• No results found

Indien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Indien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht. "

Copied!
97
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Deze fIlm is beschikbaar gesteld door het KITLV, uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV. Dit behoudt zich het recht voor een vergoeding te berekenen voor reproductie.

Indien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht.

Toestemming voor reproductie dient men schriftelijk aan te vragen.

Thisfilm is supplied by the KlTLV only on condition that neither it nor part of it is further reproduced without first obtaining the permission of the KlT LV which reserves the right to make a charge for such reproduction. lf the material filmed is itself in copyright, the

p~rmission

of the owner s of that copyright will also be required for such reproduction.

Application for permission to reproduce should be made in writing, giving details of the proposed reproduction.

SIGNATUUR

MICROVORM:

SHELF NUMBER MICROFORM:

MMETA 0113

(2)

,

IH~IEIIR" I IEIRII~IGIIE

11

IlIlilDIE IR III IIIB IE

J.M.A.WIJNAENDTS

VA RE A OT

(3)

11I11111111111 1~1~lrj~fimm li~fl~11 ~IIII

00761609

I~

11111

."

I<OHiHf.lIlK It-ISTiTUUT ':~

VOOR IA l'l 1I LANO. & VOU<E KU, '[,E

v. G leo$!raal 14

·s.Gravenhage

l-

(4)

HERINNERINGEN

UIT DE R.IMBOE

(5)

~ J t/()

J. M. A. WIJNAENDTS VAN RESANDT

(KAPALA KAMPONG)

HERI NERIN GEN UIT DE RIMBOE

MET TEEKEl I GEN A

MENNO VA MEETEREN BROUWER

UITGEVERS-MIJ. "WE:,T.FRIE LA D", HOORN

(6)

's-GRAVENHAGE, 23 October 1941.

VOOR WOORD.

Volgaarne voldoe ik aan het verzoek van den heer Wijnaendts van Resandt om een voorwoord bij zijne

"Herinneringen uit de Rimboe" te schrijven.

Deze geven toch een goeden kijk op den tijd, dat de pionier met theodoliet en meetketting het oerbosch be- trad om, na het vellen der woudreuzen, verbranden, pootgaten maken, enz., den jongen aanplant in den grond te brengen.

lIet is misschien wel goed, dat de tegenwoordige planter, wiens leven op wieletjes rolt, maar die terzelfder tijd een arbeid verricht, waarvoor men respect moet hebben, daar hij half producent, half dokter, misschien daarnaast nog machinist is, eens herinnerd wordt aan hetgeen de nu reeds lang door hem vergeten voorgan- gers hebben moeten doorworstelen, voordat de aan- plantingen in rij en gelid stonden en de opbrengsten kwamen.

Ook voor anderen, niet-planters, zelfs voor niet- lndischmenschen, kan het geen kwaad te zien, hoe men door zwaar werken en zelfontwilikeIing zich een positie verwierf, al was zoo nu en dan een pleiziertje niet on- welkom.

Daar de kleine oplaag van dit werkje den schrijver zeker geen winst zal bezorgen en hij dus meer in het belang van het lezend publiek dan van zichzelf dit boekje het licht doet zien, wensch ik hem veel succes met deze uitgave, ook om de door mij hierboven aangegeven redenen.

F. VAN PESKI,

Ondervoorzitter van het hoofdbestuur der Vereeniging "Oost en West".

(7)

I.

Of het nu kwam, dat de zucht naar avontuur mij in het bloed zat of dat het lezen van de boeken van Gustave Aimard daaraan schuld had, een feit is het echter dat op een gegeven oogenblik Nederland voor mij te klein ge- worden was en ik den drang om naar de tropen te trek- ken, nict langer kon bedwingen.

Ik zou echter nog heel wat bezwaren van de zijde mijner ouders hebben te overwinnen alvorens het oogen- blik voor vcr trek gekomen was.

Mijn vader had de illusie mij een familietraditie te doen volgen en door mijn vertrek naar Nederl.-Indië zou daaraan de bodem worden ingeslagen.

Hoe het echter ook zij, ik wist mijn planncn door te zetten en zoo sloeg eiIlde1ijk het uur van vertrek.

Ik voelde duidelijk, dat ik hiermede mijn schepen ach- ter mij verbranddc. Van terugkeercn, mocht het mij daarginds niet bevallen, was geen sprake meer. Ik moest doorzetten en alles aanvaarden wat ik kon krijgen. Ik ver- trok immers op goed geluk en van een vaste betrekking of eenige belofte daarvoor was geen sprake.

Nu

zou het 7

(8)

gevaarlijk zijn zooiets te ondernemen maar toen was het mogelijk te slagen.

Zij, die aan slechte voorteekenen gelooven, zouden er een zwaar hoofd in gehad hebben.

Het was een sombere dag, zoo'n echt Hollandsche mistige, kille Decemberdag. En daarenboven was het op een Vrijdag den 13en dat de reis vanuit Rotterdam met het s.s. de "Goentoer" van de Rotterdamsche Lloyd zou aanvangen. Het was een der eerste reizen van dit dubbel- schroef-stoomschip, hetwelk op dat oogenblik voor een der modernste en mooiste booten van de vloot van de Lloyd gold.

Momenteel is dit schip reeds lang onder sloopershan- den gevallen nadat het door een reeks van prachtige zee- kasteelen werd opgevolgd. Voor mij blijft echter de

"Goentoer" het mooiste schip dat ooit ter wereld be- staan heeft! Hij voerde mij immers naar het verre land, dat eens mijn tweede vaderland zou worden en waar ik zoovele jaren van ongekend geluk en voorspoed zou be- leven.

Toen wij langzaam wegstoomden door den Holland- schen \Vaterweg en de vaderlandsche kust in de verte ver- bleekte, had ik eerst recht het gevoel, da t de groote reis naar het avontuur was begonnen en dat ik voortaan al- leen op mijzelf was aangewezen en moest vertrouwen.

Natuurlijk reisde ik 2dc klasse, welke ik in die jaren met onderofficieren der Marine moest deelen en met wie ik spoedig goede vrienden werd.

8

"Ja, jongeheer," zei een oude zeerob, "het ziet er niet zoo best voor ons uit. Het is vandaag Vrijdag en dan nog wel de 13e! Als er nu nog een pastoor of een dominé aan boord komt, gaan we vast naar de haaien !"

Misschien heb ik het dus te danken aan het feit, dat geen dezer titularissen in een der havenplaatsen embar- keerde, dat ik veilig en wel Tandjong Priok bereikte!

De reis langs de Spaan- sehe kust en door de Golf van Biscaje maakte een diepen indruk op mij, die nog nooit iets van de we- reld gezien had.

Met de zeeziekte liep het goed af, ondanks alle avereehtsche raadgevingen mijner nieuwe vrienden, die er natuurlijk op uit waren mij flink voor den gek te houden.

Overal waar wij aanlegden, werd natuurlijk braaf ge- passagierd, zoodat mijn financiecle toestand cr niet beter op werd.

En nu waren cr geen moeders of vaders meer, die eens op het critieke oogenblik konden bijspringen!

Ik moest dus zuinig zijn, wilde ik van het kleine som- metje, dat ik al "appeltje voor den dorst" had mee- gekregen nog iets overhouden voor mijn eerste verblijf- kosten in Indië.

Misschien was het deze overweging, welke mijn koop- 9

(9)

mansinstincten deed ontwaken toen wij te Port-Saïd arri veerden.

Gedachtig aan de successen door de Oost-Indische Compagnie met den ruilhandel bereikt, probeerde ik mijn winterjas te ruilen tegen verschillende artikelen, welke ik voor een verblijf in de Tropen noodig had.

Onder de kooplieden, die onze boot overstroomden, was een inboorling, die mijn jas met begeerige en bewon- derende blikken taxeerde.

Het ging mij toch wel aan mijn hart van dezen trou- wen vriend afscheid te nemen. Zoovele jaren had hij me trouw gediend. Het was een zeer decoratieve jas met astrakan kraag. Alleen deze kraag reeds gaf den drager een cachet van voornaamheid. Daarbij had de jas zelfs de zeldzame eigenschap, dat bier of wijn, daarover bij ongeluk uitgestort, geen vlekken achterlieten.

Hoevele feestelijkheden deze jas ook moge hebben meegemaakt, van achtergelaten sporen was nooit iets te ontdekken: 's ochtends was alles door de jas weer ge- absorbeerd.

