• No results found

Indien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Indien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht. "

Copied!
94
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV. Dit behoudt zich het recht voor een vergoeding te berekenen voor reproductie.

Indien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht.

Toestemming voor reproductie dient men schriftelijk aan te vragen.

This film is supplied by the KITLV only on condition that neither it nor part of it is further reproduced without first obtaining the permission of the KITLV which reserves the right to make a charge for such reproduction. IJ the material ftlmed is itself in copyright, the permission of the owners of that copyright will also be required for such reproduction.

Application for permission to reproduce should be made in writing, giving details of the proposed reproduction.

SIGNATUUR

MICROVORM:

SHELF NUMBER MICROFORM:

MMETA 0197

(2)
(3)

. " .: •••• : ' • .' t

Mev,rouw M.,B,· VAN. DEN HEUVEL -STROBAND

'.' als· Sidenia. '.

VAN DEN RESIDENT

EEN LUCHTIG SPEL UIT HET INDISCHE LEVEN VAN 1850-1860

IN VIER ACTEN

DOOR

VICTOR 100

m w

N. v. BOEKHANDEL

i;

~~S~R I(ONi;,~;8< ;; c~ .. ;:ISilit..lJ! :.. 'wätii~k'.ODR < . N - 1922 : lAAt·. lANO· fN VOL,; tIKUt4l( '1-/-

1 1 1.,-

I VAN GAlENSrll"'Al 14

!

ol

l '.·GRAVENHAGE

J.

~

- , - -

---~

(4)
(5)

[

Eerste opvoering in den Stadsschouwburg te Batavia; Zaterdag 13 Mei 1922.

(6)

Ludovicus Hieronymus Vermeer, Resident.

Mina, zijn vrouw Sidonia ~

BeHa hun dochters Henrieus Doesburg, planter.

Gerardus Steijn, chemiker.

Pinas, klerk van den Resident.

Brandt, Kapitein Infanterie.

Dr. von Liliënfeldt, Duitsch natuuronderzoeker.

,

Voorts: gasten op de partij in ac.te

BI.

en be~

dienden.

Alle vier bedrijven ten huize van den Resident.

1850 - 1860.

Java.

BIJ DE PREMIÈRE IN DEN STADSSCHOUWBURG

:. TE BATAVIA -:

Resident Vermeer.

Mina.

Sidonia

Bella .

Doesburg .•

Steijn .

Pinas.

Brandt.

von Liliën{eldt

de Hr. G.

J.

van Dijk.

Mevr. G. W. Wesselius- Schmidt.

Mevr. M. S. van den Heuvel-Stroband.

Mevr. B. Alting du Cloux- Lioni.

de Hr.

E. H. P.

Hallegraeff.

de Hr.

J.

A. B. van den Heuvel.

de Hr. E. Heijder.

. de Hr. H. W. Friderichs.

. de Hr. H. Dekker.

(7)

Op bladz. 112 staat: Zesde Tooneel. Dit moet zijn: Zevende Tooneel. En zoo vervolgens moet elk T ooneel in getal opgeschoven worden, zoodat het derde bedrijf in het geheel dertien Tooneelen bevat.

Op bladz. 114 is, nadat Brandt gezegd heeft:

"ASjeblieft", Henri aan de beurt; dus moet er tusschen "ASjeblieft" en de volgende cursief ge- drukte regels in het midden staan:

Henri.

Op bladz, 115 bovenaan zegt Henri o.m.

"Mevrouw".

Dit moet zijn: "kandjeng njonja besar".

Op bladz. 145 zegt Sidonie o.m.: "op kosten van moeder en van mij".

Dit moet zijn: "van vader en van mij".

een r en achter "Städchen" een s weggevallen.

Op bladz. 151 moet in het woord "Fransose"

de eerste s een z zijn.

Inplaats van "Ihnen" moet "Sie" staan.

Op bladz. ) 53 staat: "sei nicht böse".

Moet zijn: "seien Sie".

Inplaats van "mit der Gedanke":

"mit den Gedanken".

{npIaats van "mir": "mieh" .

(8)

EERSTE TOONEEL.

De binnengalerij van een residentswoning (1850-1860) ergens in het binnenland van Java.

Zij komt door drie boogvormige openingen uit op de voorgalerij, met uitzicht OP een graoten tuin. Links en rechts derde plan een deur, die naar de woonkamers leidt. Ergens in een hoek een koperen bak met de taU api. In het mid.

den van het vertrek hangt een kristallen kaarsenkroon. Links voorste plan een venster.

Rechts daartegenover een piano.

Gouden pajoong op standaard in de voorgalerij.

s'~orgens tien uur. .

Vermeer, later Sidonie en BeHa.

Vermeu.

(Boos opkomend, pratend tegen iemand, die onzichtbaar is, op den achtergrond).

(9)

Die bliksemsche bedienden I Twintig vrijen en dertig slaven op mijn erf. en d'r is niet één die goed met m'n peerden kan omgaan. Niet één.

Al m'n mooie dieren bederven onder d'rlui vuile

pooten. Lammelingen! .

(Sidonie uit deur links en Bella UIt deur rechts tegelijkertijd op. Langzamerhand leiden zij hun vader al pratend naar een grooten {buteuil, die in het midden van het vertrek staat).

Bella.

Wat is dat nu weer, vadertje. Maak u toch niet zoo boos. De dokter heeft u zoo verboden u op te winden. U ziet er weer vuurrood van.

en dat is niet goed voor u.

Sidon i e.

Als u dat nu weer doet, en u wilt niet naar ons luisteren, dan zullen wij andere maatregelen moeten nemen.

Bella.

Dat zullen we.

Vermeet.

En

waaraan zal ik me dan motte onderwerpen 1

Sidoni e.

Begin maar eerst met te gaan zitten. Als iemand driftig is, moet je hem dadelijk laten zit~

ten, dan is meteen ook de drift gezakt.

Vermeer.

(lets minder boos). Van wie heb je weer die wijsheid?

Sidonie.

Van de ouwe Chinees. die sobat kras van u, die hier altijd komt en zulke prachtige cadeaux brengt. Hij zag u ook eens zoo driftig te keer gaan tegen een bediende, die wat geld weggeno- men had, toen zei hij mij j laat uw vader toch zitten, dat zal hem kalmeeren. Ik schoof ongemerkt een stoel achter u, en duwde u van voor er zachtjes in. (Hij zit). En heuseh. u was uw drift kwijt.

Vermeer.

En temet mijn duiten ook. (Lachend) 'n Mooie manier! Nou maar zeg, van die langstaart moet Ik nog 'n el of tien hebben.

(10)

Bella.

(Glimlachend tegen Sidonie). Zijn methode I blijkt toch maar goed te zijn, hè zus?

Sidonie.

(Knikt bevestigend terug, dan tot Vermeer).

Vertel ons nu rustig, waarom u weer zoo boos geweest is.

Vermeer.

Wie zou er ook niet uit z'n vel springen, als zoo'n verdomde koetsier je beste paard kapot maakt?

Bella.

Wat heeft hij dan met Sultan uitgehaald?

Vermeer.

Och. je weet, 't dier is wel'ereis koppig, en dan verdraaid 't, 'n poot te verzetten. Als je nou maar 'n beetje geduld hebt. en je aait 'm effies met de zweep. nou, dan komt er wel be- weging in 'm. Maar als je n'm met spaansche peper bewerkt, . . . .•. afijn, ik zal dien staljonker ook ereis met lombok setan laten inwrij~

ven. . . . . . . . }

Sidonie.

Hé, vader.

Vermeer.

Ja. meid. je vraagt mijn, waarom ik me boos maak, en ik heb niet geleerd om 'n blad voor m'n bakkes te houden. Dat weet je nu eenmaal.

Bella.

U hadt ons toch zoo beloofd ... . Vermeer.

(Terwijl de meisjes ter linker en rechterzijde.

van hem op pouf's hebben plaats genomen).

Mij meer te beschaven, nou ik resident ge- worden ben? Kind, ik doe m'n best. maar van 'n oud 'matroos maak je nooit ofte nimmer meer 'n fijne menh~er. Troost je, lieve kinders. dat niet elke fijne men heer 't tot resident heeft kunnen brengen. Daar hei je nou zoo'n Doesburg van Waroengin, de kaerel is nou dood, verleje jaar gestorven, maar die was z'n leven lang nooit anders geweest dan administrateur van 'n koffie- onderneming. En we waren toen even oud.

Wie is er nou vooruit gekomme in de waereld.

Hij of ik?

(11)

6

Wie heit 'n nou carjerre gemaakt, hij of ik?

En z'n schoonvader was potdome 'n beron, met 'n femieljenaam van een meter lang.

Sidonie.

Is dat niet deftig? Dat zou u ook kunnen hebben als u wilde.

Ver meer.

