• No results found

INDISCH GENOOTSCHAP.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "INDISCH GENOOTSCHAP. "

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

50

,

INDISCH GENOOTSCHAP.

VERGADERING VAN 5 APRIL 1935.

Blz. 83-103

De "incorporatie" van de zelfregeerende

landschappen in Engelsch-Indil!. '

'S-ORAVENHAOE

MARTINUS NIJHOFF 1935

-

,

(2)

"

\

.

,

, '

-

(3)

INDISCH GENOOTSCHAP.

VERGADERING VAN 5 APRIL 1935.

De Voorzitter, prof. dr.

J.

H. Boeke, opent te B u. n.m. de ver- gadering. De notulen van de vorige bijeenkomst worden vervolgens goedgekeurd.

In aansluiting met de in de vooralgaande zitting gedane mede- deelingen, inzake gevoerde onderhandelingen met het Koninklijk Instituut voor de Taal-, Land- en Volkenkunde van· Nederlandsch Indië, kan thans het navolgende worden bericht.

De gevoerde besprekingen 'hebben een in alle opziohten g·unstig verloop gehad. Aan het K. 1. d.ient in dit verband dank te worden gebracht voor de tegenover het 1. G. aangenomen welwillende houding.

De bijdrage aan het K. I. uit te keeren is, met ingang van het nieuwe vereenigingsjaar, tot een bedrag ad f 100.- gereduceerd.

Daarnaast wordt een recllt tot gebruik van de bibliotheek van het K. 1. aan· leden van 'het 1. G. verleend, tegen het geringe bedrag ad I 2.50 per jaar. Aan de z.g. 'bibliotheekleden van het 1. G. zullen, na voldoening van voormelde vergoeding, door bemiddeling van het personeel van ,het 1. G., terzake kaarten worden uitgereikt.

Het woor·d wordt daarna verleend aan den heer mr. F. M. Baron van Asbeck, tot het 'houden van een inleiding betreffende:

De "incorporatie" van de zelfregeerende landschappen in Engelsch-Indië.

Mijnheer de voorzitter,

Een van de moeilijkste vraagstukken van de Voor-Indische staats- hervorming, die op het oogenblik Engeland en Indië bezighoudt, is wel hoe een band te scheppen tusschen het Britsche Indië, zooals de Engelsehen het noemen, en aan den anderen kant het Indische Indië, de Indische staten, alle van verschillende grootte en geaard- heid, die wij meestal aanduiden onder den verzamelnaam van zelf- regeerende landschappen. Het is daarom zoo'n moeilijk vraagstuk, omdat deze twee deel en, hoewel beide Indisch, door den loop der geschiedenis een geheel uiteenloopend lot hebben beleeld en zulke kenmerkende verschillen vertoonen.

Het Britsche Indië wordt sedert de dagen der Oostindische Com- pagnie door een uitheemsch gezag bestuurd, eerst van bovenaf,

(4)

84

geleidelijk met toenemende medewerking van de bovenlaag der ge- regeerden, tot het huidige half-parlementaire stelsel toe; doch nog altijd is het Britsche Indië een eenheidsstaat, zeer centralistisch gebouwd. De nieuwe constitutie wil den centralistischen bouw deconcentreeren uit den huidigen eenheidsstaat, omgebouwd tot een federatie, zei fs andige provincies neerlaten, in welke het parlemen- taire stelsel als hoofdregel' zal gelden. Daartegenover het Indische Indië, de vorstenstaten en de feudale heerlijkheden, waar een in- heemsch gezag geheerscht heeft en behoudens het tot verschillende diepte doordrin~ende Britsche oppergezag nog bewind voert, in de

meest~ staten zbnder medewerking der, geregeerden en nergens met parlementaire verantwoordelijkheid der regeering. Dit Indische Indië is alles behalve een eenheidsstaat, niet meer dan een ver,zameling van, onverbonden eenheden. De nieuwe ordening hoopt - in tegen- stelling tot· haaq werking in het Britsche Indië - in de vorsteristaten juist centraliseerend, samenbindend te werken. Het groote verschil tusschen Britsen en Indisch Indië, waarmede ook de waarde van de vorstendoml)1en wordt uitgedrukt, ligt hierin dat de Indische 5taten een oorspronkelijk Indisch gezag kennen dat, hoe autocra- tisch ook, aannemelijk en aanvaardbaar is voor de groote massa de"

onderdanen:

Het vraagstuk den vorsten staten is vanouds vol verrassingen. Zoo tijdens den grooten opstand in 1857, toen het Engelsohe bewind dreigde ineen te storten en door de Indisohe vorstendommen, de hoofqen die den vloed hebben gebroken, is gered. Weder een groote verlassing in 1914: terwijl - we zullen het straks.zien - er allerlei reden was tot ~ntevredenheid; tot mismoedigdheid onder de vorsten, kwam bij het uitbreken van den wereldoorlog van hun kant, eerlijk en vrijwillig, een geldelijke en militaire medewerking, welke o.m.

over den uitslag van de worsteling in het midden-oosten besliste.

Daarna weer een verrassing in 1930: nog in September 1930, toen de Indische regeering haar advies over, het SimonHeport uitbracht.

moest zij bij de bespreking van de 'gedachte eener federatie van heel Indië aannemen, dat de vorstendommen wel niet zouden willen meedoen -en eind 1930 willen zij dat wel. Nu, in 1935, zijn er weer zeen plot ling moeilijkheden met de vorsten.

Hetds een vraagstu", dat'leerrrjk is voor andere landen. Het, deet zich, zij het in andere' dimensies, voor bijv. in Malaya, waar' men· oot. al spreekt van invoeging van sultanaten en Straits Seltlements'.

in' "Malaya as a whoie"; en, eveneens voor ons in Indië bestaat een soor,tgelijk vraagstuk, alweer in andere afmetingen dan' in het' ontzaglijke Voor-Indië.

V.oo,af is het misschien goed een paar statistische gegevens te vermelden.

De Indische staten en heerlijkheden beslaan ongeveer 4/9 van het totale grondgebiedl van Indië en bevalt en (81,3 millioen) ±

l4

der· totale Indische be.volking. Een staat· als Hyderabad' evenaart

(5)

8S'

Groot-Britanniê in oppervlakte, telt 14\12 millioen inwoner~ en leeft op een begrooting van over de 60 millioen rupees. Kashmir is ook cven groot als Groot-Britannië, doch haalt slechts 3\12 millioen inwoners; Mysore, de naar het schijnt meest verlichte staat, is even groot als Ierland, doch heeft tweemaal zooveel inwoners (6\12 millioen). - De staten worden verdeeld (op den wankelen grond- slag van uitwendig eerbetoon!) in drie klassen, een indeeling, die dus lang niet alles en soms heel weinig zegt over hun belangrijk- lleid. 109 vorsten vorrtJen de hoogste klasse; zij bezitten nog een zekere, soms vrij groote mate van inwendige zelfstandigheid, hun regeerders zijn persoonlijk lid van de Chamber of Princes (inge- steld in 1919). De tweede klasse telt 126 vorsten, in de vorsten- kamer vertegenwoordigd door 12 hunner. Dan ten slotte de derde groep, bestaande uit 327 staatjes en feudale heerlijkheden (soms niet meer dan een landgoed), die in het geheel niet in de vorsten- kamer vertegenwoordigd zijn. De 109 der eerste klasse beslaan

± 11/13 .van het totale statengebied, tellen ruim 70 millioen der ruim 81 millioen vorstenonderdanen en leven op totaal 420 millioeh rupees; de 126 der tweede klasse: ± 1/6 der oppervlakte, ruim 9 millioen inwoners en 28 millioen rupees; de 327 der derde klasse:

