• No results found

INDISCH GENOOTSCHAP.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "INDISCH GENOOTSCHAP."

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

VERGADERING VAN 8 MEI 1936.

Blz. 55-94

Indië vraagt hulp.

'S-OR;AVENHAOE

MARTINUS NIjHOFF 1936

(2)

Verzocht wordt all e voor het Indisch Genootschap bestemde correspondentie te richten tot het Secretariaat:

LAAN VAN MEERD!R\Î'OORT 19~ , 's-GRAVENHAGE • .

I

(3)

VERGADERING VAN 8 MEI 1936.

De VoorzHter, prot dr.

J.

H. Boeke, opent te 8 uur n.m. de ver- gadering; de notulen van de vorige bijeenkomst worden vervolgens goedgekeurd.

Medegedeeld wordt, dat door het Bestuur de Heeren W. van Detb en

J.

B. Gonggrijp, beiden te 's-Graven'hage, tot lid van ,het Indisch Genootschap zijn benoemd.

Daarna verleent de Voorzitter het woord aan prof. mr.

J. J.

Schrieke tot het houden van een inleiding:

Indië vraagt hulp.

"Das Notwendige soli man rechtzeitig tun, so- lange es nämlich ein Geschenk ist, mit dClll die regierende Macht sich das Vertrauen sichert .... "

Spengler, Der U ntergang des Abendlandls.

Mijnheer de Voorzitter, Geachte aanwezigen.

I.

Het gaat Nederland slecht, wij weten het allemaal. Ogenschijnlijk is er nog welvaart; steden en dorpen zien er netjes onderhouden uit, de winkels zijn goed voorzien, imposante autobussen rollen langs de wegen, bij sportwedstrijden in het buitenland klinkt het Wilhelmus uit honderden kelen en buit'enlandse vacantie-oorden hebben alle reden erkentelijk te zijn voor de nederlandse belang- stelling. Doch wij weten, dat dit slechts schijn is van welvaart.

Nederland maakt een periode door van "beheerste deflatie", waarin het bedrijfsleven kwijnt, de reserves wegslinken, de werkloosheid angstwekkend toeneemt en de landsbegroting, ondanks hardnekkige pogingen in andere richting, regelmatige tekorten vertoont.

Het wachten is op een internationale ommek'eer.

Of wij er uit zullen komen, zal de toekomst uitwijzen - aldus onze minister van financiën - maar· als wij het opgeven, komen wij er zeker niet en hoe langer wij volhouden, hoe groter de kans

is, ·dat wij er komen. Misschien blijkt straks wel, dat de redding

meer nabij is, dan wij nu durven hopen 1). En de minister-president schreef: "Het nabijliggend perspectief van de begrootingspolitiek is, dat de schuldtoeneming definitief tot staan komt. Wanneer dit zal zijn bereikt en daarnaast de maatschappij in al haar geledingen

(4)

56

voortgaat zich aan te passen aan het verminderd welvaartspeil, zullen de grondslagen gelegd zijn voor een geleidelijk herstel, zo- wel van de volkshuishouding als van de landshuishouding, naar- mate - wat eens zal moeten gebeuren - de op internationaal ge- bied werkende verderfelijke krachten, die de huidige ontwrichting hebben veroorzaakt, meer en meer bedwongen zullen worden. De toestand van verwarring en onzekerheid, waarin de wereld thans verkeert, kàn niet blijvend zijn" 2).

Intussen is het b,egrijpelijk, dat men in Nederland, dat zich niet kan helpen, naar hulp van buiten heeft omgekeken. 't Was' niet de eerste de beste, die in het openbaar een paar jaar geleden de vraag heeft uitgesproken: "Wat doet Indië voor Nederland?" Hij was niet de eerste en evenmin de laatste nederlander, die zo dacht.

Want de vraag werd geinspireerd door een historische situatie.

Het was de V. O. C., die vóór drie eeuwen de stapel der indische producten van Lissabon naar Amsterdam wist te verleggen en daarmede aan Nederlands handelspositie een sterke steun gaf. Zij hielp de Republiek in moeilijke oorlogstijden met schepen, later met geld. Zij betaalde eerst 1/12, ten slotte 1/4 in de convooien en licenten; haar aandelen en obligaties werden sedert 1680 aange- slagen in de 100ste en 20üste penning; in 1747 droegen de neder- landers in Indië ten behoeve van het moederland voor f I miljoen bij in de "Iiberale gift". De compagnie gaf werk aan een gedeelte van het nederlandse volk.

Tijdens haar bestaan keerde zij aan de aandeelhouders een dividend uit van 36 maal haar kapitaal (= f 6Y2 miljoen), d.i. ge- middeld 18Y2 % per jaar. Daarnaast stonden de remises van ambte- naren en naar patria medegenomen of gelegateerde fortuinen. Per mandaat werd officieel overgemaakt in de tweede helft der 17e eeuw gemiddeld f 800.000 p. j., in 1750/'59 gem. f 2Y2 miljoen p.j.

en in 1770/79 gemiddeld f 4 miljoen p. j. Bovendien verscheepte men fortuin in de vorm van lading, goud, zilver, edelstenen, juwelen, kostbaarheden, inhoud van gepermitteerde kisten 3). Zo is de nationale rijkdom door het bestaan der compagnie aanzienlijk ver- groot. De eerste koloniale deskundige in de tweede kamer, Jhr. D. F.

VAN ALPHEN (1774-1840) schatte, wat de V. O. C. aan het moeder- land had opgeleverd, op f 2 milj ard 4).

In het daarop volgend tijdvak deden de tijdsomstandigheden de stroom uit Indië stokken, doch slechts tijdelijk. Na 1830 vloeide deze milder dan tevor'en. Van 1831- 1866 remitteerde Indie f 672 miljoc:l, waarvan f 33Y2 miljoen ter afbetaling van genoten leningen en f 140 miljoen als restitutie van de door Nederland indertijd overgenomen compagniesschuld en in verband met Indië gedane uitgaven 5). Van 1867- 1877 heeft Indië aan de rijksmiddelen f 134.459.000 bijgedragen 6).

Daarna maakte staatsexplotatie plaats voor particulier initiatief;

grote landbouwbedrijven overdekten uitgestrekte gebieden en nu

(5)

gaven hun opbrengsten en behoeften werk aan de nederlandse scheepvaart, de nederlandse industrie en een toenemend aantal nederlanders in Indië. Een get"eidelijk stijgend bedrag aan dividenden, in Indië gemaakte fortuinen of aldaar verdiende pensioenen ver- meerderde Nederlands bezit en volks inkomen. Deskundige becijfe- ringen leren, dat in Indië in 1929 aan buitenlands kapitaal ongeveer f 4 miljard was belegd, waarvan 2/3 nederlands.

Het bedrag der winsten, in de jaren vóór de crisis door de indische ondernemingen behaald, kan geschat worden op meer dan f 500 miljoen' 's jaars. Na aftrek van hetgeen uit deze winsten weer in Indië werd belegd, moet tot in 1929 jaarlijks ongeveer f 250 miljoen naar Nederland zijn geremitteerd. Daarvan werd in 1925

± 25 % door het rijk aan directe belastingen geheven, d.i. een bedrag van -+- f 60 miljoen p. j. oftewel

%

deel van de opbrengst der directe belastingen hier te lande 7).

Van de indische schuld - sinds einde 1935 f I

Y2

miljard - wordt het leeuwendeel in Nederland gehouden; rentc en aflossing vroegen in dat jaar f 77,8 miljoen 8). Als pensioenen voor gewezen burgerlijke en militaire landsdienaren wordt hier te lande ± f 30 miljoen p. j. uitbetaald 9).

Einde 1929 kwam voor Nederland de ommekeer.

Wat natuurlijker dan dat zij, die ietwat eenzijdig het oog richten op het goede, dat Nederland in Indië tot stand bracht en minder aandacht hadden voor de andere zijde der balans, met een zekere beklemming vroegen: "Wat doet Indië nu voor Nederland ?"

11.

Doch ook van de andere zijde klonk en klinkt de roep om hulp.

Het eerst kwam deze uit dat deel van het nederlands bedrijfs- leven, dat in Indië werkt of daarmede in nauw verband staat en samengevat is in de Ondernemersraad voor Nederlandsch-Jndië.

