• No results found

INDISCH GENOOTSCHAP

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "INDISCH GENOOTSCHAP"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

INDISCH GENOOTSCHAP •

VERGADERING VAN t FEBRUARI 1935.

Blz. 29-52

"Doel en organisatie van het Instltute of Pacific Relatlons".

'S·ORAVENHAOE

MARTINUS NIJHOFF

1 .935

(2)

,

.

(3)

INDISCH GENOOTSCHAP.

VERGADERING VAN 1 FEBRUARI 1935.

De Voorzitter, prof. dr.

J.

H. Boeke, opent te acht ure n.m. de

vergadering. Hij deelt mede dat de heeren· B. B. Faber en H. L.

Roelfsema, beiden te 's-Gravenhage, door het Bestuur tot leden van het Genootsohap zijn benoemd. De notulen van de vorige bijeenkomst worden daarna goedgekeurd.

In behandeling wordt vervolgens genomen punt a., vermeld op het convocatie biljet, t.w. de ver,houding van Ihet Indisch Genoot- schap (I. G.) tot het Koninklijk Instituut van Taal-, Land- en Vol- kenkunde (K. 1.).

De Voorzitter deelt mede, dat het Bestuur van het I. G. zich middels een circulaire, als bijlage bij dit verslag gevoegd, tot zijn leden in Nederland heeft gewend, daarin mededeeling deed van de bestaande verhouding tot ,het oK. 1., teneinde door bedoelde rond- vraag gegevens te verkrijgen voor een oplossing van. de geldelijke moeilijkheid waarin ·het I. G. verkeert.

Op een bij hel rondschrijven ingesloten briefkaart werden twee vragen gesteld:

il. Maakt gij als lid van het I. G. gebruik van de bibliotheek van het K. I. ?

b. Steil gij prijs op handhaving van ,het recht van het I. G. om van de bibliotheek van het K. I. gebruik te maken, ook als het voor U een verhooging van de contributie van f 2.50 zou beteekenen ?

Ongeveer 200 circulaires met in'gesloten antwoordkaarten werden rond gezonden; hierop kwamen 129 antwoorden binnen met áen volgenden uitslag:

vraag a. vraag b.

ja 7 ja 28

zelden 24 neen 98

geregeld 10 blanco 3

neen 85

blanco 3

Oe op cic rondvraag binnengekomen antwoorden waren voor 'het Hestuuf van het I. G. min of meer een verrassin'g, daar toch, bij ge- voerde 'besprekingen Inet het Bestuur van het K. 1., de indruk was verkregen dat het aantal leden van ,het I. G., van de bibliotheek van het K. I. gebruik makende, grooter was. De sub 2. gestelde vraag was, dit zij opgemerkt, voor leden, die geen 'gebruik maken van de bibliotheek, in wezen overbodig.

(4)

De uitslag van de enquete geeft, daarop zij hier ook gewezen, geen uitsluitsel t.a.v. de vraag of prijs wordt gesteld op behoud van de relaties met Itet K. 1., of verbreking daarvan.

De uitslag van de rondvraag is in een Bestuursvergadering,

aan

deze algemeene vergadering voorafgaande, besproken. Het Bestuur was daarin unaniem van meening, dat weliswaar het aantal leden van het 1. G., dat van de bibliotheek van Itet K. 1. gebruik maakt, niet 'groot is, maar dat anderzijds, mede in aanmerking g,enomen het aantal dat bereid is voor bedoeld hibliotheekbezoek een ver- goeding te betalen, deze groep toch belangrijk genoeg is te achten om het onraadzaam te doen schijnen den band met het K. I. te ver- breken. Ook andere overweging·en spelen echter een' rol mede.

Eenerzijds toch, zal bij het verbreken van den band de ,gelegenheid tot vergaderen worden prijs gegeven; in vepband met fiscale rege-

lingen kan het K. I. n.1. niet tot verhuur van zalen aan het 1. G.

overgaan. Bovendien zouden verder de reeds talrijke jaren met :het K. 1. bestaande historische 'banden worden verbroken. Bij hand- having van den band met het K. I. zal de contributie echter, in ver- band met de in de circulaire uiteengezette redenen, op f 8.- moeten blijven ge,handhaafd. Wordt de band met l1et K. I. 11iet verbroken dan zal daaraan jaarlijks een subsidie van f 100.- zijn toe te ken- nen, waar tegenover het I. G. echter de beschikking krijgt over een der zalen voor zijn vergaderingen.

Aan de algemeene vergadering zal, na deze uiteenzettingen, straks de vraag worden voorgelegd: "Wenscht gij 'handhaving van de relatie. met ,het K. 1. ?"

In verband met een eventueel doen voortbestaan van de relaties met het K. 1., is 'bij het Bestuur van het I. G. de vraag gerezen:

"Hoe kan het I. G., bij handhaving der contributie op het oude peil, de diensten aan zijn leden en 'het nut van 'het I. G. vermeerderen 7"

Uit doel meent het Bestuur te kunnen bereiken door de verstrekking van eelt gratis abonnement op 'het kwartaal-periodiek "Pacific Af- fairs" aan de I den van Ihet I. O. "Pacific Affairs" is een tijdschrift waarop hier te lande vrijwel niemand is geabonneerd. Verstrekkin,g van dit gratis abonnement wordt mogelijk gemaakt als de finan- cieele verplichting van .het I. G. t.o.v. 'het K. 1. wordt verlicht en deze zich slechts beperkt tot een geringe subsidie ad f 100.- 's jaars.

