• No results found

Indien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Indien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht. "

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Deze film is beschikbaar gesteld door het KITLV, uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV. Dit behoudt zich het recht voor een vergoeding te berekenen voor reproductie.

Indien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht.

Toestemming voor reproductie dient men schriftelijk aan te vragen.

This film is supplied by the KlTLV only on condition that neither it nor part of it is further reproduced without first obtaining the permission of the KITL V which reserves the right to make a charge Jor such reproduction. IJ the material filmed is itself in copyright, the permission of the owners of that copyright will also be required for such reproduction.

Application for permission to reproduce should be made in writing, giving details of the proposed reproduction.

SIGNATUUR

MICROVORM:

SHELF NUMBER MICROFORM:

MMETA 0363

(2)

488 cc

l0tGS€~

ffie>LgêQdQtJW

..

* noto soeroto*

... ...

,

. .

(3)

1IIIBlll l i imniilmUIIIII

00762649

I

(4)
(5)

LOTOS EN MORGEN DAUW

(6)

,. . mogen je herinneringen bij mij toeven atll en aandachtig .. , . [blz. <45]

NOTa SOEROTO

LOTOS EN

MORGENDAUW

TWEEDE DRUK

- DEVENTER

'::J

I , -

o

(7)

Penteekeningen van Manno

Voor

Déwatiab en Rawindro

(8)

LOTOS EN MORGEN DAUW

Een jonge moeder - een lotosbloem, die statig uit het water stijgt - zij bloeit zoo stil, zoo rein in kuische majesteit en kent haar eigen schoon- heid niet.

Een kindeke - een droppel dauw in morgen- zonneschijn - het is het grootste geheimenis hier op aarde en kent zijn eigen wonder niet.

Klein kindeke en moeder beiden zijn méér dan dauwen lotosbloem; zij kennen echter 't sprookje van hun eigen levens niet.

8

Maar de lotosbloem zingt tot de morgendauw :

"Kleine waterdrop, je kuste den boezem der aarde, je zwierf door de zeeën, je voer op de wolken en toefde bij de sterren.

o

mysterie I Jij, die alle leven bloeien doet en tot de gansche wereld hoort - jij daalde uit den hemel en hebt mijn broze armen tot je woon gekozen".

9

(9)

EERSTE MORGEN

Wolken varen door het zwerk en dreigend loert de Dood in 't ijzig zwijgen van den zwarten nacht.

De stormwind suist bij vlagen door de blaren met diepe zuchten van vertwijfeling.

Als nu een reiziger in het duistere woud verdwaalt en angstig zoekt naar eenig spoor van leven, zoo kruipen de uren voor hem niet trager dan toen ik dien nacht bij je waakte, bij de geboorte van jou, mijn kind I

10

Daar gloort de eerste morgenschemering.

De tooverban van angst en twijfel is verbroken en ochtendgeluiden klinken als zachte lofmuziek.

Triomf, 0 Leven I

Het hart van den eenzamen reiziger begroet het lied uit gindsche menschenwoning met geen groo- ter vreugd dan toen ik hoorde het schreien van een jong-geborene, dien eersten levenskreet van jou, mijn kind I

1 1

(10)

DE TOETSSTEEN

Om die rimpels en die stuipjes om zoekende oogjes en smakkend mondje - noemt men je daarom een leelijk ding 7

o

niet mogelijk mijn kind; want moeder zegt:

"Wat booze menschen I Zij dorsten naar weelde en zoeken naar schoonheid en willen maar nau- welijks naar den rijkdom van kindeke kijken",

Om die snikjes en die zuchtjes om nietige pijntjes en kleine smart jes - noemt men je daarom een lastig ding 7

o

niet mogelijk, mijn kind; want moeder zegt:

"Wat wreede menschen I Zij praten luid en jagen naar vermaak en willen van de veelzeggende kreet- jes van kindeke niets hooren",

1 2

Wat men ook van jou te zeggen heeft, mijn kind, voor moeder blijf je een wonderlijk ding,

Moeder ziet de menschen gaan en hoort de men- schen lachen en kent ze in waarheid niet.

