Vraag nr. 227 van 4 juli 2001
van de heer FRANCIS VERMEIREN Bestrijdingsmiddelen – Reductieprogramma Het gebruik van sproeimiddelen in de land- e n tuinbouw blijft, naast de bestrijding van schadelijke i n s e c t e n , gevolgen hebben voor andere soorten die zeer nuttig zijn. Het valt inderdaad niet te betwis-ten dat onder meer de bijenpopulatie een zeer grote rol speelt. Onlangs nog werd in V l a a n d e r e n massale sterfte van bijen vastgesteld te wijten aan de aanwending van sproeimiddelen in de nabijheid van hun korven. Meestal bevinden deze zich op korte afstand van woonzones.
In het antwoord op de eerder gestelde schriftelijke parlementaire vraag nr. 37 van 1 december 2000 (Bulletin van Vragen en Antwoorden nr. 8 van 16 februari 2001, b l z . 1043) werd gemeld dat er op Vlaams niveau geen wetgeving bestaat om het in-stellen van bufferzones langs woonzones afdwing-baar te maken. Enkel werden acties ondernomen om het gebruik van bestrijdingsmiddelen nader te sturen.
Ook werd toegelicht dat het reductieprogramma voor het gebruik van deze bestrijdingsmiddelen in Vlaanderen nog in ontwikkeling is.
In dit verband vernam ik daarom graag hoever het momenteel staat met het opstellen van dit reduc-tieprogramma in Vlaanderen.
1. Wat is de planning voor het in werking treden van dit programma ?
2. Welke aspecten komen daarbij inzonderheid aan bod ?
3. Hoe wordt de toepassing ervan gecontroleerd ? 4. Biedt het ook in de toekomst waarborgen voor
de imkers, die de bijenpopulatie in V l a a n d e r e n in stand houden en bijgevolg een belangrijke rol spelen in de land- en tuinbouw ?
5. Voorziet het programma in bepaalde bufferzo-nes waar het gebruik van bestrijdingsmiddelen door particulieren aan banden kan worden ge-legd ?
Antwoord
1. In mei van dit jaar werd het onderzoek naar een maatregelenpakket ter reductie van het gebruik van bestrijdingsmiddelen afgerond.
Om de beleidsdoelstellingen (50 % reductie in 2005 ten opzichte van 1990) te kunnen realise-r e n , komt het erealise-r nu op aan om deze maatrealise-rege- maatrege-len te gaan vertamaatrege-len naar concrete acties. Dit zal gebeuren in de vorm van een strategisch pro-j e c t . De eerste acties zullen vermoedelipro-jk reeds in het najaar van start gaan.
2. In een eerste fase gaat het om ondersteunende en voorbereidende acties. Voorbeelden zijn het promoten van "Bedrijfsinterne milieuzorg bij de overheid" (voorbeeldfunctie, en bijgevolg basis voor verdere acties bijvoorbeeld via gemeente-lijk milieuconvenant), het opzetten van een slui-tend registratiesysteem en het uitwerken van een instrument om het reductiebeleid te evalu-eren.
In een tweede fase (die parallel met de eerste kan verlopen) zal dan, in samenwerking met de federale overheid, nagegaan worden welke di-recte maatregelen ingezet kunnen worden. Daaronder valt ook het verbod op de verkoop en het verbod of ingeperkt gebruik van bepaal-de producten, wat meestal een febepaal-derale be-voegdheid is. De gewesten monitoren de milieu-k w a l i t e i t , oomilieu-k op het punt van bestrijdingsmid-d e l e n , en kunnen bestrijdingsmid-dus aangeven voor welke pro-ducten brongerichte maatregelen nodig zijn om de milieudruk te beperken.
Het Vlaams Gewest is alleszins reeds van plan om de mogelijkheden te onderzoeken van heffingen op het gebruik. Inzake bevoegdheids-verdeling is (zeker na de herbevoegdheids-verdeling van de fe-derale landbouwbevoegdheden) nog een en ander juridisch uit te klaren. Op basis daarvan kan een constructieve en doelgerichte samen-werking tussen het Vlaams Gewest en de fede-rale overheid uitgebouwd worden. Ook het af-sluiten van beheers- en milieubeleidsovereen-komsten met verschillende sectoren is aan de orde.
controle-systemen (zoals bijvoorbeeld de controle op spuittoestellen).
Een belangrijk knelpunt is de hoge kostprijs voor controles.
4. Onder de paraplu van het actieplan bestaat zeker de mogelijkheid tot het vrijwaren van de bijenpopulatie van sterfte door bestrijdingsmid-delen.
Reeds bestaande instrumenten waar het aspect kan worden ondergebracht, zijn de code van goede landbouwpraktijken (hier wordt de aan-dacht gevestigd op het beheer van perceelsran-den en het gebruik van driftarme spuitdoppen) en de beheersovereenkomsten (waar men met subsidies instaat voor een extensief beheer van p e r c e e l s r a n d e n ) . Beide maatregelen zijn echter niet afdwingbaar. Daarom kunnen gelijkaardige of strengere maatregelen opgelegd worden in de nabijheid van percelen waar korven voorko-men.
Binnen de administratie heeft de afdeling Land-en Tuinbouwvorming de taak om de V l a a m s e land- en tuinbouw te stimuleren inzake het toe-passen van milieuvriendelijke landbouwproduc-t i e m e landbouwproduc-t h o d e s. Helandbouwproduc-t reduceren van helandbouwproduc-t gebruik van bestrijdingsmiddelen is hier een element van. Onder meer door het subsidiëren van mechani-sche onkruidbestrijding levert de afdeling Land-en Tuinbouwvorming eLand-en bijdrage tot de reduc-tie van het gebruik van bestrijdingsmiddelen. In uitvoering van het MINA-plan staat de afde-ling Land- en Tuinbouwvorming in voor het op-stellen en het verspreiden van een code voor goede landbouwpraktijken betreffende het ge-bruik van bestrijdingsmiddelen ( M I NA-plan : Plan voor Preventie en Sanering inzake Milieu en Natuur – red.). Door de verspreiding van deze code wordt de landbouwer aangezet om milieuvriendelijk om te springen met bestrij-d i n g s m i bestrij-d bestrij-d e l e n , en alternatieven zoals mechani-sche onkruidbestrijding en biologimechani-sche bestrij-ding toe te passen.
5. Het instellen van bufferzones kan in het kader van het reductieprogramma zeker onderzocht worden.
Hier verwijs ik tevens naar het koninklijk be-sluit van 28 februari 1994, waar aangegeven wordt dat bij het gebruik van bestrijdingsmidde-len steeds de nodige voorzorgen genomen