• No results found

LEVEN IS LEREN OP GEVOEL

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "LEVEN IS LEREN OP GEVOEL"

Copied!
160
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

LEVEN IS LEREN OP GEVOEL

(2)
(3)

Opgedragen aan

De drie vrouwen die met succes op mijn gevoel een beroep kunnen doen,

Mijn vrouw TRUDI

Mijn dochters KIM en CAREN

(4)

Colofon

© 2006 Caren Huygelen

omslag ontwerp Trudi Huygelen-Praet drukwerk Printforce, Alphen a/d Rijn

oplage 150 exemplaren

ISBN-10 90-810804-2-3

ISBN-13 978-90-810804-2-2

(5)

Dankwoord

Ik bedank de meelezers: mijn vrouw Trudi, mijn zwager Jacques Lucieer en mijn nicht Marianne Lucieer. Hun opmerkingen hebben het boek beter gemaakt.

Ik bedank Marianne voor het redigeren van de tekst en mijn dochter Caren voor het bewerken van de tekst tot een boek.

(6)
(7)

Inhoud

Aanleiding 1

Hoofdstuk 1: Een mensbeeld gevat in een begrippenketen 7

Hoofdstuk 2: Mijn mensbeeld vertaald in psychologische

begrippen 17

Hoofdstuk 3: Het contact met de cliënt 33 Hoofdstuk 4: Het psychologische interpretatiekader 39 Hoofdstuk 5: Illustratieve casuïstiek 59 Hoofdstuk 6: Is het model ook op mij van toepassing? 133

(8)
(9)

Aanleiding

Als psycholoog heb ik mij lange tijd bezig gehouden met het beoordelen van mensen vanuit de positie als wetenschappelijk medewerker, als bedrijfspsycholoog en als indicatiepsycholoog voor de sociale werkvoorziening. Tevens heb ik mij begeven op het terrein van mediation en heb ik afdelingen doorgelicht op het aspect samenwerking c.q. samenspel tussen leidingge- venden en werknemers.

Het moeten inschatten en beoordelen van psychodynamische processen van individuen of groepen kwam steeds op mijn weg. Mijn opvattingen zijn gerelateerd aan mijn ervaringen van hoe mensen omgaan met het terrein arbeid.

Na een tijd gewerkt te hebben met drugsverslaafden die probeerden terug te keren in arbeid, ben ik meer dan 20 jaar werkzaam geweest in de sociale werkvoorziening. Daar werd ik geconfronteerd met werknemers die juist uit het reguliere werk waren gestoten en weer zelfrespect verworven door te werken in de sociale werkvoorziening. Daar biedt men werk passend bij de mogelijkheden van de persoon en rekening houdt met de omstandigheden waaronder de gehandicapte werknemer kan functioneren. De laatste jaren wordt door de wetgever de eis van terugkeer van gehandicapten in het reguliere werk benadrukt en dat zet deze werknemers onder druk. Het thema inschakelen in regulier werk brengt onrust en maakt vele werknemers in de sociale werkvoorziening onzeker over hun toekomst.

Bij de indicatiestelling voor de sociale werkvoorziening lag aan de basis van mijn bemoeienis met een kandidaat werknemer de vraag, of de kandidaat zodanige psychologische beperkin- gen heeft dat het werken in het reguliere bedrijfsleven zonder

(10)

verregaande voorzieningen niet mogelijk is en welke maat- regelen nodig zijn om toch een volwaardige arbeidsprestatie te kunnen leveren. Als bedrijfspsycholoog adviseerde ik de leidinggevenden en de werknemers bij de implementatie van die maatregelen en bij de onvoorziene problemen die zich daarbij ontstonden.

Na mij ongeveer 30 jaar bezig te hebben gehouden met het proberen te doorgronden wat een werknemer of kandidaat werknemer beweegt, en hem vervolgens te laten inzien waarom hij zo is vastgelopen dat anderen mee bepalen wat voor werk hij nog mag doen, vraag ik mijzelf af waarom ik de analyses van personen start zoals ik die start.

Hoe kom ik tot een oordeel? Waardoor ontstaat mijn keuze voor een invulling van de spiegel die ik de werknemer wil voorhouden?

Het kunnen niet de gebruikte instrumenten zijn, want die leveren alleen informatie op vanuit hun onderliggende psy- chologische begrippen. Deze zijn niet richtinggevend voor de conclusie of het ingenomen standpunt, het moet iets zijn in mezelf, ik combineer immers zelf gegevens en leg er een zodanige interpretatie in door mij in te leven in de beweegre- denen van de vrager/cliënt. Door vervolgens goed te spiegelen ontstaat inzicht bij de cliënt in hoe zijn vastlopen is ontstaan en wat hem in de weg staat om zijn impliciete doelen te berei- ken. Hij kan dan bepalen wat hij wil vanuit wat hem beweegt, en niet alleen vanuit wat hij formuleert als de reden waarom hij het standpunt inneemt dat hij inneemt.

Wanneer een werknemer ontdekt hoe zijn eigen werkwijze hem remt in het zich inschakelen in het arbeidsproces (leren aanpassen aan nieuwe situaties) kan het leren weer begin- nen en kan hij zichzelf als instrument inzetten om zijn eigen problemen op te lossen.

(11)

Op welke vraag wil ik een antwoord vinden?

Welk denkkader selecteert de informatie, stuurt mijn observatie en stuurt mijn denken in mijn rol als psycholoog?

Een eerste antwoord

De filter bij het luisteren naar het verhaal van de cliënt is geïnspireerd op een mensbeeld waarin het individu in staat is om zelf zijn leven te organiseren binnen een aantal fysieke en erfelijk begrensde mogelijkheden. Elk individu krijgt kansen en moet soms binnen de seconde besluiten om die kansen te benutten of ze te laten lopen. Meestal krijgt het individu meerdere kansen maar soms slechts één. Het is daarom van belang om te leren van je eigen geschiedenis zodat je via leerprocessen adequaat te kunt besluiten of een mogelijkheid aangegrepen moet worden of niet.

Om dat te kunnen verklaren ga ik ervan uit dat de mens een lerend wezen is en dat gedrag doelgericht is. Dan immers kan men stellen dat de cliënt die advies komt halen, na de bemoei- enis in staat zal zijn om vanuit het gevoel zelf een identiteit te zijn die op verandering kan aansturen.

Ben ik nu al klaar?

In de loop van mijn verhaal wil ik proberen om deze geformu- leerde uitgangspositie te exploreren en te nuanceren teneinde een antwoord op de vraag te geven. Ik probeer mijn vermeen- de kennis te systematiseren.

(12)

De opbouw van het boek

Ik zal beginnen om de begrippenketen te beschrijven die mij duidelijk heeft gemaakt welk mensbeeld zich, gaandeweg mijn studie en werk, aan mij heeft opgedrongen (hoofdstuk 1).

Dan zal ik dat mensbeeld vertalen in psychologische con- cepten die communicatie, met de cliënt en anderen, in mijn omgeving mogelijk maakt (hoofdstuk 2). Daarna zal ik probe- ren te omschrijven wat er in het proces tussen de cliënt en mij gebeurt (hoofdstuk 3). Vervolgens benoem ik dan het psycho- logisch begrippenkader dat de interpretatie van het gedrag in werksituaties kan ordenen, en, inzicht kan brengen in de weg die bewandeld kan worden om de werknemer dichter te brengen bij wat hij echt wil bereiken (hoofdstuk 4). Tenslotte wil ik mijn stellingname verduidelijken aan de hand van casu- istiek (hoofdstuk 5) en besluiten met een terugkijken op de hoofdstukken vanuit een zelfanalyse. Past het model bij en op mij (hoofdstuk 6)?

Het vergt veel doorzettingsvermogen om de eerste twee hoofdstukken door te komen. Deze twee hoofdstukken zijn een poging om met een theoretisch en consistent verhaal aan te geven welk denkkader er in het contact met cliënten gebruikt wordt, om informatie te selecteren en het gedrag van de psycholoog te sturen. Daarna kan de lezer verwachten dat het verhaal tastbaarder en wellicht meer invoelbaar wordt.

De bedoeling met het boek

Het is geen wetenschappelijk betoog. Het is geen leerboek maar een beschrijving van mijn benadering van cliënten. Het is slechts een poging om mijn `state of the art’ te formuleren.

Het boek gaat niet over de wijze waarop verschillende facto- ren invloed hebben op het maken van keuzes en niet over de

(13)

invloed van hersenprocessen op het ontstaan van gedrag. Ik hou vast aan de illusie dat gedrag niet alleen wordt bepaald door genen en hersenstructuren maar dat het zelf richting geven aan het gedrag ook een ‘volwaardige’ factor is in het bepalen van het eigen leven.

Ik beoog met mijn aanpak los te komen van het psychopa- thologisch denken bij het werken met mensen die problemen hebben om zich staande houden in hun werk. Het voordeel daarvan is dat de cliënten zichzelf en hun beperkingen kunnen erkennen zonder ze als een alibi voor onveranderbaar zijn op te voeren. De cliënt houdt de regie over zijn leven in eigen hand en levert zich niet over aan deskundige adviseurs.

Deze benadering is uiteraard alleen van toepassing op werk- nemers met problemen die niet terug te voeren zijn op een ernstige psychiatrische problematiek. Wanneer dit speelt is uiteraard een andere benadering noodzakelijk, zeker in de acute fase van het ziek zijn.