Maar met den toetssteen van jouw teeder wezentje weet zij de gouden kern van hun harten, hun goedheid en liefde, naar waarde te schatten,

13

(11)

DE GULDEN TOEKOMST

Oorlog woedt over de landen en jammer en ver- derf worden alom verspreid.

0, waar dan toch kan men volkomen vrede vinden 7 Ja, in het hart van kindeke's moeder.

Want machtigen misleiden elkaar, begeerigen be- spatten elkander met bloed, - maar het schuldloos leven van klein kindeke vindt warmte en lafenis in overvloed, de zegeningen van dien vrede, dien vrede des harten.

Tronen wankelen en kronen vallen en de rijken storten ineen.

Waar kan een koning nog getrouwheid wachten 7 Ja, in het hart van kindeke's moeder.

Want heerschers worden verdreven, vorsten wor- den onttroond, - maar onwankelbaar staat de troon in moeders hart en als zonnekoning heerscht klein kindeke in het lichtrijk van geluk en trouw.

De heerschers en machtigen, de begeerigen en de ontevredenen - zij worstelen wanhopig om de muren te sloopen, waar zij hun eigen levens mee verduisteren.

Maar daarbuiten, in àl haar rijkdom, lacht de schoone aarde tot de moederharten en de guldene toekomst der wereld is voor de onnoozele kin- deren van heden.

15

(12)

VIJVER EN MAAN

Wie verbiedt jou te spelen, mijn kind 7 Luister er niet naar.

Moeder heeft ook haar spel en speelt zoo vaak den stillen vijver bij de jonge maan.

Wanneer je slaapt, dan staart zij roerloos naar je wiegje en wil van iets anders niet weten.

Zoo angst in haar oogen waart, donker als het water in den nacht, dan moet men weten, mijn kind, dat smart je zieltje verduistert gelijk een regenwolk het jonge maangelaat.

Zoo vreugde in haar oogen glanst als maan- licht op spiegelend water, dan moet men weten, mijn kind, dat een goede droom een glimlach toovert, een glimlach op je lieve gezicht.

16

Wie verbiedt jou te slapen, mijn kind 7 Luister er niet naar.

Ook moeder had haar langen sluimertijd en haar jonge-meisjeshart lag onbewogen als het water in den vijver.

Daar gleed eerst een rimpeling op het adem- looze watervlak en zweefde een manestraai van uit den hemel, toen de avondwind de nevel- wolken verdreef en den vijver ontwaken deed in een gouden glimlach van geluk door zijn kus van jonge liefde.

17

(13)

ZEGENING

AI is kindeke in moeders armen maar een klein en hulpeloos ding - zoo heeft het zijn roeping op het schoonheidsfeest van deze aarde.

Zie, hoe ook de waterdroppel roereloos daar ligt in het hart der witte lotos - toch vervult hij zijn taak: de schoonheid der morgen bloem nog kostelijker en liefelijker te maken.

AI ligt kindeke in moeders armen met een stil, onnoozel gezicht - zoo beseft het zijn waarde onder àl de kostbaarheden van deze wereld. . Zie, hoe ook de waterdroppel broos en teeder daar ligt onder den oneindigen, blauwen hemel - toch is hij groot genoeg om de zon in zijn hart te dragen en om zelve schitterend en helder te stralen.

1'8

En al zitten zij maar bescheiden als een bloem en een waterdroppel in het zegenrijke licht van omhoog - zoo schijnen mij moeder en kind, door vreugd en geluk omglansd, zich beiden te koesteren in den levenwekkenden adem van den onsterfelijken Geest.

1 9

(14)

MANE-LAND

Ik weet wel, waarom kindeke zoo gaarne in moeders armen ligt en met zijn handjes naar haar grijpt.

