• No results found

Indien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Indien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht. "

Copied!
68
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Deze film is beschikbaar gesteld door het KITLV, uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV. Dit behoudt zich het recht voor een vergoeding te berekenen voor reproductie.

Indien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht.

Toestemming voor reproductie dient men schriftelijk aan te vragen.

This ftlm is supplied by the KITL V only on condition that neither it nor part of it is further reproduced without first obtaining the permission of the KITL V which reserves the right to make a charge for such reproduction. If the material ftlmed is itself in copyright, the permission of the owners of that copyright will also be required for such reproduction.

Application for permission to reproduce should be made in writing, giving details of the proposed reproduction.

SIGNATUUR

MICROVORM:

SHELF NUMBER MICROFORM:

MMETA 0269

(2)

'III~" 111111~1]1)IJ~lr

00761781

l ]~r 'l~i~J ~

1I11

r llllill

.

' .

.....

P I ~

...

-

~ - ..

-

.; ) .

(3)

LANGS DEN GORDEL VAN SMARAGD

(4)

~

Jt'j

LANGS DEN GORDEL VAN SMARAGD

DOOR

HENRI VAN WERMESKERKEN

Schrijver van Tropenadel. Leo Smeder.

Roemah Angker. Assenhoeve e. 8.

L.

J.

VEEN - UITGEVER - AMSTERDAM

(5)

Bock-. Co\U'ant-CD StHlldrukkerij G.). Thleme. Nijmegen-Arnhem.

J.

DE STEM VAN DEN ONZICHTBARE.

Toen de kleine Oesin, heel vroeg dien morgen .••

lang voor Mata Hari over de vulcaankraters rees, bij den stal kwam om de karbouwen naar de sawah te leiden en dien leeg vond, hief hij een langen angstiren kreet: Maling, maling... die- ven... dieven.... aan, die door de geheele dessa gehoord werd.

Uit al de macht van zijn kleine longen, bleef hij het gillen, tot zijn vader en broertjes en zusjes kwamen, en er veel buren waren.

Dan ging hij, tegen den balk geleund, waaraan nog de afgesneden einden cocostouw bengelden, droef staan schreien, terwijl hij met groote. vra- gende oogen naar de omstanders keek, alsof hij van hen een verklaring en troost wachtte.

Waren het niet zijn dieren. Van hem meer dan van de anderen'? Wie leidde ze naar de kali, wie wachtte rustig, als ze zich tevreden wentelden in de modder van sawahts, wie zocht ze smake- lijke bladeren.

En luisterden ze naar een andere stem dan de ~jne1

5

(6)

Zijn groote oogen zochten droef vragend onder de omstanders, als wisten die raad.

Maar niemand sprak.

De mannen waren neergehurkt bij den stal, de vrouwen schreiden en klaagden.

Allen zagen elkaar aan met blikken van schrik en droefenis. Ieder begreep dat de dieren ge- stolen waren en dat dit een groot, groot verlies beteekende, ook al verkreeg men ketrangan 1) en werden de dieren teruggebracht. Ver konden ze niet zijn.

Geld, veel geld zou het in ieder geval kosten om ketrangan te krijgen.

Ketrangan kostte altijd geld, aan den loerah Z).

Stil bleef men staren naar den leegen stal en het schreiende kind .••

Nu en dan zei iemand wat, maar toen snerpte lang en luid de fluit van de suikerfabriek en velen gingen heen aan hun werk.

Alleen de oudere mannen bleven met Oesin's vader, om te beraadslagen.

Hadji Ali, een oud en wijs man, die vele malen in Mekka was geweest, en groote perkara's 3) ge- kend had, raadde af naar den loerah te gaan •.•

Dat zou geld kosten •.• ! Kreeg men de dieren terug, dan kostte het zeker bijna evenveel als de karbouwen waard waren, en kreeg men ze niet

teru~, dan kostte het ook veel geld en was het verlies dubbel 7;00 groot.

1) Opheldering.

I) Doryshoofd.

') TWlSten, duistere zaken.

Men moest met overleg te werk gaan.

Hoe? Daarover beraadslaagden de mannen.

Misschien wist Hadji A1i raad.

Oesin was mede in het huis geslopen, waar zij bijeenzaten, had zich heel klein gemaakt in het donkerste hoekje, en luisterde met open mond, terwijl zijn groote oogen van den een naar den ander zochten.

De mannen spraken zacht, want zelfs de muren hadden ooren, en als de loerah iets wist, dan zou hij de politiemannen erop afsturen... en dat gaf veel soes ah, dan zag men misschien de moen- dings 1) nooit terug. Het was stilz;wijgende af- seraak, dat nog niemand erover spreken zou en

%1j die naar de fabriek waren, zouden slechts ter- sluiks navraag doen.

Ver konden de dieren nog niet zijn .••

De oude Amat, die soldadoe geweest was en in de~ Atjeh-oorlog een oog verloor, vond het beter, toch naar de politie te gaan. Het was ook wel eens gebeurd, dat er ketran~an kwam ••• %ooals laatst toen men Saïma haar rueuwe sarongs had ontstolen en een slendang. Men had ze haar teruggebracht reeds twee dagen nà Lebaran, het nieuwe jaar.

Maar Hadji Ali verzette zich, dan zou hij geen raad meer geven. Het ging nu om twee moen- dings... en die waren véél meer waard dan een sarong... en de dieven konden geld hebben om de politie om te koopen. Misschien had de politie de dieren zelf gestolen, om geld te krijgen, mis- schien had de loerah ••• en nu sprak hij heel zacht •••

1) Karbouwen.

(7)

er de hand in. Men kon niet te voorzichtig zijn.

Wist niet een ieder in de dessa, dat hij de

vijfti~ ringgits 1), die gevonden waren in den vloer bij Sllin, mee naar huis had genomen 1 Niemand had ze ooit teruggezien, en toen de weduwe erom ging, was ze het erf afgejaagd. Nooit had ze erover durven klagen, zelfs toen de toewan- controleur er haar direct naar vroeg. Toen was ze bang geworden en had gezegd, dat ze van dat geld niet afwist, dat Silin geen geld had gehad. Ofschoon ze zelf had gezien, dat de loerah het meenam.

De oude Amat knikte, ja, er was veel onrecht onder de Kompenie •••

Oesin luisterde naar de verhalen van de oude mannen en schreide stil. Hij dacht aan de dieren, waar ze nu konden zijn, hij wilde de sawah's afloop en en ze roepen. Ja, ze zouden zeker komen, als ze zijn stem hoorden. Maar nu zou dat niet helpen, nu stonden ze zeker ergens gebonden aan een boom of op 'n erf. Hij voelde aan zijn hals den harigen snuit van de dieren, rook hun scherpen heeten adem, als ze achter hem liepen op weg naar de sawah's.

En hij had er nu verdriet van, dat hij ze wel eens zware beleedigingen toegeroepen had en met den stok in de ruggen had gestoken, als ze onwillig waren.

En hij dacht er met spijt aan, dat dit vele malen gebeurd was,... en dat nooit de dieren wraakzuchtig waren geweest, dat hij gezeten had tusschen hun groote hoeven, en gegaan was vlak

1) Rijksdaalders.

8

voor de groote horens... en ze hem nooit hadden gedeerd.

Hij meende hun groote oogen hem nu ver- wijtend te zien aanstaren, omdat hij niet beter gewaakt had in den nacht ••• hij, die ooren had als een veldrat, en wakker werd, zelfs als er heel ver een tjoelikvogel riep.

Die dieven moesten het wel heel stil en heel slim hebben aangelegd.

Nu was Oesin ook weer de eerste, die een schuifelen op het erf vernam.

En even daarna kwam Ket;il.

Hij bracht reeds berichten.

Idjang, de waronghouder, had dien nacht niet kunnen slapen, en vanuit zijn voorgalerij mannen gezien, die karbouwen leidden in de richting van het groote bosch.

Hlj wist bijna zeker, dat ze daarheen waren gegaan, want dadelijk achter zijn warong, waren ze links af~eslagen langs de sawahbermen en tegallans. IdJang had wel begrepen, dat het kwaad volk was, dat op zulk uur van den nacht kar- bouwen leidde.

Herkend had hij de mannen niet, en hij durfde niet zeker zeggen of het er twee dan wel drie waren, maar de eene was klein van gestalte' ge- weest, kleiner dan de dieren. En dan wist hij zeker, de eene karbouw was veel grooter dan de andere.

Oesin's hart sprong op ... dat waren ze, dat waren ze zeker!

Een oogenblik praatten alle mannen door elkaar, toen hief Hadji AH de handen op en het werd heel stil.