Het afscheid van zoo'n jas was eigenlijk tragisch en moest zwaar vallen. Maar er is op de wereld een bittere noodzaak en deze overheerschte toen te Port-Saïd.

a lang loven en bieden werden wij het eens. Ik kreeg de artikelen, welke ik noodig had in ruil voor "de"

Jas.

ooit zal ik het schouwspel vergeten toen de inboor- ling de jas aantrok! Hij was hem wel te wijd, maar de astrakankraag flatteerde hem werkelijk en maakte alles goed.

10

Hij scheen het in de jas eenigszins warm te heb- ben want de zweetdrup- pels parelden op zijn voor- hoofd.

Fier richtte hij zich op en met een laatsten groet stapte hij met vastberaden tred de woestijn binnen om zich in de een of an- dere afgelegen oase, uit hoofde van zijn jas, op zijn minst tot opperhoofd te laten uitroepen!

Een kostelijke herinnering aan deze havenstad.

11

(10)

II.

Om nog eens op Port-Said terug te komen, ik heb deze plaats steeds een merkwaardig oord gevonden.

Men bevindt zich daar, om met den titel van een be- :kende brochure te spreken, "op de grens van twee werelden, het \Vesten en het Oosten".

Het gevolg is, dat er een Babylonische spraakverwar- ring heerscht en men daar bijna alle rassen der wereld aantreft.

Helaas is het niet altijd de bloem dezer naties, welke te Port-Saïd vertegenwoordigd is. De gezichten der on- telbare zangers, goochelaars, guitaarbespeJers, handelaren enz. zijn niet in staat om altijd voldoende vertrouwen in te boezemen. Onwillekeurig dacht ik bij het zien van al deze lieden aan de dagelijksche rubriek van een bekend Fransch dagblad waarin een opsomming en beschrij- ving werd gegeven "an de personen, die ter verant\\oor- ding geroepen waren voor het plegen van verschillende ongerechtigheden.

Deze rubriek eindigde steeds onveranderlijk met de woorden: "Tout ce joli monde a été envoyé au Depot !"

12

Toen ik aan wal stapte werd ik omringd door een leger van "gidsen".

Iedereen betoogde, dat hij de erkende stadsgids van Port-Saïd en omstreken was en als bewijs daarvan toon- de hij een vies, groezelig uitziend stukje papier voor- zien van de noodige stempels.

Het viel mij moeilijk uit een keur van deze "Officiee- Ie" gidsen een keuze te doen. Eindelijk had ik gedeci- deerd maar dit , as aanleiding voor een onmiddellijke betaling van honorarium bij wijze van voorschot.

Het bedrag leek mij vrij hoog, maar vele andere groe- zelige documenten benevens een stortvloed van woor- den moesten bewijzen, dat ik eigenlijk nog zeer goed- koop uit was. Jauwelij~s had ik echter een kwartier door de stad gedwaald of op 'n plein ontmoetten we weer een gids, die de "Compagnon" van mijn begeleider bleek te zijn. 1et een buiging werd ik aan dezen voorgesteld waarna mijn gids het op een loopen zette en spoedig uit het gezicht was verdwenen.

Tadat ik van mijn verbazing was b komen zei de

"Compagnon" dal mijn eerste gids slechts bevoegd was om mij tot dit punt te begeleiden en dat hij nu als "offi- cieele" gids voor het volgcnde stadsgedeelte de taak van zijn voorganger op dezelfde voorwaarden zou overnemen.

Dat wilde dus zeggen, dat ik weer opnieuw hetzelfde salaris moest betalen. Ik was er tusschen genomen, dat voelde ik en om te voorkomen, dat ik oor ecn tweede keer aan een nieuwcn gids zou worden overgedaan be- taalde ik, zij het onder hevig protest van den, Compag- non", niet meer bij voorschot!

(11)

Ik heb daarna alle "bezienswaardigheden" van Port- Saïd goed gezien, maar hierover zal ik thans geen me- moires publiceeren!

Het gilde der pakjesdragers, hetwelk naar het groote aantal dezer lieden te oordeelen een belangrijke catego- rie der bevolking uitmaakte, zorgde voor een nieuwe verrassing. Maar ditmaal was deze verrassing bestemd voor een Hollandsch echtpaar, dat ook aan boord was en voor den eersten keer de reis naar Indië maakte. Dit echtpaar had zich voorgesteld om flinke inkoopen te doen van artikelen, welke het voor de tropen noodig had. Mis-

schien had men daarbij het beeld voor oogen van den statigen lakei of deftigen huisknecht, die wanneer zijn meesters aan het winkelen zijn, met pakjes beladen eer- biedig op eenige meters afstand achter hen aanloopt. In ieder geval werd een Port-Saïdsche pakjesdrager geënga- geerd en naarmate de inkoopen toenamen torstte hij een steeds grooter aantal pakjes. Respectvol liep hij achter zijn tijdelijke meesters aan.

Waren het misschien bange voorgevoelens, welke het echtpaar noopten herhaaldelijk angstig achterom te kijken?

Wie zal het zeggen, maar de rust keerde steeds terug bij het zien van al hunne schatten.

Bij het oversteken van een kruispunt moet het drama zich waarschijnlijk hebben afgespeeld. Een snelle blik achterwaarts en. . .. de pakjesdrager was spoorloos ver- dwenen en met hem alle pakjes.

Dit treurig verhaal, waarnaar ik met gepast mede- gevoel en meewarig gezicht luisterde, werd mij in een der café's waar het echtpaar om wat op hun verhaal te komen was neergestreken, in geuren en kleuren medegedeeld.

Vanaf dat oogenblik begreep ik waarom de Port-Saïd- sche pakjesdragers in tegenstelling van hun Europcesche collega's meestal vóór en niet achter hun meesters loopen.

Zoo keerden wij weer, rijker aan eenige ,kostbare"

ervaringen en doozen sigaretten - leve imon Artz - aan boord terug.

Toen de boot het Suezkanaal langzaam doorgleed was er slechts zand en nog eens zand te zien. '''las dat nu de woestijn vroeg ik me af. In ieder geval maakte dit land- 15

(12)

schap een troosteloozen indruk.

Hier en daar kwam eenige afwisseling door de kleine stations van de Kanaalmij., welke door wat dadelpalmen omgeven waren.

Goddank, dat waren tenminste boomen. In zoo'n om- geving maakt een boom opgang.

Wanneer ik mijn herinneringen van deze reis rang- schik denk ik onwillekeurig terug aan het Suezkanaal van 1918-'19.

\Vaar eerst niets dan zand te zien was, stond in dien tijd een groot tentenkamp, afgewisseld door vele barak- ken, als gevolg van den vorigen wereldoorlog. Ook toen leunde ik over de verschansing van de boot, die mij naar het vaderland terugvoerde. Hier en daar zag ik een Tom- my, op hooge beenen, tusschen de tenten scharrelen.

Een hunner, die het dichtst bij was monsterde onze boot met een blik vol heimwee. "Good-bye," riep ik en prompt kwam zijn antwoord: "Yes, you say good-bye.

That's easy as you go home. But I, I am going to he]} !"

Zoo ziet men een zelfde reis weer onder andere om- standigheden en met andere oogen. Maar ik was nog steeds op weg naar het beloofde land.

De bittermeren, het kleine en het grootc, brachten weer wat afwisseling.

Zoo sukkelden we voort en iedereen was blij, toen we eindelijk het Kanaal achter ons hadden.

De Roode Zee viel me lang niet mee ondanks het feit, dat ik veel van de warmte houd en er goed tegen kan.

Op die reis leek de Roode Zee echter wel een voor-

proefje van het hiernamaals. Wij hadden een licht bries- je van achteren, waardoor de wind door het varen veroor- zaakt, werd opgeheven.

Het was werkelijk ontzettend warm; misschien ook omdat wij er niet aan gewend waren.

Nu en dan werden de stokers uit de machinekamer aan dek gebracht en kregen zij bij wijze van afkoeling de eene puts water na de andere over het lichaam gestort.

De Indische Oceaan bracht eindelijk verademing.

Herinneringen uit de Rimboe. 2.

(13)

lIl.

Zonder verdere wederwaardigheden kwamen WIJ em- delijk te Tandjong Priok aan en had ik het einddoel van mijn reis, waarnaar ik steeds zoo vurig verlangd had, Ne- derlandsch-Indië, bereikt. Ik nam mijn intrek in Hotel 'Visse, daar ik dien avond m'n opwachting moest maken bij iemand, die op het Koningsplein woonde en voor wien ik een introductie had meegekregen.