± 1/100 der oppervlakte, ± 900.000 inwoners (iets meer dan Amsterdam!) en 7 millioen rupees. - Veertig staten vinden hun betrekking tot de Britsche kroon geregeld in uitgewerkte traetaten, honderden anderen in IIsanads", brieven van den gouverneur-gene- raal, waarin hij op door hem omschreven voorwaarden bescherrhing en handhaving heeft beloofd (dus een "korte verklaring" van boven af); doch talloozen, vooral onder de feudale leenmannen, misse~

elk document. - De staten liggen over heel Indië verspreid, hier en daar in complexen bijeen; van de 327 allerkleinsten liggen er 286 in twee groepen in de provincie Bombay. De verspreiding der staten maakt, dat men, bijv. reizende van Bombay naar Delhi, 238 grenzen overgaat, hetzij tusschen staten-gebied en rechtstreeks be- ,tuurd gebied, hetzij tusschen staten onderling. - Bij een enquête van 1928 bleek, dat 23 staten geregeerd werden met vertegenwoor- digende lichamen (somrtJige dezer in de positie van den volksraad vÓÓr 1927), 25 een pensioenstelsel kenden, 12 een volledige scheiding van bestuur en rechtspraak (zoover is het Britsche Indië nog niet I), 10 cen onvolledige, 26 een civiele lijst van den vorst, 22 een High Court naar Britscll model.

Dit alles toont hoezeer geaardheid en toestanden in de verschil- lende vorstenstaten en heerlijkheden uiteenloopen. Zij hebben alle deze juridische trekken gemeen, dat zij niet behooren tot het gellied der Britsche Kroon, dat hun onderdanen niet zijn onderdanen der Britsche Kroon en dus noch de Britsche Kroon noch eenig door haar ingesteld orgaan in de vorstenstaten eigen, oorspronkelijk gezag kan uitoefenen. Doch staatkundig valt het beeld heel anders uit. Het komt in Ons verhaal van vanavond aan op de groaten en

(6)

86

belangrijken : die zijn nimmer feudaal geweest, en zijn het ook nu nog niet, in dien zin, dat zij in een leenbetrekking zouden hebben gestaan tot de Engelsehen Kroon. Welke was dan de betrekking en hoe heeft die zich door "incorporatie" ontwikkeld?

M. d. V. Wanneer ik de beteekenis van dat woord voor ons onderwerp van vanavond wil omschrijven, dan kan ik niet zeggen

"inlijving". He~ is niet inlijving in onze gewone beteekenis van annexatie, hoezeer het bij de "incorporatie" juist goat om het leggen van een "nexus", een band. De incorporatie is de inpassing van een zelfstandig lichaam in een grooter geheel. Men staat immers in Indië voor het probleem: hoe die staten in te voegen in het groote Indische staatsgebouw, tezamen met het rrchtstreeks be- stuurde gebied?

In die incorporatie vallen twee groote richlingen te onderscheiden.

De eerste van het eind van de 18e, begin I ge eeuw af tot heden

lo~, een tijdvak waarin de incorporatie plaats vindt, uit de verhou- ding van tweezijdigheid op tractaatsbasis tot het volkomen Britsche overwicht op den grondslag van eenzijdigen aandrang, bevel, zelfs bewind. De tweede richting begint met het optreden (1910) van den gouverneur-generaal Lord Hardinge, zij wijst van dat opgelegde Britsche overwicht nau een federatieve Indische ordening.

De oorsprong van de verhouding is volkomen tweezijdig; net als bij ons in Indië en elders de traetaten, die de Engelsche Oost- Indische Compagnie heeft gesloten met verschillende vorsten. Eerst als de minder belangrijke tractaatspartij: nog tot 1829 duurt het anachronisme, dat de gouverneur-generaal van Indië aan den Nizam van Hyderabad scllrijft in' een taal van ondergeschiktheid en de vorst antwoordt in de pluralis majestatis "Wij". Geleidelijk, sedert begin I ge eeuw wordt de Compagnie tegenover de vorsten de gelijke, en de ontwikkeling gaat, in enkele decaden, zeer snel met sprongen voort naar de oppermacht der Compagnie, Zij heeft ten slalte een juridisch oppergezag, berustend op de traetaten; een positie welke zij verwerft o.a, doordat zij de vorsten onderling van olkaar isoleert: zij mogen geenerlei onderling contact onderhouden.

Die' traetaten zijn louter militair-politieke verdragen ter bevesti- ging van overwicht; ze culmineeren in wat men is gaan noemen het "paramountcy-agreement", hierop neerkomend, net als bij ons in'de pOlitieke contracten, dat de vorsten hun buitenlandsch beleid en hun geschillen onderling aan de Compagnie overgeven, dat zij stellige beloften doen van ontwapening en uitlevering, opdat hun gebied geen broeinest van verzet tegen het Britsche gezag kunne worden, Er wordt - tegenstelling tot den Volkenbond- een vol- komen ongeorganiseerde en onderworpen staten-massa geschapen met een oppergezag uit den vreemde, dat zorgt voor de trits van rechtspraak, veiligheid en ontwapening, Als tegenprestatie belooft

(7)

de Compagnie de bescherming van de vorsten, naar buiten tegen aanvallen, zoowel als - tegenstelling tot den Volkenbond - naar l>innen tegen roeringen, verzet, rebellie enz. En zij erkent - en dAArop komt het voor ons boven al het andere aan - uitdrukkelijk hun inwendige souvereiniteit, vrij van inmenging harerzijds in inwendige aangelegenheden. Gouverneur-generaal Wellesley schreef al in 1799 zijn ernstige bezwaren tegen die erkenning; zag hij de onmogelijke, dubbelzinnige positie van het Britsche bewind al aan de kim en wilde hij daarom die waarborging van de souvereiniteit in inwendige aangelegenheden niet? Hij is er echter toe moeten overgaan op aandrang van de direcleuren van de Compagnie in Londen, die bang waren dat, als die waarborg niet geschonken werd, annexatie de onvermijdelijke afloop zou worden. De verhou- ding werd dus die van "subordinate alliance and cooperation", een verbond, op voet van ondergeschiktheid, van de vorsten met de Britsche Kroon. Op de naleving en handhaving moest de politieke

«gent, de afgezant der Compagnie, toezicht houden.

Maar wat is nu, M. d. V., het gevolg geweest van deze tractaats- verhouding ?

De toezegging van bescherming ook tegen binnenlandsche rebellie kwam neer op sanctionneering van wanbewind; de Compagnie be- schermde den vorst tegen het verzet dat anders zijn IImisrule" had opgeroepen, en versterkte dus de autocratie. De ironie der geschie- denis heeft gewild, dat de onbeperkte erkenning van inwendige souvereiniteit, de politiek van laisser faire jegens de vorsten, leidde tot een groote spanning, een onverdragelijke die . .... in annexatie werd opgeheven, vooral onder Lord Dalhousie, den geweldigen gouverneur-generaal vlak voor de groote muiterij van 1857.

Naarmate het Britsche gezag in Indië zich vaster inplantte en door annexaties zijn gebied van rechtstreeksch bewind uitbreidde, bewoog de incorporatie zich voort naar de eenzijdigheid, werd nl.

versterkt het element van bewindvoering opgelegd door de Indische regeering op de staten. Dat geschiedde juridisch door de eenzijdige uitbreiding van het paramountcy-agreement, een uit-rekking die onvermijdelijk was, hoewel met de verdragen in strijd. Zij was onvermijdelijk, daar ieder tractaat - het volkenrecht toont het scherp - stroef is. Het tractaat, het politieke contract, is in deze heele verhouding het statische element; ieder tractaat heeft nu een- maal de pretensie een afdoende en een volmaakte regeling te zijn.