Toen kindeke in zijn slaap glimlachte, waar zwierf zijn geest in het verre droomenland7 Het droomde: het was een honingbij en zweefde op zijn ranke wiekjes en streek toen neder op de maan-beschenen bloesems der bloeiende k e moe n i n g S.

En daar kwam een waas van verwondering over kindeke's gezicht en het droomde: de bij was omgetooverd tot een héél, klein kindeke en het dwaalde rond in den wondertuin van een witte bloesem kelk.

Toen trok het met zijn mondje en zijn geloken oogjes als spande het àl zijn krachten in en het droomde: uit de witte ke moe n i n g-bloesem klom het langs de gouden ladder van een mane- c:;traal naar den hemel.

20

Helaas, daar was klein kindje àl te roekeloos op zijn reis naar Mane-Iand; het stapte mis en gleed met snelle vaart langs de gouden ladder naar omlaag; en klein kindje lag met uitge- breide armpjes in de witte kussens van zijn wieg te schreien.

Van dien tijd af wilde klein kindje nimmermeer reizen naar het verre Mane-Iand en wil nu altijd veilig in moeders armen droomen.

21

(15)

o wondervreemde stilte. nu alte gerucht I' .eretorven ..... [blz. Z3]

IN DEN NACHT

Laat me omklemmen je kleine handje, mijn kind, want lamploos is de kamer en zwart de hemel daar omhoog.

Mijn oogen turen naar het licht van gindsche verre ster en tastend strek ik mijn arm naar je uit in de duisternis van den nacht.

Laat me alleen je handje voelen en niet je rust verstoren, al heerscht nu ook geluidlooze een- zaamheid allerwegen.

Zie, statig rijst de maan in vlammend-roode wolken-sluiers en een glans van den lichtenden hemel straalt op je lieve gezicht.

o

wondervreemde stilte, nu alle gerucht is ver- storven of alle leven waar' gevloden I

Maar nauw hoorbaar is de rustige adem van mijn kind en in het zuchtje van den nachtelijken wind voel ik den adem der Wereld moeder.

23

(16)

DE SCHIPBREUK

Kindeke droomde, dat het een makker had, een aapje als kindeke zelf zoo klein.

Zij gingen samen hand aan hand en kwamen aan een helder meer.

Zij speelden schuitje varen en zij zongen: "Schuitje varen, schuitje varen I Ons schuitje is van rijste- koek, de riemen zijn van suikerriet".

Klein kindje speelde eerst den veerman, zijn makker reiziger; en de veerman roeide uit alle macht - het aapje knaagde aan het schuitje.

Toen werd het aapje veerman op zijn beurt, klein kindje passagier; en de reiziger lag uit te

rusten - de veerman kauwde zijn riemen stuk.

En zij zongen: "Schuitje varen, schuitje varen I Ons schuitje is van rijstekoek, de riemen zijn van suikerriet".

24

"'.

I

Toen werden weer de rollen omgekeerd, maar kindeke was te blij en lette niet op kameraad.

En zij zongen: "Schuitje varen, sch'uitje varen I Ons schuitje is van rijstekoek, de riemen zijn van suikerriet".

Tot plots het schuitje in tweeën brak; met een vervaarlijken sprong kwam aapje op den oever.

Klein kindje zwom en zwom en werd al schreiend wakker en het water was koud en nat.

25

(17)

AVONDVREDE

De avond valt; donkere wolkgevaarten deinen voorbij als onstuimige golven op den grijzen vloed.

o

mijn kind, wees rustig, mijn kind; wij zitten hier zoo veilig op de trede der waranda, over- schaduwd door den muskaatboom.

Vlij je hoofdje tegen mijn boezem; ik zal je wiegen in mijn armen, zacht als het vogelnestje in gindsche twijgen.

Ween niet meer, mijn kind; mijn ziel zweeft heen en weer zooals een zwarte schaduw in het schijnsel van een flakkerend licht.