Op dezen machtigen heer, wonende op een plein van welks naam roem en macht uitstraalde, had ik al mijn hoop voor de toekomst gevestigd. Hoe geheel anders zou dit alles uitvallen!

Ik schreef een beleefd briefje, waarin ik voor 's avonds belet vroeg, hetwelk mij genadiglijk om half negen werd toegestaan.

Het beroemde plein was niet zoover van mijn hotel en ik kon er best heen loopen, zei de hotelier. Dus toog ik om acht uur, nadat mij de te volgen route was uitgelegd, op pad.

Na eenig ronddwalen en vergeefsche pogingen om in-

landers, die ik tegen kwam, naar den juisten weg te vra- gen, straalde mij uit een voorgalerij een helder licht .. te- gemoet, in welks schijnsel ik twee heeren in gemakkelijke stoelen zag zitten. Ik dacht: "Hier zal ik maar eens vra-

gen hoe ik loopen moet." .

De kennismaking had een vlot verloop en voordat Ik het wist, zat ik ook in een gemakkelijken stoel met een whisky soda voor me.

Het gesprek vlotte best en wij spraken over Holland, mijn bootreis en over het leven in Indië.

De meest fantastische verhalen werden mij gedaan over het leven in de rimboe, van slangen, die zich onder tafel om je been en kronkelen en van reuzenhagedissen, die zich van woede opwonden als een klok, om daarna vanaf den zolder op de menschen te springen. Panters en tijgers waren de dagelijksehe bezoekers van hen, die op de plantages woonden.

De haren rezen mij te berge, maar om mij weer wat op mijn verhaal te doen komen schonken mijn nieuwc vrien- den maar weer een frissehen dronk in.

Ik werd verder in Indië ingewijd en hoorde dingen, waarvan ik nooit gedroomd of in Holland iets gehoord had.

Van praten, en vooral van praten in Indië, word je warm en zoo ongemerkt verdween de eene \ hisky soda na de andere door mijn keelsgat.

Gezelligheid kent geen tijd en de tijd vloog voorbij.

Mijn hoofd werd zwaar en het denken ging niet meer zoo vlot.

Aan het Koningsplein met den machtigen Bataviaal1 19

(14)

werd allang niet meer gedacht en het liep tegen vier uur , s morgens, toen ik gearmd met mijn nieuwe vrienden in Hotel Wisse terugkeerde.

He.t afsc.heid was aandoenlijk, want zij beloofden mij eeuwIge vnendschap en trouw. Zij zouden alles voor mij doen en mij aan een práchtbaan helpen!

Het was echter voor het laatst dat ik hen bij het och- tendgloren zou zien. Waar zij woonden of hoe zij heet- ten, heb ik nooit meer kunnen uitvinden. Den volgenden dag had ik een geweldigen kater, lichamelijk en geestelijk.

Ik had de gunst van den "Machtige" verspeeld en was weer geheel op mezelf aangewezen.

Toen ik het Hotel betaald had kon ik nog juist Ban- doeng halen, waar ik met de kapitale som van

f

3.50 in mijn zak onderdak vond.

Het Hotel, waar ik was afgestapt, werd beheerd door een dame, die in de wandeling "de leeuwin van Ban- doeng" genoemd werd.

Al spoedig bleek mij, dat deze "eerenaam" niet geheel ten onrechte verleend was. Zij was wel zeer resoluut en kordaat, maar overigens bl ulde deze leeuwin wel maar bijten deed ze nooit. Zij was eigenlijk zeer goedhartig van natuur en verdeelde hare moederlijke zorgen gelijke- lijk over alle gasten.

Spoedig waagde ik het haar om raad te vragen. Ik vroeg haar zonder omwegen hoe ik aan een betrekking

m~est ko~en op gevaar af, dat een dergelijke vraag aan mIJn credietwaardigheid afbreuk kon doen.

Zij was niet verbaasd en scheen dergelijke gevallen meer bij de hand gehad te hebben. ,,\Veet u wat u

20

doet 7" zei ze, "u gaat maar naar de Soos aan den over- kant, daar vindt u wel een baantje!"

Het klonk me vreemd in de ooren, maar zij keek me zoo goedhartig aan, dat ik niet aan haar woorden mocht twijfelen.

"Ik wil geen kellner maar planter worden !" zei ik.

"Juist daarom moet u naar de Soos gaan, want daar zitten 's avonds de planters uit de buurt te kaarten en een borreltje te drinken. Als ze in een goede bui zijn heb je de meeste kans en wordt u wel aangenomen."

Ik kreeg weer moed en maakte voor den volgenden dag een plannetje.

21

(15)

IV.

Het was niet zonder schroom in het hart dat ik den volgenden dag naar de Soos aan den overkant stapte op zoek naar de planters, die mij de reddende hand moesten toesteken.

Hier en daar zag ik groepjes, die gezellig met elkaar zaten tc keuvelen. Een eindje verder waren eenige hee- rcn aan het kaarten. ~laar neen, dat konden de planters niet zijn, die ik mij zoo geheel anders had voorgcsteld ! Eensklaps werd mijn aandacht getrokken door luid- ruchtige stemmen, afgewisseld door buldercnde lach- salvo's welke uit een ander gedeelte van hct soosgebouw schenen te komen.

Behoedzaam liep ik op dit geluid af,totdat ik in een tweede zaal van het gebouweenige heeren om een grootc ronde tafel met marmeren blad zag zitten. Ilet was iets aparts, die groote tafel, waarvan de pooten door een ijze- ren hoepel, welke als reeling dienst deed, verbonden waren.

~1idden op tafel stond een grootc karaf, welke voor de helft met een doorschijnend helder vocht gevuld was,

22

dat sterk aan jenever deed denken. De heeren, die in ge- makkelijke schommelstoelen zaten, hadden ieder een glaasje met hctzelfde vocht voor zich op tafel staan.

Om de beurt vertelden ze wat met luider stem, waarna steeds een daverend gelach volgde.

Ik nam hen van een afstand op. I Iet waren groote, ste- vige kerels met roodbruine gelaatskleur en ze leken mij niet gemakkelijk toe. Een van hen, de dikste van allemaal, zat het dichtst aan mijn kant en scheen mij nogal goed- hartig. Bij intuïtie voelde ik, dat dit de planters moesten

gaarne planter willen worden ?"

Het gcsprek aan

(16)

de ronde tafel was nu geheel verstomd en aller oogen waren op mij gericht.

De dikke hielp mij gelukkig uit de verlegenheid doof mij uit te noodigen naast hem te komen zitten.

Ze namen mij om de beurt een soort verhoor af, door- spekt met allerlei moppen. Ik werd er nu en dan braaf tusschen genomen.

Nadat zij zich voldoende met mij vermaakt hadden, zei de dikke eensklaps: "Vertel me nu eerst eens of het je werkelijk ernst is om planter te worden en hard te werken, want zonder dat laatste kan je nooit slagen. Het is hier bij ons in de Oost heel anders dan bij jou in Holland, bij moeders pappot, hoor !"

Ik verzekerde hem plechtig, dat ik hard zou werken en mijn uiterste best wilde doen.

"Nu," zei hij, "dan is het goed. Je kunt bij mij ge- plaatst worden als volontair op de onderneming voor vijf- tig pop in de maand plus één picol rijst. Kom vanavond maar eens bij me, dan spreken we nader af. Bonjour!"

Ik was dolblij en nam met diverse buigingen haastig afscheid.

's Avonds meldde ik mij aan het opgegeven adres, waar ik zeer hartelijk en gastvrij ontvangen werd door den dikke en zijn vrouw.

Hij bleek eigenaar te zijn van een klein theeland in het Soemedangsche, hetwelk door een zelfstandigen geëmplo- yeerde beheerd werd.

"Ik zal nu eerst den employé op de hoogte brengen, dat je daar komt, want je moet bij hem inwonen. Het zal

dus nog wel een paar dagen duren. voordat je naar boven kunt gaan," zei de baas, "in dien tusschcntijd zal ik je vertellen wat je op de onderneming doen moet en hoe je de reis moet maken. Morgen ga ik toevallig op de snip- penjacht te Rantjah-Ekek en dat kan jc dan, als aanstaand

planter, ook eens mee-

I II/j m~~e~~~d

het allemaal

11I1 prachtig en kwam tijd

~~ te kort om alle nieuwe

. \) {I t - . .

indrukken te verwerken.

!

~

:.