De door mij gekozen aanpak bij het ondersteunen van de cliënten naar een oplossing van hun probleem is zeer divers en niet gebonden aan een psychologische school. Het boek geeft dan ook geen aanwijzingen van wat bij bepaalde problemen de juiste benadering zou zijn. Het geeft een denkkader en niet een behandelkader of opvoedingskader en gaat dus slechts over een klein onderdeel van het psychologisch handelen.

De start

Al de eerste dag van mijn studietijd stelde ik vast dat mijn opvattingen van hoe de wereld in elkaar zat en wat ik voor elkaar kon krijgen met de dag veranderde en dat ik daarbij een prettig gevoel kreeg in plaats van in de war te raken.

(14)

Het kwam erop neer dat ik het idee kreeg te groeien als persoon en daardoor meer voor elkaar kon krijgen dan met het vasthouden aan de opvattingen die ik aan mijn eerste 20 levensjaren had overgehouden.

De context waarin ik als student ging leven lokte deze veran- dering uit. Wat er toen gebeurde heeft geleid tot het denken over de positie van mijzelf in mijn omgeving en de rol die ik daarin wilde spelen. De betekenis van een zinvol en prettig leven werd meteen vanuit mijn gevoel verbonden met leren leren.

De formuleringen in het betoog die ik nu gebruik zijn uiter- aard pas later tot stand gekomen. Deze heb ik na studie en na enige levenservaring opgedaan. Alsmede uit die van de vele cliënten die mij inschakelden om zelf uit hun problemen te komen.

(15)

Hoofdstuk 1: Een mensbeeld gevat in een begrippenketen

Leven =

=

Leren aanpassen, om kunnen gaan met de invloeden van buiten en daardoor de indruk te hebben dat je de situatie beheerst Zich ontwikkelen

Leren = Sturen van ontwikkeling Sturen = Doelgericht handelen

Doelgericht = Komt voort uit gevoel en logica

Gevoel =

=

=

=

De kennisdrager

Een verzameling van sturingsbedoelingen De manier waarop we kennis dragen Het gevoel wordt gevormd door de waarne- ming die door emoties gekleurd wordt

Logica =

=

=

=

Een verzameling van middelen voor interne sturing van het systeem

Systematisch de gemaakte fouten niet meer maken

Het gevoel in staat stellen zich op te werken tot het cultureel bewustzijn dat de interne sturing corrigeert

Het kennissysteem dat ontstaat en dus het individueel gevoel overstijgt

Verklaren =

=

Identificeren wat je kan beïnvloeden Een uitleg geven aan wat zich aan je invloed onttrekt

De gebruikte terminologie gaat vooral terug op het denkkader van de filosoof en kennistheoreticus Arnold Cornelis (1). In zijn

(16)

boek ‘Logica van het gevoel’ wordt dit uitgebreid beschreven.

Ik beperk me tot wat in het kader van dit boek noodzakelijk is.

Een intermezzo: De gedachten van Arnold Cornelis over leren

Leren is geen rationeel proces. De ratio helpt bij de ontwikke- ling van de kennisaspecten van het leren maar de keuze voor het opslaan van informatie en het terugroepen of gebruiken van de opgeslagen c.q. bekende informatie is niet rationeel bepaald.

De emotie stuurt. Het gevoel is logisch en bepaalt uiteindelijk

‘wat’ men leert. Hoe men het geleerde ontdekt, behandelt, opslaat en terugvindt blijft dikwijls voor de persoon zelf een verrassing.

Ratio en logica bepalen niet het resultaat, want anders zou men niet zo dikwijls versteld staan van zijn eigen sturende gevoelens. Ook zou de zelfkennis niet een verbeten ontdek- kingstocht zijn en zouden de ontdekkingen op die tocht niet dikwijls uitlopen op ontgoochelingen t.o.v. wat men is of voelt.

Het accepteren van jezelf vraagt emotionele moed en maakt duidelijk dat zelfsturing nooit volledig is of alleen voor een enkeling is weggelegd. De vraag die gesteld kan worden is of volledige zelfkennis gelukkiger maakt.

Iets van deze onvoorspelbaarheid houdt het juist spannend en levendig.

Je maakt het lef kapot door pure rationaliteit en door tirannie van de logica. Nastreven wat je wilt bereiken in de relatieve onzekerheid van het al dan niet bereiken ervan creëert de uitdaging van het leven. Leren is in een logische volgorde doordringen in de drie kennislagen waarin we ons kunnen bewegen.

Eerst komt de waarneming van het materiële systeem dat

(17)

feitelijke gegevens oplevert. Vervolgens komt het sociale systeem met zijn mogelijkheden en onmogelijkheden en tenslotte bereikt men de sturingsvragen die in termen van bedoelingen en niet-bedoelingen kunnen worden besproken en daardoor uiteindelijk zelfsturing toelaten.

Leren is dus van binnenuit de externe logica internaliseren door selectief waar te nemen en de externe logica om te zetten in de interne logica van een zelfsturende identiteit. Waarnemen en communiceren is het verwerken van informatie, het opbouwen van kennis. Zo wordt emotie, zijnde de terugkoppeling van het effect van het handelen, kennis.

Dat mondt uiteindelijk uit in sturingsmogelijkheden door het gebruiken van toetsende communicatie. Je ontwikkelt regelcapaciteit door gebruik te maken van het natuurlijke systeem (aangesproken vanuit je aanleg), via kennis van het sociale regelsysteem dat uitgaat van rechtvaardigheid naar de communicatieve zelfsturing die ontplooiing mogelijk maakt.

Communicatie is het instrument tot zelfcorrectie door het ver- krijgen van sturingsinformatie.

Het gevoel begint als angst, als onzekerheid of als probleem om via de opbouw van kennis over te gaan in een nieuwe gedaante die van betekenis, inzicht en zelfsturing.

Gevoel stabiliseert zich in de systemen van waarnemingen, mo- gelijkheden en zelfsturing die cultureel kunnen worden verkre- gen. Angst en kennis en verdwaald zijn en niet meer verdwaald zijn staan tegen over elkaar als het begin en het eind van een reis. Het medium dat de twee uitersten verbindt is de logica van het gevoel.

De logica is eerst onbewust, om zich vervolgens, als logisch leerproces van verborgen sturing in de cultuur, te manifesteren als kennislagen van waarneming, wetenschap en betekenis.

(18)

Wat is nodig om te kunnen leven?

Het verband tussen leven en leren zit in de mogelijkheid die het de lerende biedt om zich te kunnen aanpassen aan een veranderende omgeving. De noodzaak tot veranderen en aanpassen laat zich omschrijven vanuit drie axioma’s.

Axioma 1: de mens is gedoemd te leren

Het leren begint als baby. De baby communiceert door het kenbaar maken van lust en onlust. Lachen en huilen zijn de middelen die de baby gebruikt om invloed te krijgen op zijn omgeving.

Daarna leert het kind zijn fundamentele behoeften te kanalise- ren in motieven en doelen en uiteindelijk probeert de volwas- sene door leren invloed te krijgen op de omgeving om zijn doelen te bereiken.

Leren is keuzes maken die je eigen ontwikkeling sturen.

Ontwikkelen is dan ook bekwaam worden in het maken van keuzes.

Wanneer de omgeving bepaalt wat er gebeurt en de persoon steeds remt in zijn actief bepalen wat hij kan doen dan kiest de lerende niet meer maar trekt zich uit lijfsbehoud terug op de positie van aangeleerde hulpeloosheid.

Wat gebeurt er als je niet leert?

Je kan stoppen met leren. Je kan de confrontatie met veran- derende omstandigheden echter niet ontwijken. Wil je slagen in een levenstaak als arbeid, dan beweeg je je in een verande- rende wereld die steeds om aanpassen vraagt om je staande te houden.

Je wordt onmachtig om de veranderende omgeving te beheer- sen of te volgen. Je wordt teruggeworpen op het hanteren van

(19)

niet effectieve strategieën om de wereld bij te benen, zodat je gedwongen wordt de wereld te construeren naar eigen inzichten. Dat werkt zolang je de afstand tussen werkelijkheid en jezelf in stand kan houden en je een eigen wereld kunt creëren.

Wat gebeurt er als je niet kunt leren?

Wanneer leren geen succes oplevert wegens eigen onver- mogen of wegens het vasthouden aan inadequate aanpas- singsstrategieën dan raak je uitgesloten t.o.v. een belangrijk taakveld of t.o.v. meerdere taakvelden. Je positie in de maatschappij wordt dan zonder hulp van anderen gemargi- naliseerd. Juist arbeid is een taakveld dat de mogelijkheid tot voortbestaan creëert en de persoon positioneert in de veelei- sende maatschappij.

Betekent ouder worden moeilijker leren?

Wat leren moet opleveren verandert. Bij het ouder worden ontstaan andere behoeften t.o.v. het presteren. De oudere probeert te integreren in de maatschappij door te filosoferen, een wereld- en mensbeschouwing te ontwikkelen waarin zijn persoonlijke geschiedenis een zin krijgt toegedacht.

En wat dan met diegene die niet is staat is te filosoferen?

Het kan zijn dat daar geen tijd voor is omdat de strijd voor het bestaan nog steeds de hoogste prioriteit heeft of dat de vol- wassene geen behoefte heeft zich van het concrete van elke dag los te maken en zich blijft storten op steeds presteren om zich altijd opnieuw te bewijzen.