9

(8)

Hij wachtte even voor hij sprak, want hij was heel oud en wijs, nooit was oemong kossong 1) uit zijn mond gehoord. Dan spoog hij de

sap

van zijn sirihpruim ver over den vloer en ze!:

- Er is maar één weg .•• Wij moeten de Stem van den Onzichtbare hooren .••

Weer bleef het stil in het vertrek.

Dan sprak Hadji AH zacht ••• Dàt was de eenige mogelijkheid ••• Bij vele, vele diefstallen had reeds de Stem van den Onzichtbare ketrangan gebracht.

Men kon het nu weer probeeren. Die sprak altijd van uit het bosch bij het graf van den ouden heilige... Vele malen was die daar gehoord... en wilde men hem nu hooren, dan zou men het dáár kunnen probeeren. Lukte het niet, dan kon men nog altijd naar den loerah gaan. De dieren bleken daar immers ook te zijn heengeleid!

Alles aan Oesin was een en al sehoor... hij voelde een koude huivering, alsof hij koorts had, en zijn tong kleefde aan het gehemelte.

De Stem van den Onzichtbare?

Oesin wist, dat er veel kwade geesten waren, hij kende alle verhalen daarover van buiten en met het nieuwe jaar had hij die hooren verdrijven met zwaar geknal van vuurwerk. Toen de kleine Maïa ziek was, had de doekoen ze voor veel geld ook weer verdreven.

Maar de stem van den Onzichtbare had hij nooit gehoord en toch wisten schijnbaar alle oude mannen, wat die was. Zij vroegen niets en knikten.

- Het mag niet veel zijn, zei Oesin's vader.

') Leege praat, onzin.

AH trok de wenkbrauwen op, hief weer de handen omhoog en zei geheimzinnig:

- Wij moeten afwachten.

Hij legde dan de hand op den mond ...

Oesin's vader knikte, en de mannen gingen heen.

- Wie zou er durven spreken?

Oesin leefde den geheelen dag in spanning;

hij wist, dat er iets te gebeuren stond. Maar vader ging gewoon aan den arbeid, en toen Ali 's middags met gekruiste beenen naast het rijstblok neergehurkt zat, zei diens gelaat hem niets.

roen na het uur van het gebed de avond viel, kwam A1i terug en verliet met zijn vader het huis.

Oesin sloop ze na, zijn kleine donkere, naakte lichaampje geborgen houdende in de schaduwen van den nacht.

Hij was heel bang, maar het was voor zijn dieren en om de Stem van den Onzichtbare te hooren. En was dan niet Hadji Ali, een heilig man, bij hen?

Ze gingen langs de warong van Idjang en sloegen het kleine wegje in, door de sawahs~

Tweemaal bleven ze luisterend staan of iemand hen ook gevolgd was, .•• maar Oesin sloop

zoo

zacht, dat ze gerustgesteld hun weg vervolgden.

De Stem van den Onzichtbare wilde hij hooren.

Niemand van de broertjes had die ooit gehoord.

De mannen gingen ver... heel ver, zoo ver, dat Oesin moe werd en zich aan de steenen stootte. Wel vijf paal ver. Dan lag voor hem het

(9)

donkere bo~ch, waarin hij niet gaan zou alleen, omdat er tijgers waren en geesten.

Het bosch lag als donker massief te~en den vaag-verlichten hemel. •. en was slechts ZIchtbaar, daar waar de berg ophield.

Hier wachtten zij even.

Dan stak Ali een strootje op, terwijl hij de vlam van de lucifer lang in zijn hand liet branden.

Even daarna deed Oesints vader hetzelfde. De vlam lichtte zoo hel op, dat Oesin bang werd, dat men hem zou zien.

Toen was het ineens heel donker. En meteen

h~r~e Oesin een stem .•• Die yan Ali. Zij galmde lUid in den nacht, maar OeSln kon niet hooren wat hij vroeg.

Uit het bosch kwam geen antwoord.

Weer klonk het naargeestig galmen, en nu ver- stond Oesin duidelijk hoe Ali naar de Stem van den Onzichtbare vroeg.

Het was zoo stil, dat hij het schuifelen van het nachtgedierte in de sawah hooren kon. Tegen de sterrenlucht, boven het bosch, wiekten de donkere ~chaduwen van kalongs. Klagend zongen de muskieten.

Ineens verstijfde hij van schrik.

Er kwam werkelijk een luide, hoog-galmende stem uit het bosch, die antwoordde.

Dan riep Ali weer. Hij scheen tot het bosch te spreken, riep dat er twee moendings gestolen waren, of men wist waar de dieren waren.

12

Even bleef het stil.

Men wist het.

Of men ze zou kunnen terugvinden 1

Men zou ze kunnen vinden, al zou het moeilijk

~den zijn. De Onzich~bare zou de plaats aan- WlJzen. Men zou ze VlOden in de sawah van Idjang, maar alleen, wanneer men acht ringgits per moending gaf.

O~in hoord~, hoe zih~. vader een jammerkreet aanhief!: •• en nep, .. dat hij gee~ acht rijksdaalders had, biJ Allah, hij had ze met, had ze niet •••

A~emloos van angst, met stilstaand hart, had Oesm. toegehoord, toen de Stem van den Onzicht- bare m den nacht klonk.

En hij was ontroerd toen de Stem van den Onzichtbare thans riep, dat het zeer mooie dieren waren, het losgeld meer dan waard, terwijl zijn vader huilde, dat zijn beesten oud waren, de een al kreupel, dat de grootste kortademig was en de. kleinste kwaadaardig.

Oesm begreep niet, waarom zijn vader nu loog.

Dan mengde Ali zich weer in de onderhande- lingen. Hij zeide, dat men kassian moest hebben, dat de kinderen schreiden nu de karbouwen weg waren, dat men voor hem, voor Hadji AH ook wat doen moest, dat Allah wist, dat de eigenaar geen geld had, dat Allah het den Onzichtbare vergelden zou... omdat het tijd was de sawah te bewerken, en dat het oentoeng 1) zou brengen als de Onzichtbare medelijden had.

De Onzichtbare was even stil... als was hij e~!ligszins. onder den indruk, als beraadslaagde hij met Zichzelf of anderen, en riep dan weer,

d~t ~en ?e ~oendings zou terug krijgen, als er VlJftlen nngglts gelegd werden op het graf van den Heilige aan den rand van het bosch.

1) Geluk.

13

(10)

Oesin' s vader bleef kla~en, maar de Onzichtbare liet "niet meer tawarren 1). Een oogenblik was hij zelfs

zoo

boos, dat hij riep de dieren aan den slachter te zullen geven, als men niet dadelijk besloot.

Dan stiet de kleine Oesin een angstkreet uit en vloog schreiend naar zijn vader, die nog met Ali beraadslaasde.

Ten slotte nep Ali, dat het goed was, dat men het geld zou halen en op de afgesproken plaats brengen, morgenavond twee uur na het avond- gebed.

Zwijgend keerden zij huiswaarts. A1i voorop •••

en tusschen beiden in, Oesin, nog in tranen en bang omziend naar het woud.

Niemand had hem iets verweten, zijn vader was te zeer ontdaan door het groote verlies van vijftien ringgits en Ali kauwde zijn sirih-pruim, mompelde gebeden.

Toen Oesin moe was, nam zijn vader hem op de heup.

En nog met oogen vol tranen, zag hij steeds maar achteruit, de groote donkere wereld in, die vol was van geheim... naar het zwarte bosch, waar de Stem van den Onzichtbare geklonken had en waarboven nu langzaam rees de maan.

Het licht ging glanzen over 't "roerlooze water van sawah's, en legde zilveren rand langs een geweldig wolkmassief van onweer, dat boven bij de kraters woedde, iederen nacht.

...

... ...

l) Afdingen.

Nog in den morgen bespraken de mannen de wijze om aan het geld te komen.

Men zou de kebaja-spelden beleenen, de rest

~u A1i vragen aan den Chinees, en er de op- brengst van zijn sawah voor verpanden.

Het geld moest er zijn.

Maar wie wist!

Misschien was het toch niet verloren.

Ali was een oud en wijs man, hij had veel gezien, hij was vele malen naar Mekka geweest bij het graf van den profeet, had tweemaal met zijn toewan-blanda de groote reis naar diens land gemaakt •••. Het seld mocht niet verloren zijn, men kon het met rrussen.

Hadji A1i was bloedverwant, en had een plan hetgeen hij zeer zacht mompelend uiteenzette •.•

Oesin's vader kuste zijn handen.

Toen het ging schemeren vertrok hij met het geld, gewikkeld in een kaïn, op weg naar het graf van den Heilige aan den rand van het bosch.

Hij ging geheel alleen. Maar niemand wist waar hij in den middag was geweest.

En toen het volkomen duister was en de dessa sliep... slopen ook andere donkere gestalten den grooten weg langs, die voerde naar de sawah van

Idjang. .

De dieven hadden het den laatsten tijd te erg ge- maakt, moesten liever een andere dessa zoeken.