~ ~ Er was nog één pijn-

1111 "I 11 : lijk probleem op .te los-

~P;;:;:;" ';;;: I ~ ~ ~

sen: hoe moest Ik nu

" 11

-=

1 11\ . mijn

hote~

betalen? Ik

'1, fm

I''''''

<.. besloot hIerover maar

. eens eerlijk met den

~ I'

{ijl '

'1'~iW

baas te spreken. Hij

~lll~~lflllllijlmllll/lflljl rlllll~o

lachte, toen hij mijn verhaal gehoord had en zei: "Dat komt in orde, want voordat je vertrekt zal ik je een maand voorschot geven. Hier in Indië doen we allcs op voorschot !"

Hiermede was mijn eerste schrede gezet op den plall- tersloopbaan, welke nog zoovele gelukkige en voorspoe- dige jaren voor mij in hct verschiet verborgen zou hou- den.

(17)

v.

Zoo was dan eindelijk de gewichtige dag aangebroken dat ik naar de onderneming zou vertrekken.

Reeds in de vroegte, toen de zon nog niet aan de kim was verschenen en het berglandschap nog in den ochtend- nevel was gehuld, steeg ik met mijn bagage in een z.g.

"kahar balon", een inlandsch voertuig met drie paarden bespannen, om in snelle vaart in de riehting Soemedang te vertrekken.

Er zat een goeden gang in en als de koetsier vroolijk met zijn zweep klapte, schoten de vurige paardjes met een extra snellen ruk naar voren.

IJet landschap, waardoor wij h'okkcn, was schitterend.

Bijna uitsluitend reden ",ij door volkrijke streken met vcIe welvarende dessa's, de huizcn half verscholen achter heggen van "kembang sepatoe" en omgeven door klap- perboomcn.

Op de berghellingen waren de kunstig aangebrachte terrassen van de rijstvelden duidelijk zichtbaar.

Tu eens liep de weg stijl op en moesten de paardjes hun tred minderen, dan weer ging het honend den berg

26

af. Het was een typisch Soendaneesch landschap, waar- van de indrukken mij tot heden ten dage steeds onver- flauwd zijn bijgebleven.

Op een gegeven punt werd de weg zoo stijl, dat de paarden ons niet meer konden trekken. Het was een soort van kloof, waarin we nu zaten, maar blijkbaar had men er op gerekend dat hier meer krachtige hulp noodig was

,

want twee flinke karbouwen stonden klaar om ons lanazaam maar zeker naar boven te trekken. Toen we

b

weer op gelijken grond waren aangeland, stonden we tevens onder een soort afdak, dat midden op den weg was gebouwd. llier werd een goed kwartier rust gehou- den cn van paarden gewisseld.

Daarna ging het weer in snelle vaart verder het ge- bergte in.

Hoc verder we kwamen, hoc beleefder de mensehen waren. De kooplieden namen eerbiedig de breed gerande bambochocden \'a11 hct hoofd bij onze nadering.

Sommigen hurktcn terzijde van den weg totdat we ge- passeerd waren. Een "loerah" met gevolg te paard steeg ijling af zoodra hij ons gewaar werd.

Ik stond verbaasd over deze beleefdhcid en eerbewij- zen.

Eensklaps bracht onze koetsier zijn paarden met een ruk tot stilstand, bij ecn zijweg waar een groepje mannen om een draagsto I stond geschaard. \Vij hadden het doel van onren tocht bereikt, want hier leidde de bergweg rcgelreeht naar de onderneming.

IIet stuitte mij als jongeman wel eenigszin tegen de borst om, terwijl ik toch flink kon loopcn, in een draag-

(18)

stoel plaats te nemen en mij door mijne medemenschen naar boven te laten sjouwen.

Maar daar ik begreep, dat zooiets nu eenmaal "adat"

was, ging ik gedwee in den stoel zitten. Spoedig werd ik door krachtige handen opgetild en ging het over smalle bergpaden langs diepe ravijnen steeds hooger en hooger, totdat we na een goed uur de onderneming bereikten.

De ontvangst door den geëmployeerde was zeer harte- lijk en spoedig zat ik in zijn woning met een kop geurige thee voor me.

Het huis was geheel uit bamboe opgetrokken en stond op palen, zoodat de vloer zich eenige voeten boven den grond bevond.

Er waren vier vertrekken, twee groote en twee klei- nere, die als slaapkamers dienst deden. De voorste kamer was het dichtst bij den ingang gelegen en diende als huis- kamer terwijl de ruimte daarachter als eell<amer gebrüikt werd. De wanden waren van dubbel gevlochten bamboe gemaakt maar als het hard woei, ging de wind er even goed doorheen.

Wanneer men van de eene naar de andere kamer ging, golfde de bamboe vloerbedekking mee, alsof men op zwak ijs liep.

Aan de wanden hingen hertegeweien, terwijl eenige foto's en platen, uit geïllustreerde bladen geknipt, tusschen het vlechtwerk van den bamboewand waren gestoken.

Eenige gemakkelijke stoelen, een paar eenvoudige tafels en in de slaapkamers twee houten bedden vertegen- woordigden zoowat de geheele inventaris.

Ik was best tevreden met mijn nieuwe tehuis en liet mij de rijsttafel met kip en vele onbekende gerechten

goed smaken. .

's Nachts was het frisch in het gebergte en Ik kon de wonen deken, die ik op het bed vond, best gebruiken.

Wij gingen vroeg ter ruste, want het was voor ons ook weer vroeg dag. Om 6 uur moest ik op het ochtendappèl zijn, waar de namen van de inlandsche arbeiders werden afgeroepen en het werk werd ingedeeld. . .

Daarna gingen wij ontbijten, hetgeen naar verkIezmg uit brood of een bordje ,;bfas ketan", een soort kleverige bruine rijst, welke met "goelah djawa" of "santen" gegeten werd, bestond.

Ik koos het laatste, want het brood, dat door een Chi- nees te Soemedang gebakken werd en anderhalven dag oud was, smaakte zuur en lag me zwaar op de maag. Ik zwoer bij rijst in allerlei vorm en in tijden van voorspoed of tegenspoed en beperkte geldmiddelen is de rijst altijd mijn trouwe metgezel geweest, die uitkomst bracht.

Na het ontbijt werd ik naar een groote loods gebracht, die bestond uit een geraamte van ruwe palen en balken, bamboe wanden met leem afgedekt en pannendakbedek- king.

Dit alles droeg den wijdschen. naam van "theefabriek"

en hier zou voorloopig het gebied van mijn werkzaamhe- den liggen.

De vloer van de "fabriek" bestond uit vastgestampte leem, verder was er een met de hand gedreven theeroller, terwijl in het achterste gedeelte van het gebouw twee

29

(19)

rijen gemetselde oventjes stonden. Onder het pannendak bevond zich weer een soort bamboezolder, welke als ver- flens-inrichting dienst deed.

Toen ik later werkzaam was in de meest moderne thee- fabrieken met mechanisch gedreven rollers, sirocco's en sorteermachines, heb ik nog dikwijls teruggedacht aan deze primitieve fabriek in het Soemedangsche.

En toch, ondanks het reusachtig verschil in inrichting en bereiding, deed deze thee in kwaliteit, geur en smaak volstrekt niet onder voor die welke bereid was in de prach- tige moderne theepaleizen.

VI.

Zoo langzamerhand werd ik in de geheimen der thee- cultuur inge\vijd.

, s Morgens ging ik eerst naar den verflenszolder om te onderzoeken of de theebladen, welke sedert den vorigen dag lagen uitgespreid, reeds voldoende "crwelkt waren, hetgeen aan verschillende kenteekenen te zien was.

Daarna begaf ik mij naar een aangebouwd donker schuurtje waar de gerolde thee gefermenteerd werd.

Tenslotte werd mij de werking der gemetselde oven- tjes getoond.

Deze werden eerst gevuld met gloeiende houtskool, waarna zij werden afgesloten door passende ramen van fijngevlochten ijzergaas.

Op dit gazen raam werden de gefermenteerde thee- blaadjes dun uitgespreid en aan de hitte der houtskool blootgesteld.

Dit drogingsproces eischte veel oplettendheid, daar er steeds voor gezorgd diende te worden, dat alle theeblaad- jes gelijkelijk verwarmd werden.

Aanhoudend moesten de lagen thee omgewerkt worden

(20)

teneinde te sterke roostering of verbranding te voorkomen.

Den geheelen dag was ik met de contröle van al deze bereidingswerkzaamheden in de fabriek bezig.

Daarbij kwam dan nog het sorteeren van de reeds ge- droogde thee, de verpakking en verzending van het pro- duct, terwijl ik 's middags het versch geplukte theeblad, dat door de pluksters in de fabriek weru gebracht, moest afwegen en betalen.