Ik? Ik heb maling aan die soort voornamig~

heid. Ja, als ik jou je zin wou geven, meisjelief, dan most ik m'n goeie, korte Hollandsche naam veranderen in: Vermeer van Dooiekerke tot Vieljeneuve of zoo iets. En ik most me 'n femieljewapen laten schilderen. Wat most er dan op gekladderd worden? Een anker of 'n pruim tabak?

Sidonie.

U overdrijft.

Vermeer.

Welnee. Je moeder en ik, we benne toch maar heel eenvoudige menschen. Ik ben begonnen met

7

zestig popjes tractement, en toen ik je moeder trouwde, had ze geen hemd an d'r lijf.

Bei d e' mei s jes.

o Foei, vader!

Vermeer.

Pal manier de dier, dat zeit Doesburg, zaliger nagecachtens, altijd. En ik zeg maar,'t hemd is nader dan de rok.

Sidonie.

Ze~ dan tenminste: chemise.

Vermeer.

Oek goed. AI zoo, ie moeder had niks als d'r sjemitze. Maar daaronder klopte 'n hart van gouG hoor je, en wat ik geworden ben, dank ik am haar. Zij was zuinig, ik niet. Zij was gedtldig, ik niet. Zij was spaarzaam, ik niet.

Zij was voorzichtig, ik niet. Zij was pinter, ik ....

hifI ik bedoel; in 't koken, strijken, naaien en en zulk soort dingen.

(12)

I I

I'.

I:

Sidonie en Bella.

Ja, ja 0 ja!

Vermeer.

We hebben samen arremoe geleje van die ztstig roepijen . Maar dan ging je moeder mee aan boord van de schepen. kocht daar op de bOIne- fooi .zukke hompe Hollandsche kaas en verlcocht ze aan de hotels met 'n zoet winstje. Of ze leverde echte snert - om van te kWijlen zoo lekker I - aan de commensalenhuizen . Ze ègde visch in 't zuur. maakte rookvleesch en z~utte den boel op, zoo als dat hiet.

Toen konden we 'n winkeltje opzette, el van . wat 'r in de kous geborge wier. kochten ~e 'n landje. En je moeder regeerde over die :wee bouws als koningin Victoria over Engehnd.

Binnen drie jaar groeiden die twee bouw5 aan tot tweehonderd bouws. Toen wierden elui geboren, te midden van de peultjes en de andivie.

Bella En wat deed u, vader?

Vermeer.

Jelui weet, dat ik gevaren heb, en als konstabel in Indië ben gekomen. Maar met 'n gebroken

·pols. Ik wier opgenomen in het Hospitaal te

Soerabaja, en daar leerde ik je moeder kennen. Ze was daar zoogenaamd juffer van't huishouden, doch ze dee royaal 't werk van 'n keukenmeid:

alle dagen niks als ziekenkost jes klaarmaken, tot ze d'r zelf misselijk van wier, en zinnigheid in mij kreeg.

Voor de zeedienst werd ik afgekeurd en kreeg .'n baantje op 't residentie kantoor met de titel van hoofdklerk op zestig pegels. Ik pende van

'5 morgens acht tot één uur alsmaar besluiten, missives en ordonnantiën. En als ik van Zaterdag op . Maandag thuis kwam bij moeder op ons landje te Lawang, dan plantte ik kool en pootte aarpels.

Die goeie, ouwe tijd!

Sidonie.

Ik ben toch maar blij. dat die voorbij is.

Bella.

Voor u en moeder vooral, beste oudje.

(13)

1I

Vermeer.

Ik schaam mij niet voor m'n komaf, hoor.

Sidonie.

Dat is zeker flink van u, maar u hoeft er ook niet prat op te gaan.

Vermeer.

Ikke wel. (Zijn duimen in de mouwsgaten van zijn vest stekend). Wie doet mijn wat?

TWEEDE TOONEEL De vorigen. Henri.

Henri.

(Op den a-::htel'grond). Ik.

De meisjes springen van haar stoelen op. terwijl Vermeer verbaasd omkijkt en dan opstaat).

Vermeer.

Hè?!

Henri.

(groet buigend de meiSjes). Dames.

Vermeer.

Hoe durf je ... onaangediend.

Henri.

Pardon, ik heb mij laten aandienen door uw klerk. Maar hij durfde niet, omdat u niet alleen was.

Vermeer.

En?

Henri

U hadt twee vrouwen bij u, zei-d-ie. Dat vond ik juist interessant. En toen men mij niet wilde aandienen, toen heb ik 't maar zelf gedaan.

Vermeer.

Had dat zoo'n haast?

Henri.

Ja, ik vreesde, dat u anders weer alleen zou zijn. Ik ben ook graag in gezelschap van dames.

Vermeer.

(boos). Die verwenschte klerk. (roepend luid) Pinas I

(14)

Sidoni e.

Toe vader, ga weer zitten.

Bella.

Denk aan die Chinees.

Vermeer.

(zich verzettend, om niet te zitte) Om den donder niet. ik ga niet zitten. n .

Henri.

Blijf dan staan.

Vermeer.

(tot Henri). Ik laat me door jou niks zeggen.

Henri.

Ga dan zitten.

DERDE TOONEEL.

De vorigen. Pinas.

Pinas.

(Achter elk oor een veeren pen). Reesdèn mij g eroepen?

Vermeer.

(Driftig). Pinas, ken jij deze menheer?

Pinas.

(Henri van het hoofd tot de voeten opnemend, grinnekend). Owah. zeg, hij echte scharrelaar deze! Echte mata krandjang. Altijd maar met mooie meiden van de kampoong.

Vermeer.

(Tot Sidonie en 8ella). Meisjes. gaat de kamer uit!

Heuri.

(Grijpt Pinas bij den pols). Kerel, ik vermor- zel je ... .

(De meisjes gaan traag en onwillig. de een naar de kamer links, de ander naar de kamer rechts).

Pinas.

(Ineenkrimpend van pijn). Adoe 1 Als Reesdèn vraagt. ik moet toch de waargeit zeggen. Massa, u durf tegen de Reesdèn.

(15)

Vermeer.

(Tot Pinas). Ik vroeg je alleen maar of je die menheer kent. En waarom heb je hem niet be- hoorlijk bij mij aangediend?

Pinas.

Deze heer, ik ken gem. Hij wil soekaän met de djieffrouw.

Vermeer.

Met welke?

Pinas.

Ik weet niet. Moeilijk te kiezen. Allebei zoo mooi, zoo lief ...

Vermeer.

Wat gaat jou dat aan?

Pinas.

En toen .... en toen ik was bang, hij misschien wil adjak~adjak de mooiste ... immers jammer.

Vermeer.

't Is genoeg. Scheer je weg.

Pinas.

Ach, scheren niet noodig, Reesdèn, mijn wangen al bloot.

Vermeer.

Ga weg. zeg ik je.

Pinas.

Aistublief. Reesdèn.

(af).

VIERDE TOONEEL.

Vermeer, Henri.

Vermeer.

Nou heb ik met jou af te rekenen.

Henri.

Niets liever dan dat. Ik mag er zeker wel bij gaan zitten (zit).

Vermee r.

Je bent 'n brutale vent.

(16)

Gelukkig. Aan den brutale behoort de halve wereld.

Vermeer.

Zie dan maar dat je die krijgt.

Henri.

Daarvoor kom ik juist hier.

Vermeer.

Wat?

Henri.

Ik houd niet van veel woorden, Resident, tn dus vraag ik u kort en bond;g, mij toe te staan, nader kennis te maken met uw dochter Bella, om dan ... ?

Vermeer.

Om dan ... ? Henri.

Met wederzijdsch goedvinden een huwelijk aan te gaan. Waarom anders?

Ik aan jou mijn Bella geven? Dan liever de lucht in, zei van Speijk. Aan zoo'n leeglooper, zoo'n Indo, zoo'n hiergeborene? f Nooit.

Henri.

Of ik nou hier of dat ik dáár geboren ben, wat doet het er toe? Ik moet toch ergens geboren zijn. Uw dochter is toch ook hiergeboren ?

Vermeer.

0, maar dat is heel wat anders I Henri.

Zoo. Werd zij dan op een andere manier geboren dan ik?

Vermeer.

Dat is mijn zaak.

Henri.

Natuurlijk. U is haar vader. Anders zou ik er ook niet met u over gesproken hebben.

IR dochttrI P. d. Ruidt./. 2

(17)

Vermeer.

Ik sta versteld van de brutaligheid om mijn dochter te vragen, zonder dat ik iets meer van je weet, dan dat je als mislukkeling uit Europa bent geretourneerd, en pardoes je vader als ad- ministrateur opvolgde. Waarom ben je geen dokter geworden. zooals je je vader zaliger beloofd hebt?

Henri.