Als tolk van de in deze kringen levende gevoelens wees de voorzitter van die raad ter jaarlijkse algemene ledenvergadering in 1934 op het verband tussen de val der indische landsinkomsten, de zwaarte der met name op het bedrijfsleven drukkende belastingen alsmede de last, welke de omvangrijke indische schuld op het indische budget legt. Die last zou er z.i. noodzakelijkerwijs toe leiden, dat ook wanneer, bij verbetering der conjunctuur, de mid- delen wat ruimer zouden gaan vloeien, van vermindering van belastingdruk geen sprake zou kunnen zijn, omdat de fiscus voor onafzienbare toekomst de vermeerdering in volle omvang tot zich zou moeten blijven trekken. Dit achtte hij geen aannemelijk perspec- tief voor een 'land als Indië, dat voor zijn herstel en zijn verdere ontwikkeling dringend kapitaal behoeft en, zelf daarvan verstoken, dit van elders moet aantrekken door gunstige voorwaarden te bieden voor deelneming aan de ontginning van zijn natuurlijke rijkdommen.

Hetzelfde zou - en in sterker mate - gelden voor de industriële

(6)

productie, welke nog in een aanvangsstadium verkeert en dus ongetwijfeld belangrijke kapitalen zou vorderen, wilde zij gelegen- heid hebben tot ontwikkeling te komen.

Hij achtte het daarom noodzakelijk - een belang van de eerste orde - Indië's financiën weer op een zodanige basis te brengen, dat het economisch herstel en de verdere ontwikkeling er niet door worden belemmerd. En daaraan behoorde z.i. het moederland mede te werken.

"Het verdient aanbeveling in deze zoo spoedig mogelijk te komen tot een c1ear-cut-policy en de consequenties te trekken uit het niet te weerspreken feit, dat de schuldenlast ver uitgaat boven de draag- kracht van een budget, op een niveau zooals dat, naar het in.i.

juiste inzicht der Regeering; zich voor een afzienbare toekomst af- teekent". Aldus genoemd voorzitter, al onthield hij zich overigens van het aanwijzen van de te kiezen oplossing 10).

Dit dringend beroep op den nederlandsen belastingbetaler of den nederlandsen houder van obligaties der indische schuld dan wel op beiden om de indische groot-bedrijven weer op winst-basis te brengen heeft niet tot enige actie in die richting kunnen leiden 1] ) .

Sedert is de roep om hulp voor Indië herhaald. Aan het eind der behandeling van de begroting voor dit jaar, op 28 Augustus a.p., zijn door de volksraad een tweetal moties van deze strekking aan- genomen.

De eerste werd voorgesteld door wat men wel pleegt aan te duiden als de rechterzijde van het college. Onder erkenning, dat door het opperbestuur waar mogelijk medegewerkt was tot ver- mindering door conversie van de op Indië drukkende rentelast, werd daarin niettemin geconstateerd, dat de dienst der leningen oneven- redig zwaar op het land&budget bleef drukken en daarom tot de regering de uitnodiging gericht om, in overleg met het opperbestuur, verdere maatregelen te beramen tot vermindering van die last. Zij werd, hoewel van regeringszijde overbodig geacht, met op twee na algemene stemmen aangenomen.

Van inheemse zijde kwam de andere motie, van overeenkomstige doch iets verdergaande strekking. Als uitgangspunt diende, dat de bestaande schuldenlast de overheid belemmerde te voldoen aan de natuurlijke behoefte van de samenleving aan groei en verbetering van de overheidsvoorziening in openbare verzorging; zij verzocht daarom de regering, in overleg als voren, stappen te doen tot over- brenging van een belangrijk deel van de schuldenlast naar de nederlandse staatsbegroting. Deze laatste suggestie lokte tegen- kanting uit van de zijde der regering, welke echter niet verhinderde, dat 40 stemmen zich er voor verklaarden; zes stemden tegen 12).

Deze beide uitspraken hebben de betekenis van een - helaas gestotterde - cri de coeur van Indië zelf. Er zit voor het moeder- land iets vleiends in dit vol vertrouwen gedaan beroep. Maar ook hier kon de historie de weg wijzen.

(7)

Vvant meer dan een eeuw geleden is Nederland ook reeds bij- gesprongen. En in welke omstandigheden!

Het moederland, zelf gebukt onder de naweeën van het napoleon- tisch tijdvak, verkeerde in allerdroevigste economische en maat- schappelijke omstandigheden. Het sluiten van de vrede had - evenals in 1918 - een plotselinge opleving gebracht, berustend op een algemene overschatting van de behoeften en, als onvermijdelijke reactie, volgde weldra een ernstige crisis, waaraan ook Holland niet ontkwam. Hoofdoorzaak der malaise was vooral een algemeen gebrek aan energie, dat zich uitte in een toenemende neiging tot onttrekking van het kapitaal aan eigen bedrijf en belegging ervan in effecten, zomede in aanhankelijkheid aan molen, trekschuit en postpaard en verfoeiing van machine, stoomboot en spoortrein.

De toestand der openbare financiën was hiermede in overeen- stemming. Einde 1822 bedroeg de schuldenlast f 756.113.678, rentende ruim f 20 miljoen p. j. alsmede een uitgestelde schuld van f 1.135Y2 miljard. De begroting beliep niet meer dan f 80 miljoen en liet een jaarlijks tekort van f 10 miljoen 14).

Het was onder deze omstandigheden, dat op ] 4 November 1825 een wetsontwerp de tweede kamer bereikte 15), waarin werd ui t- gesproken, dat de openbare geldmiddelen van Indië - de enige hulpbron, waarop Noord-Nederland zijn hoop gevestigd hield voor een betere toekomst! - een buitengewone ondersteuning behoefden, en dat het groot belang van het rijk bij deze bezittingen en bij de regelmatige werking van de regering aldaar, een tussenkomst van het crediet van het moederland alleszins wettigde. Art. 1 stelde het ten behoeve van genoemde bezitting - de indische inkomsten waren voor 1824 geraamd op f 25 miljoen - onder waarborg van de staat op te nemen bedrag op ten hoogste f 20 miljoen; ter voldoe- ning van rente en aflossing zou jaarlijks f 1.400.000 worden afge- zonderd (art. 3) en dit bedrag zou (art. 4) "zoo veel des noods"

van 's rijks wege, gedurende een tijdvak van dertig jaar, worden gew aa rborgd.

Geestdrift wekte het voorstel allerminst, al begreep men, dat van lenen zonder rijkswaarborg geen sprake zou kunnen zijn. De regering zag zich genoodzaakt naar haar beste weten uit te leggen, hoe die behoefte aan hulp ontstaan was, en de verzekering uit te spreken, dat er alle grond bestond om te geloven, dat de waarborg nimmer zou behoeven te worden aangesproken. Zij moest haar toe- vlucht nemen tot een tijdens de besprekingen in het ontwerp neer- gelegde toezegging, dat om de vijf jaar, te beginnen met 1831, aan de staten-generaal opening zou worden gegeven van het beloop der afbetalingen uit de indische middelen en van de geldelijke toestand aldaar. Want er was verzet. Doch ondanks alle bedenkingen gaf de overtuiging de doorslag, "dat de O. I. volksplantingen en bezittingen op zich zelve, en ook meer bijzonder uit het oogpunt van \let verbqnq wqarin zij staa.n tot <;Ien handel, de nijverheid, en

(8)

60

zoo vele belangen des Rijks, bij den voorgedragen toestand, be- hooren ondersteund te worden, en dat, indien er geen ander red- middel overblijft, eene opoffering van de natie kan gewacht worden, ter voorkoming van grooter nadeel, waarbij die natie zelve, op onderscheiden wijzen, lijden zoude". Het ontwerp werd met 72 tegen 6 stemmen aangenomen.

Bij deze besprekingen waren de gedachten nog maar weinig verder dan de waarborg gegaan.' Doch reeds bij de behandeling van de begroting voor 1827 bleek, dat het moederland de jaarlijkse rente en aflossing voorlopig voor zijn rekening zou moeten nemen:

de Java-oorlog woedde nog steeds. Ook dit werd aanvaard.

Het volgend jaar moest het leningsbedrag tot f 22.700.000 worden opgevoerd 16). Toen een nieuwe lening ten bedrage van f 15 miljoen noodzakelijk bleek, stelde het rijk zich nogmaals garant voor rente en aflossing, thans tot een bedrag van f 1.050.000 p. j. En voordat Indië, na 1831, weer zelf tot betalen in staat was, stond het voor circa flOmiljoen bij de rijksschatkist in het krijt 17); het rijk had betaald in de hoop op terugbetaling, ongetwijfeld, doch met weinig zekerheid daaromtrent, al was het eindresultaat dan ook boven verwachting gunstig voor het moederland.