Werden niet vroeger traclaten, vooral tractaten van politieken inhoud, aangegaan voor eeuwig en onder aanroeping der Drieëenheid? De verhouding tusschen twee zulke ongelijke grootheden als Engelsche Compagnie of Kroon en vorsten staat kon niet blijven staan bij de stroefheid van het tractaat en de fictie der gelijkheid. Hier werd de Compagnie gedreven naar eenzijdige uitbreiding van haar bij trac- taat omschreven bevoegdheid. Zij deed dit op verschillende manieren.

(8)

\88 .-

In de eerste plaats dQ!)r de VQrsten verplichtingen 'lp te leggen,

!iie geacht werden inpliciet QpgenQmen te zijn in het ,paramQuntcy- l\greement; in het bijzQnder VQQr de de(ensie. Wanneer de vorst zijn defensie h~d Q~ergedragen aan de CQmpagnie, dan werd dQQr 'de CQmpl\gnie als vanzelfsprekend aangenQmen, dat zij QQk het recht had van vrijen dQQrtQcht VQQr haar troepen en het recht om 'lp het . vQrstelijk gebi~d kantQnnementen te bouwen, kantonnementen die langzame,hancl kleine ~uropeesche centra vormden en een exterri-

tQ~i~len ~ring schiepen.

In de tw~ede plaats dQor een ander middel, dat zQnder eenige onderb(eking 's tQegepast, nl. dat men van Britsche zijde sprak

,v~n de ,;treaty chart as ,a whQle", alle staten als één geheel 'be-

schQuwde, zOQdat wat de een had belQofd 'lok werd geacht te gelden

·ivoor den ander.

En in de derde plaats breidde de Compagnie, maar vQoral later na de overnel1;ling van Indië door de KrQon .(1858) de Indische regeering, ha1\r bevoegçlheden uit door beroep op "usage and praetiee", ,het gewQQl'\tereeht, den Engels~hen zoo ,ver.trouwd uit hun moederlandsche staatsrecht; met dat gewQQnterecht 'lp .de traetaten toegepast Qnd.ergaat de werkelijke inhQud een ,geleidelijke

~qrançlering, gebruik en gewoQnte amendeeren en adapteer.n de verdragen ,0Qk zonder uitdrukkelijke toestemming van de VQrsten.

Met ·tweede, grQQte complex ,middelen om dien kring van Britsehe ,bevQegdheid eenzijçlig uit te breiden, het juridische oppergezag der ,tractaten ,te maken tQt een feiteliJke opp.erheerschappij, ,is het sohep- ,pen .van verplichtingen QQk buiten cQntraet. Zij werden gegrond

0Jl ."na.tu~al j~stice", de hoogere gereohtigheid, waarvan het niet

nQQdig wordt ,geacht ~laar ,in geschreven contracten nQg neer oIe leggen; tot zulke verplichtingen hQQrde bijv. de bestrijding van de weduwenve,rbranding en de kin.derQffers, de afschaffing vaD de slavernii. Of ,w~1 de Qnges,ehreven regels werde.n afgeleid uit de ver- p,lichtiog lot ,<\I)thouding van "gross misrule", grof wan bewind.

pieQde aa.nvankelijk de aanzienlijke uitbreiding der paramQuntcy de ui.tw.end,ige en iQwendige veiligheid van Indië, deze laatste grQnd-

slag ,va,n inmenging tQont, hoe langzamerhand deerkennlng van l.l)wendige souvereiniteit gf,heel, OQk waijr het ging om zuiver il1wen-

<ijse il.angelegenheden !ier vorste,nstaten, Qndersrav",n werd: bij

"grQss !))isrule", ,grof waiJ.b.ewind, kQn )let Britsehe gezag niet meer

Iijd~ljjJi toezien, niet m.." de belQQfde bescherming teg.en verzet ver- Ire,nen, DI' bez !;.ren van L.ord Welle.sley k.regen hun volle bevesti-

ging;

eQ IIls strpf 'lp )1jet-n!!kQming van d.e P)1gosa/Heven v.erpliehting

·

tQt verl))jjpj.~g villl grof wanbewind vQlgde tQt 1857 de niet gewilde

ilnnei<i1tj~.

Qie f~it.lijke, eenzijdig-Britseh te bepalen Qpperheerschappij, p;tramountçy, pat was naast het statische oontracts-eJement het

cjyn;tl)1jsc~e el~ment: Britsch bewind, uitgeoefend van tijd tQt tijd met b.ehulp d~r inJ11enging, der interventie, dat is het eigenmachtige,

(9)

89

naar stricte regels maar al te vaak onrechtmatige, steeds van onpar- tijdige controle ontbloote optreden van een groote mogendheid tegenover kleinere, zwakkere staten tot bescherming van eigen be- langen ol van hooge re waarden.

Na den opstand van 1857 ondergaat die opgelegde, onbepaalde paramountcy nog een ontzaglijke uitbreiding. Dat was alweer onver- mijdelijk. Want na den opstand vaardigde Koningin Victoria in

1858 tot belooning van de trouw der vorsten de beroemde .procla- matie uit, waarin gezegd werd:

"We hereby annQunce to the Na1ive Princes of India that all treaties and engagements made with them by or under the autho.rity of the Hon'ble East India Company are by LIS accepted and will b(

scrupulollsly maintained, and we look for the Iike observance on their part. - We desire na extension of Dur present territorial possessions, and whilè we will permit na aggression upon Dur dominions or Dur rights to be attempted with imp.unity, we shall sancti on na encroadment on those of others. We shall respeot the rights, the dignity and hOllour of Native Princes as Dur Qwn; alld we desire that they. as weil as their own subjects, should elljoy that prosperity alld that social advancement 'which can only be secured by internal peace and good government."

Nauwgezette eerbiediging van de verdragen, geen annexatie, en goed bewind, dat werden de brandpunten van Bri1sch 'beleid. Maar aldus verviel de groote straf, die tot dien tijd toegepast was op het slechte bewind: de annexatie immers werd gebannen. Een ander middel tot verzekering van menschwaardig bewind moest daarvoor in de plaats komen. De paramountcy, die mei dat strafmiddel- achteraf gewerkt had, moest voortaan op een andere wijze te werk gaan, namelijk wanbewind voorkómen: door een goed bewind op te leggen, van te voren te eischen, daartoe zoo noodig in te grijpen, tijdig, voordat het te laat was. Voortaan niet meer annexatie, weg- vaging van het inheemsche bestel, maar verbetering daarvan, 61 door ontheffing van den vorst 61 door instelling van een zgn. wan- bewind-regentschap. Men vindt reeds voorteekenen van deze zwen- king in een brief van 1848 van den gouverneur-generaal aan den vorst van Kashmir, dat in 1846 in een tractaatsverhouding 10t de Compagnie was gekomen:

"In no case wil! the British government be the blind instrument of a ruler's injllstice towards his people, and it, in spite of friendly warnillgs, the evll of .which the British Government may hav.e jllst cause te complain, bI! not corrected, 13 system of direct interferellcc must be resorted to."

Veel sterker spreekt deze houding in 1860, na de proclamatie wan Victoria dus, uit de woorden van Lord Canning, in e.en later open- baar gemaakte minuut van een beslissing neergeschreven:

""he proposed measure (tot steviging der vorstenhuizen) will not debar the Goverllll1ent of India from stepping in to set right snch sellious abuses in a Nativ.c GO\lernment as may threaten ,nny (part

(10)

90

of the country with anarchy or disturbance nor from assumlng temporary charge of a Native State wh en th ere shall be sufficient reascn to do sa."

Wij garandeeren, zoo formuleert Lord Mayo het nog scherper in een toespraak op den landdag van vorsten in 1870, wij garandeeren Ulieden de uitoefening vàn Uw rechten, maar wij verlangen daarvoor als contraprestatie een goed bewind. De gouverneur-generaal om- schreef vervolgens in een opsomming van vele eischen, wat goed bewind inhield.