Fout van m'n vader. De meeste vaders kiezen 'n beroep voor hun zoon, zonder rekening te houden met zijn aanleg, karakter en ambitie. En dan moet het wel op een teleurstelling uitloopen.

Heb ik nu 'n gezicht voor 'n geneesheer?

Vermeer.

Ik heb wel es gemee~er snuit onder die ader- laters gezien, dat 's waar.

Henri.

Neen, neen, dat gaat niet. Verbeeld je, ik ....

drankjes voorschrijven, polsies voelen, beslagen tongen keuren ....

Ver meer. (spottend) Och, is 't zóó erg?

Henri.

0, nog veel erger J U denkt natuurlijk van mij:

daar hei je nou weer zoo'n Indo. In Europa ge- weest, als niks teruggekomen.

Vermeer.

Daar zou ik. verdikkeme, toch geen ongelijk in hebben.

Henri.

Ja, maar je hoeft niet bepaald 'n Indo te zijn, om te mislukken? Indien ik officier had mogen worden, of farmer of cowboy. . . . .. ik houd van de vrije natuur. van jagen, paardrijden, berg- klimmen ....

Vermeer.

Nou hei je je zin.

Henri.

Dat is zoo. Na mijn vaders dood, plotseling, werd ik baas op Waroengin. Maar had hij mij

(18)

in zijn leven gekend en begrepen, dan had ik hem niet behoeven teleur te stellen. Men vraagt niet van iemand iets, wat hij niet geven kan, maar doet beter te profiteeren van hetgeen hij wel in zich heeft.

Vermeer.

Jammer van al die kostbare jaren en de ver- zopen dubbeltjes.

Henri.

Heelemaal niet jammer, U weet niet, wat ik zoo al gezie:1, genoten. ondervonden en doorleefd heb. Och, och. als ik u dat alles eens vertellen moest: mijn escapades in Leiden, den Haag, Amsterdam, mijn reisjes naar Londen, Wiesbaden Nice, mijn histOrietjes in Brussel, mijn avontuurtjes in Parijs... veel geld stuk geslagen, per abuis in de doos gestopt, tegen wil en dank voor spion gespeeld, op één avond vijfduizend gulden in Monaco verloren, 'n minnarijtje gehad met de dochter van 'n minister, bijna vermoord geworden, heb óók bijna 'n ander om zeep gebracht, kijk, dit is nog 'n litteeken, hier boven mijn linkerpols.

toen overboord gevallen in volle zee,... op mijn negende jaar cholera, op mijn twaalfde rood- vonk gehad... doodkist al besteld, krabbelde er weer bovenop, werd een tijdlang voor won- derkind versleten omdat men zei, dat ik zoo mooi vioolspeelde, allemaal larie, ken d'r niks meer van, mijn linkerarm gebroken bij 't schaatsenrijden ....•

Vermeer.

En weet mijn dochter dat alles?

Henri.

AI lang.

Vermeer.

AI lang?!

Henri.

Zij is niet van gisteren. We hebben elkaar geregeld ontmoet buiten als we paardreden.

(19)

Vermeer.

Wel heb ik van, m'n leven I Nou, maar ik houd ook niet van veel woorden, en ik zeg je kort en bondig: daar komt niks van in.

Henri.

Dan kent ~ mij niet.

Vermeer.

Ik heb nu genoeg gehoord van je schelmen.

streken. Van kleins af wou je al niet deugen, dat heit je vader zaliger mij zelf'ereis gezeid.

Henri.

Dat beteekent niets. Michiel Adriaanszoon de Ruyter, Rembrandt en Daendels wilden als jongen ook niet deugen. Toch zijn ze wat geworden, zou ik zoo denken.

U heeft misschien vroeger ook niet willen deugen.

Hoe zou u anders resident geworden zijn?

Vermeer.

Ik ben nooit 'n leeglooper geweest.

Henri.

Maar werd u dan wel voor vol aangezien?

Men kan niet leeg loopen, als men niet eerst vol is geweest.

Vermeer.

Ik heb niet twaalf ambachten en dertien on- gelukken gehad.

Henri.

Jammer. Anders was u door schade en schande wel wijs geworden.

Vermeer.

. Ik kan Indo's niet uitstaan.

Henri.

Dat is uw dochter BeHa niet met u eens.

Vermeer.

H'.le weet jij dat?

Henri.

Dat voel ik.

Vermeer.

Heeft zij je soms ... .

(20)

Henri.

Neen, ik heb haar ... . Verm eer

{in toenemende drift). W àt heb jij haar ... ? Henri.

Dat zeg ik u niet.

Vermeer.

(buiten . zichzelf van boosheid) ~aerel spreek op, . . . .. Je bezorgt me nog 'n beroerte ... .

Henri

(kalm). Ik geloof dat 't weer tijd wordt, u om te gaan zitten.

Vermeer Ik houd 't zóó niet uit.

Henri.

Heb ik ook al gevreesd.

Vermeer.

Weet je wel. wie je voor je hebt?

voor

Henri.

Nee.

Vermeer.

Dan zal ik 't je zeggen.

Henri.

Ja, toe, zeg het es.

Vermeer.

(balt machteloos zijn '\luisten, kan niet uit zijn woorden komen).

Henri.

Ik luister.

Vermeer.

(hapt naar lucht, sprakeloos) Henri.

Kom, ouwe heer, is dat nou zóó nioeielijk om te zeggen, wie je bent? Wil ik het es zeggen?

Vermeer.

(weert met beide handen Doesburg aj, in een paroxisme van ergernis).

Pinas, Pinas!!

(21)

VIJFDE TOONEEL De vorigen. Pinas.

Pinas.

(komt vlug aangeloopen). Wat is 'r te doen, deze?

Henri.

De Resident kan Indo's niet uitstaan, maar heeft toch jouw hulp noodig.

Vermeer.

(in een stoel neergezegen) Pinas... gooi die vent eruit. ...•. terstond ... .

Pinas.

(maakt daartoe aanstalten, maar durft niet).

Vermeer.

Pak 'm bij zijn kraag, zeg ik je ... vlug wat. ....

Pinas.

(hetzelfde spel. maar één gebaar van Doesburg, en hij deinst weer terug).

Vermeer.

Weg met dien kaerel, Pinas. hij zal me de dood nog .... , aandoen ... vooruit, Pinas ... .

Pinas.

(danst en springt als een bezetene om Doesburg heen, zonder 't te wagen, hem aan te raken).

Henri.

Doe geen moeite, Resident. Ik ga uit mezelf al. Ik wensch u beterschap.

Vermeer.

Je zet geen voet meer in mijn huis, versta je, geen voet.

Henri.

Tot weerziens, Resident I

(af.) (Terwijl Doesburg vertrekt, doet Pinas echter zijn rug alsof hij hem eruit jaagt, en komt dan bij den Resident terug).

(22)

Vermeer.

(zich herstellend). Hè, hè, wat 'n haai van 'n vent.

Pinas.

Ja, WelEdelgestrenge Vermeer.

Ik vraag je niks.

Pinas,

Ja (bedenkt zich). Ik wil zeggen: ik zal zwijgen, maar als ik spreek, dan ik zwijg niet.

Vermeer.

(ga.1t zonder acht te slaan op hetgeen Pinas zegt naar een tatel met paperassen, toont Pinas een groot vel papier) Kijk, Pinas, hier heb ik een stuk, dat je mot overschrijven, omdat ik er bij ongeluk een inktklad op heb laten vallen. Copieer het nu precies zóó als je het vóór je ziet. Het overgeschreven stuk mot op dit stuk gelijken als twee druppies water. Dus al wat je in dit stuk vindt, tot en met de komma's en de punten, mot ik in de copij terugzien, begrepe?

Pinas.

Begrijp, WelEdelgestrenge.

Vermeer.

Allo dan, pak an. Binnen een half uur mot het gereed zijn.

(Pinas af.)

ZESDE TOONEEL Ver mee r. St e ij n.

S te ij n.

(Opkomend van achtergrond, verdiept in een boek. Hij heeft een bril op).

Vermeer.

(Ziet Steijn aankomen). Zoo Steijn, loop in geen zeven slooten tegelijk, waarde vrind. Hoe gaat 't ?

S teij n.

(kijkt verschrikt op) Pardonneer, Resident, ik was op weg naar u toe, om u vergunning te vragen, morgen weer eens naar de Gouvernements-

(23)

koffietuinen te mogen gaan en er proeven te nemen.

Vermeer.

Wou je weer 'n ganschen dag met die blad- luizen spelen? Ga je gang maar, hoor, kaerel. jij liever dan ik I

Steijn.

Of ik dan ook weer 'n paar mantri's van u mee mag hebben, om mij daarbij te helpen.

Vermeer.

Zeker, zeker, net zooveel als je wilt. Maar hoe ver ben je nou al geavanceerd in je onder- zoekingen van die koffiebladziekte ? 't Lijkt mij een onbegonnen werk. Wat 'n geduld, wat 'n geduld I

Steij n.