De mannen hielden den donkersten kant van den weg, onder den pagger, en volgden elkaar op kleine afstanden. Wanneer er ergens nog licht in de huizen was, of een gerucht klonk, doken zij weg in de greppel, en slopen daar verder •

Niemand mocht hen zien gaan, want de Kom-

(11)

penie, die zelf nooit ketrangan brengen kon, stond niët toe dat anderen zelf recht deden.

Onder de kleeren borgen zij de krissen en goloks en in een bundel takken waren twee geweren ge- stoken, waarmee wel gejaagd werd op wilde zwij- nen, die den éla!1plant verwoestten.

Vooro~ ging Kanan, de tuin-mandoer van de fabriek. Dan volgde Oesin's vader, en Amat en Siman en Idjans. Zij waren 9 in tal.

Stil leidde IdJang hen naar zijn sawah, waar hij ze borg in het riet, achter pisangstammen, en bij de waterplanten, geheel achter de sawah om, in breeden kring.

Daar wachtte men.

De uren kropen voorbij.

Het eenige geluid in den nacht was het ruizelen van het water, dat naar de sawah's stroomde, het kwaken der kikvorschen, het sjirpen van de krekels, het zingen van de muskieten en een enkele maal het hooge weemoedige krijschen van een nacht- vogel.

De maan kwam boven den bergrand, goot zilve- ren glans over de sawah's en verbleekte den va~en

gloed, die boven den krater tegen 'n rookbank hing.

'" '" *

Daar ~ing een gestalte langs de sawahbermen.

Zij ging zoo rustig, als keerde zij van een feest terug... En telkens glom vriendelijk als een vuurvlieg zijn brandende strootje. De gestalte ging voorbij de sawah van Idjang, sloes zonder aarzelen den weg in naar de dessa, dIe in de verte als een donkere vlek in het maanlichte landschap sliep.

16

Ali was van het graf teruggekeerd.

De mannen in de struiken bleven roerloos. De han~ aa!1 hun wapen.

ZIJ, dIe het verst bij de pisangstammen lagen, zagen hoe een sc~aduw langs den berm kroop.

Het kon een dIer zijn, een wild zwijn, dat voedsel zocht •••

Slechts even. w~ die zicht~.aar. geweest, vol- g~;Ild dezelfde nchtlnS' als HadjI Ah, die nu reeds bIJ de waron8 van IdJang moest zijn. Wilde men nagaan of hij wel degelIjk naar de dessa terug- keerde ..•

Dan zag ~en haar weer teruskomen... lang- za~ en ~lpend, tot zij zich bIj de sawah van IdJang o'phief...

Zij lwsterde.

. Maar het was geheel verlaten in de sawah's, de kikvorsche~ kwaakten en de vuurvliegen zwermden overal rustIg rond.

De gestalte verdween in de richting van het woud, dat duidelijker zichtbaar werd, al naar de maan rees •

. De hooge waringin bij het heilige graf teekende ZIch klaar tegen de lucht.

Weer wachtte men.

Hier gold alleen geduld .•• groot geduld.

Hoor, daar kraakte een tak ...

\yas het i~ts? Neen, er kwam niemand. Mis- schien een dIer tusschen het riet ...

Weer bleef het lang stil.

Dan klonken schreden, de trage schreden van de karbouwen, nu eens op den berm, dan weer wadend door het water van de rijstvelden.

Langs den gordel van smaragd. 2.

I7

(12)

Twee donkere ~esta1ten qreven de d~eren op.

Van uit het plSatlgboschJe en het net doken geruischloos gestalten op.

Langzaam sloot zich hun kring om de sawah van Idjang enger. . .. .

Alleen de dieren zag men dwdehJk 10 het maan- licht... hun zware lichamen staken nog zwart af

teg~n den nacht.

Daar dreunde tusschen de heuvelen een ~are

knal.

Dadelijk volgde een tweede.

Een kreet.

Een der gestalten was voorover ~evallen •••

sprong weer op om te vlucht.en... ~1el .terug, sloeg met den klewang naar dUlvels, d1e Zich op hem wierpen, greep met de handen naar staal, dat in zijn lichaam drong.

De andere vluchtte door de sawah;s met korte, schelle gillen van angst.

Ook daar rees een schaduw op. . Een golok raakte zijn hoofddoek, hij strw-

kelde... d

Een oogenblik een kluwen van steken e en hakkende menschen over hem... een zacht ker- mend: - Ampoen 1)... nog een. huilende kreet als van stervend dier over de stllle velden •••

Dan loste de kluwen zich op. De mannen sleepten de lijken, onkenbaar van modder, naar de kali, waarin het water, gezwollen van regen, in dik slijk naar zee zoog.

Idjang boog zich over de dooden. ..

Het werk moest goed gedaan worden ••• HlJ sneed

I) Genade.

ze de tong uit. Zoo zouden de dooden zwijgen.

Een plons in de kali. En nog een.

Dan werd het doodstil in de sawah's.

Er was niemand meer.

Alle geruchten schenen plots gestorven, alleen klonken weer traag de zware schreden der beide karbouwen.

Daarachter gins. Oesin's vader ••• onder zijn heupdoek veilig Zljn kain met de ringgits.

Boven de kraters woedde het onweer... Het geluid van den donder reikte niet tot hier, maar de stralen zetten telkens de sawah's in hellen glans van licht.

De eenzame, rustige sawah's, waar vreedzaam één man achter twee karbouwen ging, die hij dreef langs de warong van Idjang en langs den grooten weg naar zijn erf in de dessa.

Daar scheen alles te slapen ..•

Wel ging hier en daar zacht een deur open ..•

gluurde iemand stil naar den man, die twee kar- bouwen huiswaarts dreef. En sloot die dan weer geruischloos.

Want als mor~en de loerah rondvraag deed ...

omdat er schre1ende vrouwen gekomen waren, die hun mannen misten, dan zou ieder heel vast geslapen hebben, dan zouden er ook velen in de dessa zijn, die vernomen hadden, dat die mannen naar het Westen wilden s.aan, om elders te werken.

Zij waren dan zeker sul vertrokken, zonder aan hun vrouwen te denken.

De dessa sliep.

Alleen een paar gladakkers slopen rond en vochten huilend om een kreng.

(13)

_ Maar in de deur van zijn lage woning zag de man, die vreedzaa~ zijn karbouwen het. erf op- leidde, even de kleme gestalte van een kind, dat gewacht had •••

En de deur zwijgend en stil weer sloot •••

20

11.

DE ANGST.

Het was een van die maanlicht-klare Oost- moesson-nachten, zooals ze alleen in de Tropen zijn, vol van vreemde geluiden, die zich zoo vaak herhalen, dat ze deel van de stilte worden.

Ik had laat zitten werken, herademend in koelte van nacht, en het was over eenen, toen ik de lamp in mijn werkkamer uitdraaide en mij naar de slaapkamer begaf.

Even een moment van ergernis, als ik zag dat mijn Ali vergeten had de luiken te sluiten, dat echter snel voorbij was, toen ik mij vergewiste, dat hij de klamboe in ieder geval zorgvuldig ge- sloten had en ik toch zonder muskietenplaag zou

kunnen slapen. .

Ik stak een laatste sigaret op, keek nog even naar den helderen hemel, waarin de sterren tegen het felle maanlicht verbleekten .•• waarlangs spook- achtig groote kalongs wiekten, sloot dan oe luiken en begaf mij ter ruste.

Door veel en haastig schrijven, was ik eeni~s­

%ins overspannen en de slaap kwam niet dadelijk.

Ik luisterde nog naar de eentonige geluiden •••

21

(14)

die zich oplosten in het sjirpen van krekels, dat door monotone gelijkmatigheid tot suizen werd •••

hoorde nog den lichten aarzelenden stap van een der bedienden, die laat uit de kampong kwam, over het grint... dan verdoezelde zich alles in den droomtoestand, welke slaap voorafgaat.

* * *

Plotseling werd ik door een snijdend geluid tot bewustzijn terug~eroepen. Een lange sissende klank, die ergens tn de kamer ontstaan moest zijn en deed denken aan het ontsnappen van gas, of van lucht uit een band. Voor il{ nog kon hebben begrepen, wat het was, herhaalde die klank zich zoo fel, dat het bijna scheen alsof die naast mijn hoofd werd voortgebracht. Het was een venijnige lange sisklank, die te snijdender klonk, naarmate die dicht bij mij moest worden uitgestooten.

Toen die zich voor de derde maal herhaalde, was er ook geen twijfel meer mogelijk. Er moest een slang in de kamer zijn.

Een slan~ is gewoonlijk niet gevaarlijk, wanneer men die mets doet. Nooit had er een mij pogen aan te vallen.

Als stevig rooker, die ook wel eens ·s nachts een trekje doet, had ik lucifers binnen de klamboe.

