• No results found

Indien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Indien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht. "

Copied!
89
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV. Dit behoudt zich het recht voor een vergoeding te berekenen voor reproductie.

Indien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht.

Toestemming voor reproductie dient men schriftelijk aan te vragen.

This film is supplied by the KlTL V only on condition that neither it nor part of it is further reproduced without first obtaining the permission of the KlTL V which reserves the right to make a charge for such reproduction. If the material filmed is itself in copyright, the permission of the owners of that copyright will also be requiredfor such reproduction.

Application for permission to reproduce should he made in writing, giving details of the proposed reproduction.

SIGNATUUR

MICROVORM:

SHELF NUMBER MICROFORM:

MMETA 0173

(2)

ALS

DE SENNAH'S

BLOEIEN

DOOR

Mevr. E. OVERDUYN-HEYLIOERS

(3)

_ UltS:? e van L. J. Veen, Am- .terdam.

De Westersche coccepUe vau een Inlandlche plcbledenis van ltefde en O'atrou1\' wordt ODtI

bier ()P' l!('ht in d po 'Usche lijst d r bloeiende lennal,'I, Rllchmat wordt erleid door Moorall en Djalo troost (\e verlaten NaHah. w ar op Racbmat wraalt wil nem n doca door Djsjo wordt neer;;evel(l. Het ls soer gev 1 ol ert 111 en 0 eral in stijl ge- houden, 'Joodat ons een sentimenteele, droo- merlg st mming OV rvalt e';l wij den geur d r bloei nd aennah's lD enen te ontwaren. Er 11 wel een zwoele tropl eha atmosfeer in dit nrbaal. Het bad een mooi gege en voor en ledlcbt )ut:men zijn, Nu doet de poëzie ervan wat aaDgelengd, erdund aan, Een mooie, ()D-

wezenlijke fantazie, A. v. ': ----~

'.

-

\\\~lIl\~ ft~iim~ Iml'\\i~\\\1

00760031

(4)
(5)

ALS DE SENNAH'S BLOEIEN

DOOR

Vatl (lezelfde schrijfster verscheen bij mij:

E. OVERDUIJN-HEYLIGERS

OM ZIJN EER . . /4.90 ing. /5.50 geb.

ZONDIGEN . . 3.90 n n 4.50 n WARM BLOED. . . . . ,,3.50"

VROUW . . . ,,1.90 n n 2.40 n

;;.;.J'

L. J. VEEN - AMSTERDAM

(6)

Hoofdstuk. BI dz.

I. Djójó. 3

Il. Moonah. 14

JII. Rachmat 23

IV. Nanah 39

V. Djójö en N aïlah 50

VI. Rachmat en Moonah 60

VII. Rachmat bij aïlah 72

VIII. DjOjó' room. 9

IX. V 661' de Slametan

.

101

X. De Slametan . 111

XI. Malam djemahat 125

XII. Matta G lap 136

XIII. De Djiemat. 149

XlV. In laten blo i. 155

BOEK·. COURANT, EN STEENDRUKKERIJ a. J. THIEME. NIJMEGEN

(7)

Sennab'e. 1

(8)

D JOJO.

't Was in den namiddag.

In wijde eenzaamheid lag het landschap, waar·

over zwaar de hitte stond; in roerlooze zenging doem end alles tot volslagen rust.

Slechts de bloemen uit de hooge sennahkruinen geurden uit essence, die overvulde de warme atmosfeer.

Van àe witte huizen waren gesloten de donker·

groene jaloezieên, en dat vermeerderde nog den indruk van verlatenheid. Geen boom bewoog zich, geen blaadje ritselde, alles stilte en een- zaamheid.

Over den kleiweg, die er langs voerde, schokte langzaam een kleine onooglijke kar, voortge- trokken door een buffel, die loom, den kop

(9)

omlaag, in tragen gang, de stevige pooten ver- zette· soms even de groote domme oogen wendde, als geplas van een enkelen inlander, die een b&.d nam, in de langs den weg stroomende rivier, in hem 't verlangen opriep om zich insgelijks onder te dompelen in 't water.

De karrevoerder lag achterover geleund tegen het vrachtje, waaroverheen schuttend boog een attap dakje en waaronder zijn boofd, als uit een diepe nis, even oplook i donker in de diepte van schaduw.

Het zweepje in zijn hand tipte telkens vluchtig over den geweldigen rug van het trekdier, als bij een oneffenheid van den weg, de kar ruw opschokte en de halfgeloken oogen van den voerder zich even sperden.

Dan zonk hij weer terug in zijn zoet gemijmer, waasde voor hem het doffe groen van de koepe·

lende sennahlaan, die hij inreed. De hooge boom- takken in de lucht strengelden zich samen en bogen schuttend over den breeden rijweg, waar·

langs, achter de mooi aangelegde erven, uit het pluimsel van rottan en bamboe, de houten, op palen gebouwde huizen, opdoken.

Heel aan het eind, in perspectief van groen, blankte

op,

waar hij moest wezen: het eenige

steenen huis. Luchtig er vóór verhief zich een vlaggestok, te midden van een grasveld i op het punt waar de wegen zich kruisten, de sennahs eindigden, afgesneden door een laan van tjemara's.

Het krakend gepiep, van zijn voortsukkelende kar, doorsneed schril de stilte, deed even opzien de dwangarbeiders die de erven, als straf voor zwaar vergrijp, onderhielden, even het wieden staak·

ten om de kar na te oogen, een groet te wisselen met den voerder, die loom voor zich uitstaarde, senang 1) om zijn heerlijk schokkend daarheen·

rijden, terwijl zij daar in rusteloozen zwoeg, moesten arbeiden en straks in het oerwoud hadden te gaan om hout te hakken, dat tot brandstof moest dienen voor de keukens.

Bij een der erven hurkte neer een Javaan, het strootje tusschen de slanke vingers. Naast hem lag het juk met de waterblikken, waar- mee hij aanstonds tot de rivier zou afdalen om water te scheppen voor de badkamer:

Op gebruikelijke "Tijze, alhoewel zij elkander onbekend waren, wisselde hij met den karrevoer- der een groet, deed de gewone vraag:

I) Welbehaaglijk.

(10)

_ Kemana kang 1).

De andere antwoordde, nauwelijks verstaan- baar, wijzend met zijn zweepje in de richting van de controleurswoning.

De Javaan, een dwangarbeider, jong, sterk gebouwd, bleef peinzend den wagen nastaren.

Wat benijdde hij den voerman diens vrijheid!

Vrij in de heerlijke natuur te kunnen rondloopen;

niet altijd achter zich te weten de zware ijzeren grendels van de loods, waarin de gestraften hun nachtleger hadden, en waarin zij bij zons- ondergang werden opgesloten.

's Morgens het oog van den dag de aarde te zien beschijnen en 's avonds die achter de bergen te zien ondergaan. Wat een weelde t Die je pas op prijs stelt als je ze moet derven ..•.

Hij zuchtte.

Zes jaar was het vonnis geweest tegen hem.

'n Eeuw leek 't wel voor men zijn straf had uitgeboet. Hij snakte er naar die gehate blauwe misdadigersuniform te mogen verwisselen voor zijn geliefde kleeding: de kunstig gebatikte sarongs en hoofddoeken.

En toch hij mocht zich bevoorrecht rekenen.

1) Waarheen vriend.

Door zijn goed gedrag in de gevangenis beo hoorde hij onder degenen, die al heel spoedig werden aangewezen als tuinman bij de Euro- peesche ingezetenen.

Daarvoor kreeg hij behalve meerdere vrijheid van bewegen, ook nog twee dollar in de maand als extra belooning.

Van dat geld had hij zich al heel wat kleeren gekocht en die te bewaren gegeven aan NaIlah, de kokkie van het huis j want den gestraften is het niet geoorloofd iets mee te nemen in het kettingkwartier .

N u raakte zijn straftijd bijna verstreken, zou hij mogen terugkeeren naar zijn geliefd Java j zoo vaak hij daaraan dacht, verviel hij in zoet gemi}

mer, bleven zijn handen werkeloos, terwijl een kinderlijke glimlach verhelderde zijn gelaat.

Hij zou op Java een nieuw leven beginnen, zijn rijstvelden bebouwen, deel hebben aan die dagen van vreugde, als de lach weerklonk over de goudene schoven en zij in den dienst v~n de godin Dewi Sri de zware halmen te zamen bonden.

Niemand zou daar weten of hem verwijten zijn misstap.

Het was nu wel lang al geleden, maar de

(11)

herinnering lag nog pijnlijk in zijn geheugen; van het ontzettend gebeuren toen .•..