Dit alles gaf mij een volle dagtaak en ik moet be- kennen, dat ik dit werk zeer interessant vond en het met veel animo verrichtte.

Na eenige maanden in de fabriek werkzaam te zijn ge- weest, mocht ik ook eens met den geëmployeerde een kijkje in de theetuinen nemen, teneinde ook van het tuin- werk op de hoogte te worden gebracht.

Dat viel mij in het begin lang niet mee.

Als bewoner van de lage landen gevoelde ik mij op zwaar bergterrein in het geheel niet thuis. Ik kon in het begin met moeite meekomen, terwijl ik zuchtte en zwoeg- de als een oude motor op zijn hoogste versnelling bij het nemen van een steilen bergrand.

's Avonds had ik pijn in al mijn spieren en was blij eens in een gemakkelijken stoel te kunnen uitrusten.

Geleidelijk geraakte ik aan het bergterrein gewend, zoodat ik het een genot vond een groot gedeelte van den dag in de heerlijke natuur te kunnen doorbrengen.

Tot dusver was het weer, begunstigd door den Oost- moeson, mooi en droog geweest. Langzamerhand kwam de kentering met onweders en zware regens opdagen. Dit veroorzaakte in de tuinen een groote verandering. Het 32

werkvolk was druk bezig met het versterken en uitdiepen van afvoergoten, het verbeteren en aanleggen van ter- rassen op de steile berghellingen, waar de theeheesters ge- plant waren. lIet loopen in de tuinen werd nu bijna on- doenlijk voor mij.

",-. a

De gele leemgrond, die in den drogen tijd hard en stoffig was, werd nu in een glibberige massa herschapen.

HeTinneringcn uit de Rimboe. 3.

33

(21)

Verschillende malen gleed ik uit en viel languit in de modder tot heimelijk vermaak van koelies en plukvrou- wen, die hiervan op een afstand getuigen waren. De ge- employeerde instrueerde mij hoe ik in dezen tijd van het jaar moest loopen. Hij deed zijn schoenen uit en liep evenals de inlanders op bloote voeten.

Het was bewonderenswaardig te zien hoe het werkvolk gemakkelijk door de glibberige brei liep door de teen en diep in den grond te drukken om zoodoende houvast te krijgen.

Dit experiment viel me niet mee. want mijn voeten waren niet gehard, zooals die der inlanders, om dagelijks over aarde, boomwortels en steenen te kunnen loopen en hoewel ik nu niet meer zoo dikwijls uitgleed, zat ik spoe- dig vol schrammen en wonden.

Maar in Indië is alle leed spoedig weer vergeten en als natuurliefhebber besteedde ik meer aandacht aan de fau- na van het bergland.

Hoewel er in de omgeving geen zwaar oerbosch aan- wezig en daardoor de wildstand slechts schaarsch was, wa- ren er toch vele soorten vogels op de onderneming te vinden.

Voor de planters is de jacht op wilde varkens en her- ten steeds een aangename verpoozing in hun eenigszins eentonig bestaan.

Daar er dus niet veel grof wild te vinden was moesten wij ons vergenoegen met de jacht op wilde boschkippen en duiven, die in groote verscheidenheid aanwezig waren.

Zoo verliep de eene dag na den andere zonder dat wij wisten of het Maandag of Dinsdag was.

34

Het leven ging voort in regelmaat en eentonigheid, maar zorgen maakten wij ons gelukkig niet.

Geld hadden wij niet veel noodig en zouden wij daar- boven toch niet kunnen uitgeven. Een bordje rijst was al- tijd te krijgen en kippen kon men billijk voor slechts 25 cent koopen.

\\Tic weet hoelang ik daar nog gebleven zou zijn als er niet een brief uit Bandoeng was gekomen, die een groote verandering in mijn leven zou brengen.

Tijdens mijn verblijf in het Hotel te Bandoeng had ik met iemand kennis gemaakt, die op een hooggelegen kinaland in het Penggalengansche werkzaam was.

I lij schreef mij, dat er op de onderneming een baantje als geëmployeerde op

t

75.- 's maands vacant was en als ik spoedig solliciteerde, zou ik, met goede aanbevelin-

gen van mijn chef, een kans hebben.

Ik liet er geen gras over groeien en spoedde mij naar Bandoeng om de zaak met mijn baas te bespreken.

Hij had er eerst niet veel ooren naar, want het was een geheel andere cultuur en ik was juist zoo goed op dreef in de thee. Daarbij waarschuwde hij mij, dat het me zeker niet zou meevallen. De nieuwe baas, dien hij wel kende, stond als een ongemakkelijk heer bekend, die zeer veel van personeel wisselde. Bij het minste, dat hem niet beviel, stond ie op straat.

Dat alles klonk niet zeer opwekkend en aanmoedigend, maar het vooruitzicht van het maken van promotie en 35

(22)

een zelfstandigen werkkring gaven den doorslag. De baas gaf gunstige inlichtingen en ik ontving tenslotte mijn aanstelling zonder mijn nieuwen meester eerst gezien te hebben.

VII.

De vcrandering van betrekking riep in de eerste plaats wecr niClm'C fimmcieele problemcn te voorschijn.

Tot dusvcr had ik bij iemand ingewoond en was het niet noodig geweest zelf cigcn meubels te bczittcn.

u ik ech ter ecn zelfstandige positie

"i zou bekleeden, mocst

; ik ook over ecn eigcn inboedel beschikken.

Dat zou geld kos- ten, hoe bescheiden mijn eischcn ook wa- ren, cn geld was nu juist ecn artikel, dat ik nict bezat.

Ik begon alvast om te Bandoeng bij" de Leem in an Ban- doeng" af te stappen.

Deze dame ontving 37

(23)

mij alsof ik haar zoon was en toen zij vernam, dat ik pro- motie had gemaakt, zwol haar boezem van rechtmatigen trots, daar zij zich eenigszins beschouwde als de grond- legster van mijn toekomstige carrière.

Bij een moeder gaat een zoon gaarne te biecht en daar- om maakte ik haar deelgenoot van mijn financieele

"puzzles" in verband met den aankoop van meubilair.

"Dat beteekende niets," zei ze. "Je gaat maar naar den venduhouder en je zegt, dat ik je gestuurd heb. Hij levert je alles op afbetaling." Alweer "minta perskot" dacht ik.

Dat gaat toch wel vlot in Indië.

Toen ik bij den venduhouder kwam, zocht ik een alh gaart je van meubels bij elkaar, die van verschi11ende ver-

koopingen waren overgebleven. Op stijl werd natuurlijk niet gelet cn ik· was al blij, dat ik het hoognoodige voor een schappelijk prijsje kon koopen op voorwaarde van af- betaling met

t

10.- per maand. Het transport zou nog eenige moeilijkheden opleveren want ik moest koelies van de onderneming naar Bandoeng zenden om de meu- bels te halen, daar er niemand in de stad bereid was om den zwaren tocht naar boven te maken.

Zoo vertrok ik dan weder met het bekende inlandsche rijtuigje met drie paarden bespannen uit Bandoeng, maar thans in de tegenovergestelde richting als de vorige maal.

De reis verliep niet zoo vlot als den eersten keer.

Het rechtsche paard trok verwoed naar de rechterzijde van den weg en het linksche paard deed even hard zijn best om geheel links te loopen, met het gevolg dat wij ontelbare malen moesten stoppen om het tuig weer op de

38

juiste plaats te brengen en nu en dan met touwtjes aan elkaar te binden.

Te Tjiparaj wisselden wij eindelijk van paarden en daarna werd de weg steeds steiler.

Het werd er niet beter op want wij zaten midden in den Westmoeson en het begon hard te regenen.

Wij waren nog lang niet aan het eindpunt van de reis toen het middaguur verstreken was, terwijl wij reeds te zes uur in den ochtend vertrokken waren. Eindelijk, na nogmaals van paarden gewisseld te hebben, kwamen wij op een punt aan waar de rijweg ophield en inlanders met een paard onder een afdakje stonden te wachten.

Toen ging het, nu eens door het bosch, dan weer door kina tuinen met hoogopgeschoten boomen, verder.

Een man liep voorop om den weg te wïzen, terwijl de dragers met mijn bagage volgden.

Het liep tegen vier uur toen ik op de onderneming aan- kwam cn voor het huis van den administrateur stilhield.

Ik steeg van mijn paard terwijl het pijpesteeltjes regen- de en het water uit mijn schoenen liep.