Ik streek er een aan, vergewiste mij, dat de slang zich niet in mijn bed bevond, en zich dus buiten het muskietengaas moest bevinden.

De klamboe was ~oed ingestopt, ten minste vol- doende om een kleme slang erbuiten te houden •••

ik voelde mij dus betreltkelijk veilig. Voor het oogenblik.

Terwijl ik daarover nadacht, klonk het luid op- nieuw ••• een lang aangehouden sissen, dat een benauwende stilte naliet. Het striemde mijn ge- hoorvlies, met een gevoel als van 'pijn. Nog een lucifer streek ik aan ••• met een pogmg om, zonder die te openen buiten het musKietengaas een ge- zichtskring te vinden, maar ik kon zelfs het kleed niet zien.

Even bleef ik besluiteloos liggen. Wat kon een slang mij nu doen. Het beest was misschien in de kamer verdwaald en op het oogenblik angstiger dan ik.

Dan werd het verlangen naar zekerheid weer sterker. En de angst I

Ik opende de klamboe op een kier, om buiten het bed te zien •••

Op hetzelfde oogenblik trok ik haastig den lucifer terug, bijna vlak onder mij, hoorde ik den sisklank. Op mijn nu tot het uiterste ingespannen gehoorzenuwen maakte die sisklank een ontzet- tenden indruk. Ik bleef stijf van schrik liggen, met de oogen recht starende naar de kamer- ruimte, die ik toch ook niet zien kon.

Ik voelde mij in een onmogelijken toestand.

Ik be~ree'p, dat het mij onmogelijk zou zijn met dat d1er m de kamer, in te slapen. Een slang is ongevaarlijk, zoolang men een stok in de handen heeft. Maar ik zou blootvoets het bed moeten verlaten, met alle kansen het dier juist op het lijf te trappen... Ik zou het gas moeten aansteken en een stok zoeken, en in d1en tusschentijd kon alles gebeuren. De bedienden sliepen ver weg in de bijgebouwen, bellen zou niet helpen. En om te bellen zou ik het bed moeten verlaten. Indien ik

(15)

riep zou een mijner familieleden kunnen komen en het slachtoffer worden.

Het eenige wat ik doen kon, was... wachten.

Wachten tot het dag werd of de slang zich mis- schien verwijderen zou.

Met een voor mijn scherp gespannen zenuwen bijna martelende regelmatigheid keerde het ge- luid weer. Soms scheen het mij een seconde langer weg te blijven ••. dat was als een verademing, dan was het er weer.

Zoo scherp lag ik te luisteren, dat de minste mijner eigen bewegingen over het laken geweldige geluiden schenen.

Ik voelde mij veilig... En toch in gevaar. Door het steeds zenuwachtiger spannen ml,ner gehoor- zenuwen scheen ook het sisgeluid steeds luider.

In mijn verbeelding nam de slang altijd grooter afmetingen aan. Het was reeds een boa constric- tor ... De klamboe zou geen beschutting zijn tegen zulk een ondier. Een oogenblik had ik de vage hoop, dat het slechts een nachtmerrie was ... Ik poogde mij in den arm te knijpen ..• maakte daarbij zulk een schurend geluid over het laken, dat ik geschrokken, weer strak-stijf liggen bleef.

Een droom was het niet.

En het geluid scheensteeds luider te worden ... Nu eenswashetondermijnbed .•• soms naast mijn hoofd.

Het eene oogenblik praatte ik mij weer in, dat ik absoluut buiten gevaar was ... het andere oogen- blik meende ik aan het beu te voelen, dat de slang zich door de klamboe werkte.

De angst.

24

Ik kon niet meer slikken, mijn haren deden pijn

o~ het kussen, er kwam kramp in mijn beenen, d1e ik niet eens door beweging durfde tegengaan.

Ik hield herhaaldelijk den adem in, luisterde ang- stig_ naar het te luide bonzen van mijn hart.

Het was dwaas, het was krankzinnig .•• Mis- schien was het slechts een waterslangetje, zoo dun als mijn duim, misschien had hij de dikte van mijn arm en zou me straks dooddrukken. En steeds door klonk het felle striemende sissen, dat mijn trommelvliezen verscheurde.

Dan kwam het oogenblik.

Ik voelde dat ik het niet langer zou kunnen uit- houden, dat ik krankzinnig zou worden, als ik hier bleef liggen luisteren, den geheelen nacht ..•

naar dat moordadige sisisisssssss ..• siisssss .••

Alles kon ik beter verdragen dan dit luisteren, in verbeeldingsangsten die noodlottig konden wor- den, en me eenvoudig smoorden.

An~st, die zich als een massief kil blok steen op mijn borst legde... verpletterde.

Ik moest iets doen, iets krankzinnigs, wan- hopigs... maar iets ...

Liever een worsteling met een slang in duister .•.

de doodelijke beet, dan zoo roerloos te liggen lijden. In angst.

Het was met de woede van een waanzinnige en tegelijk met den moed van den vertwijfelde, dat ilt de klamboe openrukte en met de bloote voeten

op

het tapijt sprong. Ik was in de heilige overtuigmg, dat me dáár de beet zou treffen, dien ik verkoos boven dat roerloos wachten... Maar

(16)

zelfs na een tweede schrede voelde ik niets. Ik moest nu de gaslamp aansteken, die boven de waschtafel was aangebracht. Met bevende vingers greep ik in de lucifersdoos.

De eerste brak... kon niet anders dan breken, de tweede evenzeer ••• van den derde streek ik eerst driemaal den achterkant over het doosje. Het duurde misschien één seconde. Die seconde was mij een eeuw van an,gsten .•• Dan zag ik een helschen wur- gloed. De sunpele lucifervlam. Traag plofte het gas.

Ik deed een sprong achteruit, als van iemand, die een verdedigende houding aanneemt •••

De vloer was leeg... er was niets te zien.

In den hoek stond mijn wandelstok. Toen ik dien in handen had, voelde ik mij een ander mensch.

Licht en een stok... En niet meer machteloos ligsende en wachtende. Al ware er een boa con- stnctor van onder het bed gekropen, ik had met vreugde den strijd aanvaard.

Ik rukte de klamboe opzij .•• staarde in de don- kere ruimte onder het bed.

Er was niets. Ik keek onder de kast, onder de waschtafel... overal, de kamer was leeg!

En het geluid was er ook niet meer.

Het zou nu toch weer moeten komen... Ik weet niet hoe lang ik daarop bleef wachten 1 Dan werd ik ijskoud. Scherper dan te voren sneed het door de stilte .••

Door de ledige kamer.

Ik keek naar boven... op de kast misschien.

Het was mij onverschillig, wat het was .•• ik moest het zien ••• het kunnen voelen, het aantasten. Met een stoel zocht ik op de kast •.•

Niets.

In de kast, niets •••

Sissccht! ! !!! klonk het in mijn oor. Ik stond bij het raam. Lag misschien de slang in de ven- sterbank? Voorzichtig maakte ik den haak van de luiken los, wierp die open ••• terwijl juist de sis- klank weer snerpte.

De maan stond recht tegenover mijn venster •••

Ik za~ hoe een groote schaduw, deze plotseling verdulSterde .•• twee breede wieken, die zich daar- voor spreidden... en geluidloos dreef een groote uil uit de ketapan heen. Hij had vlak voor mijn raam, op den tak van den ouden boom, zijn troost- looze nachtzuchten zitten slaken, die op mijn overst>annen gehoorzenuwen gewerkt hadden als het SlSsen van een slang.

* * *

Twee nachten heb ik met geladen geweer op het dier gewacht.

Het is niet teruggekeerd.

Maar nu nog, vele jaren later, als ik uilen zie, word ik koud. Zie mij weer staan, op bloote voeten, met de bibberende vingers in de lucifers- doos.

Voor een gaslamp.

De angst!

(17)

111.

DE SENAPAN.

Sáïdi zat voor zijn woning te luisteren naar het klankenspel van een verwi,derde gamelang, het huilen van kamponghonden en naar de vele andere geluiden, die door den nacht opklonken uit zijn dessa, geluiden, hem zóó vertrouwd, dat hij ze alleen nog hoorde, wanneer hij er zich toe zette •••

toen het hem opviel, dat er iets, kort in zijn nabij- heid, tusschen de pisangstammen ritselde.

Even kwam de gedachte aan een speurende gladakker... dan wist hij dat het geen dier was.

Zijn hand zocht aan den gordel, voelde of zijn piso blatti daar stak... dan bleef hij roer- loos voor zich uitstaren, als had hij niets ge- hoord.

Hij had laat ..• toen geen witte draad meer van een zwarte te onderscheiden was, als goed Mo- hammedaan in den poewasa-tijd zijn maal ge- bruikt... en was daarop toen vrouwen kinderen reeds sliepen, nog even vergenoegd blijven rooken.