Toen hij zich had laten gaan in toomlooze drift en zijn oogen werden verduisterd. Mata gelap 1)

was hij geweest, toen hij de dolk stootte naar 't hart van zijn kameraad.

Hij wilde er niet aan terugdenken ... De herin- nering gaf hem weer dien tintel in zijn vingers ...

en hij wilde niet. . .' Hij wilde niet. . ..

Hij wilde gelukkig zijn. . .. en vrij.

Een voordeel dat zijn slachtoffer in het leven bleef, anders zou nog veel zwaardere straf hem gewacht hebben.

Zes lange jaren dat het hem verboden wa geweest wapens te dragen. 0 als hij daaraan dacht, scheurde er iets in zijn ziel ...

Maar nu was dat alles voorbij, verbergde N allah, de vrouw van Rachmat, voor hem, een kunstig gedreven kris, in haar koffer.

Met niets dan zijn misdadigersplunje werd hij gedeporteerd van Java naar hier.

Dat was altijd de onmiddellijke straf op de misdaad.

I) Zinsverbijstering.

Vèr, vèr, werd je weggebracht van je geliefden geboortegrond, om als zwoeg vee opgesloten te worden en in den vreemde de misdaad uit te boeten. En hoe goed trof hij het niet, dat hij, in stede van aan de wegen te arbeiden, mocht werken als tuinman bij de Europeanen ...

Neen, het lot bleek hem gunstig te zijn geweest.

Hij rekte zich uit, wierp het strootje weg en zag op, mat den tijd naar den stand van de zon.

Heerlijk, nog vroeg, en hij had niet veel te doen.

Voor een geheele week lag het hout gekapt, behoefde hij niet meer naar de rimboe; straks, wanneer NaIlah ging koken, zou hij nog wat van het gl3droogde hout voor haar kloven; en zou hij haar vragen hem nog eens zijn schatten te willen toonen.

Met welgevallen overzag hij de bloeiende perken.

Het zag er wel alles goed uit ....

Hij had tangan dingin 1) zei mevrouw tegen hem. Alles wat hij plantte groeide welig op.

Hij stond op, liep naar een gardeniastruik, plukte eenige kat ja pierings ; en zette zich op het lage muurtje, dat aan den ingang de breede sloot

I) Gelukkige hand.

(12)

overbrugde. Den laatsten tijd droeg hij bij zijn tuin- werk een eigen gekochten gebatikten hoofddoek, dien hij, in fijne plooien, kunstig te zamen wond tot een hoofddeksel.

Dit nam hij nu voorzichtig van het hoofd, bezag het met welgevallen, tenvijl een glimlach weer kwam op zijn mooi jong gezicht.

Dan stak hij een paar kat ja pierings tusschen de plooien en plaatste den doek heel voorzichtig op het hoofd. En blij, getooid met die blanke welriekende bloe em , zag hij den zon-beschenen weg àp, knipperde met de oogen tegen de hitte.

Op zijn naakt bronzen bovenlijf parelden ft jne zweetdruppeltjes.

Oeah' 't was warm ....

Heerlijk liet hij zich gaan in bewustheid van opperste weelde, nam weer een strootje uit zijn gordel en stak het aan. Zijn droomoogen over- zagen loom den weg, waaraan werkte, langzaam vorderend, een ploeg dwangarbeiders. Dat waren de makkers, die onder toezicht van een mandoer arbeidend, straks na volbrachten dagtaak door een t uw te zaam gebonden, hun kettingkwartier gingen opzoeken.

En hij? ..

Hij lachte tevreden.

Hij hoorde op het achtererf met een doffen slag een deur dichtslaan.

Dit moest Natlah zijn, die nog was gebleven om haar keuken schoon te maken.

Hij hoorde al den welbekenden schuifelenden gang van haar rappe voeten, en zag om naar de donkere vrouw, die het hoofd met den slendang gedrapeerd, het erf afkwam.

_ Ben je zoo laat klaar vandaag joe? vroeg hij, toen ze hem naderde.

N allah trok met de schouders.

_ Je hebt geen haast om naar huis te gaan, als je er niet welkom bent, kang DjOjO.

Even flikkerden DjOjOs oogen, toen zag hij haar aan, fel doordringend.

Nallah voelde zijn blik, hield haar oogen neer- geslagen.

- Wat is er?

- Vertel 't mij, drong DjOjO aan, kinderlijk lachend.

- Straks.... nee, van avond.

- Van avond, als ik opgesloten ben in de misdadigersloods, schamperde hij.

_ Nou, wees niet boos DjOjO, ik dacht er niet aan; en nu ben jij al geen misdadiger meer.

(13)

12

Ik vergat, dat je nog niet vrij bent. . .. over eenige dagen he .... je bent senang 1).

_ Oontoong 9) ja; maar de vrijheid ontbreekt me nog altijd.

En dichter naar haar aandringend - Tjoba NaIlah, heb je sakkit hati 3) om die Bataviasche Moonah?

Ze keek hem vorschend aan, en DjOjO zag voor het eerst den felIen gloed in haar fluweelen oogen.

- Hoe weet je? ...

_ 0 ik weet niets; ik dacht zoo maar, omdat de mannen verzot op haar zijn ....

- Jij ook?

- Ik niet.

Hij lachte flauwtjes, schopte dan verlegen met de zool van zijn bloote voet tegen een klein boomstronkje.

En beiden zwegen ....

_ Nu, ik ga nu maar weg. Als je straks klaar bent met houthakken, zal ik je weer je kleeren laten zien en dan .... zal ik je wat vertellen ....

DjOjO knikte met een jubel in zijn oogen.

_ En jij DjOjO? jij bent hati besar geloof ik, jij draagt bloemen in je hoofddoek.

I) Welgemoed. ') Gelukkig. I) Hartzeer.

Mijn hart is licht N allah, ik ga weer terug naar ons land; ... ik verlang Java terug te zien ...

N allah knikte peinzend.

Ze lachte en vertoonde een rij afgeveilde zwart- gemaakte tanden. Zich drapeerend met den afge- gleden slendang zei ze coquet ...

_ Tot straks DjOjO; ik kom vroeg terug.

DjOjO knikte als in gepeinzen.

En droomend nam hij zijn juk met de water- blikken, en legde het over zijn schouder, en zoo

daalde hij af naar de rivier in tragen slentergang, naoogend de donkere, gesluierde gestalte van Nallah ....

(14)

HOOFDSTUK II.

}tOONAH.

Beneden, aan den waterkant, waar lichtbruine grond aangeslibd, de grasbegroeide oever ver- lengde tot een dorre landtong, bleef DjOjO staan.

Hij hoorde het geplas van badende kinderen, die stoeiden een eind verder in de rivier.

EIken middag zag hij naar hun gespeel, naar de kleine mollige kindertjes met hun dikke rij t- buikjes, als zij elkaar met water gooiden tot het hoog opspatte in het rond en ze dan weg- tuimelden omlaag; en op grooten afstand proestend en snuivend weer opdoken, met lichte hand- beweginkjes zich bovenhielden, in den snellen stroom, die den tandjong omspoelde met rythmisch geklot .

Kinderlijk blij stond zijn jonge gezicht, ging hij op in hun pel.

En als hij even had toegezien, zette hij ge- meenlijk vlug de blikken neer, legde er hoofd- doek en gordel op, en zoo met het korte katoenen broekje, dat hij aan nat worden waagde, liet hij zich zakken, geleidelijk, tot 't water bijna aan zijn lippen reikte, om met forschen zwaai van zijn armen weg te zwemmen en groote kringen om zijn bruine lijf uitcirkelden.

De kinderen schoten op hem toe, en te zamen werkten ze tegen stroom op tot ze doodmoe

, ,

zich op den rug lieten drijven stroomafwaarts, terug naar den tandjong.

'n Enkele maal voegden zich nog anderen bij hen. Ook kwamen er wel met een prauw aanvaren, pagaaiend langs het oeverriet tot zij bij de landtong waren. Daar wierpen ze de riemen in de prauwen sprongen omlaag in het hoogopspattend water.

Eiken middag bekroop DjOjO de lust deel te te nemen aan het jubelend kinderspel, zag hij met begeerige oogen naar het lokkend gedein van het lauwwarme water.

Nu ook liet hij zich gaan in beschouwing van het dartele stoeien.

Wel had hij ook nu al reeds te veel tijd verloren vandaag; maar hij bezweek met droomen

(15)

voor de verleiding, dook rap onder, in zaligheid zich voelend omstreeld door de zachte kabbeling, die prikte op zijn huid; hij wentelde en tierde in het lekkere water.

Even liet hij zich drijven, knipte tegen de felle zon, die zengend neerscheen op zijn hoofd, dan nog één dompeling, en hij zwom naar den kant.

Fluks vulde hij zijn blikken, en gebogen onder de zware vracht van zijn juk, het natte broekje vastgezogen om zijn stevige dijen, dikke water·

droppelen parelend op zijn bronzen lijf, liep hij de helling op.

De gedachte, dat hij al wat te laat was, dreef hem tot spoed. Zwiepend boog en veerde het juk over zijn ontbloote schouders.

Als hij zoolang draalde met de badkamers vullen en de bewoners kwamen uit hun slaap- kamers moest hij mevrouw helpen bij het tuin·

werk; elken dag had zij 's middags zijn hulp noodig; en zoo gaarne wilde hij zijn kleeren zien, die NaI1ah voor hem bewaarde.

Juist vandaag was hij kepiengin, verlangend ernaar.

Kwam dit misschien door Nallah's belofte, dat zij hem wat vertellen zou?

Veel lieve herinneringen had hij aan N allah, die hem, den misdadiger, het leven had vermooid gedurende zijn straftijd, hem onder haar bescher- ming nam en hem door haar vriendelijkheid het onteerende van zijn positie deed vergeten.

o

als hij aan N aYlah dacht werd het heel week en goed in hem, dan werd het of er iets aan- groeide van den afgeknotten trots, met één slag weggeslagen, toen men het onteerend vonnis over hem uitsprak.

Zich nog wat meer reppend, nu hij den vlakken weg overstak, den gang hem lichter werd, liep hij de sennahlaan in.

Een eind voor hem uit werd zijn aandacht getrokken door een verschijning, ongewoon dáár op dit uur in de volstrekte eenzaamheid van middag.

Hij bleef even staan, zag een vrouwenfiguur in bloesemend rood baadje, op snelle voeten naderen.

Het moest Moonah zijn ....

De sennahs, in eersten bloei, lieten enkele fijne gele blaadjes regenen over den weg, en vreemd deed het djamboerood van haar baadje op dat jonge geel.

Sennab'8. 2

(16)

DjOjO, uiterst gevoelig voor kleuren als alle Inlan- ders, bleef er door geboeid, vertraagde zijn pas.

Hij wilde Moonah wel eens van nabij zien.

Dan bedacht hij: als hij vlug zijn blikken uit- goot in de badkamer zou hij weer terug kunnen zijn voor zij tot het erf was genaderd.

Ongemerkt wilde hij haar be~pieden. Wat voerde haar hierheen op een UI!!, dat allen sliepen .. , . ? Opmerkzaam uitkijkend liep hij met de leege blikken naar voren, scherp loerend door het hem beschermend zware gestruik, of hij haar nog niet zag komen.

Plots, met een schok, zag hij haar rose baadje schemeren door het groen.

Zij was vlak bij hem.

Hij hield den adem in, zich schuilhoudend achter een groep kembang-sepatoestruiken, en zoo bleef hij haar naoogen. Met gratie bewoog in langzaam beweeg haar heele lijf.

Woede kropte in zijn keel toen hij zag haar coquet heupwiegen.

_ Oh zij is een loonteh 1), een echte ....

Hij schrok toen zij zich plots omwendde en hem vlak in de oogen keek.

1) Lichtekooi.

Hij wilde nog dieper wegduiken; maar Moonah had hem al gezien en liep eenige passen terug, regelrecht op het erf af.

DjOjO verliet zijn schuilplaats, ging haar dralend tegemoet.

- Wie zoek je? vroeg hij norseh.

- Tabé bang, viel ze met zangerige stemmo- dulatie, hem groetend in de rede.

- Ik zoek niemand, ik wou alleen maar den weg vragen. Ik moet voor mevrouw thee koopen en ze zeien mij, dat 't hierlangs naar de chineesche kamp gaat.

- Ja, je bent goed geloopen. Als je links omslaat en langs dat groote huis, de societeit loopt, dan is het aan het eind van den weg.

- Oh t trima kassie bang.

Zij zag DjOjO aan met speelsch oogengekijk, van hem naar de bloemen.

- Mooi is je tuin en prachtig zijn de bloemen;

mag ik een paar plukken?

Ze was wat nader gekomen en DjOjO deed een paar schreden terug, antwoordde:.

- Misschien wel ....

Zij plukte van de tongkengs, die tegen de boomstammen opgroeiden.

- Ennak, zei ze den geur er van opsnuivend.

(17)

Jij bent orang djawa ja? - vroeg ze.

DjOjO knikte.

_ Is 't Prettig in Deli?

Hij trok met de schouders.

- Weet niet.

- Weet je niet?

_ Je woont toch al lang hier?

_ Voor kettinggangers is 't overal hetzelfde.

_ 0 ja., lachte ze.

_ Maar 't is hier in je dienst prettiger dan bij anderen; er zijn hier zooveel bloemen en vruch- ten, je kunt je verzadigen eraan.

_ Als ik ze van mevrouW krijg, anders niet.

Zij zag hem ongeloovig aan, wilde nog wat praten; maar zijn norsch gezicht joeg haar schrik

aan. Hij was toch niet boos op haar?

Met dartel oogengekijk bezag ze DjOjO en zij trok den franjeomzetten slendang nog wat dieper over de oogen, en lachte hem toe met witten tandenlach.

_ Ik ga nu, weüelde zij.

DjOjO knikte j en met ongeduld in zijn bewe- gingen schoof hij de touwen van zijn waterblikken aan den gespleten bamboe, als wilde hij een eind

aan het gesprek maken.

_ Tjilakka, mompelde hij verachtelijk, in een

gesmoorden vloek, en haar verder niet langer zijn aandacht schenkende, liep hij de helling af naar de rivier.

Die kettingganger hield van N allah, en N allah stond há.á.r in den weg. Wat verbeeldde hij zich anders wel? dacht Moonah.

Moonah keek hem dralend na. Dang ging ze langzaam weg, een frons in haar hoog voorhoofd.

Zij vervolgde de sennahlaan, die lag eenzaam in middagstilte, en fel deed haar djamboeroode kabaja, als een groote ontloken bloem, onder de koepeling van het neerhangende groen.

_ Zij zal ongeluk brengen over Klambir, met haar kepienteran van Bataviasche, overwoog DjOjO j

en hij huiverde als hij zich herinnerde haar witte tanden, die hij hondentanden noemde, om hun witheid, in tegenstelling met die der Javaansche vrouwen.

En hij onttrok zich vol afschuw aan de her- innering ervan.

De mannen wist ze voor zich te winnen en hij, DjOjO, die haar haatte om Nallah, hij had naar haar moeten kijken ....

Was dat niet de uitwerking van haar duivelsche kunst ....

o

dat ze toch nooit haar voeten in Klambil'

(18)

had gezet en bun rust was komen verstoren.

En in zijn kinderlijk gemoed rees een gebed voor Na.Ilah.

Dat N allah, die zoo goed voor hem was, die hij vereerde, toch geen leed zou geschieden.

. . . . . .

. . . . . .

HOOFDSTUK 111.

RACHMAT.

's Avonds brandde er licht in de controleurs- woning, en rustig deed de witte figuur van den controleur in de voorgalerij, die leek een tem- peltje in romaanschen stijl, in lichte bogen omhuifd

door weelderige slingerplanten. Aan de tafel, overdekt met boeken en tijdschriften zat hij.

En buiten, tegen de hoogoploopende treden, silhouetteerde donker de figuur van Rachmat, den huisjongen, Nallah's man, die daar zwijgend neerzat, ineengedoken, de armen om de knieên geslagen, afwachtend de bevelen van zijn heer.

Eiken avond zat Rachmat daar, deed hij op hetzelfde uur denzelfden arbeid: de lichten ont-

steken in de voorgalerij en daarna, als zijn heer buiten kwam, een koelen avonddronk daar voor

hem neerzetten.

(19)

Zonder even maar zijn gedachtengang te onder- breken deed Rachmat dat, mechanisch en stipt, gelijk zijn heer het hem had voorgeschreven.

Als hij later weer zijn plaatsje opzocht, en neerhurkte aan de trap, zonk zijn hoofd voorover en ru~tte op de over de knieên gekruiste armen. Het leek d&n of hij sliep, zoo onbeweeg·

lijk gebogen bleef zijn gestalte.

Maar nu, in stede van te slapen, gingen zijn oogen wijd uit naar de zich voor hem strekkende laan, die zich verloor in per pectief van kwijnende lantarenlichtjes, be tralend een enkelen voor·

bijganger, op bezoek naar een van de omlig- gende huizen. Bij maneschijn deed de grond als een bloeiend tapijt van wemelende lichtplekken, die grillig zich afteekenden : fijne arabesken, de een aan den ander verbonden als ijle guirlanden, neergezeefd door 't geurend gebladerte der sennah·

boomen.

Nooit liet Rachmat zich storen in zijn contem·

platie van die tropenavonden. Diende hij bezoekers aan, dan deed hij dit monotoon, als sprak hij in een wereld, die lag buiten de zijne, terwijl hij vasthield het wondere vandaar buiten: de opening in het looverdak, waardoor hij de maan kon zien rijzen boven het stille geboomte, de maan, als een

groote roode vrucht, geheven door ongeziene handen uit den baaierd van goudgetinte wolken·

stoeten; waaruit zij eerst snel opsteeg, bloedrood, tot de kleur verijlde in het wondere schijnsel, dat hij in eerbied bedroomde.

Als de sennahboomen bloeiden viel een regen van gele bloemblaadjes gestadig neer, dagen achtereen, tot de grond er dik mee over·

dekt lag.

Dan doomden bedwelmende geuren daaruit op, vervullend geheel de atmosfeer, geuren, die ver·

waasden uren in den omtrek, en angstvalligen de ramen deden sluiten.

Dan voelde Rachmat zoo een wondere stem- ming in hem bruisen, die hem het bloed sneller deed jagen, die visioenen voor zijn oogen tooverde van allesbeheerschende hartstochtelijke liefde, waarnaar zijn ziel uitging en hem deed kreunen lichtelijk, als even de nachtkoelte zijn koortsend hoofd omstreelde.

Met den bloei der sennah's groeide in hem die liefdedorst.

Dat waren de nachten, dat hij den slaap niet kon vatten en, door den geur geprikkeld, zich omlegde op de krakende baleh baleh, waar Naïlah

(20)

droef ineengedoken, veinzende te slapen, elke beweging van hem speurde.

Als gewoonlijk keerde ze uit haar dienst naar hem terug en maakte ze, lijk ze elken avond deed, het eten voor hem gereed. En zwijgend gingen ze aanzitten, beiden te zeer vervuld van eigen gedachten om tot een gesprek te geraken, dat allicht het verschrikkelijke, het onherroepe- lijke, dat zij wisten, zou bespoedigen.

Heel vlug aten ze af. Dan rookte Rachmat zijn trootje en waschte N allah de enkele bordjes j

doofde hij het kleine lampje en legden ze zich te rusten.

En in hem spookte en woedde het als in het binnenste van een vulkaan. Versnelde polsslagen dreunden als mokers in zijn hoofd, tot hij, als hij dacht, dat Natlah sliep, zijn soeling 1) nam, en heel zachtjes hun kamer verliet, om zich ermee te zetten buiten, een eind ver de sennahlaan in, waar hij wist, dat Moonah hem kon hooren en waar hij bleef zitten, omdat de toover van den avond hem gevangen hield. Weer toefde hij

r nu ....

Eerst schuchter, als de echo van verre klokjes,

I) Fluit.

klaterden weg, in klaagtonen, de vage klanken, dan sterker en sterker triller den zijn fluitetonen.

Het werd als het klagend geschrei van een vogel in het woud.

De tonen volgden elkaar op tot een melodie, die doorsidderde de nachtstilte in al heviger en woester passie, wild doorhuiverend de lucht, als 'n stroom die van den bergrug stort.

Plots onderbrak Rachmat dien tonenvloed, verbergde hij het hoofd in de handen ....

En zoo ineengedoken bleef hij zitten, angst- gespannen luisterend naar het minste gerucht bui- ten, waar aan den nachtelijk en hemel milliarden sterren twinkelden, en de maan vertrouwelijk uitgoot haar koele licht over de aarde.

Roerloos zat hij neer, tot plots een siddering hem overviel, ontroering zijn borst beklemde.

Hij hoorde, heel zacht, een vrouwenstem het lied aan de maan zingen.

Hij hief luisterend het hoofd, en al duidelijker drongen nu de bekende woorden tot hem door:

Terang boelan, terang di kali, Boaja timboel di kata matti.

Djangan pertjaja orang lelaki, Branie soempab, takoet matti.

(21)

Glans van zaligheid overstraalde zijn gelaat, verraadde den jubel binnenin hem. Hij wist wie op het eenzaam gefluit in de nachtstilte, daar antwoordde. Hij wist, dat het Moonah was, wier klagende stem hem het bloed naar de kaken dreef.

Allah zou het hem vergeven; maar sedert hij Moonah, de Bataviasche vrouw, had gezien, vlood de rust uit zijn ziel.

Hij bleef luisteren, aderngespannen.

o

dat nachtlied, die zoetvloeiende tonen, waarin haar hartstocht beefde, ze golden hem!

Trillend aan al zijn leden, zat hij daar neer.

Zijn gefluit deed haar toch naar buiten komen;

en nu beantwoordde ze van verre zijn groet.

o

't wondere spel van die wevende draden, die hen bonden, die hen te zamen snoerden, al vaster ....

Klaaglijk weenden de tonen in de nachtstilte als 't geroep van de enkoek. 1)

Moonah, met geheel haar mooie lijf, leek hem een zeldzame bloem, opgebloeid daar op het plekje, dat hij kende, Moonah met haar onbeteugelbare passie. . .. ze behoorde hem ....

Hij had het gelezen in den droomenblik van

I) Woudduif.

haar fluweelen oogen, die wegscholen onder de zijden wimpers, die ze als haar wenkbrauwen, vluchtig bestreek met een geheiligde olie, om hem, Rachmat te behagen, als hij haar zien mocht.

Die oogen vervolgden hem tot in het diepst van den nacht, waar ze hem tot zich trokken als magneten, en waarin hij speurde den harts- tocht van volrijpe vrouw, snakkend naar liefde, begeerende hem.

Het koortste alles door zijn heet hoofd rond, tenvijl hij buiten zat, het bloed fel zijn lijf door- schokte, zijn handen verschroeiend van koortshitte.

Moonah, met een Europeesche familie uit Batavia meegekomen, toefde pas enkele weken te Klambir. Maar dadelijk al trok ze zijn aandacht, ging zijn verlangen naar haar, naar heel haar bekoorlijke schoonheid. Die bijzondere aantrek- kingskracht deed de andere vrouwen op haar verstoord zijn. IntuYtief dit voelend trok Moonah zich van die vrom,ven terug, hield zich verre van haar, in deemoed zich schikkend in haar lot van alleen-zijn.

En Rachmat nog meer aangetrokken door het nederige in haar, geraakte al verder onder haar bekoring, ontwaarde met wellust den verterenden gloed van haar passie; pa sie allang uitgedoofd

(22)

bij N allah, maar waarnaar zijn zinnen smachtten.

En eIken dag wanneer hij wist dat zij met de kleine Europeesche meisjes wandelde, repte hij zich naar buiten om haar te zien.

_ Pas op, die Bataviasche vrouw is nakalj 1) zij heeft middeltjes bij zich om te betooveren wien zij wil, gispte een buurjongen, die hem zag, elken dag en op hetzelfde uur.

Dan sloeg Rachmat verlegen de oogen neer. _ Laat maar kang; als ze mij treffen zal ik er geen spijt van hebben ....

_ 0 .... ? Is 't zoo met Rachmat gesteld?

.Maar bet is niet goed kang Rachmat, het brengt ongeluk.

Rachmat trok onverschillig met de schouders.

_ Soedah.... laat maar ....

_ 't Is vast een soendel2) met haar middel- tjes; iedereen zegt 't, die haar gezien heeft, neem je maar in acht.

Rachmat haalde diep adem.

_ Ik geloof, dat ik al getroffen ben kang;

maar 't is niets; als zij mij wil, wil ik haar ook.

En als Natlah toestemt trouw ik haar, dan wordt ze mijn bijwijf ....

I) Ondeugend. ') Lichtekooi.

En zoo werd in hem al heviger het verlangen naar het bezit van de rijzige figuur, die hij slechts van aanzien kende, zooals hij haar zag langs hem komen met de Europeesche kinderen. Hij vond haar mooi, goddelijk mooi; met haar lichtgele huid als de schil van de langsep vrucht; met haar mooie vormen verraden onder de lange djam- boeroode kabaja, die nog maar even den kleurigen sarong vrijliet en waaronderuit zich repten haar kleine welgevormde voeten, aan welker kleinen teen zij een gouden ring droeg. De groote borst- speld: een met diamanten bezet zilveren eiken- blad, hield de over den boezem strak gespan- nen kabaja te zamen, ving den blik van zijn gloeiende oogen.

En de donkerroode roos, half weggestoken in den zwaren blauwzwarten haarwrong, maakte hem krankzinnig van verlangen, als hij den geur ervan begeerig inademde.

o

ze was nakal. . .. zeker.

Ze had een middeltje van den goeroe van Batavia meegekregen, en hiermee betooverde ze hem.

Het kon immers niet anders.

Sedert hij met NaYlah trouwde kwam nooit de gedachte aan een andere hem verontrusten.

(23)

Hij had Nallah lief, en zij bleek een goede vrouw voor hem te zijn.

Maar sedert hij Moonah gezien had, werden NaIlah's donkere kleeren, passend bij de warme

huid van Solosche, hem een gruwel.

Moonah's jubelende kleuren verleenden een te zeldzame bekoring, deden hem haar vergelijken met een pas ontloken bloem, tegen den achter- grond van het dichte woud, in welks schaduw

ze veel met de kinderen toefde. N allah was een goede vrouW voor hem, dit moest hij erkennen.

Stil en volgzaam ging ze haar weg, elke maand het verdiende loon met hem deelend.

Altijd vond hij zijn avondeten gereed, zijn kleeren gewasschen en versteld en .. ,· nooit keek ze naar andere mannen, zooals de behaag-

zieke vrouwen van zijn kameraden, Hoe innig goed en lijdzaam toch was N allah I en hij had haar ook wel lief zijn donkere Solosche vrouW.

Maar zijn

gene~enheid

veranderde sedert hij de jongere Moonah had gezien. Hij zou Nallah verlof vragen Moonah tot zijn bijwijf te mogen maken .. , 't moest, Haar als oudere en eerste

bleven de grootste rechten.

Met haar lief meegaand karakter zou ze hem dit geluk niet ontzeggen, . , •

Terwijl hij dit vaststelde, overstelpte hem zijn eigen opwinding. Moonah's zachte stem drong weer tot hem door.

Het besluit gaf hem eenige kalmte. Hij zou kunnen probeeren Moonah te ontmoeten.

Een paar huizen verder in de sennahlaan toevende, beantwoordde ze zijn gezang.

Zou ze hem misschien al wachten? ... Ze was toch buiten gekomen op de klaagtonen van zijn soelingan 1).

Nu het plan zich in hem zoo vastzette haar te trouwen, zou niet hen meer scheiden en bleef lang wachten niet geraden.

Ook anderen schenen haar lang niet onver- schillig, dat moest hij dadelijk al ontwaren. En er waren er bij niet eens getrouwd.

Als die Moonah vroegen, zou ze de eerste zijn als heerscheres over hun huis en hart, terwijl met hem ....

Het duizelde hem toen hij opstond van de plek, waar hij had zitten droomen. Hij wreef zich een paar maal met de palm langs het voor- hoofd ~ en toen, langzaam in diep gepeins, liep hij een emd verder de sennahlaan in.

1) Fluit.

ennah's. 3

(24)

Als donkere fantomen zag hij ver achter zich eenige gestalten, fantastisch beschenen door het licht van een heen en weer bewogen fakkel, dien ze nu over den grond schurend doofden.

Even spetterde op een regen van vonken, ....

dan werd het weer nacht ....

Zeker een paar bedienden, die van een nacht- feest op den passar thuiskomen, overwoog hij,

flauw den gebrachten groet beantwoordend, toen zij hem inhaalden en het pad van een erf insloegen.

Helder scheurden die stemmen de ongerepte stilte, daarna stond weer volslagen rust, de sereene kalmte van tropennacht.

'n Eind voor Rachmat uit glimmerde nu het schijnsel van een toorts, door een vrouw gedra- gen j maar 't ging al verder weg j in de verte leek het een dansend vuurvliegje. En van het

gezang hoorde hij niets meer.

Als het Moonah eens kon wezen, die naar den nachtpassar ging om zich te vermaken ....

Een bloedgolf sloeg hem naar de kaken. Hij versnelde zijn pas, bleef plots staan voor het erf waar Moonah diende.

Wit brokten de kleine gemetselde muurtjes, die de sloot overbrugden. Vlak er bij, door het maan-

licht beglansd, lagen drie oranjekleurige bloemen:

tjempakka's, schijnbaar achteloos daar wegge- worpen.

Rachmat bleef staan, hevig ontroerd. Het leed geen twijfel: die bloemen waren daar door Moonah neergelegd; en als hij er overheen schreed zou hij komen onder haar macht.

Wonderlijke dingen had hij hooren verluiden over de bedrevenheid der Bataviasche vrouwen in magische kunst.

Even glipte herinnering aan N aïlah door zijn denken, hij maakte vergelijkingen tusschen haar en de kleine hartstochtelijke vrouw, en hij weifelde.

Allah, hoe ver was 't met hem gekomen, dat hij zich nu op weg wist naar haar toe.

Toch, gedreven door geheime macht, schreed hij verder, boog zich tot de bloemen over en raapte 7.e op, een voor een ze beziende bij het maanlicht.

De geur, die er uit opsteeg, gaf hem een lichte duizeling van wellust.

Hij drukte zijn gezicht in de beide handen waarin de bloemen vlekken geleken, fel oranje, op zijn donkere huid.

Toen, heel zacht, drongen klanken tot hem door,

(25)

eerst nauwelijks waarneembaar, daarna steeds duidelijker:

Djangan sentara kembang sembodja, Kembang tjempakka saja petiken.

Djangen sentara pientoe noeraga, Pientoe 8Orga. saja nantiken.

Hij luisterde ademgespannen.

En als een streeling kwamen de zangen over hem; ze maakten hem willoos.

Zij zong van de hel, waarin hij geketend was en van den hemel, die hem beidde.

Ja, wel een hel voelde hij in zich, zoo steunde hij in een snik. Een hel de folteringen van zijn tot waanzin opgezweepte passie I

En hoor.... beloofde zij hem niet den hemel? ...

Hij zag om zich heen.

Doodstil hing rondom de nacht. Een krekelen- koor zong in de struiken; hij luisterde er naar.

Vlak bij hem bewoog er iets, een slang, die den weg overstak, daarop weer die kalme rust.

Hij hoorde het eentonig gekwaak van een kik- vorsch, en hij wist van vroegere nachtelijke om-

zwervingen, dat de andere kikvorschen zouden invallen.

Dat leidde hem even af.

Was het niet de hemel, die Moonah hem beloofde? ....

Weer, op klagenden toon, vervolgde ze heel zacht het lied.

Gebogen schreed hij voort, schuw kijkend om zich heen of niemand hem beloerde. En vast-

,

gehouden door het ween ende gezang liep hij door, ging langs de kronkelende paden van het dichtbegroeide erf, regelrecht er op af.

Een blad ritselde verdord van een boom, deed hem opschrikken, zijn oogen sperren. Hij bleef staan om te luisteren.

Als N aDah hem hier kon zien? ...

Hij w~ifelde ....

Maar daar voelde hij weer die onweerstaanbare macht, die hem voortdreef. En als om de verloren oogenblikken te herwinnen liep hij nu snel door, zijn borst hijgende. In de galerij van de bijge- bouwen, tegen een stijl geleund, stond Moonah ....

Zij droeg geen kabaja.

Slechts een enkele sarong, tot hoog boven den boezem opgebonden, dekte haar.

(26)

Het blauwzwarte haar, reikend tot aan haar knieên, hing los neer, omgolvend haar als met een mantel.

Maanlicht viel door het gebladerte, dr66p om haar ontbloote schouders en hals.

De deur van haar kamer stond open, en in een hoek verglom een walmend oliepitje, als een kleine vonk in de duisternis.

Zoodra Moonah Rachmat tot zich zag komen, ging ze naar binnen.

Op de baleh baleh, even zichtbaar, zette ze zich neer, silhouetteerde haar mooie lijf.

En zacht moduleerend vervolgde ze haar zang, die eindigde in een snik .•..

Dan regelrecht liep Rachmat naar binnen, en sloot de deur.

En buiten, in de ongerepte stilte van tropen- nacht, stond koel de maan, weerklonken koren

van milliarden insecten.

HOOFDSTUK IV.

NAYLAH.

N aIlah met kloppend hart, had sedert lang in roerlooze houding, Rachmat's bewegingen gevolgd.

Ook nu stond ze er en wist, dat de gedachte aan Moonah hem den slaap uit de oogen hield verdreven; en gestadig vielen heete tranen op haar hoofdkussen neer.

Nadat de deur was dichtgekraakt achter hem, richtte ze zich op, bleef luisterend er achter staan; en toen van verre de fluitentonen weer- klonken, wist ze, dat ze van Rachmat kwamen.

Voorzichtig opende ze de deur, en met enkel een donkere sarong boven haar boezem vastgebonden, den losgewoelden haarwrong hangend over haar rug, sloop zij naar buiten, onhoorbaar hem nade- rend; tot ze vlak achter hem zich bevond, en van zijn handelingen haar niets ontgaan kon.

(27)

Vuur verschroeide haar adem, toen ze de klaag- tonen van Moonah's nachtlied hoorde.

En in stomme smart hief ze haar handen, als wilde zij hem terughouden; toen zij zag, dat hij zich oprichtte om tot de bloemen te gaan, die ze wist, dat hem betooveren moesten.

Maar als verlamd zonk ze neer, met de mach- teloosheid van een gewond dier. Wat hielp het of ze hun samenkomst ging beletten!

Waren er niet honderd wegen waarlangs die twee elkaar konden vinden .... ?

En als ze Rachmat, háár man, zag ingaan in de nauwverlichte kamer van Moonah, en de deur dichtviel, waardoor haar eIken blik naar binnen werd onthouden, wrong zich een snik uit haar borst.

Heel zacht kreunend sloeg ze de handen voor haar gezicht en hurkte ze neer, diep ineenge- doken klaaglijke smartfiguur. 0, dat Rachmat naast haar een andere begeerde, dat was niets.

Ze wist, dat hun passie voor elkaar was uitge- doofd. En het werd het lot van elke vrouw, den beminden man met meerderen te moeten deelen.

Maar dat hij hMr, N allah, niet eerst had gevraagd Moonah te nemen, dat griefde haar diep.

Zij ook zou immers Moonah lief hebben als de

jongere. En indien Moonah Rachmat een kind schonk, en zij hem het geluk van het vaderschap toestond, zou zij Nallah, dat kind koesteren en vertroetelen als haar eigen,

Maar met voorbijgaan van al haar rechten, nam Rachmat bezit van de jongere, deed hij haar den smaad aan, haar ongevraagd een bijwijf op te dringen.

Zij zou moeten gedoogen, dat Rachmat Moonall binnenleidde in hun echtelijke woning, zonder zelfs een woord te kunnen zeggen over de vast- stelling van haar rechten als oudere.

Gebroken keerde N allah terug naar haar kamer, in zich voelend al den weedom van een ver- smade liefde.

Het was nog nacht; maar reeds kond de een witte streep aan den einder den naderenden dag.

Frissche ochtendkoelte stroomde haar tegen, deed haar met gretige teugen ademen, terwijl ze apatisch voortschreed met gebogen hoofd, wèg in haar smartdenken.

Met een duw stootte ze haar kamerdeur open, en een benauwde, van bloemengeur zware slaap- . lucht, sloeg haar tegen uit het donkere venster-

looze vertrek.

(28)

Over den vloer ritselde er wat; een zacht beweeg zag ze. Het was een slang, die zich uit haar slaapkronkels wrong, en schoof over den drempel van Nanah's kamer Daar buiten, om te verdwijnen in het opschietend loof.

Het dier kwam eIken zonsondergang daar binnen, om te slapen achter het kistje met DjOjO's kleeren.

Nanah zette zich op de baleh baleh, overwoog wat haar nu te doen stond. Het vroege weggaan der slang hinderde haar, het leek haar een lecht voorteeken. Ztj liep naar een hoek van haar kamer waar zij het zachte gepiep van kui- kentjes hoorde, en voorzichtig liet ze de moe- derhen met haar kleintjes uit het kistje naar buiten, strooide wat gebroken rijstkorrels voor de kamerdeur, waar met ijverig geklok, de hen haar kuikens tot zich riep om te eten.

Zachte ochtendschemering weefde zich door de hooge boomtoppen, zeefde omlaag, waar vaag contoerden heesters en struiken.

Reeds weerklonk er watergeplas van badende inlanders kletterend op den steenen vloer bij de put, als telkens, met gepiep van den bamboezen hefboom, een emmer water daaruit werd opge-

diept en neerstortte over de badenden. Het zou Rachmat zijn, die veinzend hun kamer verlaten te hebben om te baden, ongemerkt dacht in te komen. Ze nam schoone kleeren uit een kist, legde haar kam op de baleh baleh, en zette zich wachtend neer, kijkend naar het getippel van de kleine gele vachtjes buiten, die in haar kamer uitgebroed, nu eIken avond de woonstee met de

lang deelden.

Als Rachmat, druipend van water, in kwam keek ze over hem heen.

Zwijgend nam ze haar schoone kleeren en ver- liet het vertrek.

Zachtrose vervlood de ochtendschemering, en geuren van ontluikende bloesems vervulden de roerlooze lucht.

Zij hing haar schoon goed: een baadje en een arong, aan een boomtak, bond haar nachtsarong hoog boven haar boezem; en traag, met loom be- weeg, greep ze het emmertje, dat tegen de wanden

tootend, deinend neerdaalde in den heel diepen put.

Koud was het water, dat ze stortte over haar trillend lichaam. Zij liet het stroomen over de geopende oogen tot ze die dichtkneep van pijn. Met een stuk zeep, dat lag op den steenen putrand, waschte ze zich tot het schuim hoog stond op haar

(29)

bronzen armen, en telkens overgoot ze met een puts water de tegen elkaar schuivende voeten.

En toen ze een vollen emmer hoog boven zich uitgoot, leek dat of ze er een nieuw leven mee in haar lichaam stortte.

Het werd een wellust, het met hijging van vennoeidheid en kou, telkens neerlaten van den emmer; en dan die uit de diepte heffend omhoog, tot bij zweefde boven haar hoofd, ze hem liet kantelen zoodat het water haar streelend omving.

Hoogop om het niet nat te maken, hield ze baar haar, vastgestoken in een wrong.

Zonder zich af te drogen nam ze den schoonen sarong van den boomtak, wierp die over haar lichaam, terwijl ze den vastgezogen natten liet zakken, dien betrappelend met haar voeten, tel- kens schoon water er over uitgietend.

Dan ging ze haar sarong nog overwasschen en dien te drogen hangen over een struik.

Het was al lichter geworden nu, en hoog in de boomtoppen kweelden de rijstdiefjes hun ochtendlied toen N ailah den terugtocht naar haar kamer ondernam.

- Ben je al zoo vroeg klaar embok ajoe?

,-

Zij zag verschrikt op uit haar gemijmer. Het was DjOjO, den kettingganger.

- Rep je wat met je te kleeden, dan gaan wij samen, zei hij neerhurkend langs het pad, om op haar te wachten.

NaYlah knikte bem vriendelijk toe en liep wat vlugger. Zij wist zijn oogen op baar gericht, en zijn tegenwoordigheid gaf haar even tinteling van genot, troostte haar voor den geleden

maad.

Haar kamer vond zij door Rachmat verlaten, en ze zette zich zwijgend op de baleh baleh, haar haar kammende en begietend met olie uit een fleschje gevuld met bloemen.

Dan deed ze het haar in een wrong. Het donkerblauwe, nauw haar leden omspannend baadje gleed maar traag over haar vochtige schouders en armen, en ze wilde zich reppen, want buiten beidde met ongeduld DjOjO, de toekan kebon, haar komst.

Ze bezag zich nog even in een stukje spiegel- glas, dat ze nam van den wand. En vlug zich drapeerend met den slendang, haar bako ol ou- der den arm, sloot ze de deur, kijkend of DjOjO nog op haar wachtte.

- Glis joe! maande hij van verre tot spoed.

(30)

- Ja! zei ze. Ze liep al hard.

Een gedeelte van de sennahlaan hadden ze te gaan eer ze bereikten het groote huis, waar ze

beiden in dienst waren.

Rachmat, uit de voorgalerij van de controleur - woning, bezig stof af te nemen, en waarvan hij pal het gezicht op hen had, zag ze aankomen:

N allah zijn vrouwen DjOjO, den kettingganger.

Werkeloos bleven zijn handen en hij verroerde zich niet. Er ging iets vreemds in hem om, waarvan hij zich geen rekenschap wilde geven;

Nallah beminde hij niet meer, maar hij gunde haar niet aan een ander.

- Wat is er joe? vroeg DjOjO toen ze een eindje waren doorgeloopen. - Wat is er? Toe zeg het mij.

NaIlah trok onverschillig haar schouders op.

- Er is niets, ik begin alleen te verlangen Solo terug te zien, ik ben al zoo lang in Deli en kepiengin mijn familie te ontmoeten. Het i immers niet goed zoo lang in den vreemde te zijn.

DjOjO zag haar aan van ter zijde.

Voor 't eerst hoorde hij haar op deze wijze spreken j vroeger raadde ze hem zelf aan op Deli te blijven, waar veel geld te verdienen viel en nu ... , wilde ze weg.

Op het erf, dat zij insloegen, heerschte nog volslagen rust. Er verroerde zich niets.

- Ik moet vlug voortmaken, en den tijd inhalen dat ik op je gewacht heb, zei DjOjO, Naïlah vol- gend in de keuken, om er zijn gereedschappen uit te halen.

_ Als je de badkamer gevuld hebt i de rijst klaar, beloofde ze, en ze begon het vuur aan te leggen om water te koken voor het ontbijt van haar meesters.

Er ontstond nu allengs ook meer beweeg op het erf en in huis.

De binnenjongen wierp de dubbele deuren van de achtergalerij open, en de baboe droeg de kin- deren naar beneden om ze aanstonds te gaan baden en te kleeden.

Een vrouw, met warme gekookte eetwaren in een wan, dien zij op het hoofd droeg, kwam met zangerig geschreeuw, in opsomming der lekkernijen, het erf op.

En toen de bedienden met hun ochtendtaak gereed waren, schaarden ze zich op het achtererf om de koopvrouw, kochten van haar voor enkele centen hun ontbijt.

De blanke Hollandsche kindertjes, die nog waren ongekamd en nat van het baden, drongen

(31)

ook naar de vrouw, ltregen van N allah een pisang- goreng, dien ze ongemerkt moesten opeten, om geen berisping van vader of moeder te krijgen, die hen verbood van de inlandsche koopwaren te nemen.

Het werd N allah als leefde zij in een andere wereld, zoo vreemd deed haar nu de gewone dagelijksche dingen te zien gebeuren, terwijl in haar alles leek veranderd.

Met Rachmat had zij nog geen woord gewis- seld over wat ze nu wist en wat haar zoo kwelde;

maar dat opkroppen van wat in haar kookte en bruiste, prikkelde haar tot waanzin.

Tijd had haar ontbroken om met hem te preken en ook wel de moed.

Nu nam ze zich voor na haar dagtaak, wan- neer haar mee ters zouden slapen, en zij het middagmaal voor Rachmat naar het controleur - huis ging brengen, niet langer het nietweten te veinzen. 0 hoe zou ze hem haar afschuw toe- . chreeuwen, hem vernederen tot in het diepst van zijn ziel, tot hij voor haar kruipen, op zijn knie

en

haar om vergiffenis vragen moest.

Nooit wilde ze toestemmen, dat hij Moonah voerde in haar huis.

Den haar aangedanen smaad zou ze wreken,

hem het geluk ontzeggen van het vader chap over een wettig kind. Moonah's kind kon de vrucht worden van een loonteh, niet die van een eerbare vrouw.

En dat kind duldde ze dan niet in haar huis .. ..

Sennah's.

(32)

HOOFDSTUK V.

DJ Ö J Ó EN NA ï L AH.

Weer was het middag.

Het uur dat alles sliep, de natuur te sluimeren leek; en de stilte hoorbaar werd door het zoemen der in ecten. Een kamponghond, aan den straat- weg, staakte zijn snuffelen om een brok eten, kroop, den staart tusschen de beenen, naar een beschaduwd plekje.

Zengend schoten de zonnestralen neer, bijna loodrecht.

Onder een boom, in de wildernis, die grensde vlak aan het achtererf lag DjOjO, de handen onder het achterhoofd, de beenen wat opgetrokken.

In zijn slaap was hem de hoofddoek van bet hoofd gegleden; en rond zijn lang haar, tot een wrong ineengestrengeld, perelden dikke zweet- druppelen, die in dunne straaltjes wegvloden in

zijn hals. Na het. nuttigen q1t\ zijn middagmaal, bestaande ,·:t wat rij~t I een half zout ei en wat

gE'~t;h\)ogde vi cb, lilt de gevangenis hem gebracht,

en waar~ü Nallah altijd de een of andere geu- rige toe pijs gaf, zocht hij het beschutte plekje op in de rimboe, waar hij zich een oogenblik te slapen legde.

Dat was voor hem het heerlijkste uurtje van den dag. Wanneer zijn makkers, gedreven door den mandoer, voortzwoegden aan den weg, hij zijn tijd te verdroomen lag, visioenen voor hem oprezen van de lokkende vrijheid.

Vandaag liet hij zich al bizonder gaan in zoet gemijmer, zakte hij wèg in zijn weelde-droomen, tot plots met een schrik hij wakker schrok, ver- dwaasd rond zich heen ziende.

Leek het niet of hij hoorde weenen, daar vlak bij hem?

Hij nam den afgegleden hoofddoek en stond op.

Oeah! Hoe warm was het I En zeker nog vroeg ....

En opziend naar het dicht gebladerte zocht hij de zon, mat den tijd.

Hij hoorde niets meer nu; hij zou zijn juk maar nemen en wat op het muurtje gaan zitten aan den grooten weg.

(33)

Het was het uur, dat de kooplui langs kwamen met versche lekkernijen. Toen hij de keuken wilde ingaan zag hij, er vóór gehurkt, een kleine ineen- gedoken figuur, de handen voor de oogen geslagen.

Dat deed hem toeven, zich belangstellend tot haar over buigen ; in hem drang van haar te willen helpen, te troosten.

_ Loh! embok ajoe wat is er? vroeg hij verrast, veinzend nu pas NaYlab te herkennen.

_ Tobat kang, Allah heeft mij verlaten. Het is al te erg; ik ben al te ongelukkig.

Zij begon nu zacht te ween en, verborg haar gelaat in den slendang.

DjOjO hurkte bij haar neer, zag baar peinzend aan met zijn droomoogen, waaruit diepe deernis

'traalde.

- Heeft hij je geslagen?

N aYlah ch udde van neen.

_ Het was beter mij te slaan kang, dan mij dit aan te doen.

- Wat is er dan?

_ Toe vertel het mij, drong hij aan met weeke stem, en trachtend vergeefs zijn ontroe- ring te verbergen.

Donker cholen zijn fluweelen oogen onder de lange wimpers.

Hij bleef op haar neerzien, zijn wenkbrauwen gefronst; en in zijn hoog bronzen voorhoofd een vertikale plooi.

N allah droogde haar tranen, ging op zijn vragen niet in; en de handen slap over de knieên neer- hangend bleef ze voor zich uitstaren, het hoofd wat afgewend van hem, als toefde haar gedachten ver, ver weg.

- Kom vertel het mij nou; je bent toch niet om niets zoo verdrietig. Misschien kan ik je helpen ....

Ze schudde ongeloovig het hoofd.

- Mana boleh! hoe zou dat kunnen. Hij heeft immers het recht om te doen wat hij doet. Wie zou mij kunnen en willen helpen, zei ze smalend.

Zij zag niet, dat zij DjOjO pijn deed, en ging van hem afgewend voort.

- Toen ik, net als alle dagen, het eten wou brengen, vond ik onze kamerdeur op slot en mijn sleutel weigerde.

Eerst dacht ik, dat hij voor zijn heer een boodschap was doen en wachtte ik nog een poos;

maar ineens viel het mij in, dat de deur van binnen met een palang pientoe gesloten moest zijn. Ik begon zacht te kloppen en toen ik geen

(34)

antwoord kreeg, al harder j maar binnen bleef het doodstil.

Toen heb ik een paar groote keien genomen en die tegen de deur gegooid, en terwijl heb ik hem uitgescholden en vervloekt, kang DjOjO.

Hèm en die gemeene meid, die met hem in onze kamer was, die hem mij heeft afgetroggeld.

En nu heb ik zijn middageten weer mee terug- gebracht. Hij heeft dat niet langer noodig van mij ... _

Zij snikte ingehouden.

- Ik zal mevrouw vragen mij een kamer te geven; die naast de keuken is toch over; ik kan nu niet meer naar hem toe gaan ....

Zij sprak zacht klagend, elk woord afgesneden door een snik.

DjOjó bleef haar sprakeloos aanzien, zijn trekken allengs verzacht; en dan voortstarend in de verten, bestormden duizenderlei gedachten zijn denken, verdrongen zich achter het effen voorhoofd.

Hoe zou hij Natlah kunnen troosten, zoolang Rachmat haar liefde had, zij hem nog bleef aan- hangen.

- Het is beter embok ajoe, dat je hem verlaat, je kunt immers even goed hier op bet erf wonen.

Laat hij die vrouw nemen; later komt hij weer

bij je terug, als hij ziet, dat zij hem bedriegt.