Met het woeste spel van wind en wolken hoog daarboven is het nu gedaan.

De gloed der maan zal den hemel kleuren en de wereld zal zijn als een donkerroode bloem, die langzaam opengaat.

L6

Hoor, door de stille lucht drijven ga mei a n- klanken voorbij.

Drie doffe slagen op de trom roepen uit de verte de geloovigen naar het godshuis voor het avondgebed.

Slaap nu, mijn kindje, slaap in den zegen van den avondvrede.

27

(18)

HERKOMST

Als je aan kindje vraagt: "waar kom je toch vandaan, mijn lieveling

7",

dan wendt het gauw zijn hoofdje om en ligt maar stil te lachen en wil ook nooit een antwoord geven.

Maar wacht, moeder, wacht; ik zal het jou wel toefluisteren.

Zie je den heerlijken bloei van zijn lijfje en

ruik je den geur van zijn frissche leedjes 7

Geen wonderl Vóórdat kindeke hier kwam, lag het lang, héél lang verborgen in het geurig hart van een wondere bloemeknop.

28

Moeder, als kindeke slaapt in den rijkdom van zijn heerlijkheid, zie, hoe het dan zijn handjes saam- gevouwen houdt voor zijn diep-ernstig gezichtl Geen wonderl Toen kindeke nog verborgen was, toen zat het zóó, lang, héél lang in aan- dachtige bezinning op wie het zijne moeder noemen zou.

In eeuwenoud verlangen zichzelf in vreugde te geven wachtte het, totdat de bloem ontloken zou zijn in den dageraad van dit leven.

o

moeder, maak u daarom zijn gave waardig en zegen dit zieltje met de heilige liefde van een moederhart.

29

(19)

INTREË

Op een morgen ging ik naar de markt om mijn dagelijksche winst te halen.

De jonge zon scheen krachtig op de bedauwde bloemen en strooide juweelen in overvloed langs mijn pad.

Plots werd ik in den voortuin van een vrien- delijke woning een hanekooi gewaar.

Hij was versierd met bloemeslingers en mei a t i- snoeren hingen er van den bovenkant naar om- laag als witte wolk-rafels bij helderen zonneschijn. Een naakt, bruin kindje zat er in gevangen, dat aandachtig graaide in den met gele rijst- korrels bestrooiden grond.

Een groep vroolijke menschen zaten bij de rood- vergulde ga mei a n-standaarden, gereed om de muziek in te zetten als welkomsgroet aan den straks bevrijden gevangene.

30

Ik stond stil en vergat waarvoor ik op reis ging: het rumoer en getwist om een weinigje winst.

En ik dacht aan een klein, naakt wezentje, dat zoo pas bevrijd was uit het gevang van moeders hart, en nu met gezwollen oog leedjes en hulploos uitgestoken armpjes lag te schreien, als een vreemdeling teruggekeerd in den wijden, on- metelijken schoot van Almoeder Leven.

31

(20)

En kr •• lde JIJ, 0 Jonge haan, . .. . [1111. :Ml

ZIJN LACH

licht, licht allerwegen en lachend ving de aarde de zonnestralen in haar armen.

Het witte zand der duinen blonk in een schater- lach van licht; de zee bulderde in davering van gelach, en de wind floot door de naaldboomen, die juichend hunne kruinen bogen en weer op- waarts richtten.

Aan die uitbundige vreugde nam alleen klein kindeke geen deel; in hooge ernst zat hij met zijn vingertje in het zand te roeren, als wilde hij de korrels tellen.

Eindelijk hief hij zijn hoofdje op; daar zag hij groote, ronde gras bollen over de heuvelhelling rollen, vlug als spelende kinderen, die elkander narennen.

En op éénmaal lachte kindeke, lachte luide en zijn lach klonk als het kraaien van een jongen haan.

33

(21)

o

jonge haan I zoo luidde eens de bijnaam van een grooten koning.