Het was reeds lang nà nieuwe maan, spoedig zou het wéér nieuwe maan zijn, en stil had hi, zich utten verheugen, dat er ditmaal geld was voor 28

lebaran 1) om schoone sarongs, nieuwe baatjoes, een kebajaspeld en nog veel meer te koopen.

Hij had er niemand over gesproken, omdat het gevaarlijk was. Alleen naar den prijs van de kebaja- speld geïnformeerd, en toen gezegd, dat hij zooveel geld niet had. Maar er waren vier ringits en veer- tien roepias goed verborgen in zijn huisje.

Daarom was er veel reden tot verheugenis ge- weest en genoegelijk had hij zijn seroe~e gerookt, peinzend glurend naar het vuurklompje, dat op- laaide, wanneer hij zoog en dan snel weer doofde •..

toen het ritselen hem vreemd trof.

Hij luisterde scherp of het zich zou herhalen, maar alleen viel naast hem een stukje klei, ••• binnen het bereik van zijn hand. Hij greep het, brokkelde het zenuwachtig aan gruis... liet de aarde weer vallen, deed of het hem niet aanging, of het daar toevallig gekomen was... en staarde voor zich uit.

Zacht riep iemand zijn naam.

Sáïdi hief langzaam het hoofd op .•• en wachtte weer.

Nog eenmaal klonk de stem, dan wendde hij het hoofd in de richtin~, vanwaar de klank ge- komen was en knikte. Hlj scheen heel kalm, maar zijn hart bonsde, een kilte gleed langs zijn rug en

zijn tanden klapperden. .

Zoo had hij nog eenmaal zijn naam hooren roepen, kort voor lebaran, nu twee jaar geleden, in de dagen, toen Samino dood in de rimboe was gevonden, met een groote wonde aan het hoofd.

Toen had hij tien gulden bij den ketapangboom moeten leggen .•• Het was hem gevraagd door een

1) Inlandsch Nieuwjaar.

(18)

stem, die klonk als deze, en hij had ze er gelegd.

Niemand had hem verder gedeerd.

Hij wist bij gerechte van vele andere dessa- lieden, wien op dezelfde wijze geld was afgeperst, en ?ie het gegeven hadden, omdat ze niet durfden weigeren.

.Alleen wist niemand wie het we~gehaald had, Wle het steeds nog weghaalde, laat In den nacht.

Niemand zou het ook wel ooit weten •••

Sommigen hadden zich stoutmoedig beklaagd bij den loerah1), bij den mantripolitie, en die had- den beloofd ketrangan 2) te zoeken, eens was zelfs de assistent-wedono in de dessa geweest, maar de schuldige was niet gevonden. Van een der klagers was 's nachts het huis neergebrand, een ander verloor zijn karbouw.

Sáïdi had nooit geklaagd. Hij durfde niet. Hij had alleen gehoopt, toen hij tien roepia's betaald had, voor langen tijd vrij te zijn.

Nu was daar wéér die stem ••• zacht. Hij waagde het niet op te staan en in huis te vluchten, evenmin te scI:u'eeuwen om hulp, zooals Kadi gedaan had, en dle toen door een schot gewond was... hij wachtte alleen, terwijl hij de slagen van zijn hart telde en de tong hem aan het verhemelte kleefde.

Er kwam geen geluid meer en dat verontrustte hem nog sterker.

De stdte duurde zoolang, tot hij die niet meer verdragen kon en met moeite stamelde:

- Hoeveel?

Prompt kwam het antwoord. Het scheen of men daarop gewacht had.

1) Dessa-hoofd.

') Opheldering.

- Tien ringits ••• op dezelfde plaats. Morgen!

Sáïdi begon zacht en klagelijk te jammeren, zonder het hoofd te durven omwenden naar de pisangstammen ••• ZOO zacht, dat alleen de vreemde het hooren kon •••

- Vijf en twintig roepia's? •• Hij had ze niet, bij Allah, hij had ze niet... zooveel had hij nooit bijeen gezien. Allah mocht hem straffen, als hij er meer had dan tien ••• Klagelijk en zacht, jam- merde hij, onderwijl stil hopende, dat Allah hem dezen leugen vergeven zou, omdat Deze wist, dat er nog geld begraven lag onder de arong. Hij had ze niet, hij had ze niet 1 •••

Hij trachtte den andere te verteederen. .• en wachtte dan op antwoord.

Maar dat kWam niet, het bleef doodstil, alleen hoorde hij kort daarna, verder verwijderd, nog even het ritselen. Toen liet hij zich voorover ter aarde vallen... het gelaat op den grond en bleef langen tijd zoo, terwijl de tranen door zijn handen drup- pelden.

Hij ging langzaam in huis. De deur sloot hij niet, voor hedennacht had hij niets te vreezen.

Op zijn mat lag hij te denken.

Men wist het aus toch, dat hij geld had •••

men wist het... dat was zeker. 0 welk een on- geluk, welk een ongeluk! Had hij maar meer ~e­

rookt, meer deng-deng gegeten ..• zoodat hij mets had, niets! Had hij zijn binP) maar meer geld gegeven voor sirih of voor sieraden, waarom zij zoo lang gevraagd had. Dan was hij nu arm ge- weest, en niemand zou gekomen zijn, niets zou

1) Vrouw.

(19)

zijn vrede verstoord hebben! 0, het was zeker de -Chinees met de kebajaspelden, die verteld had, dat hij geld moest bezitten, die Chinees was de spion geweest... al was hij de dader niet 1 Want net was vaak gebeurd, dat er geld geëischt was, wanneer deze wegtrok naar andere dessa's ••• in het Pekalongansche, en verder 1 . .. .

Als hij morgen naar den mantrl-poliue gwg, naar den loerah, en daar klaagde? Wat gaf het •••

De mantri-politie zou komen, den nachtover waken, zelfs twee of drie... maar de dief had spionnen, die wist het en zou zich niet laten Üen.

Er zou geen ketrangan komen ••• en alleen Allah wist, wat er verder te gebeuren stond.

Als hij het geld, dat hij bezat neerlei. •. het waren maar vier en twintig gulden, daarmee zou de ~~­

heimzinnige zeker óók tevreden zijn .•• Maar ZlJn bini en de kleine Sarnin en Ketjil, de lieve Katidja en Mina, zouden schreien, heel lang schreien, als zij met lebaran geen nieuwe baatjoes en sarongs kregen, als er geen geld was voor vuurwerk, om de kwade geesten te verjagen, als men geen sla- matan 1) kon houden. Het gehee1e jaar hadden ze enkel rijst en wat deng-deng gegeten ••• om met leba- ran rijk te zijn, en nu zou alles onmogelijk worden?

Hij zag het donkere huisje door, zocht de scha- duwen van zijn slapende kinderen, luisterde naar

hun ademhaling.. .. .

Alles in hem kwam 10 opstand ..• HlJ had Jaren heerendiensten verricht, had zich op de onder- nemingen laten uitvloeken en eenmaal was hij.on- schuldlg de boei ingegaan. Betoei onschuldtg, •••

1) Feestmaal.

32

maar Allah wilde het zoo... Hij had het kalm en gelaten gedragen.

Maar het kon de wil van Allah niet zijn, dat hem zijn geld voor lebaran werd afgenomen, in deze dagen, nu hij een eigen sawah bewerkte en niet meer bij de fabriek om voorschot kon gaan ...

Het kon de wil van Allah niet zijn, dat zijn vrouwen kinderen zich met lebaran moesten op- sluiten, wijl zij zich schaamden geen nieuwe kleeren te dragen, wijl de slamatan maar heel armoedig zijn kon. Daartegen kwam hij in op- stand ... dat kon hij niet verdragen.

Hij klemde de vuisten samen ... voelde de drop- pelen zweet van zijn lichaam glijden... nee, hij zou het niet geven. Alle angst was uit hem heen.

Hij zou het niet geven, hij zou den dief dooden.

Hij zou hem zijn piso blatti in den buik woelen en in zijn keel en overal waar hij raken kon, maar het geld gaf hij niet.

Toen dacht hij aan Kadi, die een schot door den buik gekregen had.

De belager van zijn geld had schietwapenen, hij zou zeker schieten, zeer zeker, en hem dood en voor hij hem met zijn mes bereiken kon... Dan zouden zijn vrouwen kinderen schreien... en hongeren, dan zou zijn huisje neerbranden. ... of misschien erger nog •••

Hij zag het rond, beschouwde het reeds, als een moeder haar stervend kind.

Hij had géén schietwapenen ...

* * *

Dan begonnen zijn donkere oogen te staren, zijn borst hijgde.