Jezelf ontwikkelen door het maken van keuzes wordt dan het je leren beperken tot waar je goed in bent.

(20)

Is leren een cognitief proces?

Het is in essentie geen cognitief proces maar een integrale benadering van de buitenwereld waarin gevoel en logica sa- menvallen. De doelgerichtheid van het handelen komt vanuit interne sturing. De werkelijkheid bestaat niet uit feiten maar uit mogelijkheden die door de (verborgen) logica van het menselijk verlangen worden aangestuurd.

Axioma 2: de doelgerichtheid van de interne sturing Het gevoel is de verzameling van middelen voor interne sturing van een systeem. Het is de manier waarop wij kennis dragen van het systeem waarin wij leven, lang voordat we details van het systeem kunnen waarnemen en benoemen met als bedoeling sturen. Gevoel is holistisch. De waarneming wordt gestuurd door emoties. Deze zijn de registratie van negatieve of positieve terugmeldingen binnen het holistische systeem van onze werkelijkheid.

De logica is eerst een onbewust proces. De waarneming en de wetenschap kunnen de logische verbanden bewust maken.

Logica is ‘systematisch’ de gemaakte fouten vermijden, zodat het gevoel zichzelf kan uitwerken tot cultureel bewustzijn dat de interne sturing corrigeert.

Wij handelen doelgericht. Wij streven naar een doel en we geven betekenis aan wat we doen vanuit dat wat we ermee willen bereiken. Wat we willen bereiken, welk plan we hebben, is geformuleerd in de kennis die we hebben in de ontwikke- lingsfase waarin we zitten. Daarin zit een opbouw, weergege- ven in het nu volgende model.

(21)

Een model van de ontwikkeling in drie kennislagen volgens Arnold Cornelis.

Ontwikkelingsfase Drijvende kracht Kennissysteem Kind zijn met

mythische denken

Aanleg Natuurlijk systeem

Zich staande houden in de maatschappij

Rechtvaardigheid Sociaal regelsy- steem

De ontwikkeling van de oneindige capaciteit om te leren door communicatie

Ontplooiing Zelfsturend com- municatief kennis- systeem

Solomon (2) beschrijft het verband tussen emotie en rationali- teit.

Emoties zijn het antwoord op de omgeving. Zij zijn een strate- gisch middel om het doel te bereiken dat men voor ogen heeft.

Hij stelt dat emoties, hun aard, hun intensiteit en hun uitingen niet alleen bepaald worden door significante oorzaken, maar ook in belangrijke mate door de geanticipeerde, gewenste ef- fecten die zij op anderen uitoefenen.

Emoties bepalen onze houding en gedragingen die op hun beurt weer andere mensen beïnvloeden, bewegen of dwingen, ook al brengen we ze niet tot expressie. Zo is bijvoorbeeld wrok een emotie die directe expressie en confrontatie uit de weg gaat en ervoor zorgt dat we de waargenomen wereld zo veranderen dat deze tegemoet komt aan de eigen bijzondere gevoeligheden en zwakheden.

(22)

Emoties zijn in die zin een strategische herschikking van de eigen opvattingen. Zij sturen het gedrag. Emoties zijn de stra- tegieën die we kiezen. Als zodanig is persoonlijke verantwoor- delijkheid een onderdeel van de emotie en de daaruit volgende gedragingen. Bijzonder is dat emoties tegelijkertijd middel en doel (bijvoorbeeld liefde) van het handelen kunnen zijn. Ook kunnen zij een bruikbare houding (bijvoorbeeld woede) zijn.

Zij verschaffen in alle gevallen redenen om te handelen.

Deze redenen zijn meestal rationeel te verwoorden ook al voelen we ze meestal scherper aan dan we ze onder woorden kunnen brengen. Een emotie wordt rationeel wanneer zij aan- sluit bij relevante normen, ongeacht of het verband ertussen kan worden uitgelegd of niet.

Kennis is een essentieel deel van een emotie, want deze bepaalt haar structuur en haar voorwerp. De emoties vormen de denkramen van de rationaliteit. De emoties dicteren de context, het karakter en de cultuur waarbinnen sommige waarden prioriteit krijgen, ultieme doelen worden en de crite- ria voor rationaliteit en redelijk gedrag verschaffen.

Emoties en rationaliteit tezamen stellen ons in staat om de ruimere menselijke en globale context te beseffen waarin al onze lotsbestemmingen en onze wederzijdse belangen samen komen.

Zo is bijvoorbeeld afgunst de motor voor de verbruikersmaat- schappij die ons ertoe aanspoort om meer te verlangen en competitief te zijn.

Axioma 3: leren is een werkwoord

Je wordt in het leven gedwongen om te reageren op je ver- anderende omgeving. De mens is geboren om te leren. Als je leert raak je in gesprek met de omgeving en grijp je de kans

(23)

om met behulp van de mogelijkheden in de omgeving je zelf zo te ontwikkelen dat je het gevoel hebt prettig te leven. Je moet er wel actief wat voor doen om te leven.

Niet aanpassen is evenwel ook reageren. Je loopt dan wel het risico dat je uit het leven geraakt en vegeterend op het biolo- gische einde wacht. Leven krijgt dan de kleur van stilstaan.

M.a.w.: leren is duidelijk proberen aan het stuur te staan en proberen van de gezochte en geboden regelmogelijkheden gebruik te maken, om je meegegeven en gaandeweg ontwik- kelende regelcapaciteit te benutten.

De copingstrategie die je als kind hebt aangeleerd past niet meer in een steeds veranderende omgeving. Je moet zelf aan de slag. Je kan blijven wachten tot de omgeving zich aanpast aan jouw vastgeroeste strategieën maar dan raak je meer en meer buiten spel.

Het individu ontwikkelt zijn eigen spelwijze en zo lang die voor een hoog percentage efficiënt is ten opzichte van het bereiken van de eigen doelen zal die ook niet veranderen.

Het ontwikkelingsproces dat elk individu doormaakt begint met het verwerven van basisvertrouwen, zodat angst en on- zekerheid gereguleerd wordt. Dat gebeurt in het contact met moeder en vader. Verder bieden vader en moeder gedragsma- tig het model waaraan het kind in zijn ontwikkeling refereert om te beoordelen wat kan en niet kan. Daarna worden vaar- digheden ontwikkeld in de samenhang van differentiatie en integratie. Tevens wordt geleerd dat beheersing van frustraties en uitstel van behoeftebevrediging uiteindelijk meer tot vol- doening leidt dan zich onmiddellijk uit leven. Iedereen ervaart op een bepaald moment dat hij ten opzichte van anderen in zijn omgeving op een bepaald punt minder presteert. Zo ont-

(24)

staan minderwaardigheidsgevoelens. Deze zijn de stimulans om zichzelf verder te ontwikkelen, om beter te worden. De kunst daarbij is te kiezen op welk terrein je deze prestatie zal leveren. Wanneer je in relatie ten opzichte van je mogelijkhe- den te veel of te weinig lef toont dan zet je jezelf buitenspel en dreigt ontmoediging. Uiteindelijk neem je dan afscheid van het ‘actieve’ leren en ook van het leven.

(25)

Hoofdstuk 2: Mijn mensbeeld vertaald in psychologische

begrippen

2.1 Mijn psychologisch mensbeeld is gestoeld op diverse inspiratiebronnen die voor mij kleur geven aan de kernbegrippen leren, zelf sturen en zich ontwikkelen in samenhang met anderen

Om te beginnen Alfred Adlers (3) gedachtegang.

De mens is een sociaal wezen dat in een continu proces zijn eigen omgeving creëert. Dat actieve en creatieve proces gaat uit van de eigen waarneming van de wereld en volgt zijn eigen fantasie over van wat de leidende principes in de wereld zijn.

De mens handelt teleologisch. Hij streeft ernaar zichzelf vanuit zijn eigen logica betekenis te geven. Zijn gedragingen worden geïntegreerd door de niet altijd bewuste keuze van een

leidend ideaal en in de ontwikkeling daarvan binnen de be- staande gemeenschap. Leven is zich ontwikkelen en daardoor ontstaat ten opzichte van anderen competitie om ambities waar te kunnen maken. Het creatieve zelf is weliswaar leidend maar kan niet om grensbepalende factoren als het erfelijk materiaal, de socialisatiedruk en de persoonlijke geschiedenis, heen.

Een tweede belangrijk concept is het begrip mimetische be- geerte zoals beschreven door Hans Achterhuis (4).

De mimetische begeerte maakt van de mens een sociaal wezen doordat het de medemens ten tonele voert. De mens

(26)

is een wezen dat steeds naar anderen kijkt om te bepalen wat hij zelf wil bereiken. Wat men behoort te bezitten, te doen, te voelen of zelfs te denken wordt bepaald door wat anderen bezitten, doen, voelen of denken.

Mimesis is het Griekse woord voor nabootsing. De mens vergelijkt alles en iedereen steeds met zichzelf en zichzelf met alles en iedereen.

Het wordt dan ook duidelijk dat door zo te handelen eigen- belang, afgunst, jaloezie, concurrentie en streven naar macht om belangen veilig te stellen de drijfveren zijn van het han- delen van de mens. Mensen imiteren elkaar. In de nabootsing ligt dan de oorsprong van de menselijke cultuur. De afgunst die tussen de mensen bestaat zorgt voor ontwikkeling en werkt normaliserend. Dit speelt vooral in een cultuur waar de gelijkheid tussen mensen de overheersende waarde is en waar het bevredigen van de behoeften stuit op de schaarste aan realisatiemogelijkheden van die behoeften.