Och, ik ben tevreden, Resident. U weet, ik heb het eindresultaat van mijn vorige onderzoekingen opgezonden naar het Landbouw-departement In Brazilië.

Vermeer.

Ik herinner 't me. Dat is begin verleden jaar geweest.

Steijn.

Juist Resident. Ik heb er evenwel niets naders van gehoord.

Vermeer.

Zal wel weer op niks uitdraaien. Ze kenne nog niet eens alle ziektes van 'n minsch geneze.

en wou jij nou iets uitvinden om 'n zieke koffie- boom te cureeren? Wat zou je ervan denken, als je zoo'n koffieplant es in je bed nam, in de top 'n gaatje boorde en dat vol wonderolie goot, dan goed onder de wol. .... ha, ha, ha! (stompt Steijn goedig tegen z'n buik). Potdorie Steijn, wat ben jij 'n grapjas, met je koffieluizen, ha, ha, ha!

S teij n.

Als. u 't zegt, Resident, zal 't wel zoo wezen.

Vermeer.

Maar alle gekheid op 'n bamboetje. We zien je Zaterdag bij ons op de dansavond, nie-waar?

St e ij n.

Ik heb uw uitnoodiging verleden week ontvangen, en ook reeds doen weten, dat ik graag kwam.

(24)

I

11

I 1

32 Vermeer.

0, dat wist ik niet. Trouwens, danspartijen behooren eigenlijk tot de afdeeling van mijn meisies . A, daar hei je Sidonia, die zal er meer van weten dan ik. Zet er met haar maar een koffieboom over op, dan ga ik nog effies naar mijn bero, om de mantri's aan te zeggen dat ze morgen met jou mee motten op de luizenjacht.

Tot straks, Steijn.

(af)

ZEVENDE TOONEEL.

Steij n.

(Draait zijn boek als 'n molentje in de hand).

Mejuffrouw ....

Siclonie.

(steekt hem de hand toe, waardoor hij 't boek laat vallen). Goeden dag, mijnheer Steijn. Zoo vroeg alweer aan de studie? Ik hoorde mijn vader over de danspartij van morgenavond spreken.

Ja, wij hebben uw gunstig antwoord op de invitatie ontvangen.

33

S teij n.

Maar ik kan niet goed dansen, ziet u. ik .... ik heb er geen beenen voor ....

Sidonie.

Ongewoonte. U gaat te weinig uit. Heeft u dan ooit es behoefte om eens flink pret te maken. van het leven te genieten?

Steij n.

Met wie zou ik dat moeten doen, juffrouw Sidonia? Ik voel me altijd eenzaam, dat is waar.

Sidonie.

Kies u dan 'n kameraad of 'n meisje.

St eij n.

Ik geloof niet aan vriendschap, en 'n meisje zoeken. . . . .. dat durf ik niet.

Sidonie.

'VVaarom niet? De meisjes zullen u toch niet opeten?

De docht.,. P. d. R .. id •• 1 3

!

i

I

(25)

•• I

,

L1

Steijn.

(verlegen). Neen, dat zeker niet. Maar mis- schien ... .

Sidon ie.

Nu, zeg 't maar.

Steijn.

Misschien zou ik iets doen of zeggen, wat haar niet aanstaat. En daarom blijf ik liever ....

Sidonie.

Maar dat is verkeerd. Zóó krijgt u stellig nooit een vrouw. Of ... houdt u niet van de vrouwen?

Steijn.

(verlegen, draait weer zijn boek om en om, en laat het weer vallen) Wat zal ik daarop antwoorden .•..

Sidon ie.

(ondeugend) Ja, wat?

Steij n Niet van alle, natuurlijk.

Sidonie.

Een Don Juan is u zeker niet, dat heb ik al lang gemerkt.

Steijn.

Hadt u liever gewild, dat ik 't wèl was?

Si do nie.

Maar, mijnheer!

Steij n.

(verward) Is u boos? Heb ik soms weer iets zots gezegd? Ziet u wel, dat ik niet converseeren kan met jonge dames? Ik heb niets kwaads be- doeld. Zal ik ... me erop toeieggen ... een Don Juan te worden?

Sidonie.

(lacht hartelijk) Waarom vraagt u dat aan mij?

S te ij n.

Omdat ik niet ben degeen, die u in mij ziet.

Sidonie.

Hoe weet u dat?

I

I

(26)

Steijn.

Ik raad 't.

Sidonie.

U vergist zich. Blijf. die u bent.

Steijn.

(blij) Waarlijk?

Sidonie.

Waarom zoudt u veranderen?

Steijn.

(dra,1it het boek in zijn handen. en laat het weer vallen) Om. . . .. om u te behagen.

M1)"? .

Sidonie.

Steijn.

Ja, ik hecht aan uw oordeel.

Sidonie.

U zoudt aan mijn oordeel hechten? U. die eeD geleerde zijt?

S teij n 'n Geleerde zonder kop.

Sidonie.

Maar dlet ·'n hart.

S teij n.

Welke van de twee zou het meeste waard zijn?

Sidonie.

Die het zwaarste weegt.

S te ij n.

(zuchtend) Ik geloof, dat mijn hart het zwaarst is.

Sidonie.

En ik, dat mijn hoofd 't leegst is.

Steij n.

Konden wij maar ruilen.

Sidonie.

U mijn hoofd en ik uw hart?

Steijn.

Of ik uw hart ... (laat het boek weer vallen) o hemel, heb ik misschien weer iets geks gezegd 1

(27)

ACHTSTE TOONEEL De vorigen. Vermeer.

Vermeer.

Zijn jelui nog niet uitgepraat over de dans.

partij?

Sidoni e.

Mijnheer Steijn komt ook. en dan zijn er tien getrouwde en acht ongetrouwde heeren.

Vermeer.

Acht jongelieden? Wie zijn dat zooal?

Si doni e.

Drie luitenants, de jonge van der Meer, Dijk- huis, Henri Doesburg ... .

Vermeer.

(opstuivend) Die vent? die brutale rekel. ....

nee, die niet, nooit.

Steijn.

Zou ik ook zoo denken, ja.

Sidonie.

Maar u heeft hem toch tien dagen geleden een invitatie gezonden?

Steijn.

Dat is wel mogelijk. Maar daar is veel gebeurd in die tien dagen ...

Sidonie.

Wat dan. vader?

Ve rmeer.

Ik heb hem de deur uitgezet.

Sidonie.

Dien jongen Doesburg? Zoo'n voortreffelijk danseur?

Vermeer.

Voor mijn part danst ie voor den duvel.

Steijn. Zou ik ook zoo denken, ja.

(28)

Sidonie.

Maar vader, u kunt uw invitatie toch niet herroepen zonder hem te affronteeren.

Ver meer . Kan me niks bommen.

Sidon ie.

Ja, maar mij wel. Wij moeten ons aan de regels der wellevendheid houden.

Vermeer .

Heeft die snotneus zich tegenover mij daaraan gehouden?

Sidonie.

Dat weet ik niet.

Vermeer . Nou zwijg dan.

Sidonie.

Henri Doesburg is toch 'n gentleman. Ik kan niet veronderstellen, dat hij ...

Ver meer.

Sjentelmen of niet, ik begeer zoo'n kwajongen niet tot schoonzoon.

Sidonie.

(verbaasd). Tot schoonzoon .... ? Steij n.

Dat zou ik ook denken, ja.

Si don ie.

U is veel te voorbarig, vader. Henri Doesburg heeft heusch nog geen trouwplannen.

Vermeer.

Hij heeft mijn op m'n ponteneur getrapt.

Sidonie.

Dan zal hij u daarvoor ook zijn verontschu\- gingen aanbieden.

Vermeer.

Ja, ja, dat moet ie, dat zal ie, dat eisch ik: z'n verontschuldigingen aanbieden.

(29)

Sidonie.

Ik begrijp waarlijk nog niet, waarom u opeens niets van dien jongen Doesburg weten wil. Hij ...

NEGENDE TOONEEL. De overigen. Pinas.

Pi n a s.

(Komt op met een beschreven folio~vel papier in elke hand. Die twee vellen. waarop precies dezelfde inktvlak voorkomt, houdt hij zóó, dat het publiek dadelijk de beschreven en dus ook de be- kladde zijde ervan zien kan).

Vermeer.

Heb je het stuk gecopieerd 1 Laat zien. Pinas.

(reikt den Re!Jident de twee vellen ouer).

Vermeer.

Wat is dat nou 1 Heb jij óók de inktpot over de copij laten vallen? God zal me kraken ...

wat ben jij toch 'n doorgekookte botterik.

Pinas.

Met permissie, WelEdelgestrenge, ik heb niet laten vallen die inktpot ... .

