• No results found

ONTWERP WETBOEK VAN STRAFRECHT VOOR NEDERLANDSCH-INDIË. 1912.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "ONTWERP WETBOEK VAN STRAFRECHT VOOR NEDERLANDSCH-INDIË. 1912. "

Copied!
184
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ONTWERP WETBOEK VAN STRAFRECHT VOOR NEDERLANDSCH-INDIË. 1912.

Samengesteld door de Bijzondere Commissie uit de Staatscom- missie voor de herziening van het Indisch privaat- en strafrecht.

MET BEWERKING VAN MR. J . H . CARPENTIÈR A L T I N G .

Hoogleeraar te Leiden.

BOEKHANDEL & DRUKKERIJ

V/H G. C. T . V A N D O R P & Co.

SEMARANG — SOERABAIA — V G R A V E N I I A G E .

(2)

BIBLIOTHEEK KITLV

0043 2201

(3)

- , i PRESENT-EXEMPLAAR.

ONTWERP WETBOEK VAN STRAFRECHT VOOR NEDERLANDSCH-INDIË. 1912.

Samengesteld door de Bijzondere Commissie uit de Staatscom- missie voor de herziening van het indisch privaat- en strafrecht.

MET BEWERKING VAN MR. J . H. CARPENTIER ALTING.

Hoogleeraar te Leiden.

>f£,

Ui

BOEKHANDEL & DRUKKERIJ

V/H G. C. T. V A N D O R P & Co.

S E M A R A N G — S O E R A B A I A — ' S - G R A V E N H A G E .

(4)

Deze uitgaaf geschiedt hoofdzakelijk ten behoeve van het onderwijs, wat ook de bedoeling was van eene ongeveer gelijksoortige uitgaaf, eenige jaren geleden door mr. F. D.

E. van Ossenbruggen bij dezelfde uitgeefster bezorgd, van het, nu mogelijk als vervallen te beschouwen, ontwerp wet- boek van strafrecht voor de Inlanders in Nedeiiandsch-Indië.

Van Zijne Excellentie den Minister van Koloniën werd op aanvraag de mededeeling ontvangen dat tegen nadruk van het ontwerp geen bezwaar bestaat.

J. H. C. A.

(5)

A F K O R T I N G E N .

A. B . = Algemeene Bepalingen van W e t g e v i n g voor Nederlands ch-Indië.

B . W . = Burgerlijk W e t b o e k van Ned.-Indië.

e. v. = en volgend artikel of volgende artikelen.

I. R. = Inlandsen Reglement.

L. R. = Landgerecht reglement n.1. het Reglement ' op de Strafvordering voor de landgerechten

op J a v a en Madoera S. 1914 N o . 3 1 7 . Ned. Swb. = Nederlandsen W'etboek van Strafrecht.

Ontw. = dit ontwerp.

Ov. S. E . ) Overgangsbepalingenbehoorendebij ^Europeanen Ov. S. I. ( het W e t b o e k van Strafrecht voor ) inlanders P . E . = Mgemeen Politiestrafreelement 7 _ „, ,

~ I De artikelen / De art:

\ dezer re J ten w o r r

voor de E u r o p e a n e n \ d e z e r ^egiemen-

r ) ten worden met

P . I. = Algemeen Politiestrafreglement ) r°melnsciie

° / c lJ± e r s aange-

voor de Inlanders f duid- R. R,. = Reglement op het beleid der Regeering in

Nederlandsch-Indië.

S. = Staatsblad van Nederlandsch-Indië.

r , 'T ' > = W e t b o e k van Strafrecht voor )

te. 1. ^ à Inlanders.

Sv. = Reglement op de Strafvordering.

Sum. reg], — Reglement op het rechtswezen in h e t Gou- vernement S u m a t r a ' s W e s t k u s t en van de residentie Tapanoeli. S. 1874 No. 94 b. De tekst hiervan is opnieuw afgedrukt in S. 1902 N o . 205 j o . S. 1914 No. 304.

W . v. K. = W e t b o e k van Koopbandel voor Nederl.-Indië.

(6)

A A N T E E K E N I N G E N .

1. Rechts van de artikelen zijn de nummers van de corres- pondeerende artikelen van het Nederlandsche Strafwetboek aangegeven.

2. Waar een geheel artikel of in een artikel woorden of zinsneden cursief zijn gedrukt beteekent dit dat ze niet voorkomen in het Nederlandsche Wetboek. Andere ver- schilpunten worden onder de artikelen aangegeven, doch alleen voor zoover ze voorkomen van principieel belang te zijn ; waar mogelijk en noodig, wordt door spatieering in den tekst de aandacht op zoodanig verschilpunt gevestigd.

3. Achter elk artikel zijn tusschen [ ] de, geheel of nagenoeg, correspondeerende artikelen der thans in Nederlandseh- Indië geldende strafvoorschriften opgenomen, voor zoover die bestaan. Voor den tekst dezer strafvoorschriften, voor zoover ze zijn vervat in S. E.; S. I., P. E., P. I., I. R., S. 1873 No. 113, (Reglement huishouding en tucht Koopvaardijschepen) en S. 1876 no. 279 (Scheepvaart- misdrijven), raadplege men E n g e l b r e c h t s N e d . - I n d . W e t b o e k e n 1913. Staatsbladen waarbij die verorde- ningen zijn gewijzigd zijn daarom enkel vermeld wanneer ze na den afdruk dier editie verschenen.

4. Waar tusschen de ! achter het woord „Sumatra- reglement" is geplaatst ,enz.", beteekent dit dat een dergelijke bepaling als het Reglement op het rechts- wezen ter Sumatra's Westkust, S. 1912 No. 205, bevat, ook in de andere rechtsreglementen der Buitenbezittingen wordt aangetroffen.

(7)

I N H O U D .

EERSTE BOEK. -- A l g e m e e n e b e p a l i n g e n .

Artikelen

TITEL I. Omvang van de werking der wet-

telijke strafbepalingen 3 — 5

II. Straffen 6 — 1 7 , III. Uitsluiting, vermindering en verhoo-

ging der strafbaarheid . . . . 17— 20

IV. Poging 20

„ V. Deelneming aan strafbare feiten . 2 1 — 22 , VI. Samenloop van strafbare feiten . 23— 25

„ VIL Indiening en intrekking der klachte bij misdrijven alleen op klachte ver-

volgbaar 25— 27

» VIII. Verval van het recht tot strafvor-

dering en van de straf . . . . 27— 31 , IX Beteekenis van sommige in het wet-

„ boek voorkomende uitdrukkingen . 3 1 — 34

SLOTBEPALING 34

TWEEDE BOEK. -- M i s d r i j v e n .

TITEL I. Misdrijven tegen de veiligheid van

den staat , . . . 35— 41 , II. Misdrijven tegen de Koninklijke

waardigheid en tegen de waardig-

heid van den Gouverneur-Generaal 42— 44

(8)

V I

Artikelen TITEL I I I . Misdrijven tegen hoofden en verte-

genwoordigers van bevriende staten 4 4 — 46

„ I V . Misdrijven betreffende de uitoefening

van staatsplichten en staatsrechten . 4 6 — 48

„ V. Misdrijven tegen de openbare orde 4 8 — 54 , V I . Tweegevecht 5 4 — 56

„ V I I . Misdrijven waardoor de algemeene veiligheid van personen of goederen

wordt in gevaar gebracht . . . 5 6 — 6 2

„ V I I I . Misdrijven tegen het openbaar gezag 6 2 — 73

I X . Meineed 73

„ X. Muntmisdrijven 7 3 — 75

„ XI. Valschheid in zegels en merken . 7 5 — 79

„ X I I . Valschheid in geschriften . . . 7 9 — 84 , X I I I . Misdrijven tegen den burgerlijken

staat 8 4 — 85 ,, X I V . Misdrijven tegen de zeden . . . 8 5 — 93 , X V . Verlating van hulpbehoevenden. . 9 3 — 94

X V I . Beleediging 9 4 - 9 8

„ X V I I . Schending van geheimen . . . . 98

„ X V I I I . Misdrijven tegen de persoonlijke vrij-

heid 9 8 — 1 0 2

„ X I X . Misdrijven tegen het leven gericht. 1 0 2 — 1 0 4 XX. Mishandeling 104 — 106

„ X X I . Veroorzaken van den dood of van

lichamelijk letsel door schuld . . 107

XXII. Diefstal 1 0 7 — 1 1 0

„ X X I I I Afpersing en afdreiging . . . . 1 1 0 — 1 1 1

„ X X I V . Misbruik van aanzien 111 — 1 1 2

X X V . Verduistering 1 1 2 — 1 1 3

„ X X V I . Bedrog 1 1 3 - 1 1 8

„ X X V I I . Benadeeling van schuldeischers of

rechthebbenden 118 — 123

(9)

Vil

Artikelen TITEL XXVIII. Vernieling of beschadiging van goe-

deren 123—124 XXIX. Ambtmisdrijven 1 2 4 - 1 3 2

„ XXX. Scheepvaartmisdrijven 132—143 XXXI. Begunstiging 143 — 145

, XXXII. Bepalingen over herhaling van mis-

drijf aan verschillende titels gemeen 145 — 147 DERDE BOEK. -- O v e r t r e d i n g e n .

