Vraag nr. 32
van 20 november 2000
van mevrouw ISABEL VERTRIEST Industrieterreinen – Benuttingsgraad
Het Strategisch Plan Ruimtelijke Economie (SPRE) wil de basis vormen voor een ruimtelijk-economisch beleidskader. Dit plan zal ruimer gaan dan een zuiver ruimtelijk balans bestemming en ook de huidige en nabijetoekomstevoluties moeten meenemen (digitale economie, internationale net-werking, ... ).
Heeft de minister een idee van de effectieve benut-tingsgraad van de bestaande industrieterreinen ? Zo ja, hoeveel bedraagt die ?
Zo neen, is in de opdracht voor het SPRE de in-ventarisering van de effectieve benuttingsgraad van de huidige bedrijventerreinen mee opgeno-men ? Hebben de opdrachthouders van het SPRE reeds een idee van de effectieve benuttingsgraad ? Indien men geen idee heeft van de effectieve be-nuttingsgraad en indien de inventarisering daarvan geen opdracht is voor het SPRE, op welke andere manier wordt dan getracht om zicht te krijgen op de effectieve benuttingsgraad ?
Antwoord
Mijn beleid houdt rekening met een zuinig ruimte-g e b r u i k in het kader van een duurzame ontwikke-ling.
In die zin verwoordde mijn beleidsnota’s Ruimte-lijke Ordening en Economie dit reeds door het hergebruik van verlaten bedrijfsruimten, e v e n t u e e l na sanering, als krachtlijn te beschouwen. H e t z e l f-de geldt voor het beschikbaar maken van reeds be-stemde bedrijventerreinen die tot op heden nog niet op de markt werden gebracht. Een urgentie-project binnen het SPRE is in ontwikkeling om reeds bestemde bedrijventerreinen in economische knooppunten versneld beschikbaar te maken. O o k een meer verantwoord gebruik van onderbenutte bedrijventerreinen dient aandacht te krijgen. H e t spreekt vanzelf dat voor een aantal van deze initia-tieven bijkomende beleidsinstrumenten dienen te worden gecreëerd.
Een nauwkeurige i nventarisatie van de benuttings-g r a a d van bestaande industrieterreinen bestaat vandaag niet.
De zogenaamde GOM-inventaris geeft wel een overzicht van de bedrijventerreinen die reeds uit-gegeven zijn, maar een inzicht in het al dan niet zuinig gebruiken van de percelen op een bedrijven-terrein of de aanwezigheid van interne bedrijfsre-serves is er tot op heden niet ( G O M : g e w e s t e l i j k e o n t w i k k e l i n g s m a a t s chappij – red.). In een aantal lo-pende planningsprocessen is wel een gebiedsge-richt en verfijnd beeld van de benutting van de be-drijventerreinen opgebouwd. Dit is bijvoorbeeld het geval in het ROM-project in de Gentse Kanaal-zone of de afbakeningen van de stedelijke gebie-den (ROM : ruimtelijke orgebie-dening en milieu – red.). De vijf gewestelijke ontwikkelingsmaatschappijen hebben de opdracht te komen tot een dynamische inventaris van de bedrijventerreinen in V l a a n d e-ren.
Deze inventaris is zo opgebouwd dat hij op termijn een inzicht moet kunnen geven in de interne drijfsreserves en het effectief ruimtegebruik op be-d r i j v e n t e r r e i n e n . Maar zoals met alle GIS-gebon-den projecten is dit een werk dat gradueel wordt opgebouwd (G I S : G e o g r a f i s ch Informatiesysteem – r e d .) . De precisie om het ruimtegebruik op ieder individueel bedrijfsperceel in te schatten, zal pas kunnen worden bereikt na een verfijning van het i n s t r u m e n t . De dynamische inventaris van bedrij-venterreinen heeft ook niet enkel de bedoeling om RO-objectieven te realiseren : het kan een bijzon-der krachtig instrument worden waarmee commer-c i ë l e, ecommer-conomiscommer-che en ruimtelijke-ordeningsdoel-stellingen simultaan worden gerealiseerd ( RO : ruimtelijke ordening – red.).