Bescheiden bleef ik aan den ingang van de voorgalerij staan, waar een zwaargebouwde man in een luien stoel lag.

Naast hem stond op een tafeltje een flesch Rijnwijn en een pas gevuld glas.

JIij nam mij eens goed op en zei: "Zoo, ben je daar."

Na eenige oogenblikken stilte, welke hij gebruikte om met één teug zijn glas leeg te drinken, richtte hij zich op-

nieuw tot mij met de woorden: "Je doet het beste om maar direct naar je huis op de afdeeling door te rijden, 39

(24)

want je bent nu toch al nat en dan ben je daar nog vóór donker. Morgen zal ik wel iemand zenden om je te ver- tellen wat je werk is. Tot ziens dan !"

Het was duidelijk genoeg, ik moest maar weer vertrek- ken en ik had nog geen meubels! De ontvangst was zóó koel en de toon waaarop alles gezegd werd was van dien aard, dat ik niets durfde te antwoorden.

Ik stecg dus weer te paard en met den wegwijzer voor- op ging het nlj langs een smal boschpad door een dicht oerboseh.

Mijn gemoedsstemming was na de ontmoeting met mijn niemvcn baas niet van de opgewekste. De stroom en- de regen was ook al niet geschikt om mij aangenaam te stemmen.

Onderweg troostte ik mij met de ge- dachte dat 't nog ,,·cl zou meeval- len ; dat er natuur- lijk wel voor eeni- ge meubels en wat eten voor mij ge- zorgd zou zijn.

Maar de werke lijklleid was helaas anders!

Het begon al donker te worden toen ik op de af- decling aankwam.

Mcn wr..es mij een kleine bambocwoning, bestaande uit drie kamers.

De deur stond wagenwijd open n nadat de koelies mijn schamele bagage in het huis hadden gezet, verdwe- nen zij in de naburige kampong.

Ik trad de woning binnen, welke geheel leeg was! Mijn bagage was het eenige wat er tond. Ik dacht bij mezelf :

\Vat ben ik begonnen? 1ijn kleeren plakten me op het lijf want ik was doornat. Ik begon mct in het halfduister van kleeren en schoenen te wisselcn.

Juist tocn ik daarmede gereed was, hoorde ik iemand bescheiden aan de deur kloppen.

IIet was Sarantah, de mandoer van de afdceling die door de koelies van mijn aankomst verwittigd was.

Ik beduidde hem zoo goed en zoo kwaad als het ging, dat ik honger en dorst had en dat mijn mcubels van Ban- doeng moesten worden gehaald.

Dit alles is allang, al heel lang geleden maar nooit zal ik vergeten wat Sarantah, op di n avond, dat het mij zoo droef te moede was. voor mij gedaan heeft.

-p

(25)

VIII.

Nadat Sarantah vertrokken was, liet ik mijn gedachten terwijl ik tegen een deurpost geleund stond, den vrijen loop.

Hoelang ik zoo in het duister gestaan heb, weet ik niet, maar eensklaps werd ik opgeschrikt door het geluid van vele voetstappen, welke langs mijn nieuwe woning gingen.

Het schijnsel van een licht drong door de geopende deur naar binnen. Sarantah was teruggekeerd, gevolgd door vele inlanders, die zware vrachten torsten. Hijzelf had een walmend olielampje in de eene en een, met een doek afgedekt, presenteerblad in de andere hand.

Op aanwijzing van Sarantah werd een soort rustbed, waarop een matje lag, in de achterste kamer geplaatst.

Daarna volgden een groote pakkist en een leege thee- kist, welke in het andere vertrek werden neergezet.

De groote pakkist werd ook bedekt met een matje en diende als tafel terwijl de omgekeerde theekist als stoel bedoeld \-"as.

Nu werd het walmende lampje op de "tafel" geplaatst

en het presenteerblad daarnaast gedeponeerd.

Dit laatste bevatte een schaal met warme rijst, een pot met thee, een kopje met suiker en een groote tros prachtige rijpe pisangs.

Nadat de dragers vertrokken waren, hurkte Sarantah voor mij neer en terwijl hij naar de "tafel" met de uit- gestalde gerechten wees, vroeg hij eerbiedig of er nog iets van mijn verlangen was.

Nu deed ik spontaan iets, dat geheel in strijd met de in Indië heerschende "adat" was. Ik liep op hem toe, greep zijn hand en schudde deze hartelijk terwijl ik poog- de met alle Soendaneesche woorden, waarover ik beschik- te, uiting te geven aan mijn dankbaarheid voor zijn hulp.

Er kwam een glans van genoegen op dit anders zoo onbewogen gezicht en nadat hij was opgestaan, liep hij achterwaarts, onder het maken van vele buigingen, naar de deur.

Toen hij in de duisternis was verdwenen, viel ik als een roofdier op de schaal met rijst aan, waarvan de inhoud snel verminderde. lIet duurde niet lang of ook de pisangs waren opgegeten. Daarna volgde het eene kopje thee na het andere.

Spoedig voelde ik mij, met droge kleeren en een ge- vulde maag, een geheel ander mensch.

Het pessimisme voor de toekomst had eensklaps voor een onverwoestbaar optimisme plaats gemaakt. Ik voelde aandrang om te zingen of een deuntje te fluiten.

Maar de vermoeienissen van den afgeloopen dag deden

!:ich in steeds sterkere mate gevoelen. Ik begon maat- regelen voor den ingevallen nacht te nemen. Eerst moest

(26)

ik de deuren van mijn huis sluiten. Dat was geen moei- lijke taak, want op geen der beide deuren waren sleutels.

Een daarvan hing bovendien nog scheef in de hengsels, zood at deze niet geheel gesloten kon worden.

Dit waren slechts kleinigheden, \vant ik bezat immers toch niets, dat gestolen zou kunnen worden en wal kon er verder nog gebeuren?

Ik ging naar de kamer waar de rustbank stond, deed mijn schoenen uit, hing mijn jas aan een spijker, welke ik in de wand ontdekte, maakte van eenige kleedingstukken uit mijn bagage een bundeltje, dat als hoofdkussen dienst kon doen, en nadat ik mij op de bank uitgestrekt had, trok ik een oude regenjas bij wijze van deken over me heen.

Het duurde niet lang of ik viel in een diepen slaap, waaruit ik niet eerder ontwaakte dan tegen ongeveer vijf uur in den ochtend.

\Vaarschijnlijk zou ik nog wel langer geslapen hebben als het niet zoo ontzettend koud was geweest.

I Iet was werkelijk bitter koud, hetgeen te verklaren was uit het feit, dat de onderneming op ecn hoogte van 6000

voet \ as gelegen.

De afkoeling was zóó intens, dat cr in de vroege mor- genuren een sterke mist en dauw ontstond. Op sommige tijden van het jaar waren, vooral in de dalen, de dauw- druppels op de bladeren der kinaheesters bevroren.

Maar een dergelijk verschijnsel was niet in het belang der jonge kinatuinen, welke dikwijls geheel of gedeeltelijk doodvroren.

Na zoo'n koude ochtend brandde de zon om een uur 44

of tien weer fel op de planten, waarvan de bladeren dan zwart werden, een zeker teeken, dat de boompjes bevro- ren waren.

Zooiets had ik niet vermoed, dat in Indië mogelijk was.

Ja, het was zelfs zóó sterk, dat op een ochtend, waar- op het weer zoo erg gedauwd had, zich ijzel gevormd

had op een plank, die buiten voor mijn deur lag, waar an ik een ijsbal maakte.

Op dien eersten ochtend was het dan ook gruwelijk koud en ik besloot maar om op te staan, daar ik het in mijn kIeeren zeker warmer zou hebben. Tegen half zes kwam Sarantah weer om mij te '.vekken, maar toen hij zag, dat ik al gekleed was, gingen wij samen naar de nabij- gelegen kampong, waar· de z.g. rol voor het werkvolk ge- houden werd.

Toen ik terugk\yam had de vrouw van Sarantah het

"ontbijt" bestaande uit rijst, vruchten en thee voor mij op de pakkist-tafel gereed gezet, zoodat ik niet met een leege maag de tuinen behoefde in te gaan.

Juist had ik ontbeten toen ik een ruiler zag naderen, die voor de deur van mijn woning afsteeg.

I Iet was de eerste geëmployeerde. die mij stevig de hand schudde en welkom heette op de onderneming.

llij had opdracht om mij van alle werkzaamheden, die ik moest verrichten, op de hoogte te brengen.