Stap voor stap, M. d. V., werd dus de oude tractaatsrelatie, nog altijd op het papier der verdragen neergeschreven, dynamisch ver- anderd: in de plaats van de onbeperkte erkenning van inwendige . souvereiniteit, hoe die ook uitgeoefend mocht worden, had reeds de Compagnie in haar latere jaren gesteld den, vooralsnog nega- tieven en lageren eisch: onthouding van grof wanbewind, - nu onder de werking van de proclamatie van 1858 en van nieuwe opvattingen over koloniaal beleid eischte de Indische regeering positief en ·hooger: een minimum van goed bewind, gericht op het welzijn der onderdanen.

Het is naast de politieke verandering, uitgesproken in Victoria's proclamatie, juist de .nieuwe, al door Lord Dalhousie gehuldigde opvatting van goed bewind als welvaartspolitiek geweest, welke de positie der vorstenstaten heeft gewijzigd en aangetast. Op zulk een staatkunde wa en de inrichting noch de capaciteit der vorstenbe- sturen berekend, en aan de oude verdragen was ze geheel onbekend.

Maar die nieuwe welvaartspolitiek behandelde bovendien, van de centrale depar ementen uit geleid, heel Indië als één groot geheel ongeacht de "treaty map", het werd voor snel en doeltreffend be- wind al moeil'jker te letten op die ruim 550. vorstendommen en heerlijkheden in h~n grillige ligging dwars door het Britsche Indië en met hun bijzondere en uiteenloopende verhoudingen tot de regeering.

AI de constructies, die ik boven genoemd heb, kwamen in de halve eeuw na den grooten opstand in al veelvuldiger toepassing. Daarbij voegden zich een nieuwe theorie, een nieuw middel en een nieuwe rechtsgrond voor inmenging in de inwendige aangelegenheden. De nieuwe theorie: de leer der leenverhouding als grondslag, als steunsel voor de ongebreidelde oppermacht, de leer dat de vorsten in volkomen afhankelijkheid hun gebied in leen hebben van het Britsche gouver- nement en in een hebben gehad van de Oost-Indische Compagnie als opvolgster van den Mogal-keizer. Aan die theorie werd de duidelijkste uitdrukking gegeven in 1876, toen, de laatste afstam- meling van den Mogal-keizer gestorven zijnde, Koningin Victoria den titel aannam van Keizerin van Indië. Tegen de proclamatie, voorgelezen OR den vorstenlanddag, rezen zeer ernstige proteslen van hun kant. Het nieuwe middel: het advies van den resident.

Ook wanneer het tractaat zweeg, werd het moderne bewind gei!ischt

(11)

91

in adviezen, in )eiding" van den resident; een ervaren toeschouwer typeerde: "the whisper of the residency is a thunder in the state".

De werkelijke toestand werd dan ook - daar is iedereen het over eens - , deze, dat, juist zooals het jongste rapport over Malaya het uitdrukt, niet meer de vorsten met hulp van hel Brilsche gezag regeerden, maar hel Britsche gezag meI hulp van de vorslen. Het polilical departmenl werd voor vele, vooral de zwakkere vorslen- slalen de eigenlijke regeering. Oeen wonder dal zij dit polilieke department, een der forten van den Britsehen civil service, zagen als de groote dreiging voor hun zelfstandigheid .. - En de nieuwe rechlsgrond voor inmenging: naarmate het centrale beheer der wel- vaarlsdienslen ging vorderen, dat de Indische regeering hun het werk over heel Indi~ mogelijk zou maken, intervenieerde zij in de vorstenstaten in het belang van "India as a wlloJe".

Interventie dus verstaan zoowel om de beveiliging van het graotc Indië, als tot behartiging van al-Indische inwendige belangen, als tot verzekering van een goed inwendig bewind in de vorstenstaten stuk voor stuk.

M. d. V. Wat is dus ct gevolg van deze ontwikkeling der para- 1110untcy geweest? Eene zijds heeft zij geleid tot de schepping van het "grooter Indië", anderzijds de zelfwerkzaamheid van het in- heemsche bewind geknot. De innerlijke eenheid van lndi~ heeft zij aan het licht gebracht, vereenigd wat gescheiden was; maar zij heeft dat gedaan, kon het niet anders doen - voor een wel- vaarlstaak waren de vorsten niet opgeleid en niet toegerust - dan d\:lor de eenzijdige bewindsverzorging, door plichten-oplegging te doen primeeren boven de oude, verouderd geworden traclaatstwee- zijdigheid. De paramountcy is van juridisch, limitatief omschreven oppergezag geworden tot een feitelijk, aiomvatIend opperbewind. Een nieuwe opperstaat Indië is ontstaan en den vorstenstaten ver Over het hoofd gegroeid. Maar gezagsverdeeling en gezagsuitoefening in dien nieuwen staat hadden mechanisch plaats met aan een ver- leden tijd ontleende juridische begrippen en termen; hun ontbrak elk ordenend element, elke organische gedachte. Dezelfde moeilijk- heden ontmoeten we in andere dergelijke koloniale staten.

De vorsten zelf, het "denkend deel" onder hen; is bereid - het is voor het goed verstand der Voorindische zaken van zoo ont- zaglijk gewin, dat men beschikt over vele uitnemende tijdschrift- artikelen en enkele boeken van Indiërs, zelfs van vorsten zelve - , de groote resultaten van die dwingende, overmachtige paramounlcy te erkennen. Doch met een duidelijk uitgesproken bitterheid in het hart over de vèrgaande inbreuken op de verdragen, over de soms harde en ongevoelige wijze waarop gewenschte maatregelen zonder hun voorkennis of met volkomen onvoldoende besprekingen werden doorgevoerd.

Het vall dan ook niet te ontkennen: in het begin dezer eeuw

(12)

192

bleek de wagen vastgeloopen. Aan beide kanten, den Indischen zoo goed als de'n Errgelschen, is men het daarover eens.

In de eerste plaats was de verhouding regeering-vorstenstaten juridisch onho~dbaar geworden doordat de inwendige "souverein i-

·teit" van de .vorsten moest worden gehandhaafd - let wel cp het woord souver initeit, de hoogste macht, geen hoogere macht aan- wezig - , terwijl feitelijk de vorstendommen juist wel behoorden tot een hooger verband. Er was een onverzoenlijke tegenstrijdig- ,heid ontstaan tussohen het tweezijdige, het statische element van

het contract en het eenzijdige, het dynamische element van de paramountcy, tusschen leer en leven. En ondanks beleden eerbied v00r ode verd"agen is de eenzijdigheid zonder eenige tegenspraak . ovenheerschend geworden, het tweezijdige element volkomen verdron-

gen. Curzon, de lalere groote opvolger van Dalhousie, zegt in 1905 bij de installa ie van een nieuwen vorst: "The sovereignty of the Crown is everywhere unchallenged. lt has itsel! laid down the limi- tations of oits pwn prerogative". De Kroon sOllverein binnen zel!~

bepaalde grenzen I Niet eens meer gebruikt hij de woo.den

"suzerainty" en "paramountcy", maar die andere termen uit het I'echtstreeksch bewind. - En in 1926, als er ·een geschil is tusschen den grootsten vorst van Indië en de regeering, schrijf,t de onder- koning Lord Heading hem:

"The sovereignty of the Crown is supreme in India ... , lts suprema", is not based ol11y upan treaties and engagernents, but .axists lindependently of them, .and quite apart trom its prerogative in matters relating ta 'faTeign power and policies, it is the right and

duty of the British Government, while scrupulollsly respecting all treaties and engagements, to preserve peace and good order throug'ho tndia. The .consequenees th at followare so weil kIlOWIl and sa olearly apply na less to your Exalted Highness than to other rulers that it seems hardly necessary to point them out ... J'he right of the British Government to interveIle in internal affairs of Indian States is anather insta nee of the eansequenees neeessarily involved

ih

the supremacy of the British Crawn .... Where Imperial interests are concerned or the genera! welfare of the peaple of a state is seriously and grievously affected by the action of lis gaYern-

,ment, lit is with the ,paramaunt power that the ultimate rneeessity

far taking remedial aetian, if neccssary, must lie."