Vermeer.

Niet? En hoe komt die reuze~klad dan op dit stuk?

Pinas.

Ik zelf gemaakt die klad, Reesdèn. Immers u zeg, ik moet precies zoo namaken alles wat drin stáát.

Vermeer.

Groote goden .... hoe overleef ik deze ezelach- tigheid. (Benauwd van ergernis) Driedubbel ge- beide, opgezette karbouw!

Pinas. (grinnikt).

Vermeer.

(Pinas door elkaar schuddend). Hoe heb je dat toch kunnen doen, stomkop.

(30)

Pinas.

Met mijn vinger. ik doop in de inkt. Reesdèn.

(toont zijn besmeurden vinger). Zóó ik doet.

(roert in een denkbeeldigen inktpot).

Vermeer.

(het stuk doorlezend) Je bent te dom om voor den duvel te dansen.

Pinas.

Dansen ik ken goed, Reesdèn. Polka ik ken, la kóókèt ik ken, sgotties ik ken, alleen galop ik niet van ... .

Vermeer.

Houd je gezicht. En wat zie ik daar? 't Stuk zit bovendien vol fouten. Lichaam schrijf je toch niet met eh alleen. Lichaam schrijft men met een g èn eh. Je hebt het toch maar af te zien van het model? En wie schrijft er nou versierir.g met een s? Het moet toch met een e? Kalf!! Wat 'n idiote spelling!

Pinas.

(het papier bekijkend. verbaasd). 00 iejáá.

(zich voor het hoofd slaande). Deze echte kop van een karbouw. Alleen de horens ister niet.

Vermeer.

Die kan je nog krijgen. pas maar op.

Pinas.

Massa I U speelt de gek met mij. Reesdèn.

Vermeer.

Ja. ja. 't is genoeg. hoor je. Maak dat je weg komt. en schrijf het stuk nogmaals over, zooals het behoort. Dus zonder fouten, zonder klad, versta je?

Pinas.

Ach, als Gollandsch immers ik verstaat toch wel, Reesdèn.

(af).

(31)

46

TIENDE TOONEEL.

De overigen. Bella.

Si don ie.

Vader ... .

Vermeer.

Wat nou weer.

Sidonie.

Ik moet terwille van ons fatsoen nog even terugkomen op de invitatie voor Doesburg.

Bella.

(intusschen van rechts opkomend, zich ook bi;

Vermeer voegend). 0, vader, wat hoor ik, u heeft Henri Doesburg den toegang tot ons huis verboden . . .

Vermeer . Jij ook al?

Sidonie.

Wat moet hij van ons denken na zoo'n be- handeling.

47 Be lIa.

Wij zullen een van onze voornaamste gasten missen ...

Vermeer.

Hml Wat ie voornamigheid noemt: een door- draaier, een schulden maker, een losbol, een ...

Sidonie.

(haar arm om Vermeer's hals slaande). Maar hij danst zalig ...

Bella.

(doet hetzelfde). En hij zingt. .. Vermeer.

Ik zing veel harder dan hij als 't erop aan- komt.

Sidonie.

En 't is 'n causeur, 0 I Bella.

En 'n charmeur ... 1

(32)

Si donie.

Hij kleedt zich onberispelijk.

Bella.

Men ziet terstond, dat hij een man van op- voeding is.

Vermeer.

Is dat soms een piek op mijn?

Bella.

(hem sussend). Hoe kunt u dat denken, va- dertje. Zóó bedoel ik 't niet. Daarvoor houd ik immers te veel van u.

Vermeer.

0, jij kleine vleister ...

Sidonie.

Toe, vader, trek uw verbod in, en' laat Henri Doesburg weer hier aan huis komen.

Bella.

Zonder hem wordt het op de partij toch saai en vervelend.

Steijn.

Hoe prettig voor mij, om dat te hooren! (Sidonie geeft hem 'n teeken, dal hij 't zich niet moet aantrekken) .

Sidonie.

Laat hem dan alleen nog maar 0i' de partij toe.

Bel1a.

(pruilend). U heeft ook niets voor ons over.

Vermeer.

Wat zeg je me nou 7 Heb ik jelui niet naar Brussel gezonden op kostschool voor je edukaasje7 En heit ~e dat niet al m'n spaarduit jes gekost?

Heb ik jelui niet ...

Sidonie.

(houdt haar handje voor zijn mond) Ja, j~, ja, we meenen 't zoo niet.

Vermeer.

Maar hoe meenen jelui 't dan 7 Sido nie.

Wij willen Henri Doesburg hier hebben.

~ dcx:ht". P. d. Rc.id.nt

(33)

Vermeer.

Jelui allebei? Groote God I Bella.

Ja.

Vermeer.

Dus hij heeft jelui allebei de kop op hol ge- gemaakt?

Steijn.

(naar voren tredend) Zou ik ook zoo denken, ja.

Vermeer.

(in wanhoop) God zal 'm kraken ... Meisies.

meisies, wat heb je mijn aangedaan I

DOEK.

ACTE 11.

Hetzelfde décor. Een borduurraam links voorgrond.

Een mannequin van rottan, waarover een crinoline- rok hangt, rechts. 's Morgens twaalf uur.

EERSTE TOONEEL Vermeer, Mi na.

Vermeer.

(Opkomend, roepend voorde kamer rechts) Mina, Mina. Kun je effies komme?

Mina.

(uit kamer rechts) Man, je roept of er brand is.

Wat mot dat nou 1

Vermeer.

Mina, luister es. Eindelijk, eindelijk heb ik 'a.

kaerel, die met m'n peerden kan omgaan.

Mina.

De zooveelste. Zat me wat we ze Vermeer.

Nee, nee, nou is 't ernst.

(34)

Mina

Zoolang as 't duurt. Hoe ben je nou weer an 'm gekomme?

Vermeer.

Hij heit z'n eigen aangeboje. Je weet wel, die Javaan, die gisteren om 'n dienst kwam vragen, toen we an de thee zaten 7 Dat was 'n nette inlander.

Mina.

Met dat zwarte snorretje?

Vermeer.

Justement. Hij kan schrijven, hij kan lezen, hij kan ...

Mina.

Nou is 't ineene 'n bolleboos. Wat heit schrijven en lezen nou met peerden te maken?

Vermeer.

Je laat mijn ook nooit es uitpraten. Hij is 'n uitstekend peerdenkenner, en hij heit ze onder de duim.

Mina.

Heerejé, dan mot ie wel 'n reuze-duim hebben.

Maar hoe weet je dat zoo gauw?

Vermeer.

Wel. ik heb hem zoo juist op de proef ge- steld. Ik heb 'm Sultan laten berijden. Goeie Hemel, dat hadt je motten zien, vrouw. Het dier had eerst, als altijd, de kolder in z'n kop, hé, sloeg met z'n acht~rpooten, stond kaarsrecht, brieschte als 'n leeuw.

Mina

Jij heb nog nooit 'n leeuw hoore briese.

Vermeer.

Par manier de dier.

Mina.

Dat is zoo de manier van 't dier, ja.

Vermeer.

(steeds meer enthousiast). Maar die Javaan is mijn man, hoor. Nooit te voren had ik zoo'n bovenstbeste menner. In 'n ommezien had ie

(35)

Sultan in zijn macht. Het beest eet nou uit zijn hand. Toen heb ik hem de twee goudvossen voor den wagen laten spannen. Dat zijn die krengen, met drie kruinen op d'r achterlijf, weet je wel, Mina?

Mina.

Die koeda's setan.

Vermeer .

Justement. Echte peerden van Satan benne dat.

Niemand dorst ze te leiden. Ze gaven ieder, die vlak bij ze kwam staan, gemodereerd 'n trap.

Mina.

Ja, je heb niks aan die beesten. 't Benne dood- vreters. De Chinees, van wie we ze gekregen hebben, had ze wel kennen houen.

Vermeer.

Mot je niet zeggen, vrouw. Ze benne vijftien honderd roepijen waard.

Mina.

Maar as je ze toch niet kan gebruiken vanwege d'rlui koppigheid en astrantigheid ....

Vermeer.

Nou, hoor dan es. Die Javaan, Wirio hiet ie, was niks bang voor ze, aaide d'rlui kop, streelde d'rlui snoet, tuigde ze zelf op, spande ze voor de victoria. En ze deje niks, Mina verbeeld eens, ze deje niks. Ze ware zoo gedwee als onze slaven. Wat zeg je d'r van. Is dat geen wonder?

Mina.

Zeker. As dat maar zoo blijft. Die goud- vossen vertrouw ik geen spat. Op 'n goeien dag gaan ze d'r toch met wagen en al vantertèr van door.

Vermeer.

Nee, Mina nee, onder zijn hand niet meer.

Ze voelen terstond, dat het 'n meesterhand is.