De tweede hulpverlening aan Indië ligt nog in het geheugen der thans levende oudere generatie. Zij was voorbereid door VAN DEVENTER's nobele campagne voor de "ereschuld", doch zij was het werk van den staatsman IDENBURG. Het daartoe strekkend wets- ontwerp, tot wijziging en verhoging der begroting van uitgaven voor 1905 ten behoeve van maatregelen in het belang van de econo- mische ontwikkeling van N. I. 18), draagt al de kenmerken van zijn solide financiële beginselen en zijn praktische zin.

Geen afrekening, geen terugzien naar het verleden, omdat men dan wel weet waar men begint, maar niet, waar men eindigt. Geen overname van oude lening of leningen .... Geen doorlopende sub- sidie, geen blijvende lasten voor Nederland.

Doch wel: een praktische daad. Bij de weldra volgende consoli- datie van indische vlottende schuld, die juist tot -+- f 40 miljoen was opgelopen, werd bepaald, dat rente en aflossing van de daartoe te sluiten lening zouden worden gedragen door Nederland. Daardoor werd Indië ontheven van dit deel zijner schuld en verkreeg het de gelegenheid om, zonder in slechter conditie te komen, een bedrag van f 40 miljoen op te nemen en te besteden voor buitengewone maatregelen.

Voor gewone uitgaven mochten deze middelen niet dienen; want gewone uitgaven moeten worden gedekt door gewone inkomsten.

Voor aanstonds productieve maatregel·en zou Indië zelf kunnen lenen. De steun van het moederland moest dienen voor maatregelen, die wel het economisch peil verhogen maar niet dadelijk rente op- leveren; waar Indië geen geld voor had en naar gezonde beginselen Qok niet voor mocht lenen, voor I'semi-productieve uit~aven", n.l,

(9)

1. niet onmiddelijk rendabele bevloeiingswerken;

2. emigratie van Java naar de buitengewesten;

3. landbouwcrediet;

4. verbetering van paardenras en veestapel;

5. wegenaanleg, ook in de buitengewesten.

In de werkelijkheid is het iets anders gegaan. Op de indische begrotingen tot 1916 zijn voor deze doeleinden (alsmede voor visserij-belangen en bebossing), onder het hoofd "uitgaven in het belang der economische ontwikkeling", posten uitgetrokken tot een gezamenlijk bedrag van f 46 miljoen, doch er behoefde niet voor te worden geleend. En ook na 1916 kon het aldus oegonnen werk voortgang vinden, al verdween het afzonderlijk hoofd uit de be- groting. Indië's financiële toestand had zich, mede dank zij een stijging van de producten prijzen en de nieuwe belastingwetgeving van minister FOCK, zo verbeterd, dat de gewone inkomsten de last hadden kunnen dragen 19).

Ook toen overtrof de uitkomst de verwachting.

Met de even vermelde uitspraak van de volksraad is het vraag- stuk voor de derde maal acuut geworden.

Dat deze roep thans geen weerklank zou hebben gevonden, kan men niet zeggen. Onder de leden der tweede kamer, die bij de behandeling van de indische begroting voor het lopend jaar het woord voerden, waren er ettelijke, die er van overtuigd bleken te zijn, dat Nederland meer voor Indië moest doen 20); in het verslag der eerste kamer over deze begroting leest men hetzelfde 21). De minister-president heeft de deur niet kortweg dichtgeslagen. Tegen- over de aandrang uit de tweede kamer heeft Z. E. zowel schuld- verwerping als eenzijdige renteverlaging en gedwongen conversie afgewezen - over devaluatie werd uiteraard zelfs niet gerept - maar: al verklaarde de premier ook zelf niet te geloven aan de mogelijkheid ener overneming van een gedeelte der indische schuld door het moederland of het op tafel leggen ten behoeve van Indië van f 20 miljoen, niettemin zou daarover gesproken kunnen worden, wanneer het moederlandse budget aan de orde zou zijn, in presentie van den minister van financiën 22).

Het vooruitzicht op een nadere behandeling van deze aangelegen- heid, dat deze woorden schenen te openen, is door de besprekingen, waartoe de indische directeur van economische zaken, Mr. G. H. C.

HART, in Maart j.1. overgekomen is, blijkbaar zeer verhelderd. Want wat uit diens uitlatingen ter persconferentie op 3 April j.1. in Amsterdam 23) wellicht reeds viel af te leiden, heeft sedert in vrij positieve vorm de weg naar de dagbladen gevonden; de nederlandse regering zou bereid zijn tot hulp. Er zou een plan in overweging zijn, volgens hetwelk Indië door het moederland zou worden ge- steund met een over drie jaar te verdelen bedrag van f 25 miljoen 24).

(10)

62

111.

Wil dit of een dergelijk plan verwezenlijkt worden, dan zal het nodig zijn het geheel vrij te houden uit de omklemming van een slingerplant, welke het zou kunnen verstikken: _ de afweging van wat Indië voor Nederland en Nederland voor Indië doet en wie nu wel de grootste bijdrage levert. Juist aan deze vragen is onlangs bij de behandeling van de indische begroting in de tweede kamer veel aandacht geschonken 25).

Op het crediet van Indië wordt dan gesteld, dat het een deel van zijn invoer, vooral textielinvoer, voor Nederland heeft gereserveerd.

Wanneer alle maatregelen, welke genomen zijn, en de enkele, welke nog in overweging zijn, tenvolle zullen hebben uitgewerkt, ver- wachtte de minister van koloniën daarvan een stijging van de nederlandse uitvoer naar Indië met rond f 15 miljoen, d.W.z. werk- gelegenheid voor enige duizenden mensen in Nederland.

Aan de moederlandse zijde van de rekening staat dan:

J. de garantie ten opzichte van de indische schuld, die voor het indische budget een verlaging van uitgaven met f 30 miljoen betekende;

2. een bijdrage in de lasten van de indische maritieme defensie van f 12 miljoen, die vroeger door Indië werden gedragen;

3. de last van de komende nieuwe uitgaven voor Indië's defensIe ter zee;

4. de handeJstractaten van de laatste tijd met Duitsland, Frankrijk, Tsjecho-Slowakije, Portugal, Denemarken, Polen, Italië en Amerika gesloten, waarbij voor Indië voordelen zijn verkregen, die met offers 26) van het moederland betaald moesten worden, al laten deze zich niet precies in een geldbedrag uitdrukken;

5. de clearing-verdragen, waarbij ook indische belangen betrokken zijn;

6. een verlaging van de crisisheffing op mais, tengevolge waarvan de prijs van het product in Indië op bijna het dubbele van tevoren kon worden gehandhaafd; een contingent voor indische cocosveekoeken even groot als dat van de nederlandse industrie;

krachtdadige stimulering van import van indische plantaardige vetten in Nederland.

Ik vrees, dat niet alle onderdelen van deze lijst op de onpartijdige beoordelaar de gewenste indruk zullen hebben gemaakt.

Want vooreerst: op Nederland, als het leidend deel van het koninkrijk, rust nu eenmaal de internationale behartiging van de indische belangen naast de eigen. Het heeft zich niet goedmoedig laten -inschakelen in de onderhandelingen met het buitenland als deel van het koninkrijk ten behoeve van Indië, het heeft daarbij een aan zich gehouden zelfstandige plicht vervuld. Uitgangspunt bij deze onderhandelingen is meermalen geweest de buitenlandse

Q~Qoeftl;! aa,n dl;! onmisbqre indische producten of ook Qet buiteTJ-

(11)

lands verzet tegen door Nederland genomen handelspolitieke maat- regelen; het was dan de taak van Nederland, als onderhandelaar, er ook voor zichzelf het beste van te maken. Dat daarbij zeker evenwicht werd betracht, is vanzelfsprekend en kan bij de onder- havige afweging geen gewicht in de schaal leggen.

Vooris dringt zich telkens weer de vlaag op, waar nu eigenlijk het indische belang begint en waar dat van het moederland eindigt.

Hoe grote geldelijke belangen Nederland bij de bloei en het voort- bestaan van de bedrijven en ondernemingen in Indië heeft, kwam in § I reeds ter sprake. Dat men dit in Indië niet uit het oog ver- liest, is vanzelfsprekend. Bij de waardering van alles wat "in het overzees belang" wordt gedaan, komt dit feit noodzakelijkerwijs om de hoek kijken. Anderzijds herinnerde de minister er aan, hoe b.v. de uitvoer van Indië naar Duitsland over Nederland loopt, ten profijte van nederlandse scheepvaart, nederlandse havens, handel en arbeid.