Er ontstaat strijd over het bezitten van objecten wanneer de ene mens hetzelfde begeert als de ander. En dat komt heel vaak voor. Het streven naar macht wordt voor het individu pas constructief wanneer hij een keuze kan maken voor een domein waarin het goed wil zijn en wanneer hij zich kan be- perken in het willen concurreren met de anderen op de andere gebieden. Wanneer de mimetische begeerte leidt tot het willen scoren op vele of zelfs alle terreinen dan bouwt het individu zijn eigen ondergang in.

Wat betekent dat nu voor het begrijpen van de werkende mens? Je leert de persoon kennen tijdens het ontdekken welke keuze achter het werk zit, of het concrete werk te- gelijkertijd een object van macht insluit, hoe het werken met anderen gaat en welke problemen in het werk ontstaan

(27)

wanneer de mimetische begeerte oorzaak wordt van ongeluk- kig of ontevreden worden.

Wat moet dan veranderen na het verwerven van het inzicht?

Opnieuw kiezen het werk dienstbaar maken aan de nieuwe inzichten.

Een derde inspiratiebron is de sociale leertheorie van Juan Rotter (5, 6).

Hij gaat ervan uit dat je als individu gelooft dat je, binnen grenzen, je eigen lot kan bepalen. Dit geloof is van kritisch belang omdat dat de manier bepaalt waarop je omgaat met stress en met de uitdaging om je aan te passen aan de om- standigheden die de maatschappij jou voorschotelt.

Hoe wordt het sociaal leren gestuurd?

De acties van individuen zijn te voorspellen op basis van hun waarden en verwachtingen. De verwachtingen worden be- invloed door de ervaringen en de wens van het individu om succes of mislukking toe te schrijven aan de waarneming of je vanuit je zelf tot resultaat bent gekomen of dat anderen je hebben gestuurd. De waarneming zelf te kunnen beïnvloeden maakt dat het individu sneller tevreden is met de situatie.

2.2 Om te kunnen sturen moet je jezelf kunnen begrij- pen. Wat is daar voor nodig?

Jezelf begrijpen is het ontdekken welke leermechanismen je hanteert, hoe je keuzes maakt en wat de echte beweegrede- nen zijn die achter de voor anderen en jezelf waarneembare gedragingen zitten.

Van belang daarbij is dan ook er achter te komen welke invloeden je vanuit de omgeving op jezelf toelaat en welke

(28)

psychologische mechanismen je hanteert om de informatie die tot je komt zo te filteren dat ze binnen je doelen past en geen cognitieve of emotionele storm opwekt.

Hoe kan je tot dit inzicht komen?

Gedrag komt tot stand uit de wisselwerking tussen persoon- lijke en situationele factoren. Elk individu heeft in elke situ- atie verschillende gedragsmogelijkheden. Aan de hand van de geschatte bijdrage aan het resultaat van de verschillende gedragsmogelijkheden wordt een prioriteit gesteld. Deze wordt bepaald door enerzijds de verwachting welk gevolg het gedrag zal hebben en anderzijds de waarde die aan het gevolg van het gedrag wordt gehecht. Deze beoordeling kan per situatie verschillen. Er is sprake van een ‘aangeleerde’ verwachting.

De aangeleerde verwachting wordt genoemd intern georiën- teerd zijn wanneer de verwachting is dat je alles zelf in de hand hebt of extern georiënteerd, wanneer je opvatting is dat het toeval, het noodlot of een andere persoon jouw leven beheerst en de bestaande beslissingsruimte in beslag neemt.

Het geloof in een eigen beslissingsruimte is dan ook relevant.

Of je invloed denkt te hebben op het effect van je gedrag is hierbij van belang.

De waarneming van hoe de controle op het eigen gedrag plaats vindt is immers van invloed op de wijze waarop we omgaan met onzekerheden, met de op te lossen problemen.

Zij heeft effect op het al of niet zelf grijpen van de kansen die zich voordoen. Het geloof van mensen dat zij hun eigen lot kunnen bepalen, binnen grenzen, is dan ook van kritisch belang voor de manier waarop zij omgaan met levensvraag- stukken, levenstaken en de stress die ontstaat wanneer het beoogde resultaat zich niet onmiddellijk aandient.

De waargenomen controle is de gegeneraliseerde verwachting of interne of juist externe controle op het gebeuren effectief is

(29)

ten opzichte van het beoogde doel. Het is dan ook de ver- wachting waaraan de oorzaak van succes of falen toegeschre- ven kan worden.

Ligt het aan je eigen inspanning of wordt de uitkomst bepaald door externe invloeden? Dit is van belang om te weten of je zelf machtig genoeg bent om situaties te beheersen.

Hierbij moet men zich wel realiseren dat de externe beheer- singsoriëntatie niet synoniem is aan machteloosheid.

Machteloosheid is het gevolg van het ontbreken van, of het onduidelijk of onaanvaardbaar zijn van, de middelen om het gewenste resultaat te bereiken. Zij ontstaat onafhankelijk van de beheersingsoriëntatie.

Volgens de sociale leertheorie van Rotter is gedrag gebaseerd op enerzijds de verwachting dat op het gedrag een bepaalde bekrachtiging volgt en anderzijds dat het individu deze be- krachtiging belangrijk vindt.

Wanneer machteloosheid gaat domineren dan kan het indi- vidu kiezen voor de strategie van aangeleerde hulpeloosheid.

Aangeleerde hulpeloosheid is dan een gegeneraliseerd ant- woord van passiviteit en apathie. Het is op te vatten als een gedragsmatige consequentie van een gebrek aan vertrouwen in de mogelijkheden tot effectieve beïnvloeding van de eigen levenssituatie. Het werkt tevens als een self-fulfilling-prophecy waardoor het gevoel van hulpeloosheid op basis van een negatieve zelfwaardering wordt bestendigd. Hierbij is het van belang om te realiseren dat de beschermende en hulpvaardige reactie van de omgeving op de zich hulpeloos gedragende persoon gedragsversterkend werkt.

(30)

2.3 De autonome persoon

De impliciete norm van de goed functionerende persoon in de Westerse maatschappij is de ‘autonome’ persoon.

Nico Metaal (7) heeft in zijn proefschrift het begrip autonomie uitvoerig besproken.

In de alledaagse omgang wordt autonomie als vanzelfspre- kend beschouwd. De waarde van autonomie is intrinsiek dat wil zeggen ze staat los van wat autonomie te weeg brengt.

Het is een norm geworden waaraan men de ontwikkeling van de persoon afmeet. Vroeger was ‘gehoorzaamheid’ een deugd en de kreet ‘brave burger’ een compliment, nu moet men zelf kiezen en dat stelt hoge eisen aan het cognitieve en het sociale functioneren.

De competenties die daarbij van belang zijn, zijn zelfcontrole en onafhankelijkheid.

Een term als uitstel van behoeftebevrediging en het nemen van weloverwogen en goed beargumenteerde beslissingen spelen een belangrijke rol. Goede keuzes zijn gemaakt om redenen die uitstijgen boven het niveau van de onmiddellijke behoeftebevrediging.

Leren van de vroegere keuzes (kritische reflectie) en ze zo nodig herzien in het licht van nieuwe argumenten of evidenties is de strategie die autonomie in stand houdt.

Kritische reflectie door middel van cognitie en emotie is als continu proces het middel om zelfcontrole en onafhankelijk- heid te bereiken en dus zelf vorm en inhoud te geven aan het leven. Het leren zelf te kiezen is in deze tijd een onderdeel van de volwassenwording.

Een autonome persoon is een competente persoon die door middel van kritische zelfreflectie en zelfcontrole tot onafhan-

(31)

kelijkheid is gekomen. Het gebruik van het vermogen tot kritische zelfreflectie staat daarbij centraal, zonder dat dit impliceert dat er sprake moet zijn van volledige rationaliteit.

Irrationaliteit en autonomie sluiten dit weliswaar uit maar dat betekent niet dat rationaliteit afdoende is voor autonomie.

De ontwikkeling tot autonomie gaat hand in hand met de ontwikkeling van een eigen identiteit. Wanneer de autonome persoon keuzes maakt in harmonie met zichzelf, ontwikkelt hij een eigen identiteit. Wanneer dit continue leerproces de nieuwe keuzes in overeenstemming gebracht worden met reeds gemaakte keuzes, ontstaat een consistent geheel dat ervaren wordt als het ego.

In onze op het individu gerichte samenleving beschouwen mensen zichzelf als unieke personen, die een innerlijke kern bezitten, die los staat van de groep waarvan zij deel uitmaken.

Dat betekent dat hun leven niet in de eerste plaats bepaald wordt door hun primaire groep maar dat zij hun leven zelf vorm geven. Het ego is niet (meer) een door maatschap- pelijke positie bepaalde onveranderlijke eenheid, maar een flexibele constructie waarin persoonlijke keuzes centraal staan.

Autonomie speelt een belangrijke rol bij de theorieën over arbeidssatisfactie en bij het al of niet ontwikkelen van sociale onafhankelijkheid. Autonomie is in de omgang een impliciete norm geworden als ontwikkelingsprincipe, los van theoretische beschouwingen of het een functionele illusie zou kunnen zijn.