Langs den gordel van smaragd. 3 33

(20)

_ Had zijn vader hem niet eenmaal verteld, heel stil en geheimzinnig, dat de oude Wardi, die ver buiten ae dessa woonde, een senapan bezat... op een veilige plaats begraven, zoodat de Kompeme het nooit weten zou?

Een senapan, waarmee diens vader in op- standen en oorlog gevochten en blanda's gedood had, velen, velen! Men had er vroeger naar ~e­

~cht, maar het nooit gevonden. Het was veilig geborgen... ergens.

Wardi was een heel goede sobat van zijn vader geweest, een sobat voor het geheele leven.

En eenmaal had zijn vader gezegd: Als je in moeilijkheden komt, vraag dan den ouden Wardi raad, hij is een wijs man, en een betrouwbaar vriend. Eér zullen de rijstblokken wortel schieten, dan dat hij een vriend verraden zal. Als er iets is, ga tot hem ...

Die had een senapan.

Sáïdi had het verzwegen, vele, vele jaren.

Die zou hij leen en, nu had hij dien noodig en de oude Wardi zou niet weigeren, als hij wist, dat men hem zijn geld voor lebaran ging ont- nemen, dat er schande over hem komen zou, wanneer er geen nieuwe baat jes waren en veel oentoeng malang1) zonder slamatan •••

Snel rees hij op ...

Nog enkele uren en de schemering zou aan- breken, die uren moest hij benutten.

Snel deed hij de sarong om en als een kat sloop hij naar de deur.

Daar luisterde hij lang en roerloos.

I) On,eluk.

.. De nacht was ~ijgend... alleen de krekels SJ11'pten •

. Dan verdween hij in de duisternis. Hij volgde

~t.t den groot~ weg ..• ging langs de kleine paad- Jes, door de runboe. Telkens bleef hij staan om te luisteren of iemand hem volgde... maa; het bleef heel stil om hem.

* * *

De oude Wardi sliep licht en bij den eersten zachten klop .. op zijn deur. was hij reeds geheel o~twaakt. HlJ stak het kleme olielampje aan en IUlSterde toe, zonder éénmaal te onderbreken te~ijl zijn bevende vingers over elkaar lagen;

Wlt en mat, met kloven overal tusschen de geleden

Dan knikte hij. •

"Goed," zei hij langzaam en dat was het eenige woord, dat hij sprak.

Hij wees Sáïdi een patjol!)... en zij gingen achter ~lkaar heel langzaam de helling op van een klemen heuvel.

De oude Wardi mat vier wankelende schreden v~na~ ee.n grooten steen. Dáár woelde Sáïdi voor- z1chtlg m de dorre aarde.

Het was een lang gat, dat hij groef... er

hi

w.~en veel .grO?te steene~. Maar ten laatste stiet .~ op de .dJattl-houten k1st, die zwaar was, toen hij hel'll:. hchtte uit den grond.

h

<?P

Z1Jn schouders torste hij de kist naar het

UlSJe van Wardi.

De oud.~ m~!l had niet meer gesproken, en nu ook, terWlJI hlJ het deksel loswerkte, dat kunstig

1) Habpade.

(21)

~esloten was, bleef hij zwijgen. Het was zoo stil ui de hut, dat Sáïdi de ratten hoorde knagen in

de nok. .

Een scherpe geur van kruiden, klappervet en oud hout steeg op uit de kist ..• Dan nam Wardi voorzichtig en eerbiedig als ware het een amulet den snaphaan in zijn bevende handen.

Het was een roer met trechtvormigen mond, maar alles er aan scheen mat te glanzen, het ijzer, het koperbeslag op de donkere kolf, het was of het nooit begraven was ~eweest.

Zelfs het armoedige ohelichtje tooverde glans- plekjes op het warme kO'per. Het scheen of de oude man treurig was, hij keek naar het roer als een vader, die zijn zoon zag heengaan.

Dan begon hij zacht te prevelen... en Sáïdi verstond: "Ik zal het nooit wéérzien, dat weet ik. Zijn stem is te luid. Eenmaal klonk die, om ons volk vrij te maken ... en heel ver, tot de kam- pen der blanda's, werd die stem gehoord en joeg vrees aan."

"Een knal als de donder, een schot, dat nooit miste!'

"Hij streed tegen het onrecht... en zijn stem klonk harder dan die der blanda-geweren. Ik heb geen oogen meer en geen zonen. Daarom geef ik hem aan Sáïdi, die hem noodig heeft, om onrecht te beletten. De senapan zal zijn plicht doen.

Ik mag dat Sáïdi en de senapan niet weigeren.

Neem hem!1t

Langzaam reikte hij het geweer aan Sáïdi, maar dan bedacht hij zich, legde het weer neer en zocht in een kleine kist, die geborgen was achter veel rommel.

"Ik zal hem zelf laden. Ik weet beter hoe dat moet. Kijk, hier is kruit, nog heel frisch, ik kocht het 't vorige jaar met lebaran. En hier is gehakt lood. Ik zal hem nooit weerzien, want zijn stem zal heel luid zijn en gehoord worden in vele dessa's in den omtrek. De loerah en de mantri- politie zullen komen en hem nemen en hem aan oe Komperue weergeven, waaraan hij eens ont- nomen werd. Allah alleen weet hoe lang geleden.

Laat het niet vergeefs zijn, hij zal zijn plicht hebben gedaan. Hoever is de ketapan '?"

"Tien schreden ll t

De oude zweeg en begon te laden.

Vier tinnen lepels kruit... een droge lap tot prop ... eerst stampen. Nu het lood, neen, alles, wel twintig stukken... weer een prop en dan stampen... goed stampen, altijd stampen.

De oude reikte Sáïdi den stamper om alles toch maar heel vast te zetten met zijn meerdere kracht.

"Zie je... dan plat liggen, ja, zoo, de senapan op een steen laten rusten, recht op het gat in den boom mikken en als de afperser zich bukt ...

Pang!"

"Maar het geld wel in den boom leggen, dat zal het bewijs zijn als later de mantri-politie en de loerah komen."

"Ga nu... ik zal hem nooit meer zien, maar ik zal hem hooren. •• hem toch nog hooren in den nacht, als de stem van mijn vader.rt

* * *

De Oosterhemel be~on vaag te bleken, toen Sáïdi zijn huisje bereiKte. Hij borg het roer op 37

(22)

een veilige plaats en wachtte den avond af. Allah zou hem zeker bijstaan.

Vroeg ~ee4s, toen vrouwen kinderen sliepen, s~ekte hij zich tusschen het hooge onkruid op ZIJn erf, daar waar de manestralen niet komen zouden.

Als een donkere zuil voor hem rees de keta- panstam tegen de lichte lucht. Daar, waar de voet .bfee~ werd, rustte zij.n schat, vier en twintig roepia s, m groote en kleme stukken.

* * *

Twee uren gingen voorbij.

De nacht was doodstil en het sjirpen der krekels scheel! ee~ deel van die stilte. Alleen een nacht- vogt:ltJe piepte traag en eenzaam.

Ritselde daar iets tusschen de struiken? Neen het was een rat •.• Of viel er een blad? '

Hij wachtte •••

Weer verstreek een vol uur .•• Hij wachtte zoo- als alleen een inlander wachten kan, ged~ldig

roerloos. '

Daar zwegen ineens de krekels •••

S~di wist daaraan, dat zijn vijand naderde.

Uit de schaduwen der hoornen maakte zich een andere schaduw los, sloop snel door een streep

~~anlicht, g.ebukt, geluidloos. Telkens wachtte hij even, lwsterend, als vreesde hij verrast te worden.

Sáïdi's hart bonsde, langs zijn gelaat kriewelden de zweetdroppelen neer, alles beefde aan hem . Maa~ de. muil van het roer gaapte onvervaard m de rlchtmg van den boomstam, dáár, waar die

%Ïch verbreedde... waar het gat was en het zilver geborgen.

Ineens dook de gestalte weg. Sáïdi meende, dat hij het bonsen van zijn hart moest hooren.

Maar dan kwam er weer beweging, de schaduw sloop naar den boom, langzaam als een kat. Het waren maar enkele schreden, die duurden lang.

Nu bedekte een deel van de schaduw den boom... de vijand bukte zich om te zoeken.

Sáïdi beefde hevig, het werd duister voor zijn oogen, hij zag geen stam meer, geen schaduw •••

Hij wist alleen, dat het oogenblik nu gekomen was! Zijn vinger kromde zich.

Een schok, een vuurstraal, heel fel, een donder, zwaar als van geen onweer... een gegil in huis .••

dan het blaffen van honden overal in de dessa •••

en vèr daarbuiten. Een koor van geluiden.

Sáïdi was blijven liggen, zooals bij lag... de oogen gesloten, de tanden klapperend... voor- over op den grond, met het geweer in de armen.