Evenmin kan gezwegen worden over het belang, dat een deel van het nederlands bedrijfsleven voor zijn grondstoffenvoorziening heeft bij de buitenlandse deviezen, die ter beschikking van Nederland komen en vaak alleen te verkrijgen zijn door de verkoop van indische producten in den vreemde.

En ten slotte stuit men bij de resultaten der gevoerde handels- politiek telkens op het feit, dat het moederlands bezit, de moeder- landse scheepvaart en handel, het moederlands bedrijfsleven en zijn onderdelen, onderling tegenstrijdige belangen hebben, die - al naar het geval ligt - nu eens niet, dan weer wel met het indisch belang evenwijdig lopen. Ook wanneer nu in een dergelijke strijd de eind- beslissing blijkt te stroken met het laatste, zal het niet altijd reëel zijn aan te nemen, dat juist dit de doorslag heeft gegeven en het moederland dus weer een offer voor Indië heeft gebracht.

Om al deze redenen is het den buitenstaander onmogelijk de gehele rekening als juist te aanvaarden, al is hij anderzijds niet in staat elk harer onderdelen op haar juiste waarde te toetsen. Van het hier ontvouwde standpunt is dit ook overbodig, omdat de vraag alleen kan zijn: Wat kan Indië doen?

Die vraag brengt ons tot de huidige toestand daar te lande.

IV.

Gelijk bekend, leven de ruim 60 miljoen zielen, die Indië's be- volking vormen, in verschillende economische sferen.

Een overgroot deel der inheemse bevolking leeft en werkt, naar traditie, van de verbouw voor eigen gebruik van de eigen inheemse gewassen en in het daarmede samenhangend inheems bedrijfsleven.

Daar wordt product geruild tegen product, arbeid betaald met pro- duct. De prijsschommelingen op de wereldmarkt hebben hier geen I;>etekenis; z~lfs de prijs op de inla,nd~e marj{t is meer fiçHef dan

(12)

reëel. Goede en slechte jaren wisselen elkaar af, naar gelang de oogst beter of slechter slaagt dan wel mislukt.

Doch over welhaast heel Java en Madoera, met hun 41.718.362 inheemse bewoners, en hier en daar in de buitengewesten met hun :±: 18 miljoen inheemse inwoners, IS de volkswelvaart slechts ten dele van de genoemde factoren afhankelijk. De bevolkingsdichtheid veroorlooft haar niet langer zich alleen op de traditionele middelen van levensonderhoud te verlaten, en ook waar dit nog mogelijk zou zijn, hebben de behoeften zich uitgezet buiten het oude minimum; er zijn nieuwe behoeften ontstaan, die alleen met geld bevredigd kunnen worden. Daarom treedt, met name op Java en Madoera, een deel der bevolking in verbinding met de westerse, de geld-sfeer, door verkoop van een deel van hare producten op de door de wereld- prijzen bepaalde markt, door beschikbaarstelling van haar arbeid in dienst van, alsmede door verhuur van gronden en lev'eranties aan het westers bedrijfsleven.

Hier kan worden gesproken van een gemengde sfeer.

Een kleiner deel van de bevolking leeft met de europeanen en de vreemde oosterlingen geheel in de westerse sfeer. Zij, .die hiertoe behoren, verdienen hun inkomen in geld, hetzij in overheids- of particuliere dienst, hetzij zelfstandig in beroep of bedrijf.

De tot heden verschenen publicaties over de resultaten der in 1930 gehouden volkstelling stellen ons in staat de in de drie sferen werkzame personen, zij het uiterst globaal en voorlopig, te schatten. In de westerse sfeer leefden in genoemd jaar 240.417 europeanen, waarvan op Java en Madoera 192.571; 1.348.749 vreemde ooster- lingen, waarvan op de genoemde eilanden 634.700; alsmede - op deze eilanden - -+- 6.200.000 inlanders 28).

Van hen waren in het genot van een eigen geldinkomen (mannen en vrouwen): van de eerste groep 85.321 (+ 2.29 I dienende en varende op in N. I. thuisbehorende schepen), van de tweede groep 506.087 en van de derde groep 2.209.351. In de publicaties der volkstelling heten zij kort, zij het niet fraai, beroepsbeoefenaars.

De europeanen vond men vooral in dienst van het land en de lagère rechtsgemeenschappen (-+- 30.000), voorts in de cultures en bedrijven (:±: 17.000), in de nijverheid (5000), in de handel (± 12.000) en in de vrije beroepen (± 12.000); -+- 6.000 leefden van vermogen, pensioen of onderstand. De overblijvende 3.500 zijn verdeeld over verkeerswezen, zelfstandige land- of tuinbouw, vee- teelt, huiselijke diensten enz.

De vreemde oosterlingen werkten met name in de handel (191.000), voor een ander belangrijk deel als zelfstandige landbouwers (Westerafdeling van Borneo), in de houtkapperijen (Riouwen Bengkalis), op ondernemingen en in mijnen (Cultuurgebied, Bangka en Billiton) (151.800), in de nijverheid (99.000); tussen -de 20 en 30.000 leefden van vermogen.

De groote aa,nta,llen uit de genoemde inheemse groep vindt men

(13)

in dienst van het land en de lagere rechtsgemeenschappen

(-+- 350.000), in de cultures (1.000.000), in de huiselijke diensten (291.554), in de nijverheid (155.491), in de handel (240.203), in de vrije beroepen (108.068); van hun vermogen, pensioen of onder- stand leefden er 30.527.

In 1925 waren in de inkomstenbelasting aangeslagen 78.611 europeanen, 394.971 oosterlingen en (over geheel Indië) 3.178.166 inlanders; het belastbaar inkomen bedroeg voor deze groepen onder- scheidelijk f 442%, 289Y2 en 862 miljoen; de belastingopbrengst was resp. f 25, 8% 'en 14% miljoen 29).

De betekenis, welke de conjunctuuromslag in 1929 voor deze sfeer had, spreekt duidelijk uit enige cijferreeksen.

Invoer Uitvoer

Jaren bruto gewicht waarde bruto gewicht waarde in 1000 K.G. in ft. 1000 iu 1000 K.G. in ft. 1000

1929 3.460.727 1.108.216

I'

10.185.170 1.446.420

] 935 30) 1.637.500 273.400 9.367.600 464.500

Het zijn vooral de producten van de ondernemingslandbouw, die getroffen werden; de uitvoer ervan slonk van

3.286.000 ton ter waarde van f 575 miljoen in 1930 tot 1.985.000 ton ter waarde van f 211 miljoen in 1934.

Evenwijdig hieraan verminderde het spoorwegverkeer:

1930: 103.669.000 reizigers en 15.976.000 ton goederen.

1934: 54.671.000 r,eizigers en 7.623.000 ton goederen.

Deze calamiteit deed de vennootschaps(winst-)belasting, die in 1929 f 51.565.000 opbracht, in 1935 - nadat het heffingspercentage verdubbeld was - vallen op -+- f 8.000.000. Een groot deel der ondernemingen en bedrijven werkt met v'erlies.

Het gevolg was drastische versobering, eerst in het particuliere, daarna ook in het ambtelijke: salarisverminderingen tot 50 %, ont- slag op grote schaal.

Eenige duizenden europese beroepbeoefenaars verlieten Indië 31).

Het aantal plaatsen in dienst van het land en de lagere rechts- gemeenschappen liep terug tot -+- 25.000, voor particuliere werk- nemers bleven -+- 30.000 plaatsen beschikbaar. Het aantal parti- culieren met zelfstandig inkomen zal op -+- 13.000, dat van hen, die leven van pensioen, onderstand of vermogen op -+- 8000 zijn te stellen. Tengevolge van de natuurlijke aanwas en de immigratie uit Nederland en het buitenland, is de europese bevolkingsgroep thans ongeveer even sterk als in 1930; zij telt -+- 10.000 werklozen, d.i. ± 12 % van het totaal aantal der arbeidskrachten.

Voor de oosterlingen ontbreken gedetailleerde cijfers. Hoe ver- woestend de crisi~ Qnder Qun handel heeft gewoed, laat zich 'niet

(14)

66

rechtstreeks benaderen. Doch de vermindering van het aantal hunner, dat in Indië een bestaan kwam zoeken, kan een aanwijzing zijn; het vi,el van 34.741 in 1930 op 8.287 in 1934.

In de panglongs liep het aantal timmerhout-bedrijven van 120 in 1929 op 66 in 1934 terug; de opgebrachte cijns in diezelfde jaren van f 681.000 tot f 189.000.

Het door europeanen en vreemde oosterlingen gedragen deel der inkomstenbelasting - waarvan de druk, door de crisisheffing eerst en door het herzi'en tarief later, met ± 80 % was verzwaard - wordt voor het lopend jaar op minder dan f 20 miljoen geraamd.