(32)

2.4 De dominantie van het gevoel

Munning (8) schetst de ontwikkeling van de zelfbeleving in de samenhang met de psychosociale ontwikkeling die het indi- vidu doormaakt. Zelfbeleving is een psychologisch concept dat verwijst naar de voor het individu kenmerkende wijze van gevoelsmatige waardering van de eigen persoon.

Door zijn zelfreflecterend vermogen is het individu in staat om over zichzelf na te denken en zich een oordeel te vormen over waarde en betekenis van de eigen persoon. Vanaf het moment dat in de psychische ontwikkeling het zelfbewustzijn zijn intrede doet, vormen zich — hoe diffuus aanvankelijk ook

— noties over wie men is en hoe men is. Daarbij is het jonge kind vooralsnog compleet afhankelijk van de wijze waarop de voor hem beschikbare significante anderen hem beoordelen en van de mate waarin zij hem kunnen aanvaarden zoals hij is. Naarmate het kind ouder wordt, nemen zijn mogelijkheden om dit proces ook zelf te beïnvloeden echter toe, onder meer door in toenemende mate ook zelf te kiezen voor affectief betekenisvolle figuren in een steeds ruimere context.

Als onderdeel van het proces van persoonsvorming, ontwikkelt zich een min of meer stabiel geheel van gedachten en gevoe- lens met betrekking tot zichzelf als object.

De voor een individu kenmerkende wijze van zelfwaardering heeft bij intrede in de volwassenheid een min of meer besten- dige vorm gekregen.

Deze zelfbeleving kan leiden tot psychosociaal competent gedrag wanneer het individu zich zo heeft ontwikkeld dat het in zijn reactie op problemen kan uitgaan van een opgebouwd algemeen vermogen tot probleemerkennend en probleemop- lossend handelen. Dit handelen wordt coping gedrag genoemd.

(33)

De zelfbeleving wordt problematisch wanneer het individu zichzelf niet op een vanzelfsprekende manier kan accepteren maar gebukt gaat onder gevoelens van minderwaardigheid of zelftwijfel. Deze dreigen het probleemoplossend vermo- gen aan te tasten en leiden in specifieke situaties, die als stressvol worden beleefd, snel tot probleemverdoezelende of probleemontkennende reacties. Tevens tasten zij het reali- teitsgehalte van de perceptie van het probleem, en als gevolg daarvan de respons op het probleem, aan. Dit leidt dan niet tot coping maar tot defending.

Dit is een reactie die gericht is op het wegwerken van de pijn- lijke emotionele consequentie in plaats van op het aanvaarden of proberen te beïnvloeden van de achterliggende oorzaak van de als pijnlijk beleefde psychische evenwichtsverstoring.

Men is dan steeds met zichzelf bezig. Dit gedrag gaat woe- keren en gaat ten koste van de vermogensontwikkeling die coping mogelijk maakt.

De woekering van zelfgerichte motivatie is schadelijk voor de ontwikkeling van de vermogens en doet tevens afbreuk aan het intrinsiek gebruik ervan. De zelfbeleving die in deze situ- atie leidt tot selectief waarnemen, fungeert als referentiekader om de observaties te interpreteren en doet daardoor afbreuk aan de mogelijkheid de realiteit waar te nemen en te beheer- sen.Het constant optreden van gevoelens van minderwaardig- heid leidt via de geschetste weg tot conflictstress met betrek- king tot de zelfbeleving.

(34)

2.5 Het ego als ontwikkelingsconcept en de egosterkte als observeerbaar gedrag

Adler omschrijft het ego, hij noemt het zelf levensstijl, als de eenheid van de persoon, de methode om problemen tegemoet te treden, de opinie over zichzelf en de levensproblemen en de attitude ten opzichte van het leven.

Het ego is een ontwikkelingsprincipe (9) dat stabiliteit en identiteit doet ontstaan doordat het prikkels kan selecteren.

Het ego bevat psychologisch gesproken het substraat van de activiteiten in de vorm van strevingen en persoonseigenschap- pen. In computertermen kan je stellen dat het ego bestaat uit programmatuur en data.

Het ego is relatief stabiel en onderhoudt zijn stabiliteit, zijn identiteit en zijn interne samenhang door selectief waar te nemen. Het ego wordt gebruikt als referentiekader voor het integreren van informatie en het bepalen van een plaats in de wereld. Het ego staat voor actie en is door zijn relatieve stabiliteit ook het substraat van de leerprocessen.

Bij deze stabiliteit hoort het gevoel van interne samenhang en een langdurig gevoel van vertrouwen, zodat betekenis, eenheid en stuurbaarheid vorm krijgt.

Het ego ontstaat niet door het kiezen van bestaande alterna- tieven, maar door het maken van een weg die de bestaande obstakels uit de weg ruimt. Het maken van een eigen leven valt samen in het construeren van je mogelijkheden.

Het ego wordt invoelbaar in gedrag in de vorm van egos- terkte, in situaties waarin er een beroep gedaan wordt op het innemen en verdedigen van duidelijke standpunten. Met andere woorden wanneer op eigenschappen als doorzettings- vermogen en vasthoudendheid een beroep gedaan wordt om

(35)

de eigen doelstellingen vast te houden. Het ego is waarneem- baar als standvastig gedrag wanneer de bestaansgrond van de persoon in het geding is. De maat die in psychologisch jargon wordt gebruikt om de sterkte c.q. de adequaatheid van een interventie aan te geven is de egosterkte.

Veranderen van het ego is zeer moeilijk. Meestal lukt dat niet op eigen kracht en is ondersteuning nodig in de vorm van egoversterkende of ego-ontdekkende therapie. Voor funda- mentele verandering is dan ook meestal langdurige psychothe- rapie nodig.

De manifestaties van het ego moet men relateren aan wat verwacht kan worden gezien het ontwikkelingsstadium waarin de persoon zich bevindt.

Als ruwe schets van de ontwikkeling van baby tot oudere worden meestal een zevental stadia genoemd waarin de ego- ontwikkeling plaats vindt:

1. De baby die er vanuit een symbiotische relatie met zijn moeder toe komt zichzelf te onderscheiden van de omge- ving.

2. De peuter die geleefd wordt door zijn impulsen en daaruit het onderscheid tussen zichzelf en anderen ervaart wanneer hij door belonen en straffen ontdekt dat hij met zijn gedrag iets kan bereiken.

3. De peuter die ontdekt heeft dat uitstel van behoeftebevredi- ging hem voordeel oplevert en hem kan beschermen tegen afwijzing door de ander.

4. Het lagere schoolkind dat zich conformeert en identificeert met de autoriteit en in staat is veel cognitieve kennis te vergaren.

(36)

5. Het stadium van het ontwakende bewustzijn van zichzelf, van gedifferentieerde gevoelens, van het ontdekken van meervoudige betekenissen van dezelfde situaties, van de ontdekking dat motieven belangrijker zijn dan regels op zich, van het bestaan van psychologische ontwikkeling, van de eigen mogelijkheid tot reflectie en zelfkritiek, van het bewustzijn dat er gekozen moet worden en dat prioriteiten moeten worden gesteld, van eigen doelgerichtheid, van het belang van presteren en van de mogelijkheid van het afme- ten van gebeurtenissen aan de eigen innerlijke standaards.

6. Het autonome stadium met de beleving van eigen zelf- standigheid evenals van de emotionele afhankelijkheid van significante personen in de omgeving, van de erkenning van het bestaan van het interne conflict als een deel van het mens zijn, van respect voor anderen en hun behoeften, van het zoeken van een eigen weg en het maken van de eigen fouten daarbij en van het ontdekken dat de behoefte aan presteren onderdeel is van zelfrealisatie.

7. Het geïntegreerde stadium waarbij alles een evenwichtige plaats krijgt.

Deze ruwe schets van het ontwikkelingsproces geeft aan wat je gemiddeld kan verwachten gerelateerd aan het ontwikke- lingsstadium dat de persoon doormaakt.

Het geeft tevens een richting waarin je verbetering van het functioneren kan sturen en leert hoe je het ontwikkelingssta- dium van het ego en zijn invloed kan beoordelen. Zo krijgt het theoretische begrip egosterkte een observeerbare component.

Begrippen als eenheid, stabiliteit, interne samenhang, waarne- ming en zelfsturing, kan je relateren aan wat verwacht wordt in het ontwikkelingsstadium.

(37)

2.6 Het mensbeeld in enkele zinnen

Centraal staat de autonome persoon die zich steeds verder ontwikkelt door zijn gedragsmatige contacten met zijn omge- ving in brede zin. Hij handelt doelgericht, gestuurd door zijn verwachtingen en zijn selectief waarnemen. Hij geeft richting aan zijn leven vanuit zijn gevoel en moduleert zijn gedrag vanuit zijn cognitie op basis van de terugkoppeling van het effect van zijn gedrag door de emoties. Hij ontdekt steeds meer van zijn ego en van zijn sturingsmogelijkheden om zijn doelen te realiseren binnen de biologische, situationele en in de persoon gelegen grenzen. Sturen door te kiezen en te ervaren of het doel bereikt wordt houdt het leren en dus het leven op gang.

(38)
(39)

Een schematische voorstelling van de interactie in dit mensbeeld.