\Vij gingen samen te voet door alle tuinen van mijn afdeeling en om alles goed te kunnen onthouden schreef ik zijn instructies, ,. enken n raadgevingen netjes in e n notitieboekje.

45

(27)

Mijn afdeeling was zeer uitgestrekt en bestond gedeel- telijk uit jonge kinaplantsoenen, varieerende van één tot

drie jaar oud, gedeeltelijk uit oerbosch.

leder jaar moest van het oerbosch een stuk ontgon- nen worden.

Het was een interessante afdeeling, waar voor een jong planter veel te leeren viel.

Mijn begeleider toonde mij de kenmerken van de ver- schillende kinasoorten en leende mij eenige boeken over de kinacultuur, waarin ik ijverig ging studeeren.

IX.

Uit de boeken van den eersten geëmployeerde putte ik heel wat kennis van de kinacultuur.

Ik had mij in het geheel geen rekenschap gegeven waar de kinaboom eigenlijk vandaan kwam. Aanvankelijk dacht ik, dat deze plant inheemsch was en vroeger reeds in de oerbosschen van Java voorkwam.

iaar ik deed nu de ontdekking, dat de kinaboom een vreemdeling was, die uit verre streken, uit Zuid-Amerika tot ons was gekomen.

Reeds in de vroegste tijden schenen de Indianen, die in de streken van Peru en Columbia leefden, bekend te zijn geweest met de geneeskrachtige eigenschappen van de kinabast bij de bestrijding v:m koorts.

Hoewel deze inboorlingen meestal in waterrijke gebie- den woonden, waar men mocht veronderstellen dat vele gevailen van koorts heerschten, kwam deze ziekte daar in het geheel niet voor. Dit werd als een aanwijzing be-

schouwd, dat de Indianen de kinabast tijdig aanwendden om koorts te voorkomen of snel te genezen

Ongeveer in 1600 werden gevaren bekend, dat in Zd.

(28)

Amerika wonende blanken door het aanwenden van de kinabast in den een of anderen vorm volkomen van de gevaarlijke derdedaagsehe koorts genezen werden.

Eerst in 1855 konden de eerste kinazaden en plantjes door de bemoeiïngen van den destijds zeer bekenden Dr.

Junghuhn, bijgestaan door zijn verdienstelijken helper Dr. De Vrij, in Java geïmporteerd worden.

De eerste plantjes werden te Tjibodas uitgezet, waar zij in den beginne een minder florissant voorkomen had- den.

Later werden zij naar beteren grond en beter klimaat

overgebracht en door de goede zorgen van genoemde des- kundigen konden de plantjes zieh snel en kraehtig ont- wikkelen.

De toenmalige Courverneur-Cencraal Pahud deed al- les wat in zijn vermogen lag om de vestiging van een kinacultuur in ederl. Indië te bevorderen.

Uit dankbaarheid voor zijn ondervonden steun, werden de eerste kinaplantjes naar hem genoemd.

Het bleek echter spoedig, dat de "Pahudiana's" een zeer gering ehininegehalte bevatten, zoodat het niet raad- zaam geacht werd deze soort verder te kweeken. Later wer- den de soorten "Ledgeriana" en "Succirubra" ingevoerd, waarvan vooral de eerste, welke naar den Engelschman Ledger genoemd was, zeer waardevol bleek te zijn.

"Ledgeriana" kwam ook voornamelijk voor op de on- derneming, waar ik nu werkzaam was. Deze planten had- den een zeer hoog chinine-gehalte en werden dikwijls ver- ent op "Succirubra", omdat laatstgenoemde met minder chininegehaJte een zeer krachtig wortelstelsel bezat,

waardoor een goede combinatie ontstond.

Ter eere van Dr. Junghuhn vond ik later een monu- ment, dat te Lembang boven Bandoeng was opgericht.

Dit alles putte ik uit de geleende boeken. Nu wist ik tenminste iels meer van den oorsprong van de cultuur, waarin ik ele jaren werkzaam zou zijn. Dat was alles goed en wel, maar de practijk moest ik toeh nog leeren en dat deze niet zoo gemakkelijk was, zou ik weldra aan den lijve ondervinden.

Er kwam e n bevel, dat alles gereed gemaakt moest worden om tot de ontginning van 100 bouws oerbosch over te gaan.

De grenzen van dit complex bosehterrein moesten worden opengekapt opdat de boschhakkers zouden weten tot hoever alles geveld moest worden.

Ik ging met deze ploeg mede en daar ik nog nooit in een oerbosch geweest was, vond ik dit werk zeer interes- sant.

Herinneringen uit de Rimboe. 4. 49

(29)

Ik dacht aan de verhalen van den "woudlooper" en

"spoorzoeker" en kon mij nu eenigszins voorstellen in welke omgeving deze avonturen zich hadden afgespeeld.

Soms was het binnen in het bosch zoo'n warnet van in- een gegroeide boom en en takken, dat men daarin met moeite kon doordringen.

Hier en daar kwamen ook gedeelten voor, welke met uitgestrekte bamboestoelen begroeid warcn.

Sommige dezer bamboesoorten zaten vol met scherpe doorns, waardoor ik spoedig onder schrammen en \\'on- den kwam, en mijne kieeren hier en daar gescheurd wer- den. Gelukkig had ik leeren rijkappen aan, want anders zou het ook onbegonnen werk gewecst zijn om in het oerbosch door tc dringen.

Telkens stootten wij op d\\'erghertjes, die snel weg- vluchtten.

Dan weer zagen we groepen "loetoengs", zwarte apen, die onder het uitstooten van allerlei angstgeluiden een goed heenkomen zochten.

Prachtig gekleurde duiven, boschkippen en zeldzaam mooie eekhoorns waren in grooten getale aanwezig.

Ik merkte wel, dat ik hier in een jachteldorado ver- zeild was geraakt, waarvan ik later de voordeel en zou plukken.

De inlanders gingen, al kappende met hun lange mes- sen, voorwaarts, terwijl ik met het kompas in de hand de richting aangaf.

Toen de grenzen opengekapt waren, ging Sarantah er op uit om in verschillende streken, waar hij goed bekend was, een groot aantal boschkappers te zoeken.

Spoedig kwam hij met een vijftigtal inlanders terug, die behalve een bundeltje met kleeren ook meestal hun eigen bijlen meebrachten.

Verdere gereedschappen werden hun in bruikleen ver- strekt.

Nu werd met de ontginning een aanvang gemaakt, het- geen een geweldige drukte gaf. I Iet werkvolk werd over het boschcomplex verdeeld en spoedig hoorde men het kappen en kraken an takken van het z.g.onderbosch, hetwelk uit de kleine boomen en struiken bestond, welke in de schadm der woudreuzen waren opgegroeid.

Toen eindelijk de woudreuzen aan de beurt kwamen, hoorde men tot ver in de kampong den doffen dreun van hun val in het oerbosch.

(30)

x.

Toen eindelijk het oerbosch ter aarde lag, had tevens de oostmoesson zijn intrede gedaan.

In het hooge bergland scheen de zon fel op bladeren en takken, welke zienderoogen verschrompelden en uit- droogden.

Nu ging weer een groep inlanders met bijlen en kap- messen gewapend aan het werk. Kleine boomen en tak- ken werden zooveel mogelijk in stukken gehakt en op hoo- pen gezet; mannen met lange zagen zochten de boomen met waardevol hard hout uit om daarvan ter plaatse plan- ken te zagen of balken te kappen, welke voor den bouw van woningen en loodsen zouden kunnen dienen.

Weer anderen zaagden en hakten brandhout, dat naar het fabrieksterrein vervoerd werd om als brandstot voor de droogovens gebruikt te worden. Alles wat voor de onderneming van nut kon zijn, werd gebruikt. De controle op deze werkzaamheden was niet zoo gemakke- lijk, want het was door de chaos van boomen en takken een heele toer om van de eene plaats naar de andere te komen.

Gedeeltelijk liep ik over de stammen der gevelde boo- men, gedeeltelijk worstelde ik me door het warnet van takken heen.

Toen alle werkzaamheden waren afgeloopen en de wind uit een goede richting kwam, werd het geheele complex in brand gestoken.

Het droge hout, door den wind aangewakkerd, brandde fel en waar het vuur dreigde uit te dooven, stonden man- nen klaar om daarop weer nieuwe takken te werpen, zoo-

dat spoedig alles brandde en rookte.

Alleen de wortelstompen en enkele zeer zware boomen bleven zwart verkoold over om te getuigen van het feit, dat hier eens een oerbosch gestaan had.

