• No results found

Vraag nr. 61 van 7 maart 2002 van mevrouw ISABEL VERTRIEST

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vraag nr. 61 van 7 maart 2002 van mevrouw ISABEL VERTRIEST"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 61 van 7 maart 2002

van mevrouw ISABEL VERTRIEST Jeugdruimteplannen – Stand van zaken

Tijdens het najaar van 2000 werd in het V l a a m s Parlement gedebatteerd over meer ruimte voor j o n g e r e n , op basis van een verzoekschrift van jon-g e r e n o r jon-g a n i s a t i e s. Ter afsluitinjon-g werd een resolutie goedgekeurd waarbij meer aandacht werd ge-vraagd voor ruimte voor jongeren. Een van de on-derdelen van de resolutie was de vraag voor toet-sing van de ruimtelijke plannen aan het Verdrag in-zake de Rechten van het Kind (inzonderheid arti-kel drie) (Stuk 506 (2000-200 1) – Nr. 1).

De minister heeft "ruimte" als prioriteit meegeno-men voor de uitwerking van de jeugdplannen. D i t komt goed uit, aangezien veel gemeenten op het moment werken aan hun ruimtelijk structuurplan. De opmaak van de gemeentelijke en provinciale structuurplannen is immers dé kans om de nodige aandacht te besteden aan ruimte voor kinderen en j o n g e r e n . Het gaat hierbij niet alleen over gestruc-tureerde ruimte (infrastructuur, s p e e l t e r r e i n e n ,. . . ) , maar ook om vrije en groene ruimten (parken, b o s-sen, braakliggende terreinen, ... ).

Tijd en gelegenheid dus om jongeren daarin ruimte te geven.

Ter ondersteuning hiervan heeft het Vlaams Parle-ment aan de Vlaamse regering gevraagd om te on-derzoeken welke info- en inspraakmethodes kun-nen worden ontwikkeld met het oog op een ver-hoogde participatie van kinderen en jongeren in de ruimtelijke planning.

1. Hoeveel jeugdruimteplannen zijn er al gemaakt ?

2. Hoeveel jeugdruimteplannen zijn in de maak ? 3. Worden de bestaande jeugdruimteplannen

ef-fectief gebruikt bij de opmaak van de gemeen-telijke ruimgemeen-telijke structuurplannen ?

4. Is er vanuit het jeugdbeleid onderzoek gebeurd naar het betrekken van jongeren in de ruimtelij-ke planning ? Met welk resultaat ?

Antwoord

1. Op 27 maart 2002 hadden 30 gemeenten een door de gemeenteraad goedgekeurd jeugdruim-teplan ingediend.

2. 213 gemeenten hebben laten weten dat ze vóór 1 juni 2002 een jeugdruimteplan zullen indienen voor de volledige planningsperiode van het jeugdwerkbeleidsplan 2002-2004. Dit houdt in dat men reeds in 2002 zal werken aan de uitvoe-ring van het jeugdruimteplan.

Dit betekent dat nog minstens 183 jeugdruimte-plannen in de maak zijn. Nog eens 42 gemeen-ten hebben nu reeds gemeld dat ze het jeugd-ruimteplan in 2003 zullen indienen.

3. Het besluit van de Vlaamse regering van 13 j u l i 2001 betreffende de subsidiëring van gemeente-besturen die een jeugdruimtebeleid voeren als onderdeel van het jeugdwerkbeleid, vraagt uit-drukkelijk om in het jeugdruimteplan de gevol-gen van de concrete acties voor de ruimtelijke ordening te beschrijven (artikel 3, § 2, 9 ° ) . H i e r-mee wordt ook bedoeld dat het jeugdruimte-plan en het gemeentelijk ruimtelijk structuur-plan op elkaar moeten worden afgestemd. Va n-uit de dossierbehandeling werd vastgesteld dat de afstemming tussen de twee sectoren slechts summier wordt ingevuld. Slechts één gemeente maakte uitdrukkelijk melding van een goede sa-menwerking met betrekking tot het project Groene Ruimte dat in die gemeente loopt. Va a k verwijst men hierbij naar de procedure voor het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan die nog niet is afgerond. Dit aspect wordt echter nauw-gezet opgevolgd.