Gedrag op het taakgebied arbeid

Autonomie Egosterkte

Psychologische mechanismen Beweegredenen

Waarden

Grenzen

In de persoon gelegen

Biologische

emotiescognitief leren

>

>

> >

> > > >

Situationele

> >

Gevoelens Regelcapaciteit

Gemoduleerd door

Richtinggevend

Keuzes Waarneming

Verwachtingen Doelen

(40)
(41)

Hoofdstuk 3: Het contact met de cliënt

De keuzes die een persoon heeft gemaakt binnen het kader van het verwerven van arbeid zijn het onderwerp van het eerste contact met de cliënt. Van belang daarbij is te achter- halen welke beweegredenen achter die keuzes zitten en welk doel arbeid heeft ten overstaan van zijn eigen ontwikkelings- doel.

Daarna komen de aanpassingsproblemen waarvoor hij hulp zoekt aan de orde. Inzicht hierin wordt verkregen door na te gaan welke kansen geboden worden door de omgeving en tegen welke prijs de beweegredenen gekoppeld kunnen worden aan die kansen. Daarom is het van belang te herken- nen welke leerstrategie de persoon gekozen heeft en in te schatten welke attitude de persoon heeft om de problemen te overwinnen. Is hij bereid tot actie? Heeft hij moed en lef? Hoe verwerkt hij frustraties? Dit zijn aspecten die mede in mijn benadering van de hulpzoekende een rol spelen.

Als je gelooft dat werknemers als individuen aan het werk zijn omdat ze zelf invloed willen hebben op hun bestaan, dan is het logisch dat je, wanneer je hen wilt begrijpen, je dat doet in een psychologische terminologie die dit inzichtelijk maakt.

Wanneer het uitgangspunt is dat werken betekent dat de werknemer de geboden kansen die het leerwerkbedrijf hem biedt grijpt, dan laat zich een werknemer beschrijven in as- pecten die juist refereren naar de verhouding tussen het ego als sturende instantie en het beoogde ontwikkelresultaat.

(42)

Elk concept dat verwijst naar hoe een gekozen handelwijze in het werk bijdraagt aan de zelfrealisatie van de persoon levert informatie om de persoon te begrijpen. De vertaling van deze informatie in psychologische concepten die inzicht geven in het handelen geeft de cliënt die de behoefte heeft om zichzelf te begrijpen de mogelijkheid om de (verloren) grip op zijn leven te (her)vinden.

Het is dus niet meer dan iemand helpen door hem een spiegel voor te houden. Een spiegel die niet zoekt naar het antwoord op de vraag of het gedrag afwijkend is of normaal, maar wel aangeeft of het gedrag dienstbaar is aan het behalen van het zelf gekozen doel, het zich actualiseren via arbeid.

Bij de analyse van de verhalen en het gecommuniceerde zelfbeeld van cliënten wordt gezocht naar sporen van de wijze waarop zij hun informatie wegen. Of het beoordelingspunt van wat men wil ligt in het realiseren van de eigen behoefte, het geloof in en het gebruiken van eigen beslissingsruimte, of dat het de buitenwereld is die het handelen bepaalt.

Wanneer er sprake is van een ego dat autonoom handelt of een ego dat vooral - zeker in zaken als werk - de beslissingen overlaat aan anderen wordt de focus in hoeverre het zich vergelijken met anderen een rol speelt.

De antwoorden op deze vragen geven meteen de weg aan die bewandeld kan worden wanneer verandering gebracht moet worden in de situatie. De richting waarin je dan kan sturen ligt dan voor het grijpen, de redenen waarom niet.

Dat vergt immers een herzien van het standpunt door de cliënt en daarvoor is meer inzicht nodig en dan vooral inzicht in de wijze waarop hij vastloopt in de psychologische mecha- nismen die hij gebruikt om zich staande te houden en inzicht

(43)

in het verschil tussen de eigen utopie over hoe de wereld in elkaar steekt en wat in de realiteit gebeurt. Vooral van belang is te achterhalen hoe hij wil dat de anderen ten opzichte van hem handelen zodat hij toch zijn doel kan bereiken.

De vragen die hierbij beantwoord moeten worden zijn:

• Wat zijn je beweegredenen en bereik je daarmee je doel?

• Welk referentiepunt kies je om te beoordelen hoe je eigen positie is in de werkende maatschappij? Met wie vergelijk je je? Wie wil je nabootsen? Wat is bereikbaar en wat is onbe- reikbaar voor je?

De antwoorden leveren de context voor de vraag waarmee de bemoeienis begint en de sleutel voor de weg die bewandeld moet worden om uit de impasse te komen die een bezoek aan een psycholoog noodzakelijk maakt.

Het antwoord op het probleem bevat dan een realistisch her- nieuwd doel, de mimetische begeerte die in de hand gehouden moet worden; het maken van een keuze die enerzijds beperkt wat men nastreeft maar anderzijds gelukkig maakt om wat ze bereikt. Vervolgens wordt inzicht gebracht in de eigen wijze van handelen en hulp geboden om zelf beter het leven ter hand te nemen en lef te tonen door de gekozen weg door te zetten en niet (weer) andere, oude bekende mechanismen die ertoe geleid hebben in de problemen te komen, te activeren.

Er moet rekening gehouden worden met het feit, dat ongun- stige omgevingsomstandigheden die hun invloed op het leren hebben, er kunnen voor zorgen dat defensieve probleem ontkennende reactiepatronen in de plaats komen van de probleem (h)erkennende en probleem oplossende reacties.

Tevens is het opvallend dat defensieve stijlen van reageren,

(44)

op met negatieve zelfwaardering samenhangende stress verschijnselen, er voor zorgen dat negatieve zelfgevoelens in stand worden gehouden. Zo wordt de vicieuze cirkel tussen selectieve waarneming en responspatronen in stand gehouden.

Wat betekent dat voor een werknemer in het uitvoeren van zijn taak?

De handelwijze van de psycholoog kan zich richten op het doorbreken van gebrekkig zelfvertrouwen, schaamte, faal- angst, vlucht- en vermijdingsgewoonten en vaak op het relativeren van een irrationeel hoog streefniveau bij personen met problemen met zelfacceptatie.

Welke vragen kom je tegen wanneer je vanuit de geschetste strategie werknemers gaat beoordelen?

Wanneer de beweegredenen van de te beoordelen persoon ontdekt zijn, dan wordt de speurtocht vervolgd met het zoeken van het antwoord op de vraag wat de werknemer daarmee wil bereiken. Het is de bedoeling vervolgens het probleem te herformuleren in een vraagstelling die past bij beweegredenen van de beoordeelde waardoor hij gaat begrijpt wat de consequenties van zijn handelen is. In dit stadium kan de cliënt een antwoord verzinnen op de door de psycholoog altijd gestelde vraag ‘Wat ga je nu anders doen?’ en ‘Hoe ga je dat doen?’.

Voorbeelden van de ‘hoe’-vragen zijn:

• Hoe kan het dat jij leeft bij het maken van conflict?

• Hoe kan het dat jij steeds de underdogpositie kiest?

• Hoe kan het dat jij te allen tijde kiest voor het bestaande en tegen verandering?

(45)

• Hoe kan het dat jij alles steeds complexer maakt?

• Hoe kan het dat jij ongevoelig wordt voor argumenten als die het standpunt van diegene die jij vertrouwt in twijfel trekken?

• Hoe kan het dat jij te allen tijden wilt manipuleren?

• Hoe kan het dat jij de problemen steeds weg bluft?

• Hoe kan het dat jij altijd alleen de beren op de weg ziet?

• Hoe kan het dat jij steeds rancuneus reageert?

• Hoe kan het dat jij niet uit handen kunt geven?

• Hoe kan het dat jij steeds de kant van je chef kiest?

• Hoe komt het dat jij steeds redeneert vanuit frustratie?

Wat is nu het antwoord op de vraag welk denkkader in de con- tacten met de cliënt de informatie selecteert en de observaties en het denken stuurt?

Allereerst moet gezegd worden dat deze benadering geldt voor mensen met problemen op het taakveld arbeid die niet veroorzaakt zijn door een psychiatrische stoornis. Dit theo- retisch denkkader gaat ervan uit dat de psycholoog zo lang mogelijk weg blijft van een benadering van de cliënt vanuit een psychopathologisch denkkader. Het niet categoriseren van gedrag in pathologische concepten maar praten over gedrag en de beweegredenen daarachter, maakt de toegang tot de cliënt gemakkelijk. Het heeft als voordeel dat de cliënt zichzelf en zijn beperkingen kan erkennen zonder deze als alibi voor onveranderbaarheid op te voeren. De nadruk leggen op leren, op het in eigen hand nemen van gedragsverandering en op de wijze van keuzes maken karakteriseert de cliëntbenadering.

De vertaling van het gedrag in psychologische mechanismen levert vervolgens inzicht in gedragsbeïnvloeding en in de oplossingsrichting die bij een bronaanpak van het probleem

(46)

hoort. Het gaat dan ook niet om het adequaat benoemen van de beperking die tot het probleem leidt maar om de informatie en de waarneming van het gedrag zo te ordenen dat de cliënt ziet wat hij beoogt, wat hij doet en wat hem in zijn gedrag c.q.

keuzes belet zijn doelen te bereiken. Het focussen op inzicht in gevoel en beweegredenen en op leren kennen van zichzelf is het denkkader waarmee dit doel bereikt wordt.

Tenslotte kan de psycholoog een belangrijke rol spelen in de vertaling die de cliënt moet maken naar de werkwijze die ver- andering moet brengen door te kiezen voor een bronaanpak van het probleem.

Men kan niet onbegrensd kiezen.