Ik ben wat in m'n schik met die Wirio. Eindelijk, eindelijk! Hij spreekt 'n beetje Hollandsch ook: Welke dienstbare Javaan kan dat? De kaerel is waard, dat de gouverneur generaal hem main- tëneert.

Mina.

En . . . .. heb jij hem nou in dienst genomme?

(36)

Vermeer.

Natuurlijk. Hij komt morrege b· h

d t 11 mne, maar ij

oe a eenig dienst tot zes uur namiddags. En verbeeld es, Mina, de kaerel wil geen gaasje.

Mina.

Watte? geen gaasje? Kan

ie gek? niet waar zijn. Is

Vermeer.

Dat 's t h

.. e zegge: ij laat 't gansch en al aan miJn doverd'. om z'n gaasje te bepalen, as ie een maan ge lend heit.

Mina.

Da 's wat anders.

Vermeer.

Maar toch wel bijzonder voor 'n Javaan nie-

waar? 't Is d k cr '

. . . an 00 euectief een nette kaerel

Je ziet ' t ' t t d '

J

. m ers on an, dat ie geen ordinaire avaan IS.

Mina Hoe ziet 'n extra-ordinal·re J

uit, Vermeed avaan d'r dan

Vermeer .

Ja, maar hij heit zoo iets heerachtigs over 'm, ik weet niet hoe ik 't zegge mot., .. , ..

Mina.

Nou, schei dan uit met je opkammerij van die vent. Ik wor d'r onpasselijk van. 't Benne toch maar nieuwe bezems, over 'n week is ie weer de zondebok, en scheld je hem z'n bruine huid vo\.

Nu je toch hier bent, wou ik wel ereis dingen van meer aanbelang met je bespreken. Ga d'r maar vast bij zitte.

Vermeer.

Wat is er an de hand?

Mina.

Ik maak mijn bezorgd over Bella.

Vermeer.

Vrouw, je haalt mijn de woorden uit m'n mond. Ik ben niks gerust over Sidonia.

Mina.

Nou je 't zegt, vind ik dat ook Sidonia d'r pipjes uitziet.

(37)

Vermeer.

En ook ik heb al lang gemorken

kringen om d' ' dat Bella

r oogen heit.

Mina.

Wat zouen de meisies hebben. denk je?

Vermeer.

't Ouwe liedje. Ze hebben nog niks. dat is 't.

Mina.

Wat bedoel je?

Vermeer.

Ze hebben nog geen man.

Mina.

~ou,. jij heb ook oogen in .

klem kmd ziet dat wel. Je kop, zeg. Een Vermeer.

Wat?

Mina.

Dat ze allebei wel weten

mosterd haalt. BeHa ' ' waar Abraham de derigheid. IS overstuur van verlief.

Vermeer.

Onze stille. zwijgende BeHa?

Mina.

Hoe meerder liefde, hoe minder spraak.

Vermeer.

En zou je denken. dat ook Sidonia ... ? Mina.

Hoor es, man. liefde en erwtensoep verrajen zichzelf in huis. Dat jij dat nou niet merkt ... I

Vermeer.

Als dat waar is. wat we vermoeden. Mina, dan worden we oud, vrouw, en zulle we de meisies wel niet lang houen.

Mina.

Het zal mijn ook zeer aan 't harte gaan. Maar dochters en versche visch mot je niet lang be-

ware.

Vermeer.

je zoudt zoo meenen .... onze meisies zeggen niks. ze benne de stilheid zelve.

(38)

Mina.

Dochters moeten wel gezien, maar niet geboord worde, dat zeit mijn moeder altijd. Ik waarschouw alleen maar, Vermeer, laat ons op onze kippetjes passen, want de haan is los.

Vermeer. Welke haan? Wie is die haan?

Mina

Kom, dat weet je toch net zoo goed as ik.

Vermeer.

Dus hebben ze jou gezeid, wie om Bella loopt 1 Ik had 't je juist willen vertellen, maar ... .

Mina.

Jawel, die Javaan Wirio boezemt jou meer belang in dan de vrijer van je dochter.

Vermeer.

, Gisteren heit ie waarempel de stoutheid gehad, mijn om verkeering met Bella te vragen.

Mina.

Wie?

Vermeer.

Wel, Doesburg van Waroengin. die lichtmis, 'n kaerel, die aan elke vinger 'n liefje hangt ...

Mina.

't Is een slechte muis. die maar één gat heit.

Denk jij soms, dat jij zoo'n kuische Joseph was, toen je mijn trouwde? La me daar maar over zwijge, ouwe!

Ver meer.

Die vent heit 'n groote bek tegen mijn durven opzette ...

Mina.

Zou jij ooit resident geworden zijn, als jij niet 'n groote bek had opgezet tegen de planters in 't belang van 't volk hier? Dat heit 't goeverne~

ment in je gepreze ...

Vermeer.

Ja, als jij dien losbol ook al gaat verdedigen, Mina ..•..

(39)

Mina.

Ik verdedig hem niet, maar onze dochter, die zin in 'm heit en d'r kop kwijt is. Hei jij 't hart, Ver meer, om 't lieve kind te zien wegkwijne?

Vermeer.

Liever dat, dan haar te geven aan dien deugniet, die onnut, die nietsdoener ...

Mina.

Hij is administr~teur van Waroengin, 'n mooie posiesje.

Vermeer .

Nou ja, hij verwaarloost daar den boel.

Mina.

As daar geen vrouw in huis is ...

Vermeer.

Maar wie zegt jou, Mina, dat BeHa op hem verkikkerd is. 't Kan net zoo goed we ze, dat Sidonia ... Want zooals allebei de meisies

gisteren voor die kaerel in de bres sprongen, om hem op de partij toe te laten, dat was 'n mirakel.

Mina.

5idonia? Sidonia zinnigheid in Doesburg? Nee, man, da's geen spekkie voor haar bekkie. Zij mot iemand hebben, die ze àn kan, die ze onder d'r pantoffel houdt. Krek het omgekeerde van Bella. Die mot 'n man, die d'r aan 'n touwtje leidt, die ze aanbidden kan, dan is ze gelukkig.

Maar Sidonia. die wil aangebeden zijn, net als onze lieve Heer, Daarom is die sjemieker van de onderneming Pa rang net iets van d'r gading.

Vermeer.

Steijn? Die kippige koffieluis?

Mina.

Nou, nou, niet zooveel praas, Ver meer. Bekijk je .eigen es in de spiegel, en vraag dan jezelf es af, of ik je om je mooie facie genomen heb.

De vent heit 'n fieselemie of ie geen tien kan tellen, dat 't waar, maar, jij bent toch ook niet

(40)

zóó dom als je d'r uitziet. Anders hadden ze geen resident gemaakt, is 't wel, oudje? En dat die Steijn sjegieëgbeid heeft in de bietebauwen van de koffieplant jes, god man, 'n minsch z'n zin, 'n minsch z'n leven I

Stil. daar komme de meisies.

TWEEDE TOONEEL De v 0 r i gen, Si don i e, Be II a.

Î De beide meisjes komen gearmd op van den achtergrond)

Sidonie,

(loopt op haar vader toe terwijl Bella den arm om haar moeder slaat, haar iets influistert en haar meetroont naar den achtergrond) Vadertje, hoor es, ik kom juist van ons hospitaaltje, waar ik bijna twee uren vertoefd heb. Alles vond ik in goede orde. De zieken waren gelukkig en dankbaar, toen ze mij zagen, en vooral toen ik voor elk 'n geschenkje had meegebracht. Eigen- lijk moesten ze u bedanken, vadertje U gaf me er toch weer het geld voor.

Vermeer.

En ik dacht. dat jij van je spaarpot ook ...

Sid on ie.

Ik heb alles gegeven wat ik in het varkentje had, maar dat was niet veel, vadertje. Nu dan, ik zei aan de patientjes dat ik hun dank aan u zou overbrengen. (beweging van onwil bij Ver~

meer). Maar de beheerster van het ziekenhuisje liet mij vóór ik heenging haar huishoudboekje zien, vader. Nu er drie zieken, volwassenen, zijn bijgekomen, komt de goeie vrouw te kort. En ook ontbreken er nu bedden ... vadertje. zou u ...

Vermeer.

Tjonge. tjonge, wat groeien de uitgaven, hè?

Het wordt • n beel onderhoud I Sidonie,

U doet er 0, zoo'n goed werk mee, vadertje.

AI~ de menschen 't eens wisten ... . Vermeer.

Suust I je hebt toch niet

De dochtru P. d. R •• id.nt 5

(41)

Sidonie.

Neen, vader, wees gerust. Ik heb u beloofd geheim te houden, dat u de stichter en onder- houder van dat hospitaaltje voor inlanders bent, dus ...

Vermeer.

Dat 's te zeggen, wij samen, kindlief, wij samen ...