Voor de 2.209.351 inlandse beroepsbeoefenaars in deze sfeer moet men de inkomstenvermindering op meer dan 50

%

stellen en het percentage der ontslagenen op meer dan 25

%.

Zij hadden, voor- zover zij geen pensioen of ondersteuning genoten of bij in de westerse sfeer levende familie een onderdak konden vinden - een kleine minderheid - hun heil te zoeken in een terugkeer naar de traditionele sfeer.

Daartoe behoorden in 1930 35.518.302 zielen, waaronder 12.229.083 beroepsbeoefenaars. Onder hen waren 7.932.614 land- en tuinbouwers, terwijl 4.296.469 in andere richting werkzaam waren.

Uit deze groepen kwam het grootste deel van het door de inheemse bevolking van N. I. opgebracht deel der inkomstenbelasting; het was in 1925 - zoals hoger reeds werd opgegeven - f 14.460.000.

Voor de relatieve welstand van deze gehele groep is - gelijk ik reeds opmerkte - het welslagen van de oogst van het grootste belang. In zoover kon de crisis haar niet deren. Doch zeker

3Y2

miljoen der landbouwers en meer dan de helft der overige beroeps- beoefenaars is voor een groter of kleiner aanvullend inkomen van verdiensten in de westhse sfeer afhankelijk. Deze zès miljoen be- roepsbeoefenaars vormen op Java en Madoera de gemengde sfeer;

zij representeren 15 miljoen monden.

En hier heeft de crisis een uiterst pijnlijke vermindering van inkomsten gebracht: door een val van de prijs der landbouwpro- ducten op de wereldmarkt, door een verlaging van de verdiensten met 75 % en een vermindering van in geld betaalde werkgelegen- heid met zeker 50 %.

, In twee cijfers uitgedrukt, wil dit alles zeggen, dat, terwijl te voren -+- 20 miljoen monden uitsluitend op de inheemse bronnen van levensonderhoud waren aangewezen, dit aantal met ± 9 miljoen (waarvan 1

Y2

miljoen uit de wetserse sfeer en

7Y2

miljoen uit de gemengde sfeer) d.i. met 45 % is gestegen.

Daarbij is het aanvullend geldinkomen van nog eens

7Y2

miljoen monden tot op

14

gedaald. En desondanks moest, ter verkrijging van het onmisbare minimum aan geld, ten koste van de eigen voeding, een grooter deel van het inheems product worden te gelde gemaakt 32).

Ziet hier dan de ontstellende achtergrond van al die onrustbarende

(15)

berichten, die periodiek uit welhaast alle delen van Java en Madoera door de pers ter kennis van het publiek komen 33). Dit zijn geen op zich zelf staande plaatselijke verschijnselen, die er op zouden wijzen, dat hier en daar de toestand tijdelijk zorgwekkend is of kan worden; het zijn alle uitingen van één algemeen verschijnsel: de diepe verarming van de javaanse en madoerese bevolking. Dat de onderlinge verbondenheid nog zovelen in de traditionele sfeer heeft kunnen opvangen, was een zegen en grensde aan het wonderbaar- lijke. Maar over het resultaat make men zich vooral geen illusies 34).

De "voedselsituatie" moet over de gehele linie, voor wat deze eilanden betreft, worden bewaakt. In de hem eigen voorzichtige woordenkeus zuchtte de directeur van economische zaken aan het eind van het vorig jaar 35) :

"De toestand van de bevolking op Java is zowel tengevolge van bevolkingsaanwas en verminderde werkgelegenheid eenerzijds en een misschien veelal onvermijdelijk laag loonpeil anderzijds, in verschil- lende streken zeker nog niet rooskleurig. Het Departement van Economische Zaken volgt de situatie nauwkeurig en, waar noodig en eenigszins mogelijk wordt aanstonds hulp verleend, in samen- werking met het Binnenlandsch Bestuur ter plaatse. Op dergelijke voorstellen voor economische hulpverleening wordt door de regee- ring steeds met bijzondere snelheid beslist ....

"Soms kan ik echter niet ontkomen aan den indruk, dat het Departement wel eens wat laat kennis krijgt over een minder gun- stige voedselsituatie".

Veelbetekenend is ook, dat de gemiddelde sterkte van de bevolking der 26 grote strafgevangenissen over I 930/1935 een stijging toonde van niet minder dan 42 % 36).

Zo wordt het begrijpelijk, dat in 1934 op een landrente-aanslag van f 33.346.000 een crisis-ontheffing van niet minder dan f 11.856.000 moest worden verleend.

Wanneer dan van de inheemse bevolking van Indië toch nog verwacht wordt, dat zij in het lopend jaar aan loonbelasting en (voor de hogere inkomens) inkomstenbelasting circa f 20 miljoen zal opbrengen, is het zonder meer duidelijk - over 1925 was het vergelijkbare cijfer f 14Y2 miljoen - dat daarmede de uiterste grens voor het minst is bereikt.

Als eenig lichtpunt kan tegenover dit alles worden gesteld, dat het index-cijfer der kleinhandelsprijzen van enige inheemse en uit- heemse verbruiksartikelen gedurende de jaren 1929/1934 viel van 161,5 en 147,7 op onderscheidelijk 85,4 en 95,4. Het index-cijfer der kosten van voeding van een europees resp. inlands gezin vertoonde over hetzelfde tijdvak een daling van 166,4 en 156,9 tot ondersch.

92,6 en 60,8.

Zijn er dan inderdaad geen verdere lichtpunten? Staat Indië dan niet aan de vooravond van een opleving, misschien wel van een herstel?

(16)

68

Ten einde zich over deze vragen een oordeel te vormen kan men niet beter doen dan te luisteren naar wat deskundigen uit de be- trokken bedrijfstakken daarover in de laatste maanden in het open- baar hebben medegedeeld.

Ik begin over de cultuur, die voor java van eminente betekenis is:

de suiker. Over haar vooruitzichten komen in een recente publicatie van het Soerabaisch Handelsblad 37), waaruit ik reeds het een en ander heb aangehaald, belangrijke gegevens voor. De totale exploi- tatierekening van de java-suikerindustrie beliep in de jaren 1928 en 1929 rond f 250 miljoen p. j.; voor de gesaneerde industrie zal dit cijfer, als gevolg van haar inkrimping met 50

%

en een verdere halvering van haar exploitatie-uitgaven, f 66 miljoen niet te boven gaan. Vroeger gaf zij aan 4200 europese employees werk, die aan salarissen een bedrag van f 19 miljoen verdienden; in de toekomst zal deze europese staf niet sterker zijn dan 1700 man met een gezamenlijk inkomen van ± f 6 miljoen.

Het vaste inlandse personeel bestond in 1929 uit 60.000 man met een loonbedrag van f 19 miljoen; deze cijfers zullen terugvallen op minder dan 25.000 en f 5 milj oen. In 1929 werd een bedrag van f 130 miljoen aan de inlandse bevolking uitgekeerd als grondhuren en lonen; dit zal in de toekomst de f 35 miljoen niet overtreffen.

Over de vooruitzichten in de Sumatra-tabak, de palmolie, de rub- ber, de thee en de vezel bracht het Bataviaasch Nieuwsblad 38) onlangs een uiteenzetting. Volgens deze valt in de tabaks- en palm- olie-cultuur een duidelijke economische verbetering te constateren, in de rubber heeft de streng doorgevoerde sanering reeds zodanige resultaten gehad, dal bij verscheidene ondernemingen zelfs een zekere exploitatie-winst wordt gemaakt. Door versobering in salaris en exploitatie - met het nieuwe handelsverdrag met de Verenigde Staten op de achtergrond - is de tabakscultuur op lonende basis gekomen. Zeer bevredigend is de situatie in de oliepalmcultuur. De vezelcultuur ziet zijn prijzen aanmerkelijk verbeterd en zijn uitvoer sinds medio 1935 belangrijk toegenomen. De theecultuur zal op Sumatra een hoge vlucht nemen.

Maar nu de cijfers. Van de 2200 employees, die vóór 1930 in het Cultuurgebied, Atjeh en Tapanoeli werkten, zijn slechts 800 over.

Thans worden geleidelijk nieuwe assistenten aangenomen, wier aan- tal op 40 kan worden geschat.

Over de koffie, waarvan in totaal ± 500.000 zielen afhankelijk zijn 39), behoeft niets te worden gezegd. De inkt van nederlands staatsblad no. 750 van dit jaar, waarin de crisis-invoerheffing op koffie tot steun der indische koffie-ondernemingen is geregeld, is nog nauwelijks droog.