Elke keuze speelt zich af binnen de grenzen die het functio- neren van de hersenen mogelijk maken. Net als de fysieke situatie waarin de werknemer verkeert, hebben de genetische factoren en het ontwikkelingsproces van de hersenen een fundamentele invloed op het kunnen leren en kiezen. Deze factoren bepalen de grenzen van de autonomie. Wat er binnen die grenzen gebeurt is te ontdekken door de geschetste bena- dering. Het psychologische interpretatiekader van hoofdstuk vier moet dat mogelijk maken.

(47)

Hoofdstuk 4: Het psychologische interpretatiekader

Om te kunnen begrijpen wat in een concreet geval speelt wordt een interpretatieprotocol gebruikt waarmee de per- soonlijke invulling van de in het eerste hoofdstuk genoemde keten van begrippen en van de genoemde axioma’s zichtbaar gemaakt kan worden. Vervolgens worden de in het protocol geordende gegevens besproken met de bedoeling het pro- bleem waarmee de cliënt zich meldde zo te herformuleren, dat een weg naar de oplossing voor hem duidelijk wordt.

De antwoorden op de 6 rubrieken leveren de basis voor een contextanalyse die het mogelijk maakt een bronaanpak van het probleem te formuleren.

Het interpretatieprotocol.

Vraag Element uit

mensbeeld 1. Wat zijn de aanpassingsproblemen

ten opzichte van het werk? Wat is het verband tussen de problemen en de beweegredenen om te kiezen voor dit werk?

Leren aanpassen

2. Wat is het verband tussen de be- weegredenen om voor het werk te kie- zen en het bereiken van het levensdoel door arbeid? Welke rol kiest hij?

Doelgericht handelen

(48)

Vraag Element uit mensbeeld 3. Welke leerstrategie gebruikt hij? Sturen van

ontwikkeling 4. Wat is het dominante gevoel en de

dominante attitude?

Gevoel als

kennisdrager en als waarnemingsfilter 5. Welke logica zit achter de uitspraken

en handelingen?

Interne sturing en extern referentie- kader, het cultureel bewustzijn

6. Handelt hij met moed en lef? Actief gebruik maken van de regel- mogelijkheden

In de contextanalyse moet een antwoord gevonden worden op de vragen:

• Welke omgevingsinvloeden zijn er? Wat zijn de kansen en de bedreigingen?

• Welke reactiepatronen of psychologische mechanismen kan ik herkennen in het gedrag van de cliënt?

• Is de cliënt in staat om zicht te krijgen op zijn mogelijkheden en op het functioneren van zijn ego zodat hij met succes tot verandering kan besluiten?

Een aantal psychologische mechanismen die van belang zijn om de sturing van het gedrag te begrijpen worden hieronder besproken. Het zijn reactiepatronen of fenomenen die herken- baar en uitlegbaar zijn aan de cliënt en hem in staat stellen er verandering in te brengen.

Achtereenvolgens worden besproken: cognitieve dissonantie, angstregulatie, open taakspanning, de frustratietolerantie-

(49)

balans, omgaan met werkdruk, omgaan met voorspoed en emotionele intelligentie.

Cognitieve dissonantie

Wanneer het individu wordt geconfronteerd met naar zijn gevoel tegenstrijdige informatie over zichzelf, dan zal hij de betreffende standpunten proberen te verzoenen door een ver- klaring te ontwikkelen die enerzijds de standpunten afzwakt en anderzijds hem in staat stelt zichzelf te blijven. Op het cognitieve vlak is het dan afgerond — er is een slimme uitleg

— maar op het emotionele vlak blijft de discrepantie bestaan en deze kan op termijn weer conflictueus opgeroepen worden.

Er is dus eigenlijk geen oplossing maar een tijdelijke wapen- stilstand.

Met het mechanisme van cognitieve dissonantie zet je de werkelijkheid naar je hand, ook al geeft de confrontatie met de feiten aan dat je je zelfbeeld, je gevoel en je opinies zou moeten bijstellen.

Hierop kan je geen advies baseren, bij een bronaanpak hoort het opruimen van de cognitieve dissonanties. Meestal is daar moed en lef voor nodig want de werkelijkheid moet onder ogen gezien worden, vluchten kan niet meer. De vragen die tot een antwoord kunnen leiden zijn: Ben ik zo conflictueus dat ik beide conflicterende standpunten moet onderschrijven?

Ontstaat er dan een probleem of kan ik gewoon doorleven?

Moet ik de ballast van een geconstrueerd masker opheffen of ben ik in staat om mezelf zo te veranderen dat ik me eendui- dig kan presenteren?

(50)

Angstregulatie

Angst heeft twee componenten. Het is een reactie op een ongewenste situatie, op gevaar, angst kan ook ingezet worden als een middel om te kunnen domineren over anderen, het wordt dan de drijfveer van het handelen. Angst is een emoti- onele reactie, een teken van mislukking van de integratie met de omgeving, waardoor verlies van regelcapaciteit dreigt. De eigen boosheid en vijandigheid verstoort de interpersoonlijke relaties, bedreigt de eigen autonomie en eenheid en kan verlammend werken. Het reguleren van angst is nodig om probleemoplossend te kunnen werken.

In de praktijk van de advisering kan je angsten ten overstaan van leidinggevenden of collega’s niet ongemoeid laten. Zij belemmeren te allen tijde een bronaanpak van het probleem.

Vechten of vluchten kan een eerste reactie zijn op angst.

Vervolgens is een bronaanpak van het probleem nodig om de angst en de daaruit voortvloeiende verlamming te doorbreken.

Open taak spanning

Bij een open taakspanning heeft de persoon de intrinsieke motivatie om een eenmaal begonnen taak af te maken en laat hij zich niet afleiden door een andere, wellicht prettigere, taak.

Het gemotiveerd worden omdat een taak nog niet is afgerond wordt het Zeigarnikeffect genoemd.

Het Zeigarnikeffect is een fenomeen dat bruikbaar is om de voortgang van leerprocessen te beïnvloeden en helpt bij de advisering over de condities waaronder het leren begeleid kan worden.

(51)

De frustratietolerantie balans

Het kunnen omgaan met frustraties is van essentieel belang wil je in staat zijn enigszins effectief te leren. Het niet kunnen verwerken of loslaten van frustraties leidt ertoe dat ze je leven gaan beheersen en dat je in het verleden blijft hangen zonder er lering uit te trekken. Frustratietolerantie verwijst naar het vermogen om frustraties te verdragen zonder onaangepast gedrag te vertonen. De frustratietolerantiebalans is een maat- staf van de ruimte die je jezelf gunt om met de zaken die niet verlopen volgens je verwachtingen zo om te gaan dat ze je eigen ontwikkeling niet in de weg staan. Wanneer de hoeveel- heid en de intensiteit van de frustraties in balans gehouden worden door strategieën om van de frustraties af te komen, of ze zodanig te parkeren dat ze de geluksbeleving niet in de weg staan, kan je verder gaan met de hoofdtaak van je leven, doorgaan met de toekomst en inspelen op verandering.

Om te beschrijven hoe we met frustraties omgaan is het begrippenschema van Saul Rozenzweig(10) nog altijd bruikbaar.

Hij maakt onderscheid tussen wat je bereikt met je reactie op frustratie en de richting waarin de oplossing gezocht wordt.

Op het snijpunt van die twee dimensies kun je de dominante reactie traceren en van daaruit de richting voor mogelijke verbetering in het omgaan met frustraties definiëren en uit- proberen.

(52)

Zijn analyseschema ziet er als volg uit:

Reactie • De frustratie laten bestaan, bij de pakken neer gaan zitten.

• De frustratie afweren, zich verdedigen.

• Zorgen dat de frustratie verdwijnt, in actie komen.

Oplossings- richtingen

• De schuld bij zichzelf zoeken.

• De schuld bij een ander zoeken.

• Geen schuldige aanwijzen.

Dit analyseschema helpt het gedrag van cliënten te begrijpen evenals de emotie waar rekening mee gehouden moet worden om de cliënt in beweging te krijgen en daardoor verbetering in zijn situatie op gang te brengen.

Is er een goede strategie om op frustratie te reageren?

Niet echt. Het is wenselijk om in staat te zijn meerdere strate- gieën te hanteren naargelang het onderwerp van de frustratie en de impact die ze heeft op je persoon. Wanneer de frustratie een intieme relatie bedreigt zal een andere reactie efficiënt zijn dan wanneer je in conflict komt met je chef over de wijze waarop een nieuwe opdracht moet worden aangepakt. Het is dus de kunst om de verschillende werkwijzen zo te kunnen inzetten dat frustraties niet gaan stapelen, dat ze uiteindelijk opgeruimd worden of tenminste zo opgeborgen worden dat ze het heden en de toekomst mogelijk maken. Wanneer je toelaat dat de frustraties je er toe brengen om in het verleden te leven dan kom je niet meer aan zelfrealisatie toe en gaan frustratiecompenserende gedragingen domineren, deze leiden in het uiterste geval tot acting out gedrag, het overwelmd

(53)

worden door een emotionele storm waarin de reactie de verhouding ‘oorzaak en gevolg’ uit het oog verliest. Dan is er zeker geen sprake meer van een balans.

Als de frustratietolerantiebalans negatief wordt dan kan het individu blijven stilstaan bij de frustratie en ervan genieten of de frustratie zo behandelen dat ze verdwijnt (oplossen) of niet meer hinderlijk is voor verdere ontwikkeling (verwerken).