Is het daarom, dat jij majestueus en genadig onderweg je lachjes rondstrooit I is het daarom, dat jij onze harten weet te zetten naar je konink-

lijken wil? .

En kraaide jij, 0 jonge haan, wijl je ons her- inneren wilt aan de morgenvreugde van het weelde-rijke ouderleven 7

34

GEBED

Bescherm, 0 Heer, dit jonge leven met den warmen zegen van uw licht.

Ik weet, dat door uw wil ziekten en rampen dreigen als booze droomen der kranke wereld. Ik weet, dat door uw wil de nacht daarbuiten ruischt van ijzigen wind en droeven bladerval.

Angst vervult mijn hart met duisternis; hoop flikkert als lichtglanzen aan den hemel.

Maar aldoor moet ik hooren den lof van uwen wil in der zielen doodenzang.

Toch zijt Gij het, die de bloesem knop ontspruiten doet in dezen barren, kouden nacht.

Gij zijt het, die straks den morgen tooien zal met tinten, met geuren en stralenpracht.

In de sonore stem van den nachtelijken storm mengt zich het klagelijk fluiten van een bangen vogel en mijn hart waagt te stamelen:

"Bescherm, 0 Heer, dezen levensknop met den warmen zegen van uw licht".

35

(22)

WIJDING

Uw liefde-armen zijn wèl sterk, uw hart vloeit over van mildheid en voor uw kind zoudt gij de aardsche banden altijddurend wenschen, 0

gij moeder!

Onze menschelijke illusie' s bloeien zoo weelderig als de bloesems der kemoening; maar ach, ge weet, dat ééne stormvlaag de bladeren ontijdig afscheuren kan en verspreiden in het stof.

Hoor mij, wat zult gij zeggen, als gij uw kind voor de eerste maal in den voorhof zitten doet van den Koning der koningen 7

36

"Ik geef dit leven terug aan al wat is, terug aan den hemel, terug ook aan de aarde, die ons allen draagt.

Want niets kan ik het mijne noemen voor het aangezicht van Wien de hemel een woonplaats is en de aarde een schaduw aan zijne voeten. En het leven is een teere bloesemstengel, die siddert in zijn adem - den adem van vreugden en smarten, van geboorte en dood.

Ik voel nochtans zijn genade in dit broze levensknopje uit mij ontsproten - lof daarom voor zijn vertrouwen, lof voor zijne liefde en mijn vreugde zij: den zegen af te smeken van een zuiveren bloei in het licht van zijn glorie".

37

(23)

DE TALISMAN

De tijd was daar, dat ik afscheid zou nemen van geliefden en dat ik zwerven ging de wijde wereld door.

Ik zette mij neder aan de voeten van den wijzen man en vroeg: "Vader, zegen mij en zeg mij, wat zal ik medenemen, opdat mijn hart hier blijve, schoon mijn voeten mij dragen op verre, vreemde wegen

7"

De wijze legde zijne hand op mijn hoofd en antwoordde: "Een kruikje water uit de bron bij uwe woning en een handjevol aarde uit den bodem van het moederland".

Het lot wilde, dat ik in den vreemde zwerven bleef en in mijn eenzame gepeinzen dacht ik na over mijn kruikje water en mijn handjevol aarde.

Het visioen van Java-land vertoonde zich als een getrouwe moeder met haar lieve, naakte kinderen, in de loome hitte van den middag spelende onder den na n g k a-boom, waar de be r koe toe t in zijn kleurig kooitje fluit.

38

Thans ben ik niet eenzaam meer; een lieve stem en kindergekraai verbreken de stilte van mijn avondgepei nzen.

Een kinderhoofdje heb ik bevochtigd met bron- water en kindervoeten heb ik doen kussen de aarde van het geheiligd moederland.

En ik leef in de hoop, dat des wijzen zegen richting moge geven aan den groei van dit rankje van mijn eigen leven.