Respect voor de verdragen in één adem genoemd met onbeperkte interventie in de 'inwendige aangelegenheden van den vorst, ,kan het juridisch tegen trijdiger?

Heel anders ·uitte zich - maar het .gebeurde in een bijzonder moeilijken .tijd .de "politieke secretaris", die de ,relaties met de vorsten onderhpudt, toen hij tot een vorstenvergadering ,in 1919 zeide:

"The cçllstitutional doctrine th at gave to tlle paramount pO.wer extra-territorial jurisdiction, the right of railway- and telegraph- construct ion, the administration of cantonments etc. had been superimposed upon the original relatiol1s of many states with the Crown. Th~ Rulers' çonsent ta suçh new 'doctrines 'had not always

(13)

93

been 80ught in tlle past, and it was admitted th at, bcnevolent a~

it was in intention, this body of usage had affected the trc:J.ty relationship and was to some extent arbitrary."

Daar gal dus het hoold

van

het political deparlment toe, èn 'tic onderkoning Lord Chelmslord viel hem bij een andere gelegenheid bij, dat de opperheerschappij, het opperbewind der Indische regee- ring In de vorstenstaten de tractaatsverhouding heeft op zij Igezet, eenzijdig, en met de beste bedoelingen toch willekeurig.

Ook politiek was Indië vastgeloopen, omdat de Indische regeerlng slechts een louter feitelijke oppermacht had verkregen tegenover een passieve incorporatie. De incorporatie, de opneming van 'de Indische staten in "India as a whoie", was bijna ongemerkt gegaan, opgelligd van boven al; maar zij bevatte geen staatsvormende kracht, omdat de staatsrechtelijke basis niet deugde. De vorstenstaten, in tal 'Van opzichten door de centrale Indische diensten feitelijk bestuurd, werden beschouwd als tweederangs onderdeelen van Indil!, tie

"country powers". Zij hadden geen zeggenschap over belangen, die hen zeer nauw raakten, en er had een gelijkmaking tusschen de groote ·en ,kleine staten plaats gevonden, 'die door de .groóten werd gevoelt! als een scherpe achteruitzetting, op economisch en fihancieel terrein het meest. Zoo iets wordt een doorn in het vleesch wanneer de economische Itoestand en de financiën geraakt worden. Van -de vorsten toch werd geëischt een goed gouvernement; daartegenover echter werden in de centrale regeering allerlei maatregelen gèndmen, die hun inkomsten aantastten, maar waarbij zij niet werden geraad- pleegd: onder meer de uitvoering van het zoutmonopolie, de regeling van den postdienst en de spaarbank, de fixatie van den rupeèkoers . . Maar \looral de tariefpolitiek hinderde Ilen, naarmate die overg1ng tot protectie toen Indië zijn fiscale vrijheid had gekregen (1921).

De invoerrechten stegen tot een zeer hoog peil, de opbrengst drukte voor de invoeren in de vorsten staten op hen, doch kwam de staats- kas van het Britsche Indië ten goede.

Samenvattend geiooI ik daarom te mogen zeggen, da'! de ver- 110uding was gekomen in dood water. Het federale element werd 'wél gevoeld, men erkende dat in de uitoefening der paramolint powers zich een hooge re Indische eenheid openbaarde. Maar zij 'was n'jet geordend; het lederale element in de praktijk van de paramou·tJtcy kon zich TIiet voluit manifesteeren tegenover de e'rkende tolale in- wendige zelfstandigheid van de vorsten. En buiten het lede'rale 'element beteekende de paramountcy een teugelloaze bevoogding In eigen aangelegenheden der staten. Het vraagstuk werd al 'klemmender naarmate de ontwikkeling van de vorsten en in de vOTstenstah~n

toenam, hun kunnen vermeerderde, naarmate de passieve gelroo'r- zaamheid en de onbegrensde bevoogding doorzien werden als strijdig met de verdragen en gevoeld als onvereenigbaar met de waardigheid en het kunnen der staten. Er ontstond een gevaarlijke spanning.

Waar was de uitweg uit het slop te vinden?

(14)

94

De tweede richting in de incorporatie, een tegengestelde welhaast, M. d. V., begint als Lord Hardinge in 1910 'het bewind aanvaardt.

Onder zijn regeering komt de vraag aan de orde, die altijd nog hangt in Indie: hoe kan men die federale kiemen, die men, onbewust veelal, in de paramountcy-betrekkingen had gekweekt, hoe kan men die in een staatsordening neerleggen? Met medewerking, ja op een initiatief van de staten, hebben Britten en Indiers, regeering en vorsten zich 'Ian de oplossing van deze moeilijke vraag gezet. Zij raakt de eene helft der moeilijkheden, de verzorging der AI-Indische belangen, maar blijft buiten de bevoogding in inwendige belangen der vorsten-staten. De positie van de vorsten in het bijzonder was buitengewoon netelig, want zij voerden een strijd aan twee fronten:

aan den eenen kant tegen het political department, tegen onbe- perkte paramountcy-uitbreiding over hun erkende zelfstandigheid;

aan den anderen kant strijd tegen het Britsche Indië met zijn demo- cratische instellingen, zijn volksbeweging en zijn duidelijk gemani- festeerde antip'athie tegen de vorsten. Dezen wilden en willen nog steeds twee d ngen: zoo min mogelijk bevoogding en zoo beperkl mogelijk incorporatie. Geeft wellicht deze strijdvoering op twee fronten de verklaring van de weifelingen, van de onzekerheid, die de politiek der vo sten af en toe toont? Het einddoel was al sedert de eerste schema's - van de vorsten zelf op een conferentie met Lord Hardinge (1913) uitgegaan, wat heel merkwaardig is - , een fede- ratie als uitdrukking, als ordening van den bestaanden, historisch gegroeiden toestand. In het midden bleef, welke vorm van federatie, welke mate var eenheid. Dan, tijdens de verdere uitwerking van de gedachten, komt ineens de groote beroering van Augustus 1917, als de minister vOOr Indië in het Londensche parlement de beroemde verklaring Over de toekomstige staatkundige ontwikkeling van Voor-Indië aflegt, waarbij als einddoel gesteld wordt "responsibie government" en toenemende Indianisatie. Deze verklaring veroor- zaakte de grootst mogelijke ongerustheid in het kamp der vorsten.

Zij maken front tegen Britsch-Indië: immers kort daarop volgt een bespreking tusschen de vorsten en leiders van de volksbeweging, waarbij zij Over en weer beloven zich van bemoeienis met elkaars aangelegenheden te zullen onthouden. Een overeenkomst dus van

"désintéressement", van non-interventie, een splijting van Indië.

In 1918 en 1919 formuleeren dan de vorsten hun inzichten: con- federatie van de vorstendommen naast en tegenover Britsch-Indië, en tegenover het political department, geen "All-India"-federatie.