Van je eigen regelcapaciteiten gebruik maken is kiezen uit de volgende mogelijkheden:

• Aanpassen aan de nieuwe situatie door ze in te passen in je bestaan.

• Oplossen van de frustratie en doorgaan.

• Verwerken van de frustratie, ze een plaats geven en als leer- moment te gebruiken.

• Genieten van de frustratie, het koesteren van zelfmedelijden en dat gebruiken als alibi om niet te veranderen, gebruik maken van ziektewinst, in werksituaties de attitude van con- sument verkiezen boven die van werknemer.

• Kiezen voor lijden en de slachtofferrol.

Agressie en angst zijn reacties op frustratie. Zij kunnen het verwerken van de frustratie bemoeilijken.

Oplossen van problemen c.q. het verwerken van frustraties houdt volgens mij steeds in het kunnen dragen van enig risico in de overtuiging dat wanneer het niet volledig naar je ver- wachting loopt je daar weer mee om kunt gaan.

Het zoeken naar een oplossing betekent dat je bereid bent te experimenteren, al is het maar vechten of vluchten. Wanneer je evenwel alleen maar in beweging wilt komen met garanties op succes belemmert dit juist de kans op verbetering van jouw situatie en jouw invloed op hoe de verbetering eruit gaat zien.

(54)

Een andere radicale stap is het ophouden een oplossing te willen vinden, ophouden met denken omdat dat toch geen resultaat oplevert. Dan glijdt je af in depressiviteit, al of niet versterkt door het zwelgen in schuldgevoelens. Er is geen toekomst meer, het verleden domineert, en je bent niet meer aan zet.

Het gezichtspunt van waaruit frustraties benaderd worden kan je afleiden uit de wijze waarop de cliënt zijn waarneming van het conflict, de frustratie en de daarin voorkomende spelers beschrijft. De intensiteit waarmee relaties en feiten beschre- ven worden zijn een parameter voor de relevantie ervan voor de spreker.

Deze emotionele terugkoppeling van wat er gebeurt, is recht- streeks te verbinden met de gevoelens die het gedrag sturen en de sterkte waarin men vast wilde houden aan de gekozen oplossingsstrategie. Ook al was die niet succesvol. De weer- stand tegen verandering bij de cliënt maak je als psycholoog groter wanneer je deze emoties negeert. Je moet er juist gebruik van maken om de cliënt uit de impasse te helpen.

Wat begint als angst, onzekerheid of probleem, moet je laten overgaan, via de opbouw van kennis erover, in inzicht dat zelf- sturen mogelijk maakt. Het gevoel zelf weer te kunnen sturen brengt de weg naar het omgaan met frustraties op gang en leidt tot een balans tussen de frustratie en de tolerantie ervoor.

Het gevoel zelf te kunnen bepalen moet vervolgens onder- steund worden door een cognitieve vertaling die het naar buiten treden met een oplossing voor anderen inzichtelijk maakt.

(55)

De emoties die we ervaren zijn in de kern de cybernetische registratie van de negatieve en positieve terugmelding binnen het systeem van de werkelijkheid die we opbouwen als gevoel.

Omgaan met werkdruk

Veel gesprekken met werknemers beginnen met een klacht over de werkdruk. Te veel werkdruk of te weinig uitdaging wordt dan gegeven als de oorzaak van problemen op het werk. Dat is ook dikwijls zo. De oplossing wordt dan spontaan gezocht in minder of meer werk. Dat is evenwel niet altijd de weg.

Karasek (11) betoogt dat — wil men werkdruk kunnen begrij- pen — men drie onderliggende factoren in ogenschouw moet nemen. Allereerst de hoeveelheid werk die in een bepaalde periode verzet moet worden. Hij noemt dat de werklast.

Vervolgens voert hij de factor regelmogelijkheden op. De ge- dachte is hierbij dat je meer werklast kunt verzetten wanneer je de kans krijgt om zelf invloed uit te oefenen op de wijze waarop je de taak kunt vervullen, en, dat het effect ervan het grootst is wanneer de geboden kansen (regelmogelijkheden) aansluiten bij de mogelijkheden van de persoon (regelcapa- citeiten). Tenslotte noemt hij als derde factor de emotionele ondersteuning die je ervaart of kunt vinden bij de uitvoering van het werk. Als je bij iemand terecht kunt voor steun kan je meer aan, hou je het langer vol en heb je meer plezier in je werk. Deze analyse van werkdruk wordt gebruikt om na te gaan vanuit welke invalshoek verandering in de werkdruk het meest succesvol zal zijn.

(56)

Hetzelfde in andere woorden uitgelegd is dat arbeidsgeschikt zijn betekent dat men de balans tussen draagkracht en draag- last in evenwicht kan houden. De draagkracht wordt bepaald door het hebben ontwikkeld van kennis van de verwerkings- mogelijkheden, van het copingvermogen ten opzichte van de wisselende eisen die gesteld worden en door het georgani- seerd hebben van voldoende ondersteuning. Deze kan bestaan uit emotionele steun door leidinggevenden, collega’s of een thuisfront dat je bemoedigt wanneer dat nodig is.

Een langdurige discrepantie tussen draaglast en draagkracht heeft gevolgen die de arbeidsgeschiktheid kunnen ondermij- nen. Er kunnen veranderingen optreden in affectieve-, cogni- tieve-, fysiologische- en motorische functies en het aanpas- singsvermogen kan er door verminderen. Dit wordt zichtbaar in het gedrag. Deze signalen moet je als psycholoog opmer- ken, omdat ze een indicatie zijn voor de te nemen maatrege- len waarvan je verbetering kan verwachten.

Als factoren die in de werksituatie de werkdruk hoog maken worden door de werknemers genoemd: Werkbelasting, toe- komstonzekerheid, gebrek aan steun, gebrek aan participatie, intrapersoonlijke conflicten, rolconflicten, rolambiguïteit en te hoge verplichtingen en verantwoordelijkheden.

Een vroegtijdig ingrijpen in deze fenomenen via een bron- aanpak of via het aangrijpen van compensatiemogelijkheden voorkomt arbeidsongeschiktheid. Arbeidsongeschiktheid stelt immers een probleem van een andere dimensie aan de orde.

In die situatie moet men leren leven zonder gebruik te kunnen maken van het middel bij uitstek om in je ‘leven’ te kunnen voorzien: betaalde arbeid.

(57)

Een voor mij werkbare hypothese om te kunnen omgaan met stress en zijn gevolgen is de diathese-stresshypothese. Zij is werkbaar omdat de inhoud ervan communiceerbaar is met de cliënt op een wijze waaruit deze de kracht kan putten om in beweging te komen in plaats van ontmoedigd bij de pakken neer te gaan zitten.

De hypothese stelt dat veel inefficiënte gedragspatronen het gevolg zijn van een erfelijke ontvankelijkheid (diathese) gecombineerd met een stressverhogende omgeving en het ontbreken van een aangeleerde manier voor stresshantering.

Gedragsstijlen die niet het gewenste resultaat ten opzichte van het kunnen omgaan met stress opleveren zijn aangeleer- de hulpeloosheid die tot passiviteit leidt, zelfdestructief gedrag door het steeds zoeken van het conflict, gebrek aan professi- onele distantie waardoor een burn-out zijn kans krijgt, gebrek aan psychische robuustheid of gehardheid, een pessimistische instelling en een gebrek aan flexibiliteit waardoor te weinig intrinsieke weerstand tegen stress veroorzakende factoren ingebracht kan worden.

Seligman (12) definieert optimisme in termen van de manier waarop mensen voor zichzelf hun successen en mislukkingen verklaren. Mensen die optimistisch zijn wijten een mislukking aan iets dat veranderd kan worden zodat ze een volgende keer wel slagen. Pessimisten wijten de mislukking aan henzelf, aan een blijvende karaktertrek die ze niet bij machte zijn te veranderen. Deze stelling biedt een aanknopingspunt voor het starten hoe te leren omgaan met het aangedragen probleem.

Een van de stress bevorderende factoren die in werksituaties een expliciete plaats verdient is mobbing.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

- Ouders van kinderen die extra zorg nodig hebben, worden door de klasleerkracht en/of de zorgcoördinator op de hoogte gebracht en indien nodig uitgenodigd voor een gesprek. -

In deze maandelijkse nieuwsbrief lees je hoe je met de modules in de digitale leeromgeving voor raadsleden grip houdt op wat er speelt in de

Door te werken aan de cultuurgebonden ontwikkeling zetten we in op de ontwikke- ling van kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes die leerlingen nodig hebben om cultureel

Als docenten van de lerarenopleiding Nederlands van de Hogeschool Windesheim hebben we inmiddels met onze studenten de eerste stappen in Second Life gezet.. De activiteiten

- Eén hand op het zadel, stuur in evenwicht houden (zonder tweede hand) vasthouden, wandelen met de fiets.. Tips voor

In deze module leert de cursist hoe het eigen functioneren in de (beroeps)opleiding en/of stage wordt beïnvloed door enerzijds de persoonlijke ervaringen met sociale

Zoals ik al zei, termen als hypermobiliteitssyndroom, EDS of Hypermobility Spectrum Disorder kenden we zo’n slordige veertig jaar geleden nog niet in mijn omgeving, maar mijn

Samen met de klankbordgroep sport en bewegen hebben we op 15 december 2016 het concept uitvoeringsprogramma 2017 afgerond.. Op 17 januari 2017 hebben we het uitvoeringsprogramma