Sidonie.

De eer is aan u, mijn beste vadertje.

Vermeer.

Stil, kind, stil. Je moeder is %uinig. Als zij 't ooit te weten komt, zou zij 't misschien afkeuren, dat ik in plaats van het goevernement dat hos- pitaaltje ... .. Maar ik denk wel. dat de Regeering het later wel voort zal zetten. Nu kan dat nog niet. Wij zijn zwaar in de bezuiniging, en moeten zorgen voor het batig slot in de Tweede Kamer.

Sidonie.

Zoudt u denken, vader, dat er nog 'n somme- tje af kan voor drie bedden en meer ménage?

Vermeer.

Ik had niet gedacht, dat binnen zoo'n korten tijd de behoeften voor ons hospitaaltje zouden stijgen maar wat mot dat mot dan maar, hè ....

Sidonie.

(omhelst Vermeer). 0, vadertje, wat is u toch goed. En wat zal de beheerster blij zijn I Dank u, hoor, vader, dank u voor alle zieken.

Vermeer.

Mondje dicht!

Sid on i e.

Daar kunt u van op aan, maar mag ik nu gauw nog even naar 't hospitaaltje terug, om de heerlijke tijding daar te brengen? Want er is haast bij.

Vermeer.

Kom mee, kindlief, dan zal ik het geld halen, en gaan wij er samen heen. (samen gearmd af achtergrond) .

(42)

DERDE TOONEEL.

Mina. Bella.

(Op van de voorgalerij, waar zij samen al pratend heen en weer geloopen hebben).

Bella.

Wij hebben saampjes ons geheimpje, is 't niet, moeder?

Mina.

Daar mag geen mensch anders van weten, hoor meisjelief. Ik herinner er je telkens en telkens aan, omdat je vader het mijn zou kunnen verwij- ten, als wij iedere maand zooveel besteden aan het weeshuisje.

Bella.

't Is toch wel een groote voldoening voor u, beste moeder, dat nu al tien kindertjes daarin zijn opgenomen. 0, zoo kassian, om die kleine kleuters, die geen ouders meer hebben, daar te zien. . . .. Drie waren er al uit de kleertjes gegroeid, die ik 'n half jaar geleden voor ze gemaakt heb. Vindt u dat niet sterk, moeder?

En toen ik zooeven e:!n dozijn baadjes en broekjes bracht, bleken er vier van te wijd en te groot ... .

Mina.

Dat 's niks, meisjelief. Kinderen op die leeftijd groeien als kool. Ze komme gauw genog van pas.

Bella

Verbeeld u, moeder. Dat kleine blondje, dat soldatenkind, Mieke heet ze, zegt tegen mij: tata.

Dat beteekent: tante, beweert de weesmoeder.

Is 'n schat van 'n kind, en als ik es kom, is ze niet van mij af te slaan. Maar ik heb u nog niet verteld, dat er een aanvraag uit Batavia is ingekomen, om plaatsing voor twee jongetjes van vijf en zes jaar. En nu zei de wee:moeper mij, dat ze die arme peuzels niet durft aannemen, omdat er geen kleeren genoeg zijn. Eerst wan- neer zij zeker kan zijn, dat er binnenkort een klein uitzet voor die kinderen beschikbaar is, kan zij ze opnemen. Toen ....

Mina. Nou ... ?

(43)

BeHa.

Toen heb ik beloofd, dat ik ... dat wij samen. . .. terstond zelf aan 't werk zouden gaan, al moest 't dag en nacht zijn. om die benoodigde kleertjes gereed te maken. Als we vandaag be ..

ginnen, moederlief. zouden wij morgen misschien al vier broekjes en vier kieltjes klaar hebben. U is toch niet boos. dat ik over u heb durven beschikken ... ?

Mina.

(Bella in haar armen sluitend) Jij bent mijn eigenste kind, mijn goeie. lieve Bella, hoor. Ik ga aanstonds aan de naaisters het wit goed af~

geven voor de broekjes, en dan naar de keuken, ()m voor het eten te zorgen.

Bella.

Dan blijf ik hier stil werken aan de kieltjes.

Ik was vanmorgen al aan een begonnen.

Mina.

Best, hoor.

(Af naar kamer links).

VIERDE TOONEEL Bella, Henri.

(Plotseling springt Henri Doesburg, sigaartje in den mond. door het openstaande venster in het vertrek).

Bella.

(geschrokken.) Lieve deugd, hoe durf je ... . Henri.

Ik durf alles.

Be 11 a.

Vader is thuis. en als hij je ziet ....

Henri.

Ik kan mij onzichtbaar maken.

Bella.

Toe Henri, ik ben zoo bang •...

Henri. • Ik beb je er te liever om, schat!

(44)

Be 11 a.

Hoe kun je toch zoo lichtvaardig ....

Henri.

Vaardig zijn is 'n mooie eigenschap, en licht zijn ook. Jullie bent hier allemaal zoo zwaar op de hand.

Bella.

Maar denk je dan niet om mij? Als vader komt. ...

Henri.

En moeder bromt.

l3 elia.

°

Henri I

Henri.

Zeker denk ik om jou, lieveling. Maar ik denk het eerst aan mezelf, anders zie ik geen kans, om je tot mijn vrouw te maken. En dat wil je toch?

Bella.

0, Henri!

Henri.

Als ik de gelegenheid niet vastgrijp, als ik wachten moet tot je vader mij gelegenheid gééft. . .. dan word ik nooit je man. Ik heb gezworen dat ik dat worden zal, en wat die ouwe tabakspot ook doet om me te dwarsboomen, dat lap ik aan m'n laars.

Be lIa.

0, Henri!

Henri.

Wie heb je nou liever, je vader of mij?

Bella.

(zwijgt verlegen).

H end.

Nu?

Be 11 a.

(liefdevol) Wat moet ik nu zeggen?

Henri.

Dat je mij natuurlijk veel liever hebt dan je vader en je moeder te zamen. Waar of niet?

(45)

B ell a.

0, Henri.

Henri.

Dat 's geen a'woord. Spreek de waarheid.

Bella.

(&chuchter) Ja.. .. Henri.

Henri.

Wist ik wel. Alle meisjes denken in zoo'n geval hetzelfde, maar ze durven 't niet te zeggen. Schijn- heilige aanstellerij, om braaf te lijken. Ik houd niet van braafheid.

Bella.

Hé, Henri.

Henri.

Maar ik houd van gezondheid in alles.. Ook in gevoelens. Ik heb jou toch ook duizendmaal liever dan al mijn familieleden bij elkaar?

Bella.

Maar jouw familieleden zij allemaal dood I Henri.

Juist daarom. Wou je nu hebben, dat ik levende bloedverwanten een plaats in mijn hart zou geven? Zoo groot is mijn hart niet. En op logies van allerlei schorriemorrie is 't toch zeker niet berekend.

Bella.

Je hebt toch je fortuin aan je familie te danken?

Henri.

Aan hun dood, aan hen niet.

Vermeer.

(achter de coulissen zingend) Daar was eens 'n meissie loos,

Die wou gaan varen, die wou gaan varen.

Daar was eens ....

Bella.

(schrikt) Heilige Petrus I

(46)

76

Henri.

Neen, 't is maar je vader.

Be \la.

o

Henri, ga weg, ga weg, als vader je hier ziet. ...

Henri.

Knap, als ie me weg krijgt.

Heila.

Maar ben je dan niet bang, dat hij je ....

Henri.

Hij is veel banger voor mij dan ik voor hem.

Bella.

Henri, toe ik bid je, ga, om mijnentwil, ik hoor zijn stap ....

Henri.

Nu ja ....

B ell a.

Henri, ik beef, toe, om mijnentwil.

Henri.

(zoekend) Ik zal me verbergen.

13 e II a.

Onmogelijk. Daar is nergens een schuilplaats.

(Beiden zoeken geagiteerd. De stappen van Vermeer klinken nader en nader).

Henrl.

(wijzend naar de deur links) Kan ik daarin?

Bella.

't Is moeders kamer.

Henri.

Nee, dank je. (wijst naar de deur rechts) Zal ik hierin?

Bella.

. (blozend) Daar slaap ik ....

Henri.

Het paradijs I

(47)

Bella.

(smeekend) Henri!

Henri.

Nee, schat. ik ga er niet in. Ik ben er immers niet op gekleed?

(Stem van Vermeer) Bella.

God. help ons!

Henri.

(bemerkt den mannequin) Je gebed is verhoord, liefje. Ik kruip daaronder. (doet 't) En nu stil.

Verraad mij niet.

VIJFDE TOONEEL De vorigen. Vermeer.

(Komt binnen, opsnuivend) Het riekt hier Daar tabak. En wat zie jij bleek, BeHa.

Bella.

Ik heb toch niet gerookt, vader.

Vermeer.