De ontvangst an hun drie vragen door de Indische regeering be- teekent, schijnti het, de afwijzing dier confederatie. Zij vroegen ten eerste een Council of Princes, die alle vorsten zou omvatten en zelfstandig mpgen onderhandelen met de Indische regeering; in plaats daarvan verkregen zij in 1921 de volkomen onzelfstandige Chamber of Princes, waarvan de onderkoning voorzitter is die tot 1927 de agenda samenstelde. Zij leek zoo weinig op wat men. had

(15)

9p

gevraagd, dat twee groote staten, Hyderabad en Mysore, geweigerd hebben om aan hare zittingen deel te nemen. - In de tweede plaats vroegen de vorsten de instelling van een Permanent Advisory Board, een vertegenwoordiging van hen bij het political department, als tegenwicht tegen de politieke agenten; zij verkregen een Standing Committee van de Chamber of Princes, niet meer dan een werk- commissie, die politiek weinig beteeken!. - En ten slotte, in plaats van het gevraagde arbitragehof tot beslechting van geschillen tus- schen vorsten en regeering kwam de toezegging van de Indische regeering, dat zij in voorkomende gevallen het middel van arbitrage zou gebruiken. Het is echter nooit gebruikt, ook niet in 1926 toen zij ter beslechting van een rechtsgeschil met Hyderabad het boven vermelde beroep deed op de suprematie der Kroon. Het dynamische beginsel van de paramountcy blééf overheerschen, zoowel voor de behartiging van de belangen van India as a whole als bij die van de inwendige belangen der vorsten-staten.

Het geschil met Hyderabad en de klimmende moeilijkheden over de invoerrechten leidden in 1927 tot de vorstenconferentie van Simla, een conferentie die de vorsten als zóó gewichtig beschouwden, dat zelfs Hyderabad en Mysore vertegenwoordigd waren. lij eindigde, klagende bij den onderkoning dat de regeering haar eigen weg was gegaan zonder voldoende acht te slaan op de belangen der vorsten, met een verzoek aan den onderkoning tot instelling van een com- missie van onderzoek, vooreerst voor hangende kwesties van alge- meen Indisch belang, voornI. de economische en financieele moeilijk- lIeden, en verder tot overweging van een machinerie, een organisatie voor een geordende samenwerking tusschen vorsten en regeering.

Als uitvloeisel van dat verzoek is in 1928 ingesteld de puur Britsche commissie onder leiding van Sir Harcourt Butler; doch zij ontving een veel beperkter opdracht: niet het onderzoek naar een ordening van blijvende samenwerking, maar slechts naar de concrete bezwaren van den dag.

Het Butler-rapport van 1929 is de laatste uiting van en handhaaft ten voeten uit de oude paramountcy. Het erkent dat de Britsch- Indische belangen vaak overheerscht hebben ten nadeele' van de belangen van de vorsten staten, en dat wel eenige bezwaren uit den weg zijn te ruimen, op economisch gebied vooral. Maar de commissie verwierp de herziening van de paramountcy en tevens de gedachte aan federatie, betoogend dat Indië daarvoor niet rijp was. Wederom (11et Butler-rapport is daarvan een treffende illustratie) bevond men zich achter in het slop: want het rapport concentreerde zijn over- wegingen op de "lIsage and sufferance", het gebruik en het gedoogen van den kant van de vorsten van ingrijpen in inwendige aangelegen- heden door de Indische regeering, daartegenover spitste een door de

\ orsten ingediende memorie, opgesteld door den Engelsehen advo- caat Leslie Scot! zich volkomen toe op de contracten. Het rapport- Butler is de verheerlijking van de dynamische paramountcy, de

(16)

mehtbl'ie Van' Scoft van de' stllti'sche éontratten': beide warén eVen otlvruchtbaar. In plaats van perspectief naar een nieuwe ordening, hieltIen én c mmissierapport én vorsten memorie al het oude overeind,

De' weer'~lag der vorsten op het VOOr hen diep teleurstellende Butlè(-rapport bleef niet' uit, maar hij verbaast door staatkundige wijsheid en s'depelheid: de resolutie der Cliamber of Princes van februari 1930. Zij behelsde:

10. veroordeeling van de öude interventie - alweder was de ll~voogding' het eerMe pun~! - en' een verzoek aan den' onderkoning om' in' gt!zamenlijk overleg te onderhandelen over een nieuwe tlasis

voo~ een geregelde tlemoeienis in de plaats van de onbetoomde iilterventie uit paramountcy; (een regeling dus, waarbij de bevoegd"

HMert' vari de regeering, die in den loop der tijden ontstaan zijn, zoudeN' wordèH onderzocHt en voor zoover houdbaar, vastgelegd, afwijzing derhalve van "usage and practiee");

20. Ver-zoek óm een blijvende organisatie vOor zaken van algemeen belang, - de federale gedachte - ;

30. vérzoek om een regeling betrelfende de beslechting van ge- schilleh tusschén regeering en vorsten, - sluitstuk op de voorale gaande' verzoeken - ;

40, verzoek l>m instelling van een gemengde commissie ad hoc, bestaande uit vertegenwoordigers van de regeering, maar ook uit vertegenwoordigers van de vorstendommen (in de Butler-commissie

hadd~n die ontbroken), voor alle hangende financieele aangelegen- hederi.

(!)e Simon-c mmiSsie, die in datzelfde jaar 1930 haar rapport uittlrèngt, verwierp wederom de AI-Indische federatie en voorzag niet meer dan een Council ol Greater India, Britsch- en Indisch- Indie samen, n ast de Central Legislative A'ssembly voor het Britsche Indië; de counei\' echter zou alleen bevoegd zijn tot overleg over zaken van gemeen belang, waaruit uitdrukkelijk uitgesloten werden de inwendige aangelegenheden en de paramountcy,

Overzien we dus den gang der dingèn sedert de landvoogdij van Lord Hardinge, dan blijKt, dat de gedachte eener groot-Indische federatie wel is ontlerzocht, besproken, hier en daar aánbeilolen~

dat echter tegelijkertijd de feitelijke incorporatie der vorsten staten is' vbortgeschreden, en steeds ernstiger en onomwonden verzet' Hunnerzijds oproept: docH daartegenover een constructieve, een' ordenende staatkunde bij de Engelsche overleggingen over een nieuwe constitutie voor Indië op dit punt is blijven ontbreken,

Hef uitzicht, M, d. V., zoo lang onzeker en bewolkt, kiaart dan plotseling op, als' de groote vorsten op de eerste Ronde-tafel-coh- ferentie (eind 1930) de gedachte eener AI-Indische federatie aan- vaarden, Voorop stond daarbij voor hen, dat ondanks de federatie.

wier gezag zij limitatief zullen erkennen', hun verhouding' tot de

(17)

Kroon onveranderd zou blijven: front tegen Britsch-Indi~, - en' dat hun inwendige souvereiniteit onverlet zou worden gehouden: front tegen het political department. Dit is voor hen het uitgangspunt:

dat zij niet zullen worden een even volkomen geïncorporeerd' d!:'el vnn Indië als de Britsch-Indische provincies, maar ctat zij altijd' ee'n zekere eigen verhouding tot de Kroon zullen behouden tot waar- borging van hun zelfstandig voortbestaan en afweer van inmenging uit het Britsche Indië; en voorts dat zij vrij moeten staan tegenover de oppermacht van den civil service. In de groep van de vorsten onderscheidden zich ter tweede conferentie (eind 1931) twee par- tijen, die onder leiding van den vorst van Bhopal en die aangevoerd ooor den vorst van Patiala. Terwijl de partij-Bhopal voor zicH zag cen inrichting der federatie die denken doet aan he! Duitsche Rijk van 1871- 1919, scheen Patiala een statenverbinding op Het oog te Ilebben, welke te vergelijken zou zijn met de Oostenrijksch-Hon- gaarsche dualistische monarchie van voor den wereldoorlog. Daaruit kan men gemakkelijk het tegengestelde programma van de twee partijen afleiden: Bhopal was voor de AII-India-federation met een lwee-kamer-parlement samengesteld rechtstreeks uit de onderdeelen, de provincies en de staten, weliswaar met verschillende waardeering van de vorstenstaten in elk der kamers, wat zou leiden tot invloed van de groote vorsten in het hoogerhuis en beteekenis van de minder groote in het lagerhuis; Patiala kwam op voor een' klein-één- kamer-parlement op de basis 50---50, de helft van de leden bestaande uit vertegenwoordigers van de vorstendommen, de andere, helft uit vertegenwoordigers van Britsch-Indië. Tevens wilde deze groep een vergroote Chamber of Princes als electoraal col!ege, ook tot be- scherming der kleinere vorsten. Bhopal verklaarde zich voor federale wetten, die rechtstreeksche wetskrach! zullen hebben ook in de vorstendommen; bij Patiala zouden zij eerst kracht krijgen nadat zij omgegoten zijn in staatswetten. Bhopal aanvaardde een federaal hof; Patiala bepleitte een hof van arbitrage, waarin de rechtzoeken- den invloed op de samenstelling hebben (de wensch dus van 1919).