Of de bestaande jeugdruimteplannen ook effec-tief gebruikt worden bij de opmaak van de ge-meentelijke ruimtelijke structuurplannen, is nog moeilijk te zeggen, aangezien er nog maar tien jeugdruimteplannen aanvaard werden voor sub-s i d i ë r i n g, dit wil zeggen formeel werden goedge-k e u r d . Igoedge-k ga hiervan uit natuurlijgoedge-k, maar dit moet zeker onderwerp zijn van evaluatie, b i j-voorbeeld op basis van de werkingsverslagen bij het eerste jaar van uitvoering van de jeugdruim-teplannen.

(2)

betrok-ken in de ruimtelijke planning. Wel in afgeleide v o r m . Er is het langetermijnonderzoek "Je u g d-beleid in ontwikkeling" door de Vakgroep So-c i a l e, Culturele en Vrijetijdsagogiek van de Ka-tholieke Universiteit Leuven (Pedagogie), dat is gericht op de ontwikkeling van een leidraad voor de evaluatie van jeugdwerkbeleidsplannen. Er worden drie centrale concepten gehanteerd : – hoe kan de planning in samenspraak en via

intensieve communicatie tussen diverse be-trokkenen het best verlopen ?

– hoe worden beleidsmaatregelen op elkaar afgestemd ?

– hoe kan de participatie van jeugd (h)erkend worden ?

Aangezien in het jeugdwerkbeleidsplan zelf de ruimte voor kinderen en jongeren en de jeugd-werkinfrastructuur belangrijke aspecten zijn, kwam ook de participatie in de ruimtelijke plan-ning in beeld. Aangezien het jeugdruimteplan nauw aansluit bij de opmaak van het jeugd-w e r k b e l e i d s p l a n , jeugd-wordt door de gemeenten vaak dezelfde planningssystematiek gehanteerd. In het jeugdruimteplan moet men immers, n e t als in het jeugdwerkbeleidsplan, weergeven hoe men de behoeften van jeugdwerk, kinderen en jongeren heeft vastgesteld. Door de onderzoe-kers werd ook expliciet gevraagd of in het jeugdwerkbeleidsplan de gegevens over de af-stemming met het ruimtelijk structuurplan wer-den opgenomen.

Het onderzoek wordt eind juni 2002 afgerond, vandaar dat slechts voorlopige indicaties kun-nen worden gegeven. Een opvallende vaststel-ling is dat het jeugdwerkbeleidsplan in eerste in-stantie focust op het jeugdwerkaanbod en dat zeer weinig verbanden worden gelegd met de maatschappelijke context. Een afstemming van beleidsplannen ligt heel ver weg.

De Algemene Dienst voor Je u g d t o e r i s m e ( V Z W ADJ) kreeg van de afdeling Bos en Groen en de afdeling Jeugd en Sport van de Vlaamse Gemeenschap de opdracht om concre-te projecconcre-ten op concre-te zetconcre-ten om meer groene speel-ruimte te creëren voor het jeugdwerk : het pro-ject Groene Ruimte. In veertien proefgemeen-ten kreeg het project Groene Ruimte gestalte, wat alvast hier resulteerde in meer en toeganke-lijk groen voor de jeugd, na een degetoeganke-lijke in-spraakprocedure.

In het verslagboek van dit project Groene Ruimte worden duidelijke aanbevelingen ge-daan aan de sector ruimtelijke ordening. "Bij de ruimtelijke planning zou aandacht voor jeugd(ruimte) een evidentie moeten zijn. De lo-kale ruimtelijke planners dienen de nodige tijd en energie te investeren in de opmaak en uit-voering van het jeugdruimteplan. Ze moeten communiceren en overleg plegen met hun colle-ga's van de jeugddienst. Kinderen en jongeren moeten kunnen participeren bij de ruimtelijke p l a n n i n g, maar hiervoor moeten aangepaste methodieken ontwikkeld worden. Bij de krijtlij-nen van het ruimtelijk structuurplan is de aan-dacht voor jeugd(ruimte) echter jammerlijk mi-niem." De jeugdsector is immers vaak het klei-ne broertje naast de sector ruimtelijke struc-t u u r p l a n n i n g, en ze worden blijkbaar soms afge-scheept.