Ten besluite volge hier dan nog eens de door den minister van koloniën bevestigde 40) verklaring, waartoe een indische reis den heer j. S. C. KASTELEYN aanleiding gaf 41) :

"Wij kunnen gerust zeggen: tot nu toe heeft de javaan ons door

(17)

dezen moeilijken tijd heengeholpen, door zonder murmureeren voor steeds lager loonen te werken ... Maar thans schijnt de grens be- reikt en laten wij de oogen niet sluiten voor de armoede, die reeds geleden wordt, en voor een ondervoeding, die van een leven van een paar centen daags het gevolg moet zijn ... Dergelijke loon en mogen niet mede de basis voor dividendbetaling zijn".

Zoveel moge voldoende zijn om ons, wat de naaste toekomst gaat brengen, klaar voor ogen te stellen. Er zal ongetwijfeld een ver- betering komen, omdat de bestaande onzekere toestand zal worden gestabiliseerd en dragelijk gemaakt. Voor verdere verslechtering behoeft, indien misoogst verre blijft, niet langer vrees te bestaan.

Maar daarmede is alles gezegd.

Hierin ligt tevens een antwoord opgesloten op de aan het slot van de vorige paragraaf gestelde vraag. Er zal nog veel moeten veranderen, voordat van Indië enig daadwerkelijk offer ten bate van het moederland zou mogen worden gevraagd. Integendeel zal het moederland zich moeten afvragen, wat het zelf zal kunnen bij- dragen om Java's bevolking iets verder van de rand van de voedsel- nood te verwijderen.

Juist omdat de toestand overzee zich stabiliseert, wordt dit vraag- stuk actueel en dringend.

V.

Daarbij zal allereerst de staat de'r indische openbare financiën de aandacht moeten hebben.

Het deflatie-proces, waarvan de vorige paragraaf getuigenis af- legde, weerspiegelt zich in de cijfers der landsbegroting.

;1 aren

Gehele dienst in ft. 10110

Gewone dienst

in f1. 1000 in ft. 1000 I

Bnitengewone dielIst

I---~----~---I----~---~---

Uitgaven I va~~l~tel1 I Slot Uitgaven J va~~!tcll I Slot Uitgaven I va~:!~en I Slot

1929 !904.593

848. 529 1 --56.064 ! 832.54~

840.904! +8.3561 72.045 ! 7.626 1- 64.420

H):l6~~) 476.613 435.S28 --40.784 1!55.353!414.764 --40.589 21.2ÛO 21.064 195 De cijfers leren, dat de uitgaven voor de gewone dienst zijn terug- gebracht tot 54,20 % van die van 1929. De gewone ontvangsten liepen terug op 49,34 % van die van genoemd jaar. Er blijft een gaping, die ons voor de vraag stelt, hoe zij te verklaren is. Deugde de methode niet of is zij niet consequent genoeg gevolgd?

Bij nadere ontleding van de begrotingscijfers behoeft men omtrent het antwoord niet lang in het onzekere te verkeren.

Twee groepen van posten aan de uitgavenzijde der begroting zijn aan het deflatieproeces ontsnapt, tesamen van zodanige omvang, dat zij een absoluut beletsel opleveren voor een volledige sanering van de indische financiën. Het zijn de posten voor de pensioenen en voor de indische schuld 43).

(18)

70

Jaren Rente en Burgerlijke Milit. en marit. Totaal aflossing pensioenen pensioenen alles in ft. 1000

1929 84.833 29.127 32.301 146.262

1936 77.207 25.978 23.159 126.344

Het is zonder meer duidelijk, dat een verlichting van f 20 miljoen p. j. als op deze vaste lasten in 6 jaar - en voornamelijk op de pensioenen - is bewerkstelligd, in een tot op de helft gevallen budget onvoldoende is. Deze lasten vormden in 1929 28,35

%

van een totaal aan zuivere gewone uitgaven van f 515.033.484; voor 1936, nu deze uitgaven zullen verminderen tot f 336.602.747, is het percentage opgelopen tot 37,5. Het is onmogelijk in het overige deel van het budget nog zo te snoeien, dat de begroting kloppend wordt;

het is evenzeer onmogelijk - de vorige paragraaf spreekt, wat dit betreft duidelijke taal - de landsinkomsten met dit doel nog op te voeren.

De vraag, waarom dok in dit deel van het budget niet even door- tastend ingegrepen is als in het overige, brengt ons weer in de verhouding tussen moederland en overzees gebied.

Indië - .wij zagen het - antwoordde op de crisis met vrijwel onbelemmerde deflatie; het heeft nagenoeg een toestand van nieuw, zij het nog pijnlijk, evenwicht herwonnen. Dit is op zich zelf geen grote verdienste, want het had geen keus. Noemenswaardige reser- ves, waarop het enige jaren zou kunnen teren, heeft het niet kunnen vormen, als gevolg van de richting, welke zijn economische ont- wikkeling al sedert eeuwen genomen heeft; de vermogensbelasting, die van 1932 dateert, zal voor het lopende jaar nauwelijks 9 ton opbrengen.

Voor Nederland stond'de zaak anders; overwegende staatkundige bezwaren verzetten zich tegen onbelemmerde deflatie 4'4) en er was keus in andere richting. Want Nederland is nog steeds een der rijkste landen van de wereld. In 1933 bedroeg het nationaal ver- mogen nog -+- f 20 miljard en het nationaal inkomen f 4Y2 miljard.

Daarom was het hier te lande mogelijk de weg der beheerste deflatie in te slaan en zowel uit openbare als particuliere middelen in velerlei richting steun te verlenen.

In 193646 ) zal het land aan subsidies en extra- subsidies ten behoeve der werkloosheidsverzeke- ring een bedrag uitkeren van

Door rijk en gemeenten tesamen zal aan werk- lozensteun worden besteed

aan werkverschaffing

In de uitgaven voor de armenzorg - in totaal f 110 miljoen - zal de overheid bijdragen

Voor werkverruiming werd een werkfonds in- gesteld van .

"

"

"

llY2

miljoen.

90 miljoen;

38 miljoen.

82Y2 miljoen.

60 miljoen.

(19)

Be provincie Noord-Holland laat aan wegver- betering over 5 jaar een bedrag verwerken van en aan kanalen . . . .

De provincie Zuid-Holland heeft voor het lopende jaar ten behoeve van wegverbetering uitgetrokken. . . .

Voor steun aan de scheepvaart door het land is voor 1936 gerekend 47) op

de steun aan de nijverheid 47) vraagt een offer van. . . . terwijl de steun aan de landbouw voor dit jaar

f 30 miljoen;

"

7 miljoen.

"

3 miljoen.

"

8,2 miljoen;

"

miljoen,

is begroot op 48) ,,185 miljoen.

Er is uiteraard een principieel verschil tussen de steun aan de landbouw en de industrie, die rechtstreeks door de consument wordt opgebracht en de overige steunbedragen, die op de belastingbetaler drukken, doch hierbij behoeft in dit verband niet te worden stil- gestaan.

Een der gevolgen van deze maatregelen is, dat het prijzenpeil in Nederland, indien al van een daling kan worden gesproken, toch slechts langzaam daalt.

Voor een nederlandse regering, die volgens dit systeem: interen tot het winnen van tijd, de nederlandse moe}lijkheden tracht te over- winnen, moet het uiterst moeilijk zijn de noodzakelijkheid in te zien om indische aangelegenheden op de andere - voor Indië alleen mogelijke - wijze aan te vatten, met name wanneer een dergelijke beslissing ook in Nederland zelf gevolgen heeft. Hierin moet de verklaring gevonden worden van het feit, dat het derde ministerie RuyS DE BEERENBROUCK (10 Augustus 1929- 26 Mei 1933) zelfs niet heeft kunnen besluiten tot een bescheiden poging om de indische pensioenen op een voor Indië draagbaar peil terug te brengen.

Het huidig kabinet heeft de noodzakelijkheid daarvan wel inge- zien, doch ook dit was gebonden èn door het nederlandse prijzen- peil - men denke aan het groot aantal der hier te lande gevestigde indische gepensionneerden - dat zoveel hoger ligt dan het indische èn door de in de nederlandse sfeer heersende opvattingen, zodat het de tweede fase der verlaging tot 1937 heeft moeten uitstellen.

De op de pensioen-posten van het indisch budget sedert 1929 ver- kregen verlaging, die aan de hand van de gegeven cijfers op ruim f 12 miljoen kan worden gesteld, is zodoende te laat verkregen en onvoldoende gebleven, ook al omdat zij vooral een verschuiving van lasten naar de toekomst betekent.