Bhopal was voor federale belastingen, rechtstreeks van de inge_

zetenen te heffen; Patiala voor een federaal fonds gevormd uit quoten. Scherp stonden deze twee richtingen tegenover elkander;

op de Ronde-tafel-conferenties bleef de strijd onbeslist.

Met de "White Paper"-voorstellen (1933) der Britsche regeering, vervolgens het Joint Report van de gemengde parlementaire com- missie (1934) naderen we tot de uitwerking, tot h'et voorloopige resultaat van den ,heelen strijd:

10. alle staten en heerlijkheden zullen afzonderlijke eenheden zijn, leden der federatie (dus het stelsel-Bhopal), toetredende ieder vo!)r zich bij een nieuw tractaat, een "Instrument of Accession", waarbij zij zooveel rechten zullen kunnen voorbehouden uit de hun nog overgelaten inwendige souvereiniteit als Hun noodig Iij){t; voor' het

(18)

98

geval de vorsten te veel rechten zouden willen voorbehouden, zal de Kroon bevoegd zijn de toetreding te weigeren;

20. de verhouding tot de Kroon in den onderkoning blijft onver- anderd, doch zoo, dat de viceroy niet meer zooals tot nu toe, handelt met een executive council , en niet meer aan het advies van dien council zal zij gebonden, maar voortaan zal handelen naar zijn volkomen zelfs andig inzicht, zonder council; om de zei fstandigheid der vorsten en un verhouding tot de Kroon te handhaven zal telkens wanneer de voorbehouden rechten der vorst~n dreigen geschonden te worden, dreigen verlet te worden door een wet of een maatregel, de gouverneur-generaal voor de federatie en zullen de gouverneurs voor de provincies wet of maatregel kunnen tegenhouden krachtens hun "bijzondere verantwoordelijkheid", in de constitutie neergelegd;

(een bescherming der minderheid dus door het oude, uitheemsçhe gezag) ;

30. de federale wetten zullen rechtstreeks gelden zonder over- gieting in een staatswet (stelsel-Shopal), en den vorsten zal zoowel de aanvullingsbevoegdheid verblijven als de zgn. "residuary power";

zoodat, wanne r een openbaar belang ter behartiging opkomt, dat niet in de act van toetreding van een vorst is geënumereerd, de federatie onbevoegd zal zijn, en zoolang de federatie zich een belang nog niet zal hebben aangetrokken, de vorsten bevoegd zullen blijven;

alles in tegenstelling tot het Britsch-Indische deel, waar de federatie zal voorgaan boven de provincies; de vorsten hebben bovendien geëischt, en daaraan is ook toegegeven op de Ronde-tafel-conferen- ties, dat de federatie alleen bevoegd zal zijn krachtens stricte inter- pretatie der instrurnents of accession ;

40. de uitvoering van de fecterale wetten zal in de vorstenstaten geschieden niel door de centrale diensten, maar door de vorsten zelf onder een bij de toetreding te regelen toezicht (een bevoegdheid die een Indisch schrijver eene zekere vrees inboezemde, waarbij hij als voorbeeld aanhaalde de verwisselbare positie in een bepaald vorstendom van chief judge en superintendent of dancing girls);

50. de vorste zullen deelnemen in de federale lichamen, evenwel in het parlement volgens de constitutie; krachtens een te scheppen

"convention" zulten zjj in het kabinet van de federatie een zeker aanlal plaatsen mogen bezetten;

60. er zal g schapen worden, o.m. vOor de berechting van ge- schillen waarin een vorstenstaat is betrokken, een "federal court", welks inrichting in de constitutie geregeld wordt, en welks samen- stelling onttrokken zal zijn aan den invloed der rechtzoekenden;

70. de constitutie zal geen "fundamental rights" vastleggen, dus geen algemeene regelen over volksinvloed, rechten der geregeerden; 80. de federatie zal pas in werking treden wanneer zoodanig aantal vorsten verklaard zal hebben te willen toetreden, dat de helft van de totale vorstenbevolking zal worden opgenomen in de federatie

~n tevens de helft van de vorstenzetels in het hoogerhuis bezet

(19)

99

zal kunnen worden, wat dus hierop neerkomt: wanneer behalve de elf allerbelangrijkste nog hetzij de Rajpoetana-, hetzij de Centraal- Indische vorsten zullen zijn toegetreden.

Trachten we de vermoedelijke gevolgen van deze Groot-Indische ordening voor de vorstenstaten te overzien, dan teekent zich aan de eene zijde een duidelijk verlies, aan de andere onmiskenbare wjnst af. Verlies: de vorsten zullen, tot de federatie toetredende - hetgeen zal moeten inhouden erkenning van het federale gezag voor het overgroote deel der 48 als federaal gestempelde onderwerpen - , afstand hebben te doen van inwendige zelfstandigheid; doch het concrete verlies is kleiner dan het juridische voor ZOQver voor Britsch-ambtelijke voogdij voortaan federaal Indisch gezag in de plaats treedt. Verder zal de toetreding, naar verwacht wordt, ver- zwaring van lasten medebrengen, o.a. de tabaksaccijns en andere accijnzen (voor een staat als Mysore is die verzwaring begroot op l: 75.(00). Verlies, achteruitgang ook hierin, dat onder het nieuwe bestel den onderkoning voor de niet-federale zaken geen raad meer ter zijde zal staan, derhalve in de uitvoering der paramountcy de onderkoning alleen naar eigen inzicht zal kunnen beslissen.

Winst: de oude paramountcy wordt vervangen door federaal gezag. De paramountcy beteekende passieve gehoorzaamheid, de ft!ut!ratit::. opent uen weg tut eigen actieve dednerning ut:r vursten in de behartiging van Indië's algemeene belangen. En een duidelijke constitutioneele regeling van bevoegdheid zal de plaats innemen van den ongeregelden, feifelijken politiek en invloed, die met tot het uiterste uitgerekte rechten van opperheerschappij werd versterkt.

Als winst voor de vorsten kan ook gezien worden de verkregen zekerheid, laatstelijk door een belofte van den onderkoning van 1932, dat wat betreft de niet-overgedragen bevoegdheden, hun verdere inwendige zelfstandigheid, de federatie onbevoegd zal zijn tot inmenging, dat hun zelfstandigheid gesteld zal worden onder conslilulioneele bescherming, uit te oefenen door den onderkoning.