„ I. Overtredingen betreffende de alge- meene veiligheid van personen en

goederen en de openbare gezondheid 148—152

„ II. Overtredingen betreffende de open-

bare orde 152 —158

„ III. Overtredingen betreffende het open-

baar gezag 158—160 , IV. Overtredingen betreffende den bur-

gerlijken staat 160 , V. Overtreding betreffende hulpbehoe-

venden 161

„ VI. Overtredingen betreffende de zeden 162—167

„ VIL Overtredingen betreffende de veld-

politie 167—168

„ VIII. Ambtsovertredingen 168—170 , IX. Scheepvaartovertredingen. . . . 170 —171

(10)
(11)

ONTWERP

WETBOEK VAN STRAFRECHT

VOOR

N E D E R L A N D S C H - I N D I Ë .

W u W I L H E L M I N A , BIJ DE GRATIE GODS, KONINGIN DEK NEDERLANDEN, PRINSES VAN ORANJE-NASSAU, ENZ. ENZ. ENZ.

Op de voordracht van Onzen Minister van Koloniën van den

Den Raad van State gehoord (advies van ) Gezien h e t nader rapport van onzen voornoemden Minister

van

Overwegende, dat volgens artikel 75, eerste en tweede lid, van h e t Reglement op h e t beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië, vastgesteld bij de w e t van 2 September 1854 (Staatsblad n«. 129), zooals bedoeld artikel is gewijzigd bij de wet van 31 December 1906 (Staatsblad n». 3 4 6 ) , ' ) het strafrecht in Nederlandsch-Indië moet worden geregeld

!) De aangehaalde bepalingen der nog niet in werking getreden wet van 31 December 1906 — die ia Indië is afgekondigd bij Sbl.

1907 No. 204 — luiden:

Het burgerlijk recht, h e t handelsrecht en h e t strafrecht, alsmede de burgerlijke rechtsvordering en de strafvordering worden geregeld bij algemeene verordeningen.

In die algemeene verordeningen worden

a. w a t de Europeanen betreft de in Nederland geldende wetten 1

(12)

2

bij algemeene verordening, in welke verordening, wat de Europeanen betreft, het Nederlandsche Wetboek van Straf- recht moet worden gevolgd, slechts met die wijzigingen, welke wegens de bijzondere toestanden in Nederlandsch-Indië noodig zijn, en wat de Inlanders en de Vreemde Oosterlingen en de onderdeelen dezer beide hoofdgroepen der bevolking betreft, de voor Europeanen geldende bepalingen moeten toepasselijk worden verklaard, voor zooverre de bij hen ge- bleken maatschappelijke behoeften dit eischen ; terwijl overigens te hunnen aanzien in de verordening de onder hen geldende, met hunne godsdiensten en gewoonten samenhangende, rechts- regelen moeten worden gevolgd;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel I.

Vast te stellen de navolgende bepalingen, welke zullen uitmaken het

gevolgd slechts m e t die wijzigingen, welke wegens de bijzondere toestanden in Nederlandsch-Indië noodig zijn ;

b. wat de inlanders, de vreemde oosterlingen en de onderdeelen, waaruit deze beide hoofdgroepen der bevolking bestaan, betreft, de voor Europeanen geldende bepalingen toepasselijk verklaard voor zooverre de bij hen gebleken maatschappelijke behoeften dit eischen, terwijl overigens de onder hen geldende, met hunne godsdiensten en gewoonten samenhangende, rechtsregelen worden gevolgd.

Den 7den Maart 1913 is inmiddels een wetsontwerp, strekkende t o t wijziging der zooeven bedoelde wet van 31 December 1906, bij de Tweede Kamer der Staten-Geiieraal ingediend. In dit ontwerp luiden de op h e t strafrecht betrekking hebbende bepalingen aldus:

lid 1. Het burgerlijk recht, h e t handelsrecht en h e t strafrecht, zoo- mede de burgerlijke rechtsvordering en de strafvordering worden geregeld bij algemeene verordeningen, hetzij voor alle of eenige bevolkingsgroepen of onderdeelen daarvan of gebiedsdeelen gezamelijk, hetzij voor elk dier groepen of deelen afzonderlijk.

lid 3. In de algemeene verordeningen regelende h e t strafrecht, de burgerlijke rechtsvordering en de strafvordering worden, wanneer zij uitsluitend op Europeanen toepasselijk zijn, de in Nederland geldende

(13)

3 Ned.

Swb.

Wetboek van Strafrecht voor Nederlandsch-Indië.

EERSTE BOEK.

Algemeene bepalingen.

TITEL I.

Omvang van de werking der w e t t e l i j k e

s t r a f b e p a l i n g e n . » Aant. 1. Het opschrift van dezen titel luidt in het Nederl.

Swb. : „omvang van de werking der strafwet".

2. Voor den term „de Nederlandsoh-Indische wettelijke straf- bepalingen", heeft het Ned. Swb. steeds „de Nederlandsche strafwet".

3. Voor „Nederlandsch-Indië" in artt. 2, 3, 7 en 8 en den aanhef der artikelen 4 en 5 heeft Ned. Swb. „het rijk in Europa".

Art. 1. Geen feit is strafbaar dan uit k r a c h t van eene daar- 1.

aan voorafgegane wettelijke strafbepaling. [88 R.R. ; 26 A.B.]

Bij verandering in de wetgeving n a het tijdstip waarop het feit begaan is, worden de voor den verdachte gunstigste bepalingen toegepast. [1 Ov. S.B. en L ]

2. De N e d e r l a n d s c h - I n d i s c h e w e t t e l i j k e s t r a f - 2.

b e p a l i n g e n zijn toepasselijk op ieder die zich binnen Neder- landsch-Indië aan eenig strafbaar feit schuldig m a a k t . [ 2 5 A . B . ]

3. De N e d e r l a n d s c h - I n d i s c h e w e t t e l i j k e s t r a f - 3.

b e p a l i n g e n zijn/ toepasselijk op ieder die zich buiten N e d e r l a n d s c h - I n d i ë aan boord van een Nederlandsch- Indisch vaartuig aan eenig strafbaar feit schuldig m a a k t .

wetten gevolgd, slechts met die wijzigingen welke wegens de bijzondere toestanden in Nederlandsch-Indië noodig zijn ; zijn zij ook op een of meer andere bevolkingsgroepen of onderdeelen daarvan toepasselijk, dan worden die wetten slechts in zooverre gevolgd als met deze omstandigheid vereenigbaar is.

(14)

4 Ned.

S w b . 4. De N e d e r l a n d s c h - I n d i s c h e w e t t e l i j k e s t r a f - 4.

b e p a l i n g e n zijn toepasselijk op ieder die zich buiten N e d e r l a n d s c h - I n d i ë schuldig maakt:

1°. aan een der in de artikelen 105—111, 128 en 131—134 omschreven misdrijven; [32, lid 2 A.B.J

2°. aan eenig misdrijf ten opzichte van muntspeciën of muntpapier in Nederlandsch-Indië w e t t i g g a n g b a a r of van zegels of merken vanwege de N e d e r l a n d s e h-I n d i s c h e R e g e e r i n g u i t g e g e v e n of geplaatst ; [32, lid 2 A.B.]

Aant. Het Ned. Swb. heeft: „rijksmuntspeciën, rijksmunt- papier of van rijkswege uitgegeven zegels of merken."

3°. aan valschheid hetzij in schuldbrieven of certificaten van schuld ten laste v a n N e d e r l a n d s c h - I n d i ë , v a n e e n g e w e s t of e e n g e d e e l t e v a n e e n g e w e s t , hetzij in de tot een dezer stukken behoorende talons, dividend- of rentebewijzen, of in de bewijzen in plaats van deze stukken uitgegeven, hetzij in biljetten eener krachtens algemeene ver- ordening opgerichte Nederlandsch-Indische circulatiehank, of aan het opzettelijk gebruik maken van eenig der hier ver- melde geschriften; [32, lid 2 A.B.j

Aant. Voor de gespatiëerde woorden heeft het Ned. Swb. :

„van den Nederlandschen S t a a t of van eene Nederlandsche provincie, gemeente of openbare instelling."

4°. a a n h e t in a r t i k e l 435 o m s c h r e v e n m i s d r i j f , a a n d a t o m s c h r e v e n in a r t i k e l 441, v o o r z o o v e e l z e e r o of b e t r e f t , en a a n d a t o m s c h r e v e n in ar- t i k e l 444 v o o r z o o v e e l b e t r e f t h e t b r e n g e n v a n e e n v a a r t u i g in de m a c h t v a n z e e r o o v e r s . [33A.B.]

Aant. Het Ned. Swb. heeft: „aan een der in de artikelen 381, 382 en 385 omschreven misdrijven."