Met de indische schuld is het nog ernstiger gesteld. Rente en aflossing vergden in 1929 reeds meer dan 16 % der zuivere gewone landsuitgaven ; zij vormden toen reeds een loodzwaar blok, omdat verschillende onderdelen van de landsdienst hun aandeel daarin niet konden opbrengen. Doch toen kon het ontbrekende uit de andere landsmiddelen worden aangevuld. Daaraan viel bij het doorzetten

(20)

12

van de CriSIS niet meer te denken. Ware Indië geheel 'zetf~tandig

geweest, dan zou het Of, naar het voorbeeld van zeer geziene staten, eigenmachtig in de schuldverplichtingen hebben moeten ingrijpen, Of, op het voetspoor van andere landen, in overleg met zijn schuld- eisers, tot een minder bezwarende, afdoende regeling zijn gekomen.

Dat dit niet geschiedde, hebben Indië enerzijds en de schuldeisers anderzijds aan het moederland te danken. Nederland heeft royaal voorgeschoten, wat Indië tot dekking van zijn uitgaven boven de opbrengst van de eigen middelen nodig had; de indische schuld, die einde 1929 f 1.023,437 bedroeg, was einde van het vorige jaar aan- gegroeid tot f I

Y2

miljard.

Het zittend ministerie heeft het daarbij niet gelaten, het heeft een conversie bewerkstelligd, die een verlichting van de schuldverplich- tingen met f 30 milj oen bracht, zij het ten dele ten laste van de toekomst.

Dit alles ware niet mogelijk geweest, zo Nederland zich niet voor rente en aflossing van nagenoeg de gehele schuld garant had ge- steld. Het bewees Indië daarmede een dienst van grote waarde, al ontbreekt de "maar" helaas niet. Van nederlandse zijde gezien paste deze maatregel in de nederlandse crisis-politiek; zij diende niet het indisch crediet, dat in de staat bleef, waarin het was geraakt, doch het nederlandse, dat onder een gedeeltelijk in gebreke blijven van Indië ongetwijfeld zou hebben geleden; het voorkwam een reëel offer van de zijde der in hoofdzaak nederlandse crediteuren 49).

In de indische - door noodzaak voorgeschreven - crisis-politiek paste de maatregel - en ziet hier de zoeven bedoelde "maar" - echter niet, omdat deze achter bleef bij wat voor de indische finan- ciën onvermijdelijk was en de moederlandse garantie verder door- tasten onmogelijk maakte. Want 22) eenzijdige renteverlaging en gedwongen conversie zijn onmogelijk geworden, omdat de indische schuld is geworden tot een onderdeel der nederlandse schuld. En over het lot daarvan kan nu alleen in Nederland, naar nederlands inzicht in zijn plichten en belangen, worden beslist. Van deze situatie zijn de even aangehaalde moties een rechtstreeks uitvloeisel.

De minister van koloniën besloot zijn rede op 27 Februari j.l.

in de tweede kamer met de woorden 50) :

"Wie schulden maakt, moet die schulden betalen tot aan de uiterste grens van zijn kunnen. En wie ophoudt te betalen door een eenzijdigen maatregel, wat iets anders is dan een regeling, die bij onderling overleg is tot standgekomen tusschen schuldeischers en schulc!enaren, is zijn krediet kwijt en brengt zich zelf, vooral in deze tijden, in de allergrootste moeilijkheden".

Deze juiste uitspraak kan thans, aan de hand van p,e inhoud van

§ IV, worden vervolledigd. Indië is door zijn openbare schuld boven de uiterste grens van zijn kunnen belast. Het woord is. thans aan de borg. Want wie A zegt, moet B zeggen.

(21)

In het voorafgaande kwam met een enkel woord reeds de contin- gentering ter sprake, welke Indië op bepaalde onderdelen van zijn invoer, die tesamen een vrij belangrijke lijst 51) vormen, ten be- hoeve van de moederlandse industrie toepast en voor Nederland een stijging van zijn export met -+- f 15 miljoen betekent, d.w.z.

werkgelegenheid voor enige duizenden personen hier te lande.

Zij snoert - en dat is een van haar goede zijden - de beide rijksdelen nauwer aan één.

Wat zijn echter de gevolgen voor Indië? Brengt zij voor dit land niet mede een verdringing van goedkope - zij het vreemde - door duurdere tot een zodanig bedrag, dat de gevolgen daarvan in het prijzenpeil op al te bezwarende wijze tot uiting komen? M.a.w.

bedreigt ook hier de verhouding met Nederland en het moederlands belang niet het consequente saneringsproces en de daardoor in Indië bereikte nieuwe evenwichtstoestand ?

Het is voor een buitenstaander, bij gebrek aan exacte gegevens, niet wel mogelijk zich daarover een scherp oordeel te vormen. In het laatste verslag der commissie voor indische zaken uit de tweede kamer 52) kan men daaromtrent de geruststellende verzekering vinden, dat de bedoelde quota vermoedelijk geen of slechts geringe prijsstijging veroorzaken en dat de overheid de prijzen bewaakt.

Bij de schriftelijke behandeling van de lopende indische begroting, heeft de minister van koloniën zich aan een directe verklaring ter zake onttrokken en, onder vooropstelling van het belang der be- volking, medegedeeld, dat de invloed van de textielcontingenteringen, ook op het batikbedrijf, de bizondere aandacht der indische regering had en dat overleg gaande was ter verzachting zo mogelijk van de geldelijk nadelige invloed ervan 53).

Bij de mondelijke beraadslaging erkende de minister 54), dat de contingenteringen ten behoeve. van het nederlands bedrijfsleven, voornamelijk de textielindustrie, in Indië belangrijke zwarigheden in het leven hadden geroepen, doordat op de binnenlandse markt een verhoging van prijs was ontstaan. Voor de inheemse batik- industrie waren die gevolgen zo ingrijpend, dat de indische regering er toe had moeten besluiten een door Nederland te vergoeden crediet ad f 813.000 op de begroting uit te trekken 55), ten einde voor deze nijverheid de prijs der uit Nederland betrokken grond- stoffen te kunnen verlagen.

Representeert dit bedrag van 8 ton nu het gehele offer, dat deze hulp voor de moederlandse industrie aan Indië oplegt?

De publieke opinie daar te lande meent te dezen aanzien niet in het onzekere te verkeren en een meer algemene voelbare prijs- verhoging, juist tengevolge van deze contingenteringen, waar te nemen.

Zij · ondervindt deze als een onbillijke, door de moederlandse

(22)

,74

maatregelen ten behoeve van I"dië slechts zeer onvoldoende ge- compenseerde, belasting, Hier ligt het grote wrijvingsvlak tussen de beide gebiedsdelen, omdat de wederzijdse woordvoerders uit twee verschillende denkwerelden tot elkaar spreken: Nederland leeft onder een, als welhaast onvermijdelijk aanvaard, grotendeels kunstmatig opgehouden prijzenpeil - Indië is, door harde noodzaak, aangepast.

De indische zienswijze heeft zich in de volksraad bij iedere nieuwe of vernieuwde contingenteringsmaatregel op telkens krachtiger wijze geuit.

Zij is ten slotte, na uitvoerige besprekingen op 16 en 17 Maart jJ.

in het college van gedelegeerden, in een tweetal nieuwe moties tot uitdrukking gebracht 56). De tweede, een ware wanhoopskreet 57), zal eerst in de komende oost-moeson-zitting in behandeling komen, de eerste is verzacht en aangenomen 58). In deze laatste werd de regering verzocht er bij het opperbestuur op aan te dringen de economische samenwerking tussen de beide gebiedsdelen te baseren op de rechtvaardige grondslag, dat het moederland Indië op af- doende wijze in zijn huidige financiëele en economische omstandig- heden steune en voorts in afwachting van nadere regeling ter zake niet verder te gaan met het treffen van nieuwe ma'atregelen van c.ontingentering en Iicentiëring, welke immers vrijwel steeds tot on- vermijdelijk gevolg hebben een verhoging van de levenskosten .in indië ten bate van moederlandse en buitenlandse industrieën.

Het ontbreekt niet aan aanwijzingen, dat men zich in Indië ten aanzien van de prijsverhogende werking van de contingenteringen niet geheel heeft vergist. Zij zijn te vinden in verschillende uit- latingen der indische regering bij de behandeling in volksraad en gedelegeerden van daarop betrekking hebbende regelingen 59).