Maar hier, bij deze hernieuwde onderkoninklijke belofte van on- schendbaarheid der rechten uit de tractaten, met deze hernieuwde

\'erzekering van inwendige souvereiniteit, stooten we weer op het moeilijkste punt der nieuwe constitutioneele ordening van het Groot- Indische Gemeentebest. Want wat houdt dat beginsel in, gelet op de geschiedenis der paramountcy sedert den grooten opstand? Wel hebben de vorsten, front makend tegen het Britsche Indië, weten af te weren een federaal ingrijpen bij wanbewind of revolutie dat andere federaties kennerl\ en zal in zulke gevallen alleen de onderkoning bevoegd zijn tot ingrijpen overeenkomstig het oude, oorspronkelijke paramountcy-agreement. Wel zullen alle dynastieke en ceremonieele aangelegenheden, alle zaken van militaire hulp- verleening der vorsten alleen hen en den onderkoning aangaan.

Maar zullen zij nu ook ontvoogd worden in de zaken vallende

(20)

100

zoowel buiten de federatie als buiten de oude, enge, paramountcy?

Zullen zij inwendige zelfstandigheid genieten zooals de provincies van het Britsche Indië met welke zij toch op voet van gelijkheid de samenstellende eenheden der federatie vormen? Juist door de fede- ratieve ordening, berustend op zelfstandige onderdeelen met groote bevoegdheid, heeft het probleem der oude interventie, der bevoog- ding in de zuiver inwendige aangelegenheden vaar de groote vorsten een verdiepte nloreele beteekenis erlangd.

Over dat voor Indië brandende vraagstuk, een vraagstuk van de hoogste koloniale staatkunde, bevat de nieuwe constitutie geen woord, dan alleen, dat de onderkoning voort zal gaan alle rechten, welke de Kroon bij "tractaat, gebruik of gedoogen" verkregen zal hebben, uit te oefenen voor ZOQver niet overgedragen aan de fede- ratie. Dat klinkt naar handhaving van het oude. De vorsten mogen bij herhaling ge racht hebben front te maken, een dam op te werpen tegen de inmenging van het political department, op dit aangelegen punt schijnt de ontwerp-constitutie geen nieuwe wegen te openen, noch nieuwe doeleinden op te stellen. In de niet-federale zaken schijnt de "leiding" van den civil service onverminderd en onver- zacht te zullen voortduren, ook in zaken die voor de gelijkstandige provincies vallen binnen hun exclusieve bevoegdheid.

Dit moeilijke vraagstuk, van "leiding" van en "toezicht" op vorstenstaten, dat in Malaya de verhouding der sultanaten tot het Britsche gezag geschaad heeft, dat in Indië, zooals we vanavond telkens zagen, donker tegen den hemel hangt, valt buiten mijn onder- werp. Het raakt de inwendige gesteldheid en kracht der vorsten- staten en heerlijkheden, en die loopt ver uiteen tusschen de groote en de kleine, de gemoderniseerde en de antieke onder hen. Dat probleem kan, lijkt mij, alleen in een individueele behandeling, in een afbakening van bevoegdheid en toezicht van geval op geval, van staat op staat zijn oplossing vinden.

Mijnheer de Voorzitter, Engeland en Indië hebben voor 'hun aan- eensmeding van het Britsche en het Indische Indië, voor de een- making in een "Commonwealth of India" den weg gekozen der federatie, der eenheid berustend op sterk gewaarborgde, met groote zelfstandigheid toegeruste eenheden. De ontzaglijke uitgebreidheid van het land (Indië is zoo groot als Europa zonder Rusland), de verscheidenheid der onderdeelen, het overweldigende zielental ('/. der aardbewoners), de nog immer relatief groote zelfstandigheid der be- langrijke staten, de stille groei der federatie achter de paramountcy, de voorbeelden van federatie in andere dominions, alle omstandig- heden schenen tot den vorm, welke voor Indië is gekozen, te dringen.

Er gaat in alle dingen van Voor-Indië een machtige aantrekkings- kracht uit; witle~ wij echter onzen geest niet in slaafsche navolging gevangen geven, dan zullen wij in Nederlandsch-Indië de oogen open moeten houden voor andere oplossingen van hetzelfde vraag-

(21)

lOl

stuk, die passen bij onze historische ontwikkeling de. verhoudingen en bij de gesteldheid van het land. Naast incorporatie in een federatie met al haar stroefheid (een scherpe, door enumeratie gewaarborgde verdeeling van regeerzorg tusschen opperstaat en onderdeelen, met rechterlijk toezicht op de handhaving) is immers mogelijk de incor- poratie - evenzeer krachtens vrijwillige acte van toetreding - in een vèr gedecentraliseerden eenheidsstaat of in een provincie, met om- schrijving van huishoudens naar een algemeene formule en onder het staatkundig toezicht van een vertegenwoordigend lichaam; daarnaast in ieder geval tweezijdige handhaving bij tractaat of contract van dynastieke belangen en voorrechten. Misschien opent ook zulk een incorporatie op den voet van een autonome provincie, in plaats van een federalen onderstaat zooals in Voor-Indië, zelfs grooter mogelijk- heden om inheemsche kracht voor eigen aangelegenheden vrij te maken uit bevoogdende opperheerschappij.

Terugziende op den gang der gebeurtenissen, op het geweldige land, waarheen ik U vanavond heb mogen leiden, kunnen we geloof ik begrijpen de bede, die een Indisch vorst heeft uitgesproken, toen hij, aan den onderkoning ter opluistering van het nieuwe Delhi een zuil aanbiedend, daarop deze woorden liet beitelen:

In thought faith, In word wisdom, In deed courage, In life service, 50 may India be great.

Prof. D. O. Stibbe verklaart met groote belangstelling sprekers voordracht te hebben aangehoord.

Naar hij, in zeer recente berichten betreffende Britsch-Indië, las, schijnen thans bij de Indische vorsten bezwaren tegen het federale denkbeeld te zijn gerezen. Hij vraagt of de spreker deze bezwaren wellioht kan verklaren, daar toch het idee van de federatie oor- spronkelijk van de vorsten uitging.

De heer mr. F. M. Baron van Asbeck verklaart nog niet over definitieve gegevens inzake bedoeld probleem te beschikken. 1)

Vooralsnog meent hij de ~hans aangenomen. houding te moeten verklaren uit de steeds bestaande tegenstelling tusschen de par- ti}en-Bhopal en -Patiala; ,hij vermoedt dat thans de partij-Patiala, die ten opzichte van Ihet federatieve beginsel minder ver wil gaan dan de andere groep, weder over meer invloed beschikt dan eenigen tijd geleden.

De heer mr.

J. J.

Schrieke vraagt of de inleider wellicht reeds 1) Zie echter het Naschrift.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het wegenvraagstuk in Ned.-Indië. Om verschillende redenen valt het te waardeeren, dat het Indisch Genootschap in een van zijn samenkomsten van dit seizoen het

Het is speciaal aM de o nderzoekingsgave van Mr. Soekasno en Mr. en aan het vertrouwen dal zij aan hun lendgenooten wisten in te boezemen, te danken dat

is an administrative machine; yours in an instrument of government. Our aim is negative - to suppress disorder; yours is positive - to maintain order. It would be

Joekes wijst er nogmaals op, dat de opmerking van den vorigen spreker ten aanzien van de verdeeling der gemeente in kampongs theoretisch juist is, maar dat

maatregelen ten behoeve van I&#34;dië slechts zeer onvoldoende ge- compenseerde, belasting, Hier ligt het grote wrijvingsvlak tussen de beide gebiedsdelen, omdat de

van de veld politie ware opgedragen, van een dergelijke bevoegdheid van lager orde wel het gewenschte gebruik zou willen maken. Hoofd- zaak is, dat hij de beschikking

De inheemsche staten noch de bevolking van het rechtstreeks bestuurd gebied zouden wenschen dat Engeland zich terug trok; zij voelen zich veilig onder Engeland's

1.. deel 13 van het tractaat&#34; van Versailles en de daarmee overeenkomen- de gedeelten der andere vredesverdragen uitvoerig geregeld is. Ook in deze regeling klinkt