39

(24)

HET SCHIMMENSPEL

In het schijnsel van het avondlampje zagen wij onze schaduwbeelden op den muur zich heen en weer bewegen.

Ze waren als de schimmen van een met elkaar gebarend poppen paar van groote en vreemde vormen en kindeke had plezier in het fantastisch beweeg der donkere gestalten.

Daar schoot mij te binnen, dat ik als kind mijn uren verspeelde in de vreugde van een schimmen- spel; ik maakte muziek met mijnen mond en liet in mijn handen de versch geplukte dj a mbo e- bladeren zweven en dansen.

Ik wilde kindeke verheugen met mijn kunst van lang geleden en ging voor den gretigen toe- schouwer spelen met poppen van papier.

40

T usschen de sierlijke zwarte figuren aan den wand dook telkenmale op mijn eigen droevige schaduw.

Ik vergat het lampje vóór mij te plaatsen, en met pijn in het hart besefte ik mijn ijdele poging om het heiligdom van het kinderleven weer binnen te treden.

Maar ik ben dankbaar met de frissche vreugden van klein kindeke gekleurd te hebben de bleeke herinneringen van mijn eigen kindertijd.

41

(25)

VERWANTSCHAP

Als in het slijk zijn mutsje ligt en zijn kleertjes aan flarden van zijn lijfje waaieren; als kindeke om je roept met uitdagende kreten van plezier, o moeder, beknor dat kleine schooiertje nietl Zijn armen zijn rond als goudgele suikerriet- stengels, zijn koontjes glanzen als de rose dj a m- boe-vrucht en zelf is kindeke een bloem in de warme weelde van het zonnelicht.

Is het wonder, dat kindeke niets om smuk en kleertjes geeft? Want al wat groeit en bloeit verwerft alleen den zonnezegen op de pure waarheid zijner naakte vormen.

42

Als kindeke zijn schoeisels van zich gooit en op bloote voetjes op zwerftocht gaat, 0 moeder, maak je niet angstig, dat kluiten en steenen het deren zullen.

Is het wonder, dat kindeke nimmer letsel krijgt, als het je niet te kussen weet en zijn neusje hard tegen je voorhoofd drukt in plaats van op je wang?

Kindeke behoort gelijk de lieve vogels en de dieren tot het kroost der geduldige en waak- zame aarde.

Laat het ongeschoeid gaan, zoolang het nog zijn liefde voor de aarde-moeder kan bezegelen met den zoekenden kus zijner lieve voeten.

43

(26)

MIJN GEDACHTEN

Mijn gedachten zullen zijn als de afweerteekenen boven je slaapplaats en aan de deurpost van onze woning.

Als boosheid vlucht voor een standaard met bamboezen wapenen en als het oog vön den kwaadwillige schrikt voor wat bont-beschilderde bladeren - zoo zal het gebed mijn gedachten sterken tot een schild tegen alle onheilen.

Tot een schild tegen alle onheilen en een scherm tegen alle stormen zullen mijn gedachten om je staan.

Zooals veilig beschut mijn lampje waakt den ganschen nacht - zoo moge je zieltje glanzen eenvoudig als een wij-lampje en de nachten mijns levens verlichten.

44

En als ik er niet meer ben, mijn kind, mogen je herinneringen bij mij toeven stil en aandachtig gelijk het lampje bij de offergaven.

De bladeren zullen verwelkt zijn, het vuur ge- doofd, maar bloemen- en wierookgeuren mogen wijding geven aan de wake van jouw eigen levensvlam.

45

(27)

DE ROEPSTEM

Kleine kinderen kennen maar één woord en dat ééne woord is moeders naam.

Lacht niet, 0 broeders, om de domheid dier.

lieve dwazen.

Want nacht en dag tokkelt de Moeder op de harpsnaren, diep in het geheimenis van het kinderhart.

En lokkend klinkt in hun luisterscherpe ooren de roepstem:

"Komt, 0 kinderen, komt tot Mij I"

Hoort gij den bevrijdenden klank van den roep der eeuwen 7

Vele verschijningen kwamen tot ons en maanden ons tot luisteren aan.

Zij gingen weer heen en wij nebben 't nooit verstaan.

Toch roept de Moeder door onze eigen adem, maar onze luide woorden overstemmen wat de kleinen hooren:

"Komt, 0 kinderen, komt tot Mij I"

Vat dan de kinderen bij de hand en leidt ze veilig langs hun paden.

Laat ons gaan, mijn broeders, laat ons met de kinderen gaan over den wijden oceaan van deze wereld.

Want hoort I in het huis, waar de Moeder woont, klinkt de roepstem:

"Komt, 0 kinderen, komt tot Mij I"

47

(28)

HEREENING

In den gloed van uwen liefde is het, dat deze wereld prijkt in hare kleurenrijke pracht; dat de dauwdroppelen schitteren op de bladeren en de schoonheid verhoog en der morgen bloemen.

En wederom is het de barning van uwen liefde- gloed, die al wat sappig is van leven, in dauw en bloem en blad, doet stijgen naar ijler sferen in zengend verlangen naar de vereeniging met U.

48

Zou aldus geschieden naar uwen wil, dat in den vroegen morgen reeds het dauwjuweel ver- vloog - zoo maak van deze bloem geen bleeke lotos van smart, die haar tranenloozen blik ver- twijfeld heft naar uwen hemel.

Maar laat haar kortstondige bloei zijn: een aan- bidding in stillen deemoed en erkenning, die haar volkomen einde vindt in een zelfofferande aan U.

49

(29)

INHOUD

Bldz.

Lotos en morgendouw 8

Eerste morgen 10

De toetssteen • 12

De gulden toekomst • 14

Vijver en maan 16

Zegening 18

Mone-Iond 20

In den nacht 23

De schipbreuk 24

Avondvrede 26

Herkomst 28

Intreê 30

Zijn lach 33

Gebed. ,

.

35

Wijding. 36

De talisman 38

Het schimmenspel. 40

Verwantschap • 42

Mijn gedal:hten 44

De roepstem 46

Hereening. 48

ILLUSTRATIE'S

.. Mijn gedachten". 4

.. In den nacht" 22

.. Zijn lach". 32

(30)

(31)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

man in dien deerniswaardigen toestand terugzag, ondervroeg zij hem, en vertelde manlief haar met horten en stooten de geheele lugubere geschiedenis van Assem-Reges,

dat onvermijdelijk donker zou zijn wanneer niet bijtijds voor de toekomst werd zorg gedragen, maar tevens mannen, die klaar staan, om anderen met raad en ook

I-Iajati heeft tot n()g toe geen schu ld, zodat ik voorshands nog geen ' echtscheiding kan vragen. den laatsten tijd nog al erg tegenvalt. Door deze bemoedigende

kebau (kebaullvogeltje). Dat huist op zijn rug, maakt uitstapjes naar zijn kop en schoften, fladdert tegen zijn plompe pooten op, en overal pikt het de

Dit werd tusschen luid neus-gesnuit uitgebracht. ujn levensgeschiedenis opgebiecht..... ik wil Bernard spreken. Ze hoorde altijd graaD' over de chronique scandaleuse.... Ze

(Zij giet de n aangewezen beker uil). Heil u Xanthippe, fiere dochter van onzen stam! Niet teruggeschrikt zijt ge voor de wraak der eeuwige Moire I Diep in

Hanna stapte dadelijk in. De helper wist blijkbaar al wat hij te doen had, want hij maakte het paard los en terwijl de auto zich al in beweging zette zag Hanna, dat hij zich

Zooals hij daar nu zat te smullen van de nasi·goreng, gulzig etend met zijn handen, la- waaierig smekkend met tong en lippen, had hij iets dierlijks over zijn