Het is ook een noodzakelijk instrument om op het raakvlak van ruimtelijke ordening en economie goed onderbouwde en evenwichtige oplossingen voor "ruimte voor werk" te kunnen formuleren. I n die zin zijn de opdrachthouders van het SPRE ook afhankelijk van de snelheid waarmee de dynami-sche inventaris wordt gerealiseerd om accurate antwoorden te formuleren op heel wat vragen van ruimtelijk-economische aard.
Verder is het van cruciaal belang om de effectieve benutting van bedrijventerreinen niet als een apart thema te behandelen binnen de bedrijventerrei-nenproblematiek.
Daarom wordt binnen het urgentieproject van het SPRE gelijktijdig aandacht besteed aan het ver-sneld bouwrijp maken van reeds bestemde bedrij-v e n t e r r e i n e n , en het opnieuw bedrij-vrijmaken bedrij-van niet-aangewende percelen in eigendom. Het is echter evident dat, gezien de grote schaarste in bepaalde streken in V l a a n d e r e n , ook nieuwe terreinen moe-ten worden aangesneden.
Het aanbod van bouwrijpe terre i n e n laat heel wat te wensen over in Vlaanderen.
Uit voorlopige resultaten van het SPRE-urgentie-project blijkt dat een grote zone gaande van Zuid-en MiddZuid-en-West-VlaanderZuid-en over Oost-Vlaande-r e n , AntweOost-Vlaande-rpen en Mechelen tot aan de A n t w e Oost-Vlaande-r p s e Kempen zelfs niet kan voldoen aan heel minieme normen voor een buffervoorraad van bouwrijpe re-gionale bedrijventerreinen (berekend op een vraag van 6.000 ha op 15 jaar, conform RSV, en 3 jaar re-s e r v e ) . In Vlaanderen heeft re-slechtre-s 11 % van alle economische knooppunten een voldoende aanbod van bouwrijpe én bestemde maar niet-gerealiseer-de bedrijventerreinen – en dit gerekend volgens minimalistische normen. Daartegenover staat dat 48 % een té krap aanbod heeft van zowel bouwrij-pe als bestemde terreinen. Heel wat economische knooppunten hebben zelfs helemaal geen aanbod van bouwrijpe regionale terreinen, terwijl deze knooppunten in het RSV werden gedefinieerd als economische ontwikkelingscentra. Het is dus meer dan wenselijk dat een aantal regionale bedrijven-terreinen versneld worden gerealiseerd binnen de volgende jaren.
Het opnieuw vrijmaken van niet-aangewende per-c e l e n in eigendom op bestaande bedrijventerreinen is een tweede bron voor nieuwe vestigingsmoge-lijkheden voor bedrijven.
Alhoewel er in Vlaanderen wellicht honderden hectaren niet-aangewende bedrijventerreinen in ei-gendom bestaan, havengebonden terreinen niet m e e g e r e k e n d , moet men er rekening mee houden dat dit aanbod een eenmalig gegeven is en een re-latief kleine hoeveelheid binnen de totale uitgifte van bedrijventerreinen. Het is dus geen oplossing voor "ruimte voor werk" op lange termijn. B o v e n-dien zal hierbij een ernstig debat moeten worden gevoerd over de wijze waarop men de eigendom-men tracht vrij te krijgen.
Sommige bedrijven zullen spontaan hun onge-bruikte grond willen vermarkten, maar de grote meerderheid gebruikt deze terreinen als een strate-gische reserve. Onteigeningen – een idee waarmee men speelt binnen de administratie Ruimtelijke
Ordening – zullen wellicht grote bedrijfsonzeker-heid creëren. De opdrachthouders van het SPRE zien meer heil in een progressieve belasting op niet aangewende bedrijventerreinen. Strategische reser-ves moeten kunnen, omdat bedrijven in staat moe-ten worden gesteld om op de eigen site te groeien. Maar reserves die té lang ongebruikt liggen, g e t u i-gen van een verkeerde inschatting van groeipoten-ties van het bedrijf en dienen opnieuw op de markt te worden gebracht.
Via een in de tijd progressieve belasting verplicht men bedrijven – op een marktconforme wijze – de onaangewende percelen te verkopen (eventueel voor de historische aankoopprijs).