Het kan dap ook geen verwondering wekken, dat op de in § II reeds genoemde persconferentie van 3 April j.1. 23) gevraagd werd naar de zwaarte van deze last; de steller van de vraag noemde een cijfer van f 20 miljoen p. j. Mr. HART gaf te verstaan, dat hij het genoemde bedrag te hoog vond, doch dat het offer aan- zienlijk was.

Bij de besprekingen, welke in de beide evenbedoelde moties uit- liepen, heeft de indische regering een nauwkeurige berekening van dit offer en mededeling van de uitkomsten dezer berekening aan de volksraad toegezegd. In afwachting daarvan ben ik geneigd om, afgaande op het sedert ruchtbaar geworden steunplan en wat daar- aan voorafgegaan is, de druk te stellen op 1/3 maal f 25 miljoen

=

-+- f 8 miljoen p. j.

Het ontstaan van het plan ontslaat mij int)Jssen van de ver- plichting het verband tussen de contingenteringen en de sanering van Indië's financiën nader in het licht te stellen.

(23)

VII.

Zijn de feiten in het voorafgaande overzicht juist weergegeven en gerangschikt, en bestaat daartussen het verband, dat ik heb trachten te leggen, dan zal Nederland

in de grote belangen, welke het in Indië heeft (§ I) - in Japan zou men spreken van de met alle nationale krachten te beschermen

"levenslijn" - ;

in de economische toestand van het overzees gebied" en zijn be- volking (§ IV);

in de staat der indische financiën (§ V);

en, niet in de laatste plaats, in de druk, die aan de indische contingenteringen te zijnen behoeve verbonden is (§ VI)

evenzoveel klemmende argumenten vinden tot hulp aan Indië.

Deze zal niet langer kunnen worden verleend bij wijze van geld- lening, doch moeten geschieden á fonds perdu; zij mag geen crisis- steun zijn als in V vermeld, haar opzet moet zijn om, binnen de algemene lijnen der regeringspolitiek, een begin te maken met een afdoende regeling van zaken. De ervaring, in soortgelijke omstan- digheden in vroeger jaren met het verlenen van bijstand aan Indië opgedaan (§ 11), kan daarbij bemoedigend werken.

Het is uitermate verheugend, dat de bereidheid om dit moeilijke punt onder de ogen te zien in verantwoordelijke kringen aanwezig is en het strekt de regering tot grote eer, dat zij, ongeacht de druk der nederland'se moeilijkheden, voornemens is het overzees gebied met een over drie jaar te verdelen bedrag van f 25 miljoen tegemoet te komen. Deze som te kwalificeren, gelijk door een indisch pers- orgaan is geschied, als "fooi", acht ik schromelijk onbillijk; zo wordt aan de ernst van het vraagstuk geen recht gedaan.

Toch zal, ook naar mijn oordeel - en ware het anders, deze voordracht zou niet gehouden zijn - het genoemde bedrag onvol- doende blijken te zijn.

Het draagt te zeer het karakter van compensatie voor de op Indië door de contingenteringen gelegde druk, het houdt te weinig reke- ning met de overige hierbij in aanmerking komende fac.toren.

Het minimum, dat nodig is en thans beschikbaar moet worden gesteld, kan, naar mijn overtuiging, niet lager worden gesteld dan voorshands f 30 miljoen per jaar.

Den buitenstaander zonder enige politieke verantwoordelijkheid past uiteraard grote bescheidenheid, waar het gaat om beschikking over de openbare middelen. Toch meen ik, nu het plan nog in voor- bereiding is te moeten spreken, opdat, wanneer de beslissig valt en ho'e zij ook moge vallen, ook de waarde der hier aangevoerde argumenten zal kunnen zijn gewogen.

Wie het voorlopige plan gaat amenderen, zal voor alles het ge-

va~r moeten vermijden, dat het hoofd opsteekt, zodr~ het goede

(24)

76

hart de beschikking over nieuw geld krijgt. Het is zo verleidelijk te trachten daarmede, onder verwaarlozing van de directe eisen der situatie, lndië's maatschappelijke uitrusting op het gebied van onderwijs, volksgezondheid, arbeidsinspectie e.d.g. op peil te houden of te brengen. Hieraan mag echter niet worden gedacht. De fout van de vorige periode is geweest 60), dat men te vlug, te westers, te veel had nagestreefd, zich niet scherp genoeg op Indië zelf, zijn meest dringende noden, zijn typische maatschappij-ordening, zijn beperkte mogelijkheden had ingesteld. Voor een gezonde toekomst, een natuurlijke groei moet dit het uitgangspunt zijn. De harde feiten wijzen zelf uit, waar thans het evenwicht ligt: zij laten zich niet straffeloos verwaarlozen. Zou men thans met moederlandse steun boven het evenwichtspunt trachten te komen, dan anticipeert men alweer -op een onzeker verloop der zaken. De hoop is dan, dat het middelen-accres zo ruim zal zijn, dat men niet alleen de verdere ontwikkeling zal kunnen bijhouden, doch tevens de steun zal kunnen missen. Een ijdele verwachting! Er zou een blijvende geldelijke afhankelijkheid ol\tstaan, die voor beide partijen onaanvaardbaar zou zijn: voor Indië, omdat een dergelijke subsidiëring altijd precair moet blijven en, bij plotseling ophouden, erger rampen veroorzaakt dan van niet-verlening het gevolg had kunnen zijn; voor het moeder- land, omdat het zich èn met het oog op de eigen moeiijkheden èn de eigen toekomstige noden tot een dergelijke vaste steun niet binden kan. Ten aanzien van Suriname is de bestaande verhouding mogelijk, omdat het daar om relatief kleine bedrag~n gaat, voor Indië valt aan navolging niet te denken. Zij, die in de huidige om- standigheden aandringen op verbetering van de overheidsvoorzie- ning in openbare verzorging, zullen meer vruchtbaar werk kunnen verrichten door het hunne bij te dragen tot eenvoudiger, beknopter en daardoor goedkoper maken van de bestaande organisaties en inrichtingen. Hoe zwaar het moge vallen, de beproefde regel van IDENBURG: gewone uitgaven gedekt door gewone inkomsten, zal gehandhaafd moeten blijven; alleen de schuld-aflossing zal, in de bestaande nood, buiten het gewone budget moeten blijven. Slechts wanneer hieraan ten volle wordt vastgehouden, zal het ' door mij genoemde bedrag met volle vrucht beschikbaar kunnen worden ge- steld. De laatste bezuinigingsétappen zullen, als men op de laatste persberichten uit Indië mag afgaan, in \937 gelukkig zijn afgelegd, al is de inwendige begrotingsstructuur nog allesbehalve f'eiIloos. Is de begroting, behoudens bedoeld voorbehoud, kloppend, dan kan de hulp zich met blijvend succes op de punten richten, waar zij on- misbaar is geworden, vooreerst op de last, die rente en aflossing van schuld veroorzaken. Het is niet voldoende, dat de toestand is bereikt, dat geen schuldvermeerdering meer plaats vindt, van even- wicht in de indische financiën zal eerst gesproken mogen worden, wanneer schuld en rentelast blijvend verminderen. Dan zal matiging kunnen intreden in de bijdragen, welke de overheid van Indië's

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

2e. hel getuigen ol belijden van hun geiooi door leden der Christelijke Gemeente, onafhankelijk van den zendeling. De eenige grond, waarop art. 177 berust en

Het wegenvraagstuk in Ned.-Indië. Om verschillende redenen valt het te waardeeren, dat het Indisch Genootschap in een van zijn samenkomsten van dit seizoen het

Het is speciaal aM de o nderzoekingsgave van Mr. Soekasno en Mr. en aan het vertrouwen dal zij aan hun lendgenooten wisten in te boezemen, te danken dat

is an administrative machine; yours in an instrument of government. Our aim is negative - to suppress disorder; yours is positive - to maintain order. It would be

Joekes wijst er nogmaals op, dat de opmerking van den vorigen spreker ten aanzien van de verdeeling der gemeente in kampongs theoretisch juist is, maar dat

van de veld politie ware opgedragen, van een dergelijke bevoegdheid van lager orde wel het gewenschte gebruik zou willen maken. Hoofd- zaak is, dat hij de beschikking

De inheemsche staten noch de bevolking van het rechtstreeks bestuurd gebied zouden wenschen dat Engeland zich terug trok; zij voelen zich veilig onder Engeland's

1.. deel 13 van het tractaat&#34; van Versailles en de daarmee overeenkomen- de gedeelten der andere vredesverdragen uitvoerig geregeld is. Ook in deze regeling klinkt