De boschkappers vertrokken nu weer om elders, op andere ondernemingen hun vernielingswerk voort te zet- ten. Voor mij begon nu pas het moeilijke werk. De eerste geëmployeerde toonde mij hoe ik met het waterpas- instrument moest omgaan, waar wegen moesten worden aangelegd en spoedig was ik van den ochtend tot den avond met dit werk bezig.

Plantrijen werden op gelijken afstand uitgezet en op de plaatsen waar de kinaboompjes moesten worden ge- plant, werden bamboepiketten in den grond gestoken.

Daarna werden de plantgaten met zorg uitgegraven ten einde straks den jongen kinaboompjes de best mogelijke groeikans te geven.

Het was een drukke tijd welke aan het plantseizoen voorafging, en ik voelde mijn ledematen als ik 's avonds, na zoo'n volle dagtaak, thuis kwam.

(31)

Mijn huis was nu heel wat gezelliger geworden door de aanwezigheid van mijn meubels. Al kon ik zeer zeker niet van luxe spreken, zoo voelde ik me toch rijk in een eigen huis met eigen meubels.

Van den baas merkte ik in den eersten tijd niet veel.

Dat wil niet zeggen, dat ik hem in het geheel nict zag. Hij kwam dikwijls op mijn afdeeling naar het werk kijken, dat immers voor de onderneming van het grootste belang was. Als hij verscheen, was hij steeds door den eersten geëmployeerde vergezeld, met wien hij alle werkzaam- heden besprak.

Van mij nam hij in het geheel geen notitie en als ik hem eerbiedig groettc, reageerde hij nauwelijks.

Ik had zoo'n gevoel alsof hij mij nog steeds voor on- 54

mondig aanzag. Deze houding ergerde mij natuurlijk vreeselijk, temeer waar ik meende erg mijn best te doen en de eerste geëmployeerde over mijn werk steeds tevre- den was.

Maar op een goeden dag kwam er eensklaps een ver- andering in zijn houding, welke niet van de aangenaam- ste soort was.

Toen de baas weer eens op de afdecling was om naar de plantsoenen te zien, welke den vorigen nacht zeer van de vorst hadden geleden, kwam hij regelrecht op me af en zei: "Loop eens met mij mee."

Toen ik hem de tuinen aanwees, welke het zwaarst door de vorst haddcn geleden, snauwde hij me toe: "Dat hoef je me waarachtig niet te zeggcn. Dat zie ik ver- duiveld zelf wel."

Toen wij bij de kweekbedden kwamen werd hij woe- dend.

"Wat is dat voor een rommel?" zei hij. "Daar deugt niets van I I Iet is daar binnen veel te donker. De dak- bedekking is te zwaar en de schimmel zit er al in. Weg met dien rommel I" en hij sloeg met zijn stok de varens, welke als bedekking gebruikt waren, van het dak der kweekbedden af. Hij gelastte mij den inlander te roepen, die met de zorg van dit werk belast was.

,Zeg dien kerel, wat er aan veranderd moet worden,"

bulderde de baas.

Ik gaf de noodige orders in het Soendaneesch, maar nu stak de storm eerst recht op. "Is dat oendanecsch wat je daar spreekt? IIet lijkt wel Spaanseh. Je maakt maar dat je binnen drie maanden de taal vlociend kunt spreken 55

(32)

en anders kras je maar weer op. Zulke menschen als jij kan ik hier niet gebruiken," schreeuwde hij en liet mij beteuterd bij de kweekbedden achter.

'n Oogenblik later steeg de baas te paard en galoppeer- de als een razende langs het smalle bosch pad in de rich- ting van zijn woning.

De eerste geëmployeerde had het geheele tooneel van een afstand meegemaakt en toen ik neerslachtig naast hem liep zonder veel te praten, zei hij : "Je moet je daar niets van aantrekken. De baas is best tevreden over den gang van zaken, maar hij laat dit niet blijken en wil je klein houden. Als je nu vanmiddag bij hem zou komen,

56

als hij een glaasje rijnwijn drinkt, dan is hij weer geheel anders. Je moet weten hoe je met hem om moet

.

"

spnngen.

Ik dacht: "Dat kan best zijn, maar prettig is het toch niet om zoo uitgescholden te worden I"

Later zou echter blijken, dat ik bij dezen baas een goede leerschool had doorgemaakt.

57

(33)

XI.

Bij mijn inspectietochten door de kinatuinen nam ik Sarantah zoovee1 mogelijk mede ten einde van hem de Soendaneesche taal te leeren.

Het was een mooie, zangerige taal maar niet zoo ge- makkelijk te leeren. Het moeilijkste vond ik, dat ik daar- bij altijd met twee talen te maken had, het hoog en het laag Soendaneesch.

Het laag Soendaneeseh spreekt de meerdere tot zijn mindere en omgekeerd wordt het hoog Soendaneeseh door den mindere tegen zijn meerdere gebruikt. Ik moest dus tegelijkertijd twee verschillende talen Ieeren en daar Sa- rantah zich steeds met het meeste respect tegenover zijn meerdere gedroeg, ging het hem minder goed af om mij

met het laag Soendaneeseh vertrouwd te maken.

Maar zoo langzamerhand ging het toch al heel aardig met mijn kennis van de Soendaneesche taal en na eeni- gen tijd sprak ik het vlot.

Dit kwam mij goed te pas, want ik trad meer en meer zelfstandig op als beheerder van mijn afdeeling.

Ik had tot dusver voornamelijk mijn aandacht aan de 58

ontginning moeten besteden, maar daar met de verdere werkzaamheden op den regentijd gewacht moest worden, werd ik in dien tussehentijd in de oudere plantsoenen te werk gesteld.

Hier werd ik ingewijd in de kunst van het rationeel uitdunnen der kina tuinen.

Hct betrof voornamelijk dieht opeenstaande boom en, waarvan een gedeelte gerooid moest worden.

Dit werk moest zoodanig geschieden, dat er geen groo- te hiaten in de aanplantingen ontstonden.

Als regel moesten de overheerschende boomen, als zijn- de de sterkste en krachtigste groeiers, gespaard worden en werden de overheersehte exemplaren, de zwakkere dus, gerooid.

Verder werd veel aeht geslagen op ,erwijdering van zieke boomen, welke aan wortelkanker lijdende waren,

een ziekte, die niet altijd dadelijk te constateeren was.

lIet ",as heerlijk den hee1en dag in deze kinabosschen door te brengen en het werk dat daar verricht werd, had veel weg van boschcultuur.

Het oogsten en bereiden van het kinaproduct was zeer eenvoudig en lang niet zoo ingewikkeld als bij de thee- cultuur.

\Vanneer de kinaboomen gekapt waren, werden de stam en takken van hun bast ontdaan. Gewoonlijk werd dit werk door vrouwen verricht, die door op de bast te kloppen, deze van het hout losmaakten. ok de bast van de uitgegraven wortels tronken werd niet vergeten en na afloop van de werkzaamheden naar het fabrieksemplace- ment vervoerd.

59

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

dat onvermijdelijk donker zou zijn wanneer niet bijtijds voor de toekomst werd zorg gedragen, maar tevens mannen, die klaar staan, om anderen met raad en ook

I-Iajati heeft tot n()g toe geen schu ld, zodat ik voorshands nog geen ' echtscheiding kan vragen. den laatsten tijd nog al erg tegenvalt. Door deze bemoedigende

kebau (kebaullvogeltje). Dat huist op zijn rug, maakt uitstapjes naar zijn kop en schoften, fladdert tegen zijn plompe pooten op, en overal pikt het de

Dit werd tusschen luid neus-gesnuit uitgebracht. ujn levensgeschiedenis opgebiecht..... ik wil Bernard spreken. Ze hoorde altijd graaD' over de chronique scandaleuse.... Ze

(Zij giet de n aangewezen beker uil). Heil u Xanthippe, fiere dochter van onzen stam! Niet teruggeschrikt zijt ge voor de wraak der eeuwige Moire I Diep in

Hanna stapte dadelijk in. De helper wist blijkbaar al wat hij te doen had, want hij maakte het paard los en terwijl de auto zich al in beweging zette zag Hanna, dat hij zich

Zooals hij daar nu zat te smullen van de nasi·goreng, gulzig etend met zijn handen, la- waaierig smekkend met tong en lippen, had hij iets dierlijks over zijn

De boeitros was vast, maar met de waltrossen schenen de Maleische roeiers geen haast te hebben. Hoe dichter het schip bij den steiger! hoe minder zij hoefden sleepen