Vraag nr. 162 van 23 april 1996
van de heer JOHAN MALCORPS Mobilofoonmasten – Beleid
Vanaf midden 1996 zal het mobilofoonnetwerk in Bel-gië gevoelig uitbreiden. Zo zal de groep Mobistar vanaf 27 augustus 1996 volop de concurrentie aangaan met het Proximus-netwerk van Belgacom. Voor een opti-male geografische dekking van het grondgebied heb-ben Proximus én Mobistar nood aan vele honderden basisstations. Dit houdt telkens de inplanting in van een zendmast met een antenne van ongeveer 25 meter hoog. Die worden meestal op hoger gelegen sites neer-gepoot en veroorzaken aldus heel wat visuele hinder. Belgacom beschikt momenteel voor haar GSM-mobilo-foonnet over een 300-tal antennes. Mobistar raamt het aantal benodigde basisstations op 700 à 800 sites. Tegen augustus wil Mobistar alvast 320 basisstations gebouwd hebben. Een 70-tal bouwaanvragen zouden nu reeds zijn ingediend.
Door de concurrentie tussen Mobistar en Proximus dreigt een overdaad aan masten, visuele hinder en schade aan landschappen.
Welk beleidskader, bijvoorbeeld inzake bindende voor-waarden voor vergunningverlenende gemeenten en administraties, heeft de minister uitgewerkt om de inplanting van masten voor telecommunicatie in goede banen te leiden en de ruimtelijke en visuele hinder tot een minimum te beperken ?
Antwoord
Er kan worden verwezen naar mijn antwoord op de actuele vraag van mevrouw Ria De Schamphelaere in het Vlaams Parlement (Handelingen 2 – 17 oktober 1995) waar dezelfde vraagstelling al werd behandeld. Voor alle duidelijkheid kan het volgende worden gesteld.
– Voor de inplanting van antennes wordt maximaal gebruik gemaakt van bestaande infrastructuren, onder meer door meervoudig gebruik van bestaande pylonen (De Lijn, Belgacom, Regieposten, enz.), bestaande gebouwen en hoge constructies.
Het is dus niet zo dat elke site, en er zijn er slechts een 350 (en geen 700 à 800), impliciet een mast van 25 m hoogte met antennes betekent. Meestal worden antennes (die op zich van zeer geringe omvang zijn) geplaatst op of bij bestaande constructies.
– Hierbij worden beschermde gebouwen en sites zoveel mogelijk vermeden. Uitzonderingen kunnen hierop worden gemaakt indien de antennes bijna onzichtbaar kunnen worden aangebracht (bv. op de toren van de abdijkerk in Grimbergen staat een Belgacom-antenne die niemand kan zien).
– Aanvragen zullen de mogelijke impact op de aanpa-lende gebieden weergeven, rekening houdende met het principe dat het netwerk het volledige grondge-bied moet bedekken : bij de vergunningverlening kunnen zo de ruimtelijke implicaties op het aanpa-lende gebied worden ingeschat.
– Voorafgaand aan het indienen van bouwaanvragen heeft overleg plaats met de respectieve coördinato-ren van de buitenafdelingen, teneinde mogelijke knelpunten vooraf te detecteren en zo nodig naar alternatieve, ruimtelijk aanvaardbare oplossingen te streven.
– Inplantingen in de open ruimte zijn in principe niet aanvaardbaar ; nieuwe inplantingen van antennes moeten worden gezocht binnen industrie- of ambachtelijke gebieden, aansluitend aan bestaande infrastructuren en binnen geürbaniseerde omgevin-gen, voor zover ze passen binnen het bebouwde weefsel en ermee verenigbaar zijn.
– De inplantingen langs en op de autosnelwegen vor-men een apart geval. Hier wordt gestreefd naar inplantingen bij of op reeds bebouwde sites zoals parkings, Regieposten en service-stations.
– Elke inplanting is een feitenkwestie die geval per geval moet worden onderzocht. Er wordt gepleit voor lichte constructies die qua vorm, materialen en kleur, zo weining mogelijk storend overkomen bin-nen de inplantingssites.
– Een specifieke reglementering inzake plaatsing van masten en antennes bestaat niet in het kader van de stedebouwwetgeving. De opgesomde beoordelings-elementen moeten door de gemachtigde ambtenaren worden gehanteerd.