Hij luisterde naar het gegil der kinderen ••. hoorde zijn vrouw naar buiteq komen... zag schaduwen van toesnellende buren ••• die zich verdrongen om den boom, luid klaagden en jammerden.

Dan rees hij op en kwam met de senapan lang-

zaam

nader.

Men week terug, toen men hem zag ..• · Bij den gloed van ontstoken toortsen zag Sáïdi een lichaam, roerloos, bij den boom.

De hoofddoek was aan flarden gescheurd en een deel van den schedel lag open, een donkere streep bloed vloeide daaruit langs de bruine slapen in den nek ••• bloed vloeide uit gapende wonden in hals en armen, uit buik en beenen. •• en overal.

(23)

Ja, hij wist wel, dat het een goede senapan was.

Zelfs met gesloten oogen kon men niet missen!

In de tot klauwen verwrongen handen was de hoofddoek, waarin Sáïdi het geld gewikkeld had.

Enkele guldens waren er uit gegleden en glommen bleek in het toortslicht.

"Wie is het?" vroeg Sáïdi.

Men bracht de toortsen omlaag, tot dicht bij het gelaat van den doode.

Sáïdi week wankelend terug.

Het was de loerah zelf ••..

* * *

In de dessa was alles ontwaakt, men riep en schreeuwde dooreen, kinderen schreiden, de hon- den huilden en blaften.

Alleen de oude Wardi legde zich rustig weer neer.

Toen de dreunende knal zijn huisje bereikte, had hij langzaam zich opgericht, en geknikt.

Een glimlach kwam over zijn rimpelig gelaat en weer knikte hij ! ... Ja, zoo klonk zijn stem, luider en zwaarder dan de geweren der blanda's.

Zijn vader had het hem verteld. Een knal, zwaarder dan donder. Een schot, dat nooit miste mits het rechtmatig was. Hij had hem dan tóch nog gehoord, toch nog eenmaal gehoord!

IV.

TOTOKlANA.

Kijk, aan je besten vriend ga je gewoonlijk niet vertellen, hoe zijn vrouw er uitziet, aan een Münchener niet, hoe bier smaakt, aan een Am- sterdammer niet, dat Naadje van den Dam is,

en aan een oudgast niet hoe... Indië is.

Vooral het eerste t::n het laatste kan ik ieder ont- raden. Je maakt er vijanden mee. Wanneer ik dus iets over mijn indrukken van 't Indische leven ga vertellen, moet ik één ding voorop stellen ... , ik causeer niet voor oudgasten, die daar in Holland rustigjes van de in veel zweet verdiende Indische penningen teren, zich vervelen en daarom zelden uit hun humeur zijn. Zij hebben daarom ook niet het recht te zeggen: oude koek van iets, dat ik aan nooit-in-Indië-gewoond hebbenden als fris- sche koek wil opdienen. Ik meen daar werkelijk het recht toe te hebben, want ik weet, dat men in Holland al verbazingwekkend weinig notie heeft van hoe het er, zelfs in Batavia uitziet, en hoe dit leeft en streeft ... om van de binnenlanden maar heelemaal niet te spreken.

Op de scholen, om te beginnen, wordt maar

41

(24)

al te weinig over Indië .geleerd, l~ter worden een paar romans gelezen, die het Ind1Sç~e leven ga~­

schelijk verkeerd voorstellen (er ZIJn goede wt- zonderingen) , een paar weetgierigen bestude~ren

enkele wetenschappelijke werken over Indië •••

maar het gros der menschen in Holland kan üc~

geen flauwe voorstelling maken van hetgeen Indle

lS. En onder dat gros rekende ik mijzelf ook, vóór dat ik mijn voeten aan den Priokschen wal zette.

Dat merkte ik echter eerst bij aankomst:

Op school leer je de namen de.r groote eilanden, rivieren, vulkanen en steden, lets over de cul- tures, bevolking en grondgesteldheid ... , als het heel mooi is, nog iets over de zeden, de gods- diensten, en dan houdt het op.

Werkelijk bedroevend en beschamend, qat de kinderen van een koloniseerende mogendheid zoo weinig van eigen koloniën weten. Vrage.~, als ••• zeg als je in Batavia bent, ga dan eens blJ X koffie- drinken, die te Soerabaja zit en d~e hem ~~e

~roeten!... welke elke "Oostganger ~ee krijgt, dlustreeren dit. Ben je te Batavia, dan klinkt zoo:n vraag je precies alsof verzocht werd: "Zeg, als Je toch te Amsterdam komt, ga dan X •. te Triëst eens opzoeken." Dat is ook een dag reIZen.

Met een glimlach denk ik terug aan een foto, die jaren in mijn kamer hing, en waarop een neef tusschen hooge boornen afgebeeld was, leu!?-end tegen de zware wortellijsten van een Cananum, met het onderschrift: "Piet in het oerwoud!"

Hier bleek me, dat die Canarium een zwaar met harten en letters besneden boom in de~ ..•

Plantentuin was. Ik bedoel maar... zulke uien kunnen verkocht worden, en jaren lang voor ci-

troenen geslikt worden, ~nder dat het bedrog begrepen wordt. Het illustreert onze kennis van Indië. Om maar te zwijgen van de sprookjes, die ons op school verteld worden, dat een Inlander van één cocospalm leven kan, en d~t ~et er nooit schemert en het, als de zon onder IS, meens nacht wordt ..• alsof je een kaars had uitgeblazen •••

En nog zooveel meer!

Alvorens dan ook iets over mijn indrukken te causeeren, heb ik dezen aanloop noodig geoor- deeld, bij wijze van verontschuldiging, omdat het- geen ik vertellen wil, feitelijk al lang a1~emeen

bekend behoorde te zijn. Dat het dit niet IS, weet ik van mezelf en maak er dus niemand ... (behalve het onderwijs in Nederland) een verwijt van.

Bovendien - ik zeg u vooruit, ik zal geen we- tenschappelijke verhandeling houden, - in deze en enkele volgende causerieën, losse grepen uit een groote serie van artikelen in Indische en Hollandsche bladen, wil ik enkel wat babbelen, vluchtig, zonder pretentie van u iets te leeren, zonder pretentie oudgasten iets nieuws te vertel- len, slechts als amusementsleetuur ••. Mogelijk ook wel eens leerzaam.

Ik begin dan ook bij het begin... wanneer je te Batavia aankomt. Troostloozer, desillusio- neerender , prozaïscher haven, dan die van Ba- tavia (Priok) bestaat er op de wereld niet. Je hebt je te Port-Saïd, Colombo en Singapore al aan het zien, doen en laten (laten voorál) van kleurlingen gewend, dat frappeert je dus volstrekt niet meer.

Ook vind je het al heel gewoon, dat ieder in een wit pakje loopt, omdat je het zelf sinds Suez droeg.

De vorige en zeker mooiere havens hebben er

(25)

werkelijk het nieuwtje al afgesleten. Bovendien -heeft de haven van Priok, behalve, dat er inland-

sche koelies rondloop en, niets Oostersch. Groote loodsen, die ook in Archangel konden staan, met schreeuwende reclame-borden en heel gewone kaden •.. , schepen, wuivende zakdoeken en water.

Het eenige wat je frappeert is, dat je alles zoo doodgewoon vindt.

Vaak kom je 's avonds aan en dan zie je heele- máál niets.

Je hebt net tijd, na door de douanen onder- vraagd te zijn, om een kaartje te koopen en eens te lachen om een souschef van hetl5tation, die zijn pet zeer onbeholpen bovenop zijn hoofddoek heeft staan en dan zit je in een gewonen trein, die je naar Batavia ... of beter gezegd, naar Weltevreden voeren moet. Want, - dit voor degenen, die het niet weten - de boot komt niet te Batavia aan, maar op een lieve tien kilometer afstand van het door Europeanen bewoond gedeelte van Batavia, Weltevreden! De eerste teleurstelling van een echt-groene "totok" oftewel "baar" is, dat hij in de palmen langs den spoorweg geen apen ziet, die "met klappers naar den trein gooien en leeli;ke

~ezichten tegen den machinist trekken". Dan stap Je in een doodgewoon station af, dat ook in Zaandam of Gorkum had kunnen staan, "reeds"

doodgewone koelies helpen je aan je bagage •.• en dan sta... of liever zit je ineens midden in het Indische leven, dat wil zeggen in een taxi. Toen ik in 1913 Weltevreden bereikte, vond men aan stations nog geen taxi's, maar alleen de meer In- dische voertuigen, die men Ebro's noemde. Toen de duivel hoorde, dat er auto's zouden worden 44

uitgevonden, schopte hij de "Ebro" in de wereld.

En omdat geen ander land of stad zich die zou laten welgevallen, knapte hij er Batavia mee op, omdat daar menschen woonden, die zich reeds gelaten verheugden in het bezit van ... sado's.