Ue regeling, die thans hier wordt voorgesteld, is voorloopig slechts voor één jaar geldend. Blijkt na dit ééne jaar bij de leden slechts geringe belangstelling voor het tijdsohrift te ·bestaan, dan kan t.z.t.

een nieuw voorstel aan een algemeene ledenvergadering geschieden. Ten einde de leden nader bekend te maken met l1et doel en de werkkring van het "Institute of Pacific Relations", dat geregeld 'het periodiek "Pacific Alfairs" doet verschijnen, zal Ihans de heer Moll een inleiding houden, waarin de werking van hedoeld instituut nader wordt uiteengezet. Na diens voordraoht zal ,het voorstel van het

!:lestuur vervolgens in verdere bespreking worden gebracht.

(5)

De Voorzitter geelt thans het woord aan den heer

J.

Th. Mali, tot het houden van diens voordracht betreffende:

"Doel en organisatie van he! Insti!u!e ol Pacilic Relatiotls".

Mijnlieer de Voorzitter,

Dames en Heeren,

Aan de uitnoodiging van den Voorzitter van het Indisch Genoot- schap om een inleiding te geven over het Pacific Instituut als nationale en als internationale instelling en over zijn doel en werk- wijze, zoowel llier in Holland als daarbuiten, heb ik gevolg gegeven met veel genoegen, maar niet zonder schroom. Want met alle per- spectieven die het opent, is dit een onderwerp van zéér grooten omvang en van zeer verre draagwijdte, terwijl aan de uitnoodiging, zooals ik die ontving, de voorwaarde was verbonden, dat ik met het oog op de overige agenda den kostbaren tijd dezer vergadering niet te lang in beslag mag nemen.

Ik moet U dus verzoeken in gedachte te willen houden, dat mijn uiteenzetting in het geheel geen aanspraak maakt op volledigheid. Ik moet mij bepalen tot een korte samenvatting en tot eenige grepen uit het wijde veld der verhoudingen in en om den Pacific en ik moet, niet zonder willekeur, een keus doen uit zooveel meer stof, die op zichzelf Uw aandacht evenzeer verdienen zou.

In Holland hebben zich achtereenvolgens in de eerste helft van 1933 en in de tweede helft van 1934 twee nauw verbonden organen gevormd om zich bezig te houden met de vragen, die den Pacific betreffen op economisch, cultureel, maatschappelijk en staatkundig gebied ").

Het zijn de Nederlandsehe Nationale Raad van het "Institute of Pacific Relations" (I. P. R.) en de Vereeniging Pacific Instituut te Amsterdam. De doelstelling en de werkzaamheid der organisatie als geheel dragen zeer gemarkeerd een nationaal en een inter- nationaal, of juister gezegd, cosmopolitisch aspect. Deze beide zijden zijn even belangrijk.

Wanneer ik bij mijn uiteenzetting het aspect van wereldburger- schap vooraf laat gaan, dan geschiedt dit uitsluitend, omdat het voor U de voorstelling vergemakkelijkt. Ook is deze volgorde meer in overeenstemming met de wordingsgeschiedenis van het Instituut, zoowel buiten ons land als in Nederland met Nederlandseh-Indië.

Het initiatief tot stichting van het I. P. R. is niet van Nederland- schen, noch van Indischen oorsprong.

") Buiten het kader vallen dus de natuurwetenschappen in den ruimsten zin; hiervoor bestaat, in Pacific verband, reeds sedert langere jaren een internationale organisatie.

(6)

32

Dit initiatief is opgekomen in 1925 bij Amerikaansche persoon- lijkheden; en daarbij niet in Amerika zelf, doch op een eiland in het hartje van den Stillen Oceaan, in Honoloeloe, de hoofdstad van de Hawaii-eilanden. Deze zijn sinds 1898 een bezitting van de Vereenigde Staten. De tijd en de plaats van het ontstaan van het Instituut zijn niet zonder beteekenis.

Den oorsprong ervan zullen wij aanstonds nader hebben te be- zien. De aanleiping was gelegen in de spanningen, die juist in 1924/25 optraden als gevolg van de reacties, die de Amerikaansche immigratie-wet van 1924 te voorschijn had geroepen in japan. Deze wet ontzegde den toegang tot Amerika aan alle vreemdelingen, die volgens de best~ande regelingen niet voor verleening van het staats- burgerschap in aanmerking kwamen. Hieronder vielen practisch alle Aziaten. Reeds eerder waren er wettelijke voorzieningen getroffen, waardoor uitbre'ding van het aantal in Amerika gevestigde Chinee- zen practisch oqmogelijk was gemaakt. Britsch-Indische en andere, uit meer Westelijke en Zuidelijke deelen van Azie afkomstige immi- granten speelden numeