• No results found

Vraag nr. 47 van 14 december 2001 van mevrouw ISABEL VERTRIEST

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vraag nr. 47 van 14 december 2001 van mevrouw ISABEL VERTRIEST"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 47

van 14 december 2001

van mevrouw ISABEL VERTRIEST

Afbakening stedelijke gebieden – Bedrijventerrei-nen

De afbakening van de regionaalstedelijke gebieden is volop bezig. Hierbij worden de taakstellingen over wonen en bedrijvigheid opgenomen en con-creet ingevuld. Voor wonen zijn woonbehoeftestu-dies opgemaakt.

Voor bedrijvigheid is het minder duidelijk hoe de taakstelling per gemeente, en in dit geval per regio-naalstedelijk gebied wordt afgebakend.

1. Op welke manier zijn op Vlaams niveau de be-hoeften voor bedrijvigheid ingeschat en bere-kend voor de grootstedelijke en regionaalstede-lijke gebieden ?

2. C o n c r e e t . Hoe is het getal van 225 hectare voor het regionaalstedelijk gebied van Turnhout be-rekend en van 156 hectare voor Aalst ?

3. In hoeverre wordt er rekening gehouden met de effectieve benutting en het gebruik van de be-staande industrieterreinen en worden de moge-lijkheden onderzocht voor een verdere verdich-ting op de bestaande bedrijventerreinen binnen de afbakeningsprocessen ?

4. In hoeverre is er tussen de stedelijke gebieden van hetzelfde niveau, bijvoorbeeld die zich in el-kaars nabijheid bevinden, een verschuiving van taakstelling voor bedrijvigheid mogelijk ? Is een verschuiving van de taakstelling mogelijk tussen stedelijke gebieden van een verschillend niveau of van of naar de economische knoop-punten en onder welke voorwaarden ?

5. Is er sprake van een wisselwerking tussen de economische gegevens en inzichten die worden opgedaan bij de afbakeningsprocessen en bij het in opmaak zijnde Strategisch Plan voor Ruimtelijke Economie (SPRE), en hoe krijgt dat vorm ?

6. Hoe worden de uitbreidingsgebieden en de re-s e r v e-uitbreiding van bedrijventerreinen gedif-ferentieerd ?

Antwoord

Voorafgaandelijk wordt gewezen op de technische moeilijkheidsgraad van de vraag van de V l a a m s e v o l k s v e r t e g e n w o o r d i g e r. Zij vraagt onder meer naar relatief complexe berekeningswijzen voor de taakstelling van bedrijventerreinen in stedelijke ge-b i e d e n . Deze ge-berekeningen zijn gemaakt door mijn administratie in uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan V l a a n d e r e n . De door haar gevraag-de berekeningswijze op zich is naar mijn mening echter ondergeschikt aan de betekenis van de cij-fers en de wijze van toepassing.

In ieder afbakeningsproces wordt het taakstellings-cijfer afgewogen ten opzichte van :

– de beleidselementen uit het Ruimtelijk Struc-tuurplan Vlaanderen en de ruimtelijk-economi-sche rol van het betrokken stedelijk gebied ; – de ruimtelijke draagkracht en mogelijkheden

van het betrokken stedelijk gebied.

Dit zal ik trachten te verduidelijken in mijn ant-woord op haar vragen.

1. Ten eerste vraagt de Vlaamse volksvertegen-woordiger naar de algemene inschatting van be-hoefte aan bedrijvigheid op Vlaams niveau, i n het bijzonder voor de groot- en regionaalstede-lijke gebieden.

(2)

g e h a n t e e r d , een minimum-, midden- en maxi-maal scenario.

Op basis van deze scenario's en rekening hou-dende met de nodige flexibiliteit werd de be-leidsmatige behoefte aan bedrijventerreinen richtinggevend en bindend vastgesteld op 10.000 hectare tot 2007. Na een confrontatie met het bestaande aanbod aan bedrijventerrei-nen betekent dit dat het Ruimtelijk Structuur-plan Vlaanderen voorschrijft om 6.964 hectare bedrijventerrein bijkomend te bestemmen in geheel Vlaanderen.

Deze behoefte voor Vlaanderen kan conform een richtinggevende methode uit het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (blz. 446-447) verder cijfermatig worden verdeeld. De tabel op blz. 443 in het Ruimtelijk Structuurplan V l a a n d e r e n (zie tabel) geeft een cijfermatige verdeling over de vijf provincies van het Vlaams vraag- en be-hoeftecijfer.

Per provincie kan de provinciale taakstelling worden verdeeld tussen de beleidsmatig gese-lecteerde economische knooppunten en niet-economische knooppunten volgens de 80-85/20-15-verhouding (een vork van verdelingspercen-tages die bepaald is per provincie). Op basis van tewerkstellingscijfers van 1994 (het referentie-jaar voor economische gegevens in het Ruimte-lijk Structuurplan Vlaanderen) kan de provin-ciale taakstelling voor economische knooppun-ten worden verdeeld per stedelijk gebied, v o l-gens het aandeel van ieder stedelijk gebied in de tewerkstelling op bedrijventerreinen. H e t spreekt voor zich dat deze algemene bereke-ningsmethode op verschillende wijzen (scena-rio's) kan worden ingevuld, hetgeen wordt ver-duidelijkt in het antwoord op vraag 2.

2. Totnogtoe werden meerdere scenario's ontwik-keld om de taakstellingen te berekenen. D e concrete berekeningen voor Aalst en Tu r n h o u t maken gebruik van volgende basisgegevens :

Gegevens uit het RSV (tabel blz. 443 en 446) Regionaalstedelijk Regionaalstedelijk gebied Aalst gebied Turnhout

provincie provincie

Oost-Vlaanderen Antwerpen

Te bestemmen BT in provincie 1994-2007 (TB) 1.715 ha 2.927 ha

Beleidsmatig bepaalde vraag naar bedrijventerrein in 2.018 ha 3.034 ha provincie 1994-2007 (VB)

Verhouding van bijkomend aanbod bedrijventerrein in en 77-82 / 23-18 83-88 / 17-12 buiten economische knooppunten per provincie (EK)1

Af te bakenen en reservebedrijventerreinen in econo- 1.426 ha 2.604 ha

mische knooppunten per provincie (TEK) (632 + 794) (1.322 + 1.282)

Aanbod bedrijventerreinen volgens GOM-inventaris 10 ha 14,2 ha

1994 in betrokken stedelijk gebied (AA)

Gegevens op basis van RSZ-tewerkstelling2op bedrijven-terreinen (zonder zeehavens) op 1/1/1994

Provincie (WP) 151.812 235.337

Stedelijk gebied (WS) 12.903 17.297

Totaal economische knooppunten in provincie (WEK) 118.441 208.611

1 De provincies hebben de beleidsruimte om in de provinciale (RSZ : Rijksdienst voor Sociale Zekerheid – red.)

structuurplannen een cijfermatige keuze binnen deze vork voor te stellen.

(3)

Drie verschillende scenario's leveren volgend resultaat :

Scenario Regionaalstedelijk Regionaalstedelijk

gebied Aalst gebied Turnhout Scenario 1 : Hierin worden de meest gedetailleerde

ge-gevens uit de tabel in het RSV gebruikt. De af te bake-nen en de reservebedrijventerreibake-nen in economische knooppunten worden volgens het aandeel van het ste-delijk gebied in de industriële tewerkstelling op bedrij-venterreinen evenredig verdeeld.

Formule 1 : WS x TEK / WEK 12.903 x 1.426 / 17.297 x 2.604 /

118.441 = 156 ha 208.611 = 215 ha Scenario 2 : Hier wordt vertrokken van de totaliteit aan

te bestemmen bedrijventerreinen per provincie (RSV, b l z . 443) waardoor de verdeling tussen EK en niet-EK nog moet gebeuren

Formule 2 : EK x TB x WS / WEK 0,82 x 1.715 x 12.903 / 0,88 x 2.927 x 17.297 / 118.441 = 153 ha 208.611 = 214 ha

Scenario Regionaalstedelijk Regionaalstedelijk

gebied Aalst gebied Turnhout 0,77 x 1.715 x 12.903 / 0,83 x 2.927 x 17.297 /

118.441 = 143 ha 208.611 = 201 ha Scenario 3 : In de laatste methode wordt ook het

effec-tief aanbod in het economisch knooppunt in rekening g e b r a c h t . Hiervoor wordt de methode zoals beschreven in het RSV gevolgd, vertrekkende vanaf vraaggegevens per economisch knooppunt, waarbij ook het aanbod in 1994 in rekening wordt gebracht.

Formule 3 : 1,2 x (EK x VB x WS / WEK - AA) 1,2 x (0,82 x 2.018 x 1,2 x (0,88 x 3.034 x 12.903 / 118.441 - 10) 17.297 / 208.611 - 14,2)

= 204 ha = 248 ha

(verhouding bruto/netto-oppervlakte = 1,2) 1,2 x (0,77 x 2.018 x 1,2 x (0,83 x 3.034 x 12.903 / 118.441 - 10) 17.297 / 208.611 - 14,2)

= 191 ha = 234 ha

Zoals de Vlaamse volksvertegenwoordiger ziet, betreft het heel wat rekenwerk. Ik zou opdracht kunnen geven nog andere verdelingsscenario's op te maken, met bijkomende parameters en r a n d v o o r w a a r d e n . Het is echter zeer de vraag of dit ook werkelijk volledig verschillende grootte-ordes zal opleveren ; het huidig economisch ge-wicht van ieder stedelijk gebied in Vlaanderen is immers grosso modo bekend, en aldus ook het huidig economisch draagvlak om in bijkomende bedrijventerreinen te voorzien.

(4)

Van het grootste belang echter is de betekenis die aan dergelijke cijfers mag worden toege-k e n d . De discussie over het mathematisch ver-krijgen van dergelijk cijfer is geen doel op zich en is daarom van ondergeschikt belang.

Een taakstellingscijfer is een kwantitatief start-gegeven dat in de startfase van een afbakenings-proces wordt berekend. Het cijfer dient verder te worden getoetst aan beleidselementen uit het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en kwali-tatieve elementen over de (mogelijke) ruimte-lijk-economische aantrekkingskracht van het betrokken stedelijk gebied. Het is evident dat sommige stedelijke gebieden een aantrekkings-kracht hebben voor grootschalige bedrijventer-r e i n e n , zoals bijvoobedrijventer-rbeeld voobedrijventer-r logistiek en dis-tributie in Tu r n h o u t . In andere stedelijke gebie-d e n , zoals in Mechelen of Leuven, ligt gebie-de speci-fieke aantrekkingskracht veeleer in kantoren en d i e n s t e n , waardoor de cijfers zich evengoed gro-tendeels zouden kunnen vertalen als vierkante meter kantooroppvervlakte.

Het cijfer op zich is geen vaststaand gegeven. Het cijfer wordt niet opgegeven als absoluut kwantitatief einddoel (aantal hectare bijko-mend te bestemmen bedrijventerreinen), m a a r wordt gehanteerd in het bewaken en monitoren van het gehele aanbodbeleid in V l a a n d e r e n . H e t cijfer is met andere woorden een grootteorde om de zoektocht naar nieuwe bedrijventerrei-nen te kunbedrijventerrei-nen aanvatten. Veel belang wordt in de afbakeningsprocessen gehecht aan de draag-kracht van de ruimte en de beschikbare lijke mogelijkheden. De toetsing aan de ruimte-lijke draagkracht kan enerzijds doen besluiten dat de initiële taakstelling niet haalbaar is, o f anderzijds dat ruimere mogelijkheden worden b l o o t g e l e g d . In sommige stedelijke gebieden kan het niet evident zijn om nieuwe grootschali-ge terreinen in te passen wegrootschali-gens natuurlijke grenzen of waardevolle grensstellende gebieden die eigen zijn aan de bestaande ruimtelijke structuur van het stedelijk gebied. Een adequate afweging tussen het behoud van de grensstellen-de elementen van het buitengebied en voorzien van een nieuwe stedelijke activiteit, zoals een bedrijventerrein, is dan noodzakelijk.

3. Het voornoemde scenario 3 houdt rekening met beschikbare bedrijventerreinen in het ste-delijk gebied. Vermits in de voorbeelden A a l s t en Turnhout er telkens weinig terrein beschik-baar lag ten opzichte van andere gebieden, g e e f t het scenario 3 in beide gevallen een nog hogere taakstelling.

In de afbakeningsprocessen wordt steeds ver-trokken van een inventarisatie van de huidige invulling van de bestaande bedrijventerreinen. Dit is nodig om binnen het actieprogramma al dan niet maatregelen te kunnen formuleren over bestaande bedrijventerreinen.

In het afbakeningsproces voor het regionaalste-delijk gebied Aalst heeft dit geleid tot de moge-lijkheid om flankerende ruimtelijke uitvoerings-plannen op te maken voor de differentiatie van bestaande bedrijventerreinen, het uitdoven van zonevreemde activiteiten, gewenste herpercele-r i n g e n , gemeenschappelijke paherpercele-rkings, herpercele-r e s e herpercele-r v a t i e voor watergebonden activiteiten, e n z o v o o r t ,i n-dien de noodzaak hiertoe blijkt vanuit concrete problematieken.

Uit de inventarisatie in het kader van de afba-kening van het regionaalstedelijk gebied Tu r n-hout bleken vooral op het bedrijventerrein B e e r s e-Zuid nog vrije oppervlakten voor te k o m e n , die tot op vandaag niet op de markt komen als aanbod. Een actiepunt wordt voorge-steld om deze oppervlakten te ontwikkelen als effectief aanbod. Mogelijk kan dit initiatief wor-den genomen door de gemeente en de betrok-ken intercommunale.

De verdere verdichting van bedrijventerreinen is slechts mogelijk op zeer lange termijn. In vele gevallen zijn de opportuniteiten voor verdich-ting gekoppeld aan concrete vergunningsdos-siers.

4. De vraag naar verschuiving van taakstellingen kan wederom enkel worden beantwoord met een technische uiteenzetting. Vooraleer daarop in te gaan, is het van belang te weten dat het mathematisch verschuiven van cijfers tussen ste-delijke gebieden onderling of naar andere eco-nomische knooppunten steeds dient te worden gesitueerd binnen het beleidskader. Het voeren van een aanbodbeleid binnen de gedeconcen-treerde bundeling staat immers voorop. We l k e mogelijkheden er bestaan om deze gedeconcen-treerde bundeling in te vullen op het terrein, wordt aangegeven in diverse ontwikkelingspers-pectieven in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen.

(5)

van een omvangrijke taakstelling tot ruimtelijk onverantwoorde oplossingen zou leiden (= overschrijden van ruimtelijke draagkracht), moet in de mogelijkheid worden voorzien om een gedeelte van de taakstelling toe te wijzen aan economische knooppunten van een lager niveau zoals kleinstedelijke gebieden en deze in het economisch netwerk van het A l b e r t k a n a a l . Hierbij moet het principe van de gedeconcen-treerde bundeling gerespecteerd worden (RSV blz. 446).

Zoals reeds vermeld, is het denkbaar dat de ruimtelijke draagkracht van een stedelijk gebied slechts in beperkte mate toelaat om grote op-pervlaktes nieuwe bedrijventerreinen te lokali-seren in een stedelijk gebied. Mogelijk moet in dat geval een verschuiving van de taakstelling worden overwogen om het aanbodbeleid voor bedrijventerreinen elders vorm te geven. D i t type verschuiving moet worden verantwoord binnen de gedeconcentreerde bundeling en is gesitueerd binnen de zogenaamde pakketten voor bedrijventerreinen (RSV, b l z . 4 4 6-4 4 7 ) . Voorwaarden voor een dergelijke verschuiving zijn ten minste :

– uit het afbakeningsproces van het betrokken stedelijk gebied blijkt dat de ruimtelijke draagkracht zal worden overschreden door de implementatie van de taakstelling, n a d a t maximaal is getracht het aanbodbeleid in het stedelijk gebied uit te voeren ;

– de verschuiving past binnen de opties van het structuurplan van de provincie (i.c. de rol van de verschillende economische knoop-punten van provinciaal niveau), als gevolg van samenspraak tussen de betrokken pro-vincie en de Vlaamse overheid ;

– een verschuiving van de pakketten voor eco-nomische knooppunten naar niet-e c o n o m i-sche knooppunten is niet mogelijk wegens strijdigheid met de gedeconcentreerde bun-deling ;

– een verschuiving tussen twee provincies is niet mogelijk vermits het totale aanbodbe-leid voor bijkomende bedrijventerreinen verdeeld is per provincie.

5. Het SPRE is een pragmatisch wetenschappelijk project waarvan minister Gabriëls de finale ver-antwoordelijkheid draagt. Diverse ambtenaren van de administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumenten en Landschappen

(Arohm) zijn zowel vertegenwoordigd in de werkgroepen als in de stuurgroep van het S P R E . Op deze manier ontstaat er een goede wisselwerking tussen ruimtelijke en economi-sche invullingen. Vanuit ruimtelijke ordening werd dan ook concreet bijgedragen tot de reali-satie van de verschillende werkdocumenten die door de opdrachthouders van het SPRE reeds werden gefinaliseerd.

Het urgentieproject voor het bouwrijp maken van bestemde bedrijventerreinen heeft een aan-tal onderbenutte bedrijventerreinen gedetec-teerd in stedelijke gebieden en economische k n o o p p u n t e n . De acties nodig om de terreinen bouwrijp te maken, ondersteunen het aanbod-beleid van het Ruimtelijk Structuurplan V l a a n-deren en de afbakeningsprocessen voor stedelij-ke gebieden.

6. In het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen is gepland dat de 10.000 hectare uit te rusten be-drijventerreinen op de verordenende plannen enerzijds worden afgebakend als effectieve ter-reinen (6.000 ha) en anderzijds als reserveterrei-nen (4.000 ha). Deze doelstelling dient te wor-den gesitueerd binnen de tijdshorizon 2007. De ervaring leert dat tussen planning en concre-te vrijgave van bedrijvenconcre-terreinen meerdere jaren verstrijken. Er mag worden verwacht dat de eerste bedrijventerreinen die in het kader van de afbakeningsprocessen voor stedelijke bieden momenteel worden afgebakend in ge-westelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen, p a s op zijn vroegst binnen drie à vier jaar bouwrijp en beschikbaar kunnen zijn. Doordat de realisa-tie van nieuwe terreinen de planningshorizon 2007 dicht nadert, heeft het onderscheid effec-tief / reserve nog weinig ervoor betekenis. D a a r-om wordt ervoor geopteerd r-om het grootste deel van nieuwe bedrijventerreinen af te bake-nen als effectief, maar de realisatie afhankelijk te stellen van een rationeel overwogen fasering met een in de tijd gespreide aansnijding.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De afdeling Bos en Groen heeft voor het bosgedeelte dat door deze afdeling zou worden gekocht, een schatting van de waarde van het gebied aangevraagd bij het Comité tot A a n k o

Naast deze gestructureerde onderzoeken (die nog niet worden opgestart voor de nog te bou- wen RWZI's Gavere en Dikkelvenne, v e r m i t s hiervoor uiteraard nog geen

Dat waterhuishoudingsplan betekent voor pol- ders en wateringen het uitwerken van een loka- le visie, weergegeven in een gebiedsgericht plan (op te maken voor een deelstroomgebied,

In het antwoord hierop is het directoraat-gene- raal Leefmilieu van de diensten van de Europe- se Commissie van oordeel dat vangst uit de na- tuur niet verantwoord zou zijn onder

Er zijn voorstellen geformuleerd om in het nieuwe milieuconvenant acties voor te stellen die mee gericht zijn op het kwaliteitsvol behe- ren van bomen langs wegen en op

Op het einde van de vorige legislatuur keurde de Vlaamse regering op 29 juni 1999 een zwaar- dere administratieve procedure goed waarbij meer adviezen dienen te worden

Hoeveel beheersovereenkomsten zijn er afge- sloten in het kader van de ontheffing van nulbe- mesting op percelen met potentieel belangrijke graslanden in groengebieden2. Hoe is

In Vlaanderen zijn geen bevers uitgezet. ) waargenomen in de Dijlevallei, maar het is nog onduidelijk over hoeveel dieren het gaat, h o e groot de territoria zijn, wat