* * *

Zoo'n ebro is een voertuig op vier wielen, waar- voor twee kwart-hitten gespannen zijn. Het wagentje houdt het midden tusschen een tent- wagen en een vuilniskar en beweegt zich even vlug als de laatste, tenminste als de paarden willen. Willen de paarden werkelijk, en lo0t't een der wielen er niet af, dan bereik je daarm veiliger je hotel dan in een sado, om de enkele en eenvoudige reden, dat die maar twee wie- lel? heeft, en er dus niet zoo gemakkelijk een mlssen kan.

Een sado lijkt evenveel op een fatsoenlijke dos-à-dos, als het woord sado op dos-à-dos, waar- van het is afgeleid. Het is laag gebouwd, gede- genereerde afstammeling van de dos-à-dos, met

~en tent tegen zo~, of regen daarboven. Je werkt Je er van achteren m, leunt lekker tegen den vetten en "belebten" rug van den koetsier ... en hoe je er uit komt, ja, dat heeft nog nooit iemand ge- weten, behalve wanneer het omviel. Alleen een zeer moedig en tevens een levensmoe mensch

wa.~gt zich er in. Nu eerst mijn Ebro-irnpressies ...

WlJf vier wielen-min-één mij veiliger leken dan twee min één, stapte ik in een Ebro.

- Hötel des lndes! zei ik.

De koetsier deed of hij niets hoorde, klapte met de tong.

45

(26)

- Ie moet er ja achter zeggen, zei een Indisch- -man, die mee van de partij was.

- Hotel des Indes ja?

O dIa! "I o.

n erwl) staan WIJ nog.

- Troes! (vooruit) merk je op.

De koetsier ziet je eens aan of hij zeggen wil:

dacht je, dat het hier zoo maar ging? En gaat aan het slaan. Ik merk, dat de paarden nog slapen •••

maar ontwaar tevens, na eenige fiksche stnemen van de zweep, dat de linksche knol aanstalten maakt om wakker te worden. Ook de andere steekt één oor op. Ik denk, als ze straks hee1emaal wakker zijn, slaan ze op hol, ~ie "kittige" In1andsc~e paardjes," maar het eeruge effect, dat de koets1er bereikt, is, dat het linksche en meest fieve paard eens omziet, wat al die drukte beduidt. De koetsier maakt hem dit duidelijk.

Een nieuwe regen van zweepslagen doet de paarden de koppen bij elkaar steken, als om in overleg te treden. Een bewijs van intellect.

Geschilpunten schijnen er niet te bestaan, want in roerende eensgezindheid zetten ze beide een poot achteruit en de ebro, met de wielen tegen den trottoirband.

Al was het niet in de goede richting, het was tenminste beweging. Wij wachten nu verder ge- laten af, hoe de botten in kwestie, - want van paarden kan moeilijk gesproken worden - verder reageeren zullen op de slagen, die de koetsier op de ruggen toedeelt. Natuurlijk zonder zich op te winden.

Een aapjeskoetsier zou zich "dorst" vloeken, een Itawnsche koetsier zou alle heiligen van den

kalender, te beginnen met

I

anuari tot ver in Maart, aanroepen, een Sllaansche schold de rossi- nanten voor puta's (prost1tuées), deelde de moeder en grootmoeder der dieren dezelfde kwaliteiten toe, en klom den stamboom op, tot hij moewerd .••

Niet alzoo een inlander. Die zwijgt en slaat, of wacht gelaten. Ook een tactiek. Mogelijk oordeelt hij het makkelijker, dat ik voor hem vloek. Ik zweer juist zijn wagen te verlaten, als op het on- verwachtst de paarden besloten zijn weg te gaan.

Maar pas als ik half uit den wagen ben.

Honderd meter gaat het goed. Dan zijn die kittiçe inlandsche paardjes het plots niet eens met de richting, die ZIJ insloegen, en blijven zoo on- verwacht staan, dat ik vooruitschiet en mijn armen

inni~ leg om den nek van mijn "brrruinen brrroe- der' , den koetsier.

Die schijnt daarover niets verwonderd en wacht weer af.

Een Hollandsche koetsier zou zeggen: - Effe geduld, meheer, se gane derèkt weerT De inland- sche zegt niets! En wacht weer. Ik overweeg wàt beter is: den koetsier in zijn nek te grijpen of mijn lidmaatschap van de Vereeniging tot Dieren- bescherming op te zeggen. Ik besluit tot het laatste, als ik tot mijn groote opluchting den koetsier het hem toegedachte aantal slagen aan de_paarden zie toedeelen.

Helpen doet het niet. De paarden schijnen een bi;zonderen afkeer te hebben voor het Hotel des Indes, misschien wijl ik er een heftig verlangen naar koester... en het resultaat is... een draai- molen. Wij draaien driemaal om eigen as. Ik schaam mij voor de voorbijgangers, maar merk

(27)

tevens op, dat niemand er iets vreemds in ziet.

. En tot mijn opluchting voert een andere ebro niet ver van daar dezelfde manoeuvres uit. Die paarden willen niet naar het station, de mijne er niet vandaan.

Ik sta op het punt den inzittenden, - een in kalmte met den koetsier concurreerenden En- gelschman en een afgrijselijk leelijke exportmiss - voor te stellen van ebro te verwisselen, als hun ebro de goede richting instuift en onze paarden, blijkbaar om den periodieken slagregen te ont- gaan, aanstalten maken in een lantaarnpaal te klimmen. Als het niet lukt, de{'Oneert de meest fieve linksche zijn achterpooten m den schoot van den koetsier, die daarop reageert door voor de eerste maal zijn mond wijd open te doen.

Ik ontdek inmiddels een ebro, waarvan de paarden er bijzonder op gesteld schijnen te zijn m de richting van Hotel des Indes te draven, stap daarin over, en rijd naar Molenvliet, waar het hotel, in avondstemming, tusschen hoomen schuilt, de gasten in krossimales liggen en je langs de oprijlaan eenige dozijnen bloote voetzolen toonen, waarmee ze ijverig wuiven! Heel vrien- delijk en koel.

Het doel is bereikt.

v.

LANGS DE BOULEVARDS.

Noordwijk . Weltevreden's boulevard. Wel flaneert er zelden iemand, want een fatsoenlijk mensch in ~ndië loopt. alleen. • s ochtends, heel vroeg, wel 15 er wemIg vertier ••. maar toch is het de Boulevard.

De rijweg is ongeveer zoo breed, als de Kalver- str~t ,,?p. zijn breedst ... , met het trottoir mis- schIen JU1St even breed er, maar Noordwijk is slechts aan een k:lnt bebouwd. Aan de andere zijde stroomt de Kalt. ~an den bebouwden kant zijn behalve de groote wmkels, kantoren en bankfilialen de twee grootste café's. Beiden hebben een strijkje:

Yooral Zondags veel publiek. In die café's zitten

10 den vooravond kooplieden en ambtenaren uit te blazen van de vermoeiende dagtaak, meestal geflankeerd door echtgenooten, dochters, zusters •••

of andermans vrouwen en zusters. Het gaat er hoe langer hoe meer mondain worden. Je ziet er de l'!3tste snufjes uit Parijs - vooral wanneer de eIgenares er het mooiste al in Concordia af heeft laten kijken... er is een geroezemoes van

Langs den gordel van smaragd. 4

49

Referenties

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN

man in dien deerniswaardigen toestand terugzag, ondervroeg zij hem, en vertelde manlief haar met horten en stooten de geheele lugubere geschiedenis van Assem-Reges,

dat onvermijdelijk donker zou zijn wanneer niet bijtijds voor de toekomst werd zorg gedragen, maar tevens mannen, die klaar staan, om anderen met raad en ook

I-Iajati heeft tot n()g toe geen schu ld, zodat ik voorshands nog geen ' echtscheiding kan vragen. den laatsten tijd nog al erg tegenvalt. Door deze bemoedigende

kebau (kebaullvogeltje). Dat huist op zijn rug, maakt uitstapjes naar zijn kop en schoften, fladdert tegen zijn plompe pooten op, en overal pikt het de

Dit werd tusschen luid neus-gesnuit uitgebracht. ujn levensgeschiedenis opgebiecht..... ik wil Bernard spreken. Ze hoorde altijd graaD' over de chronique scandaleuse.... Ze

(Zij giet de n aangewezen beker uil). Heil u Xanthippe, fiere dochter van onzen stam! Niet teruggeschrikt zijt ge voor de wraak der eeuwige Moire I Diep in

Hanna stapte dadelijk in. De helper wist blijkbaar al wat hij te doen had, want hij maakte het paard los en terwijl de auto zich al in beweging zette zag Hanna, dat hij zich

Zooals hij daar nu zat te smullen van de nasi·goreng, gulzig etend met zijn handen, la- waaierig smekkend met tong en lippen, had hij iets dierlijks over zijn