in het ROM-project. Per belangengroep komen immers slechts één of enkele vertegenwoordigers in aanmerking om zich via de reconstructiecommissie bezig te houden met het beleid, waardoor nauwelijks gesteld kan worden dat er sprake is van een beleidscoalitie van verschillende partijen.

Machtsstructuur

Dat de machtsstructuur in de reconstructie totaal anders ligt dan in het ROM-project, blijkt al uit het feit dat maatregelen afgedwongen kunnen worden. Het ROM-project is gebaseerd op een meer gelijkwaardige verdeling van hulpbronnen tussen alle betrokken actoren, ook al bleek dat ook hier vanuit het rijk en de provincies wel enige randvoorwaarden gesteld werden. Met de reconstructiewet wordt een totaal nieuwe machtshiërarchie opgebouwd, met aan de top het rijk, die de randvoorwaarden voor de reconstructie vaststelt, en de reconstructieplannen hieraan kan toetsen. De provincie voert de regie over de planvorming en -uitvoering, en heeft voldoende machtsmiddelen om maatregelen en aanpassingen door te voeren. De gemeenten krijgt de uitvoerende taken en moeten de beslissingen van de provincies opvolgen. Ook de andere partijen hebben weinig invloed op de reconstructiemaatregelen. Het instellen van reconstructiecommissies is óók geen voorwaarde voor invloed van deze partijen. Hier is dus sprake van een in belangrijke mate top-down opgezette machtsstructuur, waarbij de ROM-elementen vrijwilligheid, draagvlak en gelijkheid sterk in belang afnemen. Reflexiviteit is in deze opzet afgenomen.

Spelregels

De interactie in het ROM-project is voornamelijk gebaseerd op informele spelregels -gevormd tijdens het proces- over hoe actoren met elkaar om moeten gaan, hoe overlegd wordt, afspraken gemaakt worden etc. Voorgenomen maatregelen werden vaak vastgelegd in de vorm van inspanningsverplichtingen. Op deze manier kreeg de streek voldoende flexibiliteit om zelf beleid te vormen, dat was aangepast voor de specifieke omstandigheden en problematiek in de regio. Deze flexibiliteit ging zelfs zo ver, dat voor de regio soms nationale regelgeving aangepast kon worden, en er dus sprake was van ‘rule-altering’ beleid. Ook de reconstructiewet heeft tot doel om beleid af te stemmen op de specifieke situatie in de concentratiegebieden, maar op een geheel andere wijze. Wèl moet het beleid gebiedsgericht gevormd worden, maar de maatregelen moeten voldoen aan duidelijke randvoorwaarden (die in de rijksuitgangspunten en beleidsprioriteiten verwoord worden), en worden formeel vastgelegd. Medewerking is ook niet meer vrijblijvend. De wijze van interactie tussen de verschillende actoren, de inspanningen, taken en verantwoordelijkheden zijn dus allemaal vastgelegd in formele spelregels.

Toch zijn er nog wel mogelijkheden om informeel afspraken te maken over het te voeren beleid: provincies kunnen met de reconstructiecommissies hun taken en bevoegdheden overleggen, en advies vragen aan de andere maatschappelijke actoren. De opzet van de wet is wel formeel en geeft nauwelijks waarborgen voor invloed van maatschappelijke belanghebbenden; het is echter de provincies niet verplicht om daaraan strikt vast te houden.

Beleidstheorie

De opzet van het ROM-project kon slagen, omdat de beleidstheorieën van de verschillende actoren gedurende het project convergeerden. Door de consensus over doeleinden en de wijze waarop deze nagestreefd moesten worden, stelden de verschillende actoren zich flexibel op. De wijze waarop de regionale actoren tegen het lopende ROM-project aankijken lijkt onveranderd: men is in grote lijnen tevreden over het verloop en de resultaten van het beleid,

en wil dan ook doorgaan via de ROM-aanpak. Ook de beleidstheorie van het rijk lijkt aan de inhoudelijke kant ongeveer hetzelfde te zijn gebleven. De rijksuitgangspunten geven ongeveer dezelfde problematiek weer als die men met behulp van het ROM-project wil aanpakken (buiten de introductie van de varkenspest als nieuw aandachtspunt). Ook over de manier van aanpakken van deze problemen denkt men nog hetzelfde. Met de reconstructie worden de problemen op regionaal niveau, vanuit meerdere invalshoeken tegelijk, geïntegreerd aangepakt.

De opvattingen over hoe de organisatie van dit beleid eruit moet zien, blijken bij het Rijk echter gewijzigd te zijn. Dit heeft een verandering van regels, hulpbronnen en coalitievorm tot gevolg. De in de wet weergegeven organisatiestructuur verlegt immers de beslissingsbevoegdheid over projecten en maatregelen naar de provincie, en stelt strenge voorwaarden aan het beleid en de plannen in het kader van de reconstructie, waardoor de onderlinge verhoudingen tussen de actoren sterk veranderen. Probeerde men immers met het ROM-project zoveel mogelijk betrokkenheid en kennis vanuit de streek te activeren, nu wordt een aantal waarborgen daartoe weggenomen, in ruil voor snelheid, overzichtelijkheid en resultaatgerichtheid.