Nee, jandomme. dàt most er nog bijkomme.

Maar een ander kan hier gerookt hebben.

Bella.

Maar vader ....

Vermeer.

(haar bespottelijk imiteerend) Maer vaeder I Ik vertrouw dat maar half. 't Zou mijn niks 'ver- wonderen, als die gladmuIs van 'n Doesburg de brutaligheid zoover dreef, om zelfs hier ....

Be 11 a.

Maar vader .... !

Vermeer.

(haar bespottelijk imiteerend) Maer vaeder! Dat 's alles wat je zeggen kan. Maar ik zal d'r wel achter komme. (ziet rond) Ik heb een gevoel, dat die verwenschte doordraaier in m'n buurt is.

Ik ruik hem. Wacht! (hij neemt zijn Residents- degen, die in een hoek van de kamer staat, in de hand).

(48)

Bella.

(ontsteld) Vader, wat doet u?

Vermeer.

Aha, die angst.

Be II a.

(doodelijk beangst) Ik ben heelemaal niet angstig.

Vermeer.

Nee, dat lijkt maar zoo. (Schermt vervaarlijk met den degen) Dood of levend, ik zal dien aap wel vangen.

(Gaat naar de deur links, doch staat daarvoor stil, ziende dat Bella zich niet r;erroert. Gaat dan naar de deur rechfs - hetzelfde spel. Zoekt achter en onder de meubels, wil dan den bekleeden man- nequin doorsteken. Gil van Bella).

Vermeer.

o

zoo Koos, nou weet ik waar de sloeber zit. (tot Henri, dien hij verborgen waant) D'r onder uit, ellendeling, of ik rijg ie als een sesatee aan m'n degen I (doorsteekt van alle kanten den

crinoline-rok aan den mannequin, die onderwijl door de k~mer tolt en danst. Bella tracht gillend hem dat te beletten).

ZESDE TOONEEL.

De v 0 r i gen. Pin as.

Pinas.

(binnenstormend) Permissie. Reesdèn dat ik de eer heb u te benadere. maar die wilde paard van u WelEdelgestrenge, zij ·is op de gal.

Vermeer.

(staakt zijn jacht met den degen) Wat zeg je, uilskuiken?

Pinas.

Ik heb de eer u WelEdelgestrenge ....

Vermeer.

Val dood, vent, of zeg gauw wat er is.

Pinas.

Met spoed zeg ik u WelEdelgestrenge ....••

(gebaar van ongeduld van Vermeet) ik zal maar

De doc:ht." P. d. R .. id.nt.

(49)

maleits spreken, ach, gaat vlugger (als voren) de koeda sètan van Reesdèn, zij is galäh geworden, dia lari ke-kampoong .... (zuchtend voor zich uit) hotdank deze d'r uit, zeg I

Vermeer.

(woedend, snel) God allemachtig, mijn paard.

mijn mooie, kostbare sandelwood op hol, d'r van door 1 Waarom heb je me dat niet eerder gezegd, stommeling I ....

Pinas.

Massa ik kan zoo vlug, Reesdèn. Immers die paard zij heeft vier pooten en ikke maar twee ...

Vermeer.

Idioot I

Pinas. Ja, Reesdèn, ik heb de eer ....

Vermeer.

Mijn paard, 0 mijn paard I (af.)

(Als Verrneer het vertrek verlaten heeft, komt Henri van onder den crinoline-rok te voorschijn, drukt Pinas ' n bankbiljet in de hand).

Henri.

(tot Pinas) Kerel. je hebt mij gered. Hier heb je een bewijs van mijn da~kbaarheid. (tot Bel/a) Adieu, ik kom gauw weer es terug.

(springt Uit het raam en verdwijnt).

Pinas.

(bekijkt, lam van verbazing, het bankbiljet) Loh. waarvoor deze?

Bella.

(weer opgelucht) Mijnheer Doesburg heeft je beloond voor je tusschenkomst.

Pinas.

Tusschenkomt. wat is dat deze, djieffrouw Beeläh?

Bella.

Nu ja, daar spreken we later wel eens over.

Breng 't maar gauw naar je vrouw. . .. Of ben je niet getrouwd?

Pinas.

(grinnekend) Jawel, djielfrouw. Met de moeder zijner kinderen.

(50)

Ga nu maar, Pinas.

Pinas.

(met veel strijkages) Dankie, dankie, djieffrouw, heb de eer.... Als weer die menir met u zoo, dan ik wil weer tusschenkomst ....

DOEK.

Mevrouw B. ALTING OU CLOUX-L10NI als B~lia.

(51)

Ga nu maar, Pinas.

Pinas.

(met veel strijkages) Dankie, dankie, djieffrouw, heb de eer.... Als weer die menir met u zoo, dan ik wil weer tusschenkomst ....

DOEK.

Mevrouw B.,ALTING OU CLOUX·LIONI als Bètia:

(52)

Hetzelfde décor. Mannequin en borduurraam weg.

's Avonds zes uur. Lichten aan.

EERSTE TOONEEL Vermeer, Henri.

Henri.

(als Javaan vermomd. zit met gekruiste beenen op den grond ongeveer anderhalven meter van Vermeer al, die in een fauteuil heeft plaats geno~

men. Henri maakt volgens de adat telkens de sembah, waar deze vereischt wordt.

Henri.

U heeft mij laten roepen, kandjeng.

Vermeer.

Ja. Maar geef mij eerst de tali api aan. (Henrj brengt hem het vuur, waarmee Vermeer zijn manilla-sigaar aansteekt). Ten eerste wensch ik te weten, hoe jij over Sultan en de goudvossen denk, nu je ze al enkele malen onder de hand gehad hebt. Zal ik ze houden of zal ik ze wegdoen 1

(53)

Henri.

Het zijn prachtige. maar gevaarlijke dieren, kandjeng.

Vermeer.

Dat weet m'n grootje ook wel. 'maar mij docht, dat ze nou wel 'n hekkie lager zullen springen.

nou ze jou aan den teugel voelen.

Henri.

Soeltan blijft nog hardbekkig, en de goudvossen zijn nog niet heelemaal te vertrouwen, kandjeng.

Ik moet ze nog ee'n poos onder mijn leiding hebben, dan zal 't wel gaan.

Vermeer, Nog een beetje geduld dus.

Henri.

Wirio heeft geduld genoeg, kandjeng, maar de jongedames zijn brani, en willen altijd maar met de goudvossen toeren. . .. vooral juffrouw Bella, die is dol op die dieren.

Vermeer.

Ja, ja. . . . .. ze rijdt veel uit tegenwoordig ....

Zou zij misschien ... ? Wirio, hoor es, kom es dichter bij. Ik wou je wat vragen, maar 't mot tusschen ons blijven, versta je? En wee je gebeente, als je er met 'n ander over praat.

Begrepen?

Henri.

Begrepen, kandjeng.

Vermeer.

Ik wil je mijn vertrouwen schenken in een bij- zonder geval.

Henri.

Wirio voelt zich zeer gevleid, kandjeng ... , Vermeer.

Hou je mond, en luister. (omzichtig) D'r benne kapers op de kust ... .

Henri.

Kapers, kandjeng? Wat bedoelt u?

Vermeer.

Houd je bek, zeg ik. en luister. D'r benne ka- pers op de kust. Haaien .. ".. snap je dat beter 1

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

dat onvermijdelijk donker zou zijn wanneer niet bijtijds voor de toekomst werd zorg gedragen, maar tevens mannen, die klaar staan, om anderen met raad en ook

I-Iajati heeft tot n()g toe geen schu ld, zodat ik voorshands nog geen ' echtscheiding kan vragen. den laatsten tijd nog al erg tegenvalt. Door deze bemoedigende

kebau (kebaullvogeltje). Dat huist op zijn rug, maakt uitstapjes naar zijn kop en schoften, fladdert tegen zijn plompe pooten op, en overal pikt het de

Dit werd tusschen luid neus-gesnuit uitgebracht. ujn levensgeschiedenis opgebiecht..... ik wil Bernard spreken. Ze hoorde altijd graaD' over de chronique scandaleuse.... Ze

(Zij giet de n aangewezen beker uil). Heil u Xanthippe, fiere dochter van onzen stam! Niet teruggeschrikt zijt ge voor de wraak der eeuwige Moire I Diep in

Hanna stapte dadelijk in. De helper wist blijkbaar al wat hij te doen had, want hij maakte het paard los en terwijl de auto zich al in beweging zette zag Hanna, dat hij zich

Zooals hij daar nu zat te smullen van de nasi·goreng, gulzig etend met zijn handen, la- waaierig smekkend met tong en lippen, had hij iets dierlijks over zijn

De boeitros was vast, maar met de waltrossen schenen de Maleische roeiers geen haast te hebben. Hoe dichter het schip bij den steiger! hoe minder zij hoefden sleepen