Vorschend zag DjOjO nu naar Nallah.

_ Alsof ik hem ooit weer wilde terugnemen, smaalde Nallah beleedigd.

Dit antwoord bevredigde DjOjO.

_ Als je er zoo over denkt, moet je niet langer bedroefd zijn. Je kunt zelf nog gelukkig worden, Nanah .... En nu heb je maar te zor- gen voor één.

Moonah ~an nu Rachmats eten koken, zijn kleeren wasschen en verstellen en je gaat 's mid- dags naar den passar om je te verpoozen, om ... te vergeten.

Natlah zag gestadig voor zich uit; zijn stem kalmeerde haar, deed haar goed.

En later Narlah .... als ik vrij ben ....

0, ik ben al te oud kang, onderbrak zij hem.

Je ziet, ik moet voor jongeren uit den weg gaan en mijn plaats inruimen. Jullie mannen houden van jonge blanke vrouwen, net als Moonah en ik ben oud en een Solo cbe.

Haar woorden vlijmden scherp; maar DjOjO ging op zijn eigen gedachtengang voort, streelde haar door zijn woorden, die zongen in haar ziel. _ Jij denkt, dat wij alleen maar houden van

(35)

koelit langsep. Maar is dan de gitzwarte woenie niet veel mooier, en wordt die niet verleidelijker naarmate zij rijper wordt?

- Misschien wel heb je gelijk, en zijn het de djamboekleurige baadjes, waar de mannen verliefd op worden. Die kunnen wij niet dragen; onze dracht van Solosche is alleen maar donkerblauw.

- Oeaht Wat zou dat!

DjOjO doorgloeide een koortshitte.

- Die soendelkleeren pas en niet aan onze vrouwen. Is het edele blauw niet beter dan die bonte dingen, die je al van verre ziet aankomen, en de rust breken van het donkere bosch?

Nallah knikte gevleid.

- Ik zeg niet, dat wij vrouwen uit de vorsten- landen die dracht begeeren; ik dacht jullie man- nen ..•.

- Mana boleh t ....

In DjOjO's fluweelen oogen schitterde wondere glans, en een heel zachte uitdrukking kwam over zijn jong gaaf gelaat, waarop het donker vlamde.

Hij poogde rustig te spreken.

- La.ter zal je misschien leeren Rachmat vergeten N aIlah; en weer van een ander kunnen houden.

Dan komt het geluk ....

- Ja misschien kang, als ik kan vergeten.

Zij zagen elkaar aan in vluchtigen blik. Verlegen ging DjOjO voort:

- Misschien wil je wel van mij houden N aYlah . . .. Ik ben wel een misdadiger; maar als ik mijn schuld heb uitgeboet, is die toch uitgewischt. Als je met mij mee gaat naar Java zal· ik voor je zorgen, zal je het zien van Rachmat en Moonah niet meer hinderen .... Zeg eens of je wil. ...

Die rechtstreeksche vraag gaf N aïlah een schok.

- Allah! hoe weet ik dat kang t Misschien later ....

Zij bleef in de verte staren.

- Je bent altijd goed voor me geweest N arlah . je hebt me nooit geminacht om mijn misdadigers- kleeren. Je hebt mijn leven vermooid. Laat het

-

zoo blijven. Niet zoo heel lang meer en ik ben vrij. Oeah als ik daaraan denk, is het of de tijd voortkruipt, is het of de zon stil staat boven mijn hoofd.

- Hoe lang nog kang? ...

- Weet ik dat precies. Het kan een jaar zijn, ook negen maanden.

(36)

Ik heb gerekend dat nog tweemaal de sennah's zullen bloeien.

- Nog lang toch he? ...

- Nog lang?

Als je al vijf jaar in Deli bent geweest, en in den ketting hebt geloopen, is het niets meer, lijkt het of t morgen is. Alleen wil de tijd maar niet vooruit.

Naïlah stond loom op.

_ Kom in de keuken. Ik heb nog niet gegeten en in mijn bakoeI is alles nog, zooals ik het voor Rachmat heb meegenomen. Wil je met mij eten? Ajol

- Hij volgde haar gewillig.

En in Nanah's ziel groeide weer het zachte gevoel van zich bemind te weten, week het een- zame langzaam weg, al.. ontspanden zich haar verkleumde leden bij de koestering van een zacht 'lUur. Zij gaf aan DjOjO de spijzen, die zij voor Rachmat had bereid.

Rustig neergezeten op den choongeveegden zwarten keukenvloer, deden ze hun maal. En toen ze hiermee gereed waren, schepte Nallah in een witte kom wat water, waarin ze haar vinger- toppen afwaschte, hield die kom daarna DjOjO voor: Toen hij dit insgelijks gedaan had dronken ze beiden een slok van dit water.

- Ga nu je werk doen, maande Naïlah.

Met een zwijgenden knik gehoorzaamde DjOjO, stak buiten zijn strootje op, en liep met zijn emmers het erf af.

(37)

HOOFDSTUK VI.

RACHMAT EN MOONAH.

Een jaar gleed voorbij.

Weer bloeiden in goudene trossen de sennah's.

Op het erf van den controleur woonde nu Moonah met Rachmat en heel flauw drong soms tot de hui bewoners door het geschrei van een klein kindje: Moonah's kind.

En zoo vaak Rachmat, als hij in het huis zijn werk deed, het geschrei van zijn kindje hoorde, plooide een ontevreden rimpel zijn voorhoofd.

Op zijn gevorderden leeftijd hinderden hem die klaagtonen, niet slechts zijn rust verstorend' maar wellicht aanleiding wordend tot zijn ontslag bij den controleur.

Boos ontliep hij zijn kamer op het achtererf, als Moonah, het kind op haar arm heen en weer sus- send, hem vroeg die taak van haar over te nemen.

- Ik ben te oud om op kleine kinderen te passen, zei hij dan en liep weg.

Verlangen naar de vroegere rust en welvaart stond soms even in hem op ; dan visioende, als een fata morgana, het net onderhouden vertrek, waar Nanah's zorgende band aan alles merkbaar was.

In stede dáárvan vond hij nu een ongeredderde boel, alles ondergeschikt gemaakt aan bet kleine kind, dat hem verveelde.

Moonah's ijdelheid was in haar zwangerschap al verloren gegaan in de zorgen en beslomme- ringen voor het gezin.

Rachmat zag zich genoodzaakt, in stede van Nanah's loon mede te ontvangen, nu voor hen allen alléén den kost te verdienen.

Dat was oorzaak, dat bij telkens een goed stuk kleeren naar de bank van leening moest brengen.

Zijn vrijen tijd bracht hij door met werken in het huis van zijn meester, niet durvend zich verpoozen op den passar , wetend dat Moonah zijn gangen bespiedde.

Vandaag voelde hij iets als naderend onhp.il zijn stemming drukken.

Met zijn gewone bezigheden gereed, overzag hij zijn werk heel droefgeestig. De borden van het middagmaal, weer schoongewasschen, stonden af te druipen in het bordenrek bij de pendoppo, en verder had hij niet meer te doen. Langzaam

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

dat onvermijdelijk donker zou zijn wanneer niet bijtijds voor de toekomst werd zorg gedragen, maar tevens mannen, die klaar staan, om anderen met raad en ook

I-Iajati heeft tot n()g toe geen schu ld, zodat ik voorshands nog geen ' echtscheiding kan vragen. den laatsten tijd nog al erg tegenvalt. Door deze bemoedigende

kebau (kebaullvogeltje). Dat huist op zijn rug, maakt uitstapjes naar zijn kop en schoften, fladdert tegen zijn plompe pooten op, en overal pikt het de

Dit werd tusschen luid neus-gesnuit uitgebracht. ujn levensgeschiedenis opgebiecht..... ik wil Bernard spreken. Ze hoorde altijd graaD' over de chronique scandaleuse.... Ze

(Zij giet de n aangewezen beker uil). Heil u Xanthippe, fiere dochter van onzen stam! Niet teruggeschrikt zijt ge voor de wraak der eeuwige Moire I Diep in

Hanna stapte dadelijk in. De helper wist blijkbaar al wat hij te doen had, want hij maakte het paard los en terwijl de auto zich al in beweging zette zag Hanna, dat hij zich

Zooals hij daar nu zat te smullen van de nasi·goreng, gulzig etend met zijn handen, la- waaierig smekkend met tong en lippen, had hij iets dierlijks over zijn

De boeitros was vast, maar met de waltrossen schenen de Maleische roeiers geen haast te hebben. Hoe dichter het schip bij den steiger! hoe minder zij hoefden sleepen