Een samenwerking tussen de jeugdsector en de sector ruimtelijke ordening moet op Vlaams ni-veau opgestart worden. Een eerste aanzet hier-toe is reeds gegeven naar aanleiding van de op-maak van het Vlaams jeugdbeleidsplan en naar aanleiding van een communicatie-initiatief ten aanzien van jongeren in de ruimtelijke struc-tuurplanning van de gemeente Herent. D i t overleg wordt verder geconcretiseerd.

Onlangs nog werden op een vergadering van ruimtelijke planners verscheidene jeugdwerkers uitgenodigd om het belang van de aandacht voor kinderen en jongeren in de ruimtelijke planning toe te lichten. Deze vergadering wilde een eerste aanzet geven voor een eerste kind-vriendelijke benadering van de ruimtelijkeplan-ningsthematiek.

Binnen het Vlaams reglement houdende subsi-diëring van informatie-, communicatie- en in-spraakprojecten voor de jeugd werden in de er-kenningsronde van het najaar 2001 een aantal projecten geselecteerd die uitdrukkelijk inspe-len op de jeugdruimtethematiek :

– "Het Kruimproject" van het Pedagogisch In-stituut J.L. Vives.

(3)

– "Kinderen over kindvriendelijke steden" van het Onderzoekscentrum Kind en Samenle-ving.

Het netwerk "kindvriendelijke steden" be-steedt in 2002 aandacht aan het kindvriende-lijk inrichten en ontwerpen van het openbaar domein ;

– "Ontwikkelen van modellen om op lokaal niveau participatie van kinderen en jongeren te organiseren bij het opmaken van ruimte-plannen" van het Onderzoekscentrum Kind en Samenleving.

Dit project van het Onderzoekscentrum Kind en Samenleving wil enerzijds een aan-tal praktijkexperimenten opzetten en bege-leiden die tot doel hebben de kinderen en de jeugd te betrekken bij het opmaken van ruimteplannen (speelruimteplan, j e u g d r u i m-t e p l a n , gemeenm-telijk sm-trucm-tuurplan, . . . ) .A n-derzijds wil het uit de voortdurende evalu-atie en bijsturing de nodige inzichten verwer-ven om beleidsadviezen te formuleren en concrete modellen, in casu voor inspraak van kinderen en jongeren in ruimtelijke orde-ning, te ontwikkelen ;

– "Ontwikkeling draaiboek" van het Centrum voor Maatschappelijke Gelijkheid en Je u g d-welzijn (CMGJ).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In het kader van het geregeld overleg dat tussen de administratie Land- en Tuinbouw en de bio- logische sector plaatsvindt in het kader van het Actieplan Biologische Landbouw, zal

Op het einde van de vorige legislatuur keurde de Vlaamse regering op 29 juni 1999 een zwaar- dere administratieve procedure goed waarbij meer adviezen dienen te worden

Afhankelijk van de voortgang van de bespre- kingen in het kader van het strategisch plan voor de linker- en rechteroever kan het voor- ontwerp niet vroeger dan in het najaar

Op welke manier wordt er bij de evaluatie van de structuurplannen door de administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monu- menten en Landschappen (Arohm)

De hoge gehalten aan sulfaat (3,6 x de maximaal toegelaten concentraties) en chlo- ride (9 x de maximaal toegelaten concentraties) in het grondwater nabij het stort zijn afkomstig

Dit betekent dat met betrekking tot de vereiste Vlaamse medefinanciering de beloften zijn ge- maakt en er normaliter kan worden verwacht dat alles zal worden uitgevoerd zoals

De verdeling van de door de vier Belgische EOGFL-garantiebetaalorganen (BIRB voor de uitvoerrestituties en interventies aan uitvoer- en verwerkingsbedrijven ; D G 3 voor de

De individuele afwijkingen op de voorschriften van een bijzonder plan van aanleg of verkave- lingsvergunning op basis van artikel 49 van het coördinatiedecreet konden vóór