5. De Nederlandsch-Indische wettelijke strafbepalingen zijn 5.

toepasselijk op den N e d e r l a n d s c h e n o n d e r d a a n die zich buiten Nederlandsch-Indië schuldig maakt:

(15)

5 Ned.

Swb.

1°. aan een der misdrijven omschreven in de Titels I en II van het Tweede Boek, en in de artikelen 235, 274, 447 en 448 ; 2D. aan een feit hetwelk door de Nederlandsch-Indische wettelijke strafbepalingen als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld. [33 A.B.]

De vervolging ter zake van een feit onder no. 2 bedoeld kan ook plaats hebben, indien de verdachte eerst na het begaan van het feit N e d e r l a n d s e n o n d e r d a a n wordt.

Aant. 1. Voor „Nederlandsen onderdaan" heeft het Ned.

Swb. „Nederlander."

2. Art. 22 der Consulaire wet (S. 1887 no. 207 gewijzigd bij S. 1905 no. 570 en S. 1910 no. 297) bepaalt : „Op strafbare feiten door Nederlandsche onderdanen gepleegd binnen h e t ressort der volgens artikel \c aangewezen consulaten, is h e t Nederland- sche strafrecht van toepassing, voor zoover daarvan in deze wet of bij algemeenen m a a t r e g e l van bestuur niet is afgeweken."

6. De toepasselijkheid van artikel 5 2° wordt in zoover beperkt, dat de doodstraf niet kan worden opgelegd ter zake van een feit waarop door de wet van het land waar het feit begaan is, de doodstraf niet is gesteld.

7. De Nederlandsch-Indische wettelijke strafbepalingen zijn 6.

toepasselijk op den Nederlandsch-JwcteoAe» ambtenaar, die zich buiten Nederlandsch-Indië schuldig maakt aan een der misdrijven omschreven in Titel XXIX van het Tweede Boek.

8. De Nederlandsch-Indische wettelijke strafbepalingen zijn ' • toepasselijk op den schipper en de opvarenden van een Nederlandsch-Indisch vaartuig, die zich buiten Nederlandsch- Indië, ook buiten boord, schuldig maken aan een der straf- bare feiten omschreven in Titel XXX van het Tweede Boek en Titel IX van het Derde Boek.

9. De toepasselijkheid der artikelen 2—5, 7 en 8 wordt 8.

beperkt door de uitzonderingen in het volkenrecht erkend.

(16)

6

TITEL II.

S t r a f f e n .

Aant. Het ontwerp heeft uit h e t Ned. Swb. de afzonderlijke opsluiting (cellulaire gevangenisstraf) niet overgenomen en voorts — behalve in artikel 40 lid 3 — niet nagevolgd de wijzigingen die deze titel in Nederland heeft ondergaan door de z.g. Kinderwetten van 12 F e b r u a r i 1901 en 12 Mei 1902.

10. De straffen zijn : Q.

a. hoofdstraffen:

1°. doodstraf, 2°. gevangenisstraf, 3°. hechtenis, 4°. geldboete;

b. bijkomende straffen:

1°. ontzetting van bepaalde rechten,

2°. verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen, 3°. openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

[5 en 6 S. E. en I.].

Aant. De bijkomende straf van plaatsing in een rijkswerk- inrichting is niet opgenomen.

11. De doodstraf wordt door den sch erpr echter uitgevoerd op een schavot door den veroordeelde met een strop om den hals aan eene galg vast te maken en een luik onder zijne

voeten te doen wegvallen. [8 S. E. ; 12 S. I. ; 2 Ov. S.E. en I.].

12. De gevangenisstraf is levenslang of tijdelijk. 10.

De duur der tijdelijke gevangenisstraf is ten minste een dag en ten hoogste vijftien achtereenvolgende jaren.

Zij kan voor ten hoogste twintig achtereenvolgende jaren worden opgelegd in de gevallen waarin op het misdrijf hetzij de doodstraf, levenslange en tijdelijke gevangenisstraf, hetzij levenslange en tijdelijke gevangenisstraf ter keuze van den rechter zijn gesteld, en in die waarin wegens strafverhooging ter zake van samenloop van misdrijven, herhaling van mis-

(17)

7 Ned.

Swb.

drijf of het bepaalde bij artikel 53, de tijd van vijftien jaren wordt overschreden.

Zij kan in geen geval den tijd van twintig jaren te boven gaan.

13. De t o t g e v a n g e n i s s t r a f v e r o o r d e e l d e n wor- 13.

den verdeeld in klassen.

Aant. In h e t Ned. Swb. art. 13 s t a a t : „De gevangenen die h u n n e straf in gemeenschap doorbrengen, worden enz."

14. D e t o t g e v a n g e n i s s t r a f v e r o o r d e e l d e is ver- 14.

plicht tot het verrichten van den hem opgedragen arbeid, overeenkomstig de voorschriften ter uitvoering van artikel 30 gegeven. [11 S. E.; 15 S. L ; 9 e.v. Reglement op de orde en tucht onder de gevangenen in S. 1871 n°. 78].

Aant. Voor de gespatiëerde woorden heeft h e t Ned. Swb.:

„de gevangene."

15. Aan den tot gevangenisstraf veroordeelde toorden bij het voortschrijden van den straftijd en bij voortdurend goed gedrag voorrechten toegekend.

16. De tot gevangenisstraf veroordeelde kan, wanneer hij d r i e 15.

v i e r d e n en t e v e n s t e n m i n s t e d r i e j a r e n van zijne s t r a f h e e f t o n d e r g a a n , voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld.

Deze invrijheidstelling is te allen tijde herroepbaar ingeval de veroordeelde zich slecht gedraagt of in strijd handelt met de in zijnen verlofpas uitgedrukte voorwaarden.

De tijd verloopen tusschen de invrijheidstelling en het besluit van herroeping wordt niet in rekening gebracht op den duur der straf.

De v e r o o r d e e l d e wiens invrijheidstelling is herroepen, kan niet opnieuw voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld.

De gevangenisstraf wordt geacht geheel te zijn ondergaan, indien zonder herroeping de straftijd is verstreken.

Aant. De gespatiëerde woorden in het eerste lid luiden m het Ned. Swb.: „drie vierden van zijn straftijd en tevens ten minste drie j a r e n in de gevangenis heeft doorgebracht"; in h e t vierde l i d : „gevangene."

(18)

8 Ned Swb

17. De besluiten van voorwaardelijke invrijheidstelling en 16.

die van herroeping worden genomen door den D i r e c t e u r v a n J u s t i t i e , de eerste op voorstel of na ingewonnen bericht van het h o o f d v a n p l a a t s e l i j k b e s t u u r binnen wiens ressort de veroordeelde zich bevindt.

De aanhouding van den voorwaardelijk in vrijheid gestelde, die zich slecht gedraagt of in strijd handelt met de in zijnen verlofpas uitgedrukte voorwaarden, kan in het belang der openbare orde worden bevolen door h e t h o o f d v a n p l a a t - s e l i j k b e s t u u r binnen wiens ressorc hij zich bevindt, onder verplichting om daarvan onverwijld kennis te geven aan d e n D i r e c t e u r van Justitie.

Volgt daarna de herroeping, clan wordt zij geacht bevolen te zijn op den dag der aanhouding.

Aant. Art. 16 Ned. Swb. heeft voor „Directeur van J u s t i t i e " in lid 1 : „het hoofd van h e t D e p a r t e m e n t van Justitie" en in lid 2 :

„het Departement van Justitie"; voor „hoofd van plaatselijk be- stuur" in lid 1 : „het bestuur der gevangenis"; in lid 2 : „het hoofd der gemeentepolitie", terwijl de aanhouding, bedoeld in lid 2, in Nederland ook kan wordenbevolen door den officier van Justitie.

18. Het formulier der verlofpassen en de verdere voor- 17.

schriften ter uitvoering van de artikelen 16 en 17 worden bij ordonnantie vastgesteld.

19. De duur der hechtenis is ten minste een dag en ten 18.

hoogste een jaar.

Zij kan voor ten hoogste een jaar en vier maanden worden opgelegd in de gevallen waarin wegens strafverhooging ter zake van samenloop van misdrijven, herhaling van misdrijf of het be- paalde bij artikel 53, de tijd van een jaar wordt overschreden.

Zij kan in geen geval den tijd van een jaar en vier maanden te boven gaan.

20. De tot hechtenis veroordeelde is verplicht tot het ver- 20.

richten van d e n h e m o p g e d r a g e n arbeid, overeenkomstig de voorschriften ter uitvoering van artikel 30 gegeven.

(19)

9 Ned.

Swb.

Hem wordt lichtere arbeid opgedragen dan aan den tot ge- vangenisstraf veroordeelde. [11 S.E.; 15 S.I.; 9 e.v.S. 1871 no. 78].

Aant. Art. 20 Ned. Swb.: „De tot hechtenis veroordeelde houdt zich bezig m e t zoodanigen arbeid als hij verkiest, be- houdens de voorschriften van orde en tucht ter uitvoering van artikel 22 gegeven ;

„ Over de opbrengst van zijn arbeid heeft hij de vrije beschikking.

„Wanneer hij in gebreke blijft zich m e t eenigen arbeid bezig te houden, kan hij onderworpen worden aan de bepaling van artikel 14."

21. Hechtenis wordt ondergaan in het gewest waar de ver- oordeelde in eersten aanleg heeft terechtgestaan. [10 S.I.]

22. H e c h t e n i s w e l k e o n d e r g a a n m o e t w o r d e n 25.

d o o r e e n v e r o o r d e e l d e d i e e e n e v r i j h e i d s s t r a f o n d e r g a a t in een g e s t i c h t , b e s t e m d t o t de u i t - v o e r i n g v a n g e v a n g e n i s s t r a f , v a n h e c h t e n i s of v a n b e i d e , k a n op d i e n s v e r z o e k t e r s t o n d n a h e t e i n d i g e n v a n d i e v r i j h e i d s s t r a f i n d a t z e l f d e g e - s t i c h t w o r d e n o n d e r g a a n .

De h e c h t e n i s , w e l k e d i e n t e n g e v o l g e w o r d t o n d e r g a a n i n e e n g e s t i c h t , u i t s l u i t e n d b e s t e m d t o t de u i t v o e r i n g v a n g e v a n g e n i s s t r a f , v e r a n d e r t d a a r d o o r n i e t v a n a a r d .

Aant. Het Nederl. artikel luidt: „Bevindt de veroordeelde, die de hechtenis ter vervanging van de boete m o e t ondergaan, zich in een gesticht bestemd tot de uitvoering van gevangenis- straf, dan kan op zijn verzoek de hechtenis terstond n a h e t eindigen der gevangenisstraf in d a t gesticht worden ondergaan, zonder daardoor van aard te veranderen."

23. Onverminderd het bepaalde bij artikel 27 mag de totWet beginselen hechtenis veroordeelde zich op eigen kosten eenige lotsver- gev^^s"

betering verschaffen overeenkomstig de voorschriften be- g treffende het genot der pistole ter uitvoering van artikel 30

gegeven. [33 S. 1871 n°. 78.]

Aant. Het Nederl. artikel zegt: „De pistole bestaat alleen in de huiien van bewaring."

(20)

10 Ned.

Swb.

24. De tot gevangenisstraf en de tot hechtenis veroordeelden kunnen verplicht worden arbeid te verrichten, zooivel binnen als buiten de muren van een gesticht, bestemd tot het opnemen van veroordeelden.

25. Arbeid buiten de muren van een zoodanig gesticht wordt niet opgedragen aan :

1°. Europeanen;

2°. de personen op wie de koninklijke besluiten van 3 No- vember 1866 n°. 73 (Indisch Staatsblad 1867 «o. 10) en van 24 Februari 1908 n<>. 30 (Indisch Staatsblad 1908 n°. 347) van toepassing zijn;

3°. levenslang veroordeelden;

4°. vrouwen;

5°. veroordeelden die daarvoor na geneeskundig onderzoek ongeschikt blijken te zijn. [9 S.I. j°. S. 1913 n°. 610.]

26. Bij de rechterlijke uitspraak kan worden bepaald, dat aan den veroordeelde voor wien om bijzondere redenen het arbeiden buiten de muren van een gesticht, bestemd tot het opnemen van veroordeelden, feitelijk eene verzivaring van straf zoude zijn, zoodanige arbeid niet mag worden opgedragen.

[9 S.I. jo. S. 1913 no. 610.]

27. De tot gevangenisstraf en de tot hechtenis veroor- Wet beginselen deelden ontvangen gedurende de eerste twee etmalen van gev"^ hunnen straftijd geene andere voeding dan w a t e r en rijst. g_

Aant. In Nederland: „water en brood", m e t de bijvoeging d a t h e t voorschrift enkel geldt „in den regel."

28. De duur der tijdelijke gevangenisstraf en der hechtenis Ned.

wordt in de rechterlijke uitspraak aangewezen in dagen, Swb.

weken, maanden en jaren, niet in gedeelten daarvan.

29. G e v a n g e n i s s t r a f en h e c h t e n i s k u n n e n in 19.

h e t z e l f d e g e s t i c h t , m i t s in a f z o n d e r l i j k e a f d e e - l i n g e n , w o r d e n o n d e r g a a n .

(21)

11 Ned.

Swb.

Aant. Het Nederlandsch artikel l u i d t : „Behoudens de bepaling van artikel 25 (zie boven bij art, 22 ontw.) worden hechtenis en gevangenisstraf niet in hetzelfde gesticht ondergaan."

30. De aanwijzing der gestichten, waar hetzij gevangenis- 22.

straf, hetzij hechtenis, hetzij beide worden ondergaan, alsmede de regeling van de inrichting en het beheer dezer gestichten, van de verdeeling der gevangenen in klassen, van den arbeid, van de beloonwgen voor den arbeid, van het toekennen van voorrechten, van het onderwijs, van de godsdienstoefeningen, van de tucht, van de ligging, van de voeding, van de kleeding en van het genot der pistole geschiedt in overeenstemming met dit wetboek bij ordonnantie.

Huishoudelijke reglementen voor die gestichten worden zoo noodig door den Directeur van Justitie vastgesteld.

Aant. In het Ned. Swb. wordt wel voorgeschreven regeling der bestemming van den opbrengst van den verplichten arbeid. Art, 13 der W e t tot vaststelling der beginselen van h e t gevangeniswezen zegt: „het door den gevangene of ver- pleegde verdiend arbeidsloon is zijn eigendom."

31. Het bedrag der geldboete is ten minste vijftig cents. 23.

Bij veroordeeling tot geldboete wordt die boete, bij gebreke {oud).

van betaling binnen twee maanden na den dag waarop de rechterlijke uitspraak kan worden ten uitvoer gelegd, ver- vangen door hechtenis.

De duur dezer hechtenis is ten minste een dag en ten hoogste zoovele dagen als het maximum der bedreigde geld- boete vijftallen guldens bevat, of, indien dit maximum negen- honderd gulden te boven gaat, zes maanden.

Die duur wordt in de rechterlijke uitspraak in dier voege bepaald, dat niet meer dan een dag voor eiken halven gulden der opgelegde boete in de plaats treedt.

De hechtenis kan voor ten hoogste acht maanden worden opgelegd in de gevallen waarin wegens strafverhooging ter zake van samenloop van misdrijven, herhaling van misdrijf

(22)

12 Ned.

Swb.

of het bepaalde bij art. 53, de som van negenhonderd gulden wordt overschreden.

Zij kan in geen geval den tijd van acht maanden te boven gaan. [349 Sv. en 329 I.E., j°. S. 1898 n". 50, ge- wijzigd S. 1913 n". 609; 430 Sumatrareglement enz.; 107,

117 LR.; 59 L.R.; 327 Sumatrareglement enz.; 37! I . R . j0. S. 1874 n°. 251 en S. 1913 no. 609; 337 Sumatraregl. enz.]

32. De veroordeelde kan de hechtenis ondergaan zonder 24.

den termijn van betaling af te wachten. {oud).

Hij is altijd bevoegd zich van de hechtenis te bevrijden door betaling van de boete.

D e b e t a l i n g v a n e e n g e d e e l t e d e r b o e t e , h e t z i j v ó ó r de u i t v o e r i n g d e r h e c h t e n i s , h e t z i j n a d a t d e z e i s a a n g e v a n g e n , b e v r i j d t v a n e e n g e d e e l t e d e r v e r v a n g e n d e s t r a f ; d a t g e d e e l t e s t a a t in .de- z e l f d e v e r h o u d i n g t o t d e n g e h e e l e n d u u r d e r h e c h t e n i s a l s h e t b e t a a l d e g e d e e l t e d e r b o e t e s t a a t t o t de g e h e e l e b o e t e . [S. 1898 n°. 5 0 a r t . 5 ; 431b.

Sumatraregl. enz.; 371 LR. gew. S. 1911 u». 121 ; 59 L.R.]

Aant. Het derde lid van h e t Nederlandsen artikel 24 (oud) luidde : „Nadat de uitvoering der hechtenis is aangevangen bevrijdt de betaling van een evenredig gedeelte der boete van de verdere uitvoering; d a t gedeelte staat in dezelfde ver- houding t o t de geheele boete als h e t nog overblijvend gedeelte der hechtenis staat tot den geheelen duur der hechtenis."

33. De gevangenisstraf en de hechtenis gaan, voor zoo- 26.

veel elk dezer straffen betreft, in: ten aanzien van veroor- deelden die zich voorloopig in verzekerde bewaring bevinden, op den dag waarop de rechterlijke uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, en ten aanzien van andere veroordeelden op den dag der tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak.

Zijn bij dezelfde rechterlijke uitspraak gevangenistraf en hechtenis opgelegd ter zake van feiten, waarvoor of voor één van ivelke de veroordeelde zich voorloopig in verzekerde be-

(23)

23 Ned.

Swb.

waring bevindt, en erlangt die uitspraak voor alle veroor- deelingen op hetzelfde tijdstip kracht van gewijsde, dan gaat de gevangenisstraf in op dat tijdstip en de hechtenis onmid- delijk nadat de gevangenisstraf is ondergaan. [346 Sv. ; 327 LR. ; 426 Sumatraregl. enz.]

34. Bij de rechterlijke uitspraak kan worden bepaald dat 27.

de tijd. door den veroordeelde v ó ó r d e n d a g , w a a r o p d i e u i t s p r a a k i n k r a c h t v a n g e w i j s d e z a l zijn g e g a a n voorloopig in verzekerde bewaring' doorgebracht, bij de uit- voering van de hem opgelegde tijdelijke gevangenisstraf, hechtenis of geldboete geheel of gedeeltelijk zal worden in mindering gebracht; wat de geldboete betreft volgens den in het derde lid van artikel 32 bepaalden maatstaf.

De bepaling van dit artikel is ook toepasselijk ingeval, bij gelijktijdige vervolging wegens meerdere feiten, de ver- oordeeling wordt uitgesproken ter zake van een ander feit, dan waarvoor de veroordeelde zich voorloopig in verzekerde bewaring' bevindt. [19ff S. E. ; 21« S. I.J

Aant. Voor de gespatieerde woorden heeft het Ned. Swb. :

„vóór de tenuitvoerlegging van die uitspraak."

35. Bij ontvluchting van een veroordeelde tijdens het ondergaan van zijne straf, wordt de tijd dientengevolge door hem doorgebracht buiten de plaats waar hij zijne straf moet ondergaan niet in rekening gebracht op den duur der straf.

36. De rechten waarvan de schuldige, in de bij d i t 28.

w e t b o e k of e e n e a n d e r e a l g e m e e n e v e r o r d e n i n g (0 M r f) bepaalde gevallen, bij rechterlijke uitspraak kan worden ontzet, zijn:

1°. het bekleeden van ambten of van bepaalde ambten;

2°. het dienen bij de gewapende macht;

3°. het kiezen en de verkiesbaarheid bij krachtens alge- meene verordening gehouden verkiezingen;

(24)

14 Ned.

Swb.

4o. het zijn van raadsman of gerechtelijk bewindvoerder en het zijn van voogd, toeziende voogd, curator of toeziende curator over anderen dan eigen kinderen;

5". De vaderlijke macht, de voogdij en de curateele over eigen kinderen ;

6". de uitoefening van bepaalde beroepen,

De b e v o e g d h e i d v a n d e n r e c h t e r om e e n a m b - t e n a a r u i t e e n i g b e p a a l d a m b t t e o n t z e t t e n be- s t a a t n i e t , w a n n e e r b ij a l g - e m e e n e v e r o r d e n i n g e e n e a n d e r e m a c h t bij u i t s l u i t i n g v o o r die o n t - z e t t i n g i s a a n g e w e z e n .

Aant. 1. Voor de gespatiëerde woorden in lid 1 heeft het Ned. Swb.: „de wet."

2. Het tweede lid luidt in het Ned. Swb.: „Ontzetting van leden der rechterlijke macht, die hetzij voor hun leven, hetzij voor een bepaalden tijd zijn aangesteld, of van andere voor hun leven aangestelde a m b t e n a r e n , geschiedt, ten opzichte van h e t a m b t waartoe zij aldus zijn aangesteld, alleen in de ge- vallen en op de wijze bij de wet bepaald."

37. Ontzetting van het recht om ambten of bepaalde 29.

ambten te bekleeden en-bij de gewapende macht te dienen kan, behalve in de gevallen in het Tweede Boek omschreven, worden uitgesproken bij veroordeeling wegens eenig ambts- misdrijf of wegens eenig misdrijf waardoor de schuldige een bijzonderen ambtsplicht schond of waarbij hij gebruik maakte van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt ge- geschonken. [112, 116, 117, 125 S.E.; 119, 123, 124, 132 S.I.]

38. Ontzetting van de vaderlijke macht en van de voogdij, 30.

de toeziende voogdij, de curateele en de toeziende c u r a t e e l e /0^ - zoowel over eigen kinderen als over anderen, kan, behalve in de gevallen in het Tweede Boek omschreven, worden uitgesproken bij veroordeeling van:

V. ouders of voogden die opzettelijk met een aan hun gezag onderworpen minderjarige aan eenig misdrijf deelnemen ;

(25)

15 N e d . S w b .

2». ouders of' voogden die tegen een aan hun gezag onderworpen minderjarige eenig misdrijf plegen, omschre- ven in de Titels X I I I , X I V , XV, X V I I I , X I X en X X van het Tweede Boek.

39. W a n n e e r ontzetting van rechten wordt uitgesproken, 31.

bepaalt de rechter den duur als v o l g t :

lo. bij veroordeeling tot de doodstraf of tot levenslange gevangenisstraf, voor het leven ;

2 o. bij veroordeeling tot tijdelijke gevangenisstraf of' tot hechtenis, voor een tijd den duur der hoofdstraf ten minste twee en ten hoogste vijf j a r e n te boven g a a n d e ;

3°. bij veroordeeling t o t geldboete, voor een tijd van ten minste twee en ten hoogste vijf j a r e n .

De straf g a a t in op den dag w a a r o p de rechterlijke uit- spraak kan worden ten uitvoer gelegd. [6,20 S.E.; 6,22 S.I.]

4 0 . Voorwerpen den veroordeelde toebehoorende, door 33.1) middel vau misdiijf verkregen of waarmede misdrijf op-

zettelijk is gepleegd, k u n n e n worden verbeurdverklaard.

Bij veroordeeling wegens misdrijf, niet opzettelijk g e - pleegd, of wegens overtreding, kan gelijke verbeurdverkla- ring worden uitgesproken in de bij w e t t e l i j k v o o r - s c h r i f t bepaalde gevallen.

Verbeurdverklaring kan worden uitgesproken ten laste van den schuldige d i e t e r b e s c h i k k i n g v a n d e R e - g e e r i n g i s g e s t e l d , doch alleen van goederen welke reeds in beslag zijn genomen.

Aant. Voor „wettelijk voorschrift" heeft het Ned Stb.: „de wet"; voor de gespatieerde woorden in h e t derde lid heeft het Ned. Stb. de uitdrukking „op wien artikel 39 wordt toegepast "

4 1 . Bij bezit, in- of vervoer van goederen in strijd met 33bis de b e p a l i n g e n b e t r e f f e n d e 7s l a n d s m i d d e l e n e n

]) Art. 32 Ned. Swb. handelt over de plaatsing in eene rijkswerk- inrichting.

(26)

16 Ned Swb

p a c h t e n , met die ter regeling van het toezicht op de scheepvaart in bepaalde gedeelten van Nederlandsch-Indië en met die tot verbod van in-, uit- en doorvoer van goederen, door een persoon beneden den leeftijd van z e s t i e n jaren, kan de rechter, ook indien de schuldige zonder toepassing van eenige straf aan zijne ouders, zijn voogd of zijn ver- zorger wordt teruggegeven, de verbeurdverklaring van de aangehaalde goederen uitspreken.

Aant. 1. Voor de eerste gespatieerde woorden heeft h e t Ned. Swb.: „rijksbelastingwetten"; voor „zestien" heeft het Ned. Swb.: „aehttien."

2. Volgens het Ned. Swb. kan de verbeurdverklaring enkel worden uitgesproken op vordering van h e t bestuur der be- lastingen.

42. Verbeurdverklaring van niet in beslag genomen voor- 34.

werpen wordt, ingeval die voorwerpen niet worden uit- geleverd of het geldelijk bedrag waarop zij bij de uitspraak geschat worden, niet wordt betaald binnen twee maanden na den dag waarop de rechterlijke uitspraak kan worden ten uitvoer gelegd, vervangen door hechtenis.

De duur dezer hechtenis is ten minste een dag1 en ten hoogste zes maanden-

Die duur wordt in de rechterlijke uitspraak in dier voege bepaald, dat niet meer dan een dag voor eiken halven gulden van het in het eerste lid bedoeld geldelijk bedrag in de plaats treedt.

Op deze hechtenis zijn de artikelen 22 en 32 van toepassing.

Ook de uitlevering van de voorwerpen bevrijdt van de hechtenis.

43. Alle kosten van gevangenisstraf en hechtenis komen 35.

ten laste, alle opbrengst van geldboeten en verbeurdver- klaringen ten bate van den lande. [352 Sv.; 332 I. R.; 62 L. R. ; 432 Sumatraregl. enz.]

(27)

17 Ned.

Swb.

44. In de gevallen waarin de rechter "krachtens dit wet- 36.

boek of eene andere algemeene verordening de openbaar- making zijner uitspraak gelast, bepaalt hij tevens de wijze waarop aan dien last op kosten van den veroordeelde uit- voering wordt gegeven. [24 S.I.; S. 1872 no. 193].

Aant. 'lie de aanteekening 1 op art. 36.

TITEL III.

U i t s l u i t i n g , v e r m i n d e r i n g en v e r h o o g i n g d e r s t r a f b a a r h e i d .

45. Niet strafbaar is hij die een feit begaat dat hem 37.

wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke storing zijner verstandelijke vermogens niet kan worden toegerekend.

Blijkt dat het begane feit hem wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke storing zijner verstandelijke ver- mogens niet kan worden toegerekend, dan kan de rechter gelasten dat hij in een krankzinnigengesticht worde ge- plaatst gedurende een proeftijd, den termijn van een jaar niet te boven gaande. [30 S.E.; 33 S.I.]

Het bepaalde in liet voorgaande lid geldt alleen voor de Europeesche rechtbanken en voor de landraden en de daar- mede gelijkstandige Inlandsehe rechtbanken.

46. Bij s t r a f r e c h t e l i j k e v e r v o l g i n g v a n een38-39 m i n d e r j a r i g e n p e r s o o n w e g e n s e e n f e i t , b e g a a nM 0 , m

v o o r d a t hij d e n l e e f t i j d v a n z e s t i e n j a r e n h e e f t b e r e i k t , k a n de r e c h t e r :

h e t z i j b e v e l e n d a t de s c h u l d i g e a a n zijne o u d e r s , zijn v o o g d of zijn v e r z o r g e r z a l w o r d e n t e r u g g e g e v e n , z o n d e r t o e p a s s i n g v a n e e n i g e s t r a f ,

h e t z i j , i n d i e n h e t f e i t v a l t i n de b e p a l i n g v a n een m i s d r i j f , d a n w e l in d i e v a n e e n e d e r o v e r - t r e d i n g e n , o m s c h r e v e n i n de a r t i k e l e n 4 8 5 , 4 8 6 ,

2

(28)

18 Ned.

Swb.

4 8 8 , 4 9 2 , 4 9 3 , 4 9 8 — 5 0 0 , 5 1 0 , 5 1 3 — 5 1 5 , 5 2 2 , 5 2 7 , 52 8, 5 3 2 en 5 3 4 en is b e g a a n n a d a t n o g g e e n t w e e j a r e n zijn v e r l o o p e n s e d e r t e e n e v r o e g e r e s c h u l d i g v e r k l a r i n g van d e n z e l f d e n p e r - s o o n a a n een e d e z e r o v e r t r e d i n g e n of a a n e e n i g m i s d r i j f o n h e r r o e p e l i j k is g e w o r d e n , b e v e l e n d a t de s c h u l d i g e t e r b e s c h i k k i n g v a n de R e - g e e r i n g z a l w o r d e n g e s t e l d , z o n d e r t o e p a s s i n g v a n e e n i g e s t r a f ,

h e t z ij d e n s c h u l d i g e t o t s t r a f v e r o o r d e e l e n . [32 en 33 S.E.; 34 en 35 S.I.]

Aant. Met overneming van het hoofdbeginsel van h e t Neder- landsche Strafwetboek volgens 't welk de rechter ten aanzien van jeugdige personen — daar personen beneden de 18 j a a r — of verschillende opvoedingsmaatregelen k a n nemen of straf k a n opleggen, wijkt het ontwerp in zoover af van d a t wetboek d a t h e t :

a. niet k e n t de onderscheidingen, in verband m e t verschil van leeftijdstrap en aard van h e t gepleegde feit, in h e t Ned.

W b . voorzien:

6. niet k e n t bijzondere straffen voor jeugdige personen;

c. niet overneemt de mogelijkheid om een opvoedingsmaat- regel te vereenigen m e t straf:

d. voor h e t geval straf wordt opgelegd, het stelsel van het oorspronkelijke Nederlandsch artikel 39 navolgt, volgens hetwelk de jeugdige leeftijd — daar echter enkel ingeval het bestaan van „oordeel des onderscheids" werd aangenomen — grond voor strafvermindering opleverde, (art. 48);

e. niet k e n t de voorwaardelijke veroordeeling (strafopschor- ting) van artikelen 39 quater en octies Ned. Swb.

47. Indien de rechter heeft bevolen, dat de schuldige 39bis ter beschikking van de Regeering zal worden gesteld, wordt hij:

hetzij in een gouvernementsopvoedingsgesticht geplaatst, ten einde aldaar, of later op andere wijze, van Regeerings- wege in zijne opvoeding worde voorzien,

(29)

19 Ned.

Swb.

hetzij ter opvoeding toevertrouwd aan een in Neder- landsch-Indië gevestigd bijzonder persoon of aan eene aldaar gevestigde, rechtspersoonlijkheid bezittende vereeniging, of aan eene aldaar gevestigde stichting of instelling van wel- dadigheid, ten einde door deze, of later op andere wijze, van Kegeeringswege in zijne opvoeding worde voorzien,

in het eene en het andere geval uiterlijk tot hij den leeftijd van een en twintig jaren zal hebben bereikt.

Bepalingen ter uitvoering van het eerste lid van dit artikel worden bij ordonnantie vastgesteld. [32 S.E. en 35 S.I.

j° 5 Ov. S.E. en L]

Aant. Volgens h e t Ned. Swb. komen alleen die stichtingen enz. in a a n m e r k i n g „wier statuten, stichtingsbrieven of regle- m e n t e n duurzame verzorging van minderjarigen in of buiten gestichten voorschrijven.

48. Indien de rechter den schuldige tot straf veroordeelt, 39 wordt het maximum der hoofdstraffen, op het strafbare (oud) feit gesteld, met een derde verminderd.

Geldt het een misdrijf waarop de doodstraf of een mis- drijf waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld, dan wordt gevangenisstraf opgelegd van ten hoogste vijftien jaren.

De in artikel 10è 1° en 3° vermelde bijkomende straffen worden niet opgelegd. [33 S. E. ; 36 S.I.]

49. Niet strafbaar is hij die een feit begaat waartoe hij 40.

door overmacht is gedrongen. [30 S.E.; 33 S.I.J

50. Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden 41.

door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen oogenblikkelijke of on- middellijk dreigende, wederrechtelijke aanranding.

Niet strafbaar is de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging, indien zij het onmiddellijke ge- gevolg is geweest van eene hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt. [244 e.v. S.E.; 245 e.v. S. L]

(30)

20 N e d . S w b

5 1 . Niet strafbaar is hij die een feit begaat ter uitvoering 42.

van een wettelijk voorschrift. [ 2 4 3 S.E.; 245 S.I.]

52. Niet strafbaar is hij die een feit begaat ter uit- 43.

voering van een ambtelijk bevel, gegeven door het daartoe bevoegde gezag.

Een onbevoegd gegeven ambtelijk bevel heft de straf- baarheid niet op, tenzij het door den ondergeschikte te goeder trouw als bevoegd gegeven werd beschouwd en de n a k o m i n g daarvan binnen den k r i n g zijner ondergeschikt- heid was gelegen. [ 6 7 , 130, 2 4 3 , S.E., 75, 137, 245 S.I.]

5 3 . Indien een a m b t e n a a r door het begaan van een straf- 44.

b a a r feit een bijzonderen ambtsplicht schendt of bij het begaan van een strafbaar feit gebruik m a a k t van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken, kan de straf met een derde worden verhoogd. [ 1 3 8 , 384 S.E. ; 141, 386 S.I.]

TITEL I V .

P o g i n g .

54. P o g i n g tot misdrijf is strafbaar, wanneer het voor- 45.

nemen des daders zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard en de uitvoering alleen ten gevolge van om- standigheden van zijnen wil onafhankelijk, niet is voltooid.

Het maximum der hoofdstraffen op het misdrijf gesteld wordt bij poging met een derde verminderd.

Geldt het een misdrijf waarop de doodstraf of een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld, dan wordt gevangenisstraf opgelegd van ten hoogste vijftien j a r e n .

De bijkomende straffen zijn voor poging dezelfde als voor het voltooide misdrijf. [ 3 e.v. S.E. en L ]

5 5 . P o g i n g tot overtreding is niet strafbaar. [4 S . E . en I.] 46.

(31)

2 L N e d . S w b .

TITEL Y .

D e e l n e m i n g a a n s t r a f b a r e f e i t e n .

56. Als daders van een s t r a f b a a r feit worden gestraft : 47.

1 °. zij die liet feit plegen, doen plegen of medeplegen ; 2n. zij die door giften, beloften, misbruik van gezag of van aanzien, geweld, bedreiging of misleiding het feit o p - zettelijk uitlokken.

Ten aanzien der laatsten komen alleen die handelingen in aanmerking die zij opzettelijk hebben uitgelokt, benevens hare gevolgen. [ 2 5 S.E. en 28 S.I. n<>. 1.]

57. Als medeplichtigen aan een misdrijf worden gestraft: 48.

1«. zij die opzettelijk behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf ;

2». zij die opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaften t o t het plegen van het misdrijf. [25 S.E. en 28 S.I.

nos. 1 en 2.J

58. H e t maximum der hoofdstraffen op het misdrijf g e - 49.

steld wordt bij medeplichtigheid met een derde verminderd.

Geldt het een misdrijf waarop de doodstraf of een misdrijf ivaarop levenslange gevangenisstraf is gesteld, dan wordt gevangenisstraf opgelegd van t e n hoogste vijftien j a r e n .

De bijkomende straffen zijn voor medeplichtigheid dezelfde als voor het misdrijf zelf.

Bij het bepalen van de straf komen alleen die hande- lingen in aanmerking die de medeplichtige opzettelijk heeft gemakkelijk g e m a a k t of bevorderd, benevens bare gevolgen.

[ 2 4 S.E. 27 S.I.]

59. De persoonlijke omstandigheden waardoor de straf- 50.

baarheid uitgesloten, verminderd of verhoogd wordt, komen bij de toepassing der strafwet alleen in aanmerking ten aanzien van dien dader of medeplichtige wien zij persoonlijk betreffen.

(32)

22 Ned.

Swb 60. In de gevallen waarin wegens overtreding straf wordt 51.

bepaald tegen bestuurders, leden van eenig bestuur of com- missarissen, wordt geene straf uitgesproken tegen den be- stuurder of commissaris van wien blijkt, dat de overtreding buiten zijn toedoen is gepleegd. [234 Algemeen Spoorweg- reglement S. 1895 n°. 3 0 0 ; 211 Algem. Sec. Spoorwegregl.

S. 1902 n°. 218; 99 Alg. Tramwegregl. S. 1905 no. 516 ; 599 Mijnordonnantie S. 1906 no. 234.]

61. Medeplichtigheid aan overtreding is niet strafbaar. 52.

[24 S.E. ; 27 S.I.]

62. Bij misdrijven door middel van de drukpers gepleegd 53.

wordt de uitgever als zoodanig niet vervolgd, indien het gedrukte stuk zijn naam en woonplaats vermeldt en de dader bekend is of op de eerste aanmaning na den rechts- ingang door den uitgever is bekend gemaakt.

Deze bepaling is niet toepasselijk, indien de dader op het tijdstip der uitgave strafrechtelijk niet vervolgbaar of buiten N e d e r l a n d s c h - I n d i ë gevestigd was. [11 Druk- persreglement S. 1856 n°. 74 jo. 6 Ov. S.E. en I.]

63. Bij misdrijven door middel van de drukpers gepleegd 54.

wordt de drukker als zoodanig niet vervolgd, indien het gedrukte stuk zijn naam en woonplaats vermeldt en de persoon op wiens last het stuk is gedrukt, bekend is of op de eerste aanmaning na den rechtsingang door den drukker is bekend gemaakt.

Deze bepaling is niet toepasselijk, indien de persoon op wiens last het stuk is gedrukt, op het tijdstip van het druk- ken strafrechtelijk niet vervolgbaar of buiten N e d e r - l a n d s c h - I n d i ë gevestigd was. [Zie bij art. 62.]

Aant. Voor de gespatiëerde woorden in artt. 62 en 63 heeft het Ned. Swb.: „het rijk in Europa."

(33)

23 Ned.

Swb.

TITEL VI.

S a m e n l o o p v a n s t r a f b a r e f e i t e n .

64. Valt een feit in meer dan ééne strafbepaling, dan 55.

wordt slechts ééne dier bepalingen toegepast, bij verschil die waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld.

Indien voor een feit dat in eene algemeene strafbepaling valt, eene bijzondere strafbepaling bestaat, komt deze alleen in aan- merking. [150, 195, 326 lid 2 S.E.; 152, 196, 328 lid 2 S.I.]

65. Staan meerdere feiten, ofschoon elk op zich zelf 56.

misdrijf of overtreding opleverende, in zoodanig verband, dat zij moeten worden beschouwd als ééne voortgezette handeling, dan wordt slechts ééne strafbepaling toegepast, bij verschil die waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld.

Insgelijks wordt slechts ééne strafbepaling toegepast bij schuldigverklaring aan valschhèid, valsche munt of munt- schennis en aan het gebruikmaken van het voorwerp ten opzichte waarvan de valschhèid, valsche munt of munt- schennis gepleegd is.

66. Bij samenloop van meerdere feiten die als op zich 57.

zelve staande handelingen moeten worden beschouwd en meerdere misdrijven opleveren waarop gelijksoortige hoofd- straffen zijn gesteld, wordt ééne straf uitgesproken.

Het maximum dezer straf is het vereenigd bedrag van de hoogste straffen op de feiten gesteld, doch niet hooger dan een derde boven het zwaarste maximum. [167 jo. 202 ST.; 305, 341 I . E . ; 39 L.E.; 407 jo. 442, 471 en 480 als- mede 333 1) Sum. regl. enz.

!) Terwijl volgens de overige aangehaalde bepalingen een regel omtrent materi eelen samenloop actueel enkel bestaat voor de procedure voor de rechtbanken, de landgerechten en de residentiegerechten, niet voor de lagere inlandsche gerechten, bevat dit artikel bij uitzondering zulk een regel voor het magistraatsgerecht ter Sumatra's Westkust, in Tapanoeli en in Benkoelen.

(34)

24

67. Bij samenloop van meerdere feiten die als op zich zelve staande handelingen moeten worden beschouwd en meerdere misdrijven oplevei-en waarop ongelijksoortige hoofd- straffen zijn gesteld, wordt elke dier straffen uitgesproken, doch mogen deze te zamen in duur de langstdurende met niet meer dan een derde overtreffen.

Geldboeten worden daarbij berekend naar den duur van het maximum der op het feit gestelde vervangende hechtenis, [zie op art. 66.]

68. Bij veroordeeling tot de doodstraf of tot levens- lange gevangenisstraf kunnen daarnevens geene andere straffen worden opgelegd dan ontzetting van bepaalde rechten, verbeurdverklaring van reeds in beslag genomen voorwerpen, en openbaarmaking van de rechterlijke uit- spraak.

69. In de gevallen der artikelen 66 en 67 gelden ten aanzien van bijkomende straffen de volgende bepalingen :

1°. de straffen van ontzetting van dezelfde rechten wor- den opgelost in ééne straf, in duur de opgelegde hoofdstraf of hoofdstraffen ten minste twee en ten hoogste vijf jaren te boven gaande, of ingeval geene andere hoofdstraf dan geldboete is opgelegd, in ééne straf van ten minste twee en ten hoogste vijt jaren ;

2 o. de straffen van ontzetting van verschillende rechten worden voor elk misdrijf afzonderlijk en zonder verminde- ring opgelegd ;

3°. de straffen van verbeurdverklaring van bepaalde voor- werpen worden, evenals de vervangende hechtenis bij niet uitlevering dier voorwerpen, voor elk misdrijf afzonderlijk en zonder vermindering opgelegd.

De straffen van vervangende hechtenis mogen gezamen- lijk den tijd van acht maanden niet te boven gaan.

(35)

25 Ned.

Swb.

70. De betrekkelijke zwaarte van ongelijksoortige hoofd- 61.

straffen wordt bepaald door de volgorde van art. 10.

Waar den rechter de keuze tusschen m e e r d e r e hoofd- straffen is gelaten, komt bij de vergelijking alleen de zwaarste dier straffen in aanmerking.

De betrekkelijke zwaarte van gelijksoortige hoofdstraffen wordt bepaald door het maximum.

De betrekkelijke duur zoowel van ongelijksoortige als van gelijksoortige hoofdstraffen wordt eveneens bepaald door het maximum.

Aant. Voor „meerdere" heeft het Ned. Swb. „twee".

71. Bij samenloop op de wijze in de artikelen 66 en 67 62.

bedoeld, hetzij van overtredingen met misdrijven, hetzij van overtredingen onderling, wordt voor elke overtreding zonder vermindering straf opgelegd.

De straffen van hechtenis, vervangende hechtenis daar- onder begrepen, mogen voor de overtredingen gezamenlijk den tijd van acht maanden niet te boven gaan. [Zie op art. 66.]

72. Indien iemand, na veroordeeling tot straf, opnieuw 63.

wordt schuldig verklaard aan misdrijf of overtreding vóór die veroordeeling gepleegd, wordt de vroegere straf in rekening gebracht, met toepassing der bepalingen van dezen titel voor het geval van gelijktijdige berechting. [168 en 202 Sv.; 306 en 341 LR.; 39 L.R.]

TITEL VIL

I n d i e n i n g e n i n t r e k k i n g d e r k l a c h t e b ij m i s d r i j v e n a l l e e n op k l a c h t e

v e r v o l g b a a r .

73. Z o o l a n g hij t e g e n w i e n e e n a l l e e n op k l a c h t e 64.

v e r v o l g b a a r m i s d r i j f g e p l e e g d is, d e n l e e f t i j d v a n z e s t i e n j a r e n n o g n i e t h e e f t b e r e i k t en t e - v e n s m i n d e r j a r i g is, of z o o l a n g hij, a n d e r s d a n

(36)

26 Ned.

S w b . w e g e n s v e r k w i s t i n g , is o n d e r c u r a t e e l e g e s t e l d , is zijn w e t t i g e v e r t e g e n w o o r d i g e r in b u r g e r l i j k e z a k e n de t o t k l a c h t e g e r e c h t i g d e .

I n d i e n d e z e o n t b r e e k t , of de p e r s o o n i s t e g e n w i e n de k l a c h t e m o e s t g e s c h i e d e n , dan kan de vervolging plaats hebben op klachte van den toezienden voogd of curator of van het college met de toeziende voogdij of curateele belast, van de echtgenoote, van een bloedver- want in de rechte linie of, bij gebreke van deze, op klachte van een bloedverwant in de zijlinie tot den derden graad ingesloten.

Aant. De gespatieerde woorden luiden in h e t Ned. S w b . ;

„Indien een misdrijf d a t alleen op Machte vervolgbaar is, gepleegd is tegen iemand die den leeftijd van zestien j a r e n nog niet had bereikt, of die, anders dan wegens verkwisting, onder curateele gesteld is, geschiedt de klachte door zijn wettigen vertegenwoordiger in burgerlijke zaken."

„Is deze de persoon tegen wien de klachte moet ge- schieden, enz."

74. Indien hij tegen wien het misdrijf is gepleegd, binnen 65.

den in het volgende artikel gestelden termijn overlijdt, kan, zonder verlenging van dien termijn, de vervolging geschie- den op klachte van de ouders, van de kinderen of van den overlevenden echtgenoot, ten ware blijken mocht dat de overledene eene vervolging niet gewild heeft.

75. De klachte kan slechts worden ingediend gedurende 66.

zes maanden nadat de tot klachte gerechtigde kennis heeft bekomen van het gepleegde feit, indien hij binnen N e d e r - l a n d s c h - I n d i ë , of gedurende negen maanden nadat hij daarvan kennis heeft bekomen, indien hij buiten N e d e r - l a n d s c h - I n d i ë verblijf houdt.

Indien op het tijdstip, waarop hij, tegen wien het misdrijf is gepleegd, tot klachte gerechtigd, wordt, de in het eerste lid bedoelde termijn nog niet verstreken is, blijft hij na dat

(37)

27 Ned.

Swb.

tijdstip tot het indienen van de Machte slechts gedurende zooveel tijd bevoegd als er nog aan dien termijn ontbreekt.

Aant. Voor „zes" heeft het Ned. Swb. „drie" ; voor „Neder- landsch-Indië" : „Europa".

76. Hij die de Machte indient, blijft gedurende d r i e 67.

m a a n d e n na den dag der indiening bevoegd haar in te trekken.

Aant. Voor „drie m a a n d e n " heeft h e t Ned. Swb. „acht dagen."

TITEL VIII.

V e r v a l v a n h e t r e c h t t o t s t r a f v o r d e r i n g en v a n de s t r a f .

77. Behoudens de gevallen waarin rechterlijke uitspraken 68.

voor herziening vatbaar zijn, kan niemand andermaal wor- den vervolgd wegens een feit waarover te zijnen aanzien bij gewijsde van den Nederlandsch-Indischen rechter, of van den rechter in Nederland of in de koloniën en bezittingen van Nederland buiten Nederlandsch-Indië, onherroepelijk is beslist. Onder Nederlandsch-Indischen rechter ivorden hier mede verstaan de inheemsche rechters in streken waar het recht van zelfbestuur aan de Inlandsche vorsten en volken is gelaten, zoomede waar de Inlandsche bevolking in het genot harer eigene rechtspleging is gelaten. '

Is het gewijsde afkomstig van een anderen rechter, dan heeft tegen denzelfden persoon wegens hetzelfde feit geene vervolging plaats in geval van :

1°. vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging;

2°. veroordeeling gevolgd door geheele uitvoering, gratie of verjaring der straf. [34 A.B. ; 389 Sv. ; 398 LR. ; 63 L.R.;

520 Sum. regl. enz.]

78. Het recht tot strafvordering vervalt door den dood 69.

van den verdachte. [390 Sv. ; 399 L R . ; 64 L.R, ; 521 Sum.

regl. enz.]

(38)

28

79. Het recht tot strafvordering vervalt door verjaring:

lo. in één jaar voor alle overtredingen en voor de mis- drijven door middel van de drukpers gepleegd;

2o. in zes jaren voor de misdrijven waarop geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld;

3o. in twaalf jaren voor alle misdrijven waarop tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld ;

4o. in achttien jaren voor alle misdrijven waarop de dood- straf of levenslange gevangenisstraf is gesteld [401, 403 e.v. Sv.; 404, 406 e. v. L R . ; 70 L. R.; 532 Sum. regl.

enz. ; 32 Drukpersregl.]

Ten aanzien van een persoon, die vóór het begaan van het feit den leeftijd van achttien jaren nog niet heeft be- reikt, wordt elke der boven vermelde verjaringstermijnen tot een derde van den daar bepaalden duur ingekort.

80. De termijn van verjaring vangt aan op den dag na dien waarop het feit is gepleegd, behoudens in de volgende gevallen :

1°. bij valschheid, valsche munt of muntschennis vangt de termijn aan op den dag na dien waarop gebruik is ge- maakt van het voorwerp ten opzichte waarvan de valsch- heid, valsche munt of muntschennis gepleegd is: [402 Sv.;

405 I.R.; 69 L.R.; 533 Sum. regl. enz.]

2°. bij de misdrijven omschreven in de artikelen 323, 324, 325 en 328 op den dag na dien der bevrijding, of van den dood van hem tegen wien onmiddellijk het mis- drijf gepleegd is;

3°. bij de overtredingen omschreven in de artikelen 550, 551 en 552 op deu dag na dien waarop ingevolge de ar- tikelen 17 en 18 van het Reglement op het houden der registers van den burgerlijken stand voor de Europeesche en daarmede gelijkgestelde bevolking in Nederlandsch-indië

(39)

29 Ned.

Swb.

de aldaar bedoelde registers waaruit zoodanige overtreding blijkt, ter griffie van den raad van justitie zijn overgebracht.

[871 B.Rv.]

81. Elke daad van vervolging stuit de verjaring, mits 72.

die daad den vervolgde bekend of hem op de bij al- g e m e e n e v e r o r d e n i n g d a a r v o o r bepaalde wijze be- kend gemaakt zij.

Na de stuiting vangt een nieuwe verjaringstermijn aan.

[402 Sv.; 405 LR.; 69 L.R.; 533 Sum. regl. enz.]

Aant. Voor de gespatieerde woorden beeft h e t Ned. Swb.:

„bij de wet voor gerechtelijke a k t e n " .

82. De schorsing der strafvervolging ter zake van een 73.

prsejudicieel geschil schorst de verjaring. [68 L.R.]

83. Het recht tot strafvordering wegens overtredingen 74.

waarop geene andere hoofdstraf is gesteld dan geldboete, vervalt door vrijwillige betaling van het maximum dei- boete, en van de kosten indien er reeds vervolging heeft plaats gehad, op machtiging van d e n bij a l g e m e e n e

v e r o r d e n i n g d a a r t o e a a n g e w e z e n a m b t e n a a r bin- nen den termijn door hem te stellen.

Is nevens geldboete verbeurdverklaring op het feit ge- steld, dan moeten tevens de aan verbeurdverklaring onder- worpen voorwerpen worden afgegeven of de waarde waarop zy door den in het eerste lid bedoelden ambtenaar geschat zijn, worden voldaan. [410 Sv.; 415 LR.; 77 L.R.; 543 Sum. regl. enz.]

In de gevallen waarin de straf wordt verhoogd wegens herhaling, is die verhooging ook van toepassing, wanneer het recht tot strafvordering wegens de vroeger gepleegde overtreding volgens het eerste en tweede lid van dit artikel is vervallen.

De bepalingen van dit artikel gelden niet voor een minder-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

voorsz Lande van Holland weederom te begeeven nog te onderhouden, maar alleenlyk ten platten Lande, aldaar deselve lien in aider stilheid onthouden sullen, sonder ten platten

Art. De aanslag op het leven of de vrijheid van 108. de niet-regeerende Koningin, van den gemaal der regee- rende Koningin, van den troonopvolger of van een lid van het

Totaal. Spaarbank te Semarang. De specificatie heeft betrekking op den giro-inleg. Specificatie niet bekend.. 249 van het vorige Verslag. Hieronder volgen een aantal

Alleen door hunne verhuizing (b.v. Javanen naar Bata- via) zijn zij veel later meerderjarig, dan hunne rasgenoo- ten, die in hunne dessa bleven (art. Om al deze redenen ware

i) Mr.. 159 blijkt dat met den Nederlandschen de koloniale rechter uitdrukkelijk is gelijkgesteld, omdat zijne vonissen binnen het rijk in Europa uitvoerbaar zijn en er dus

Van de vonnissen van de poenggawa's (districtshoofden) staat hooger beroep op de raden van kerta's open. De voorzitter is belast met het in geschrift brengen van het vonnis en met

Acht de Koning de instelling van een nieuw departement nood- zakelijk, dan is hij daartoe bevoegd (art. 77 G w ) , doch de inrichting, zoowel als de stichting, kost veel geld en

h. het houden van een gedurig toezicht op al wat de gemeente aangaat en het behartigen binnen de grenzen zijner bevoegdheid van de belangen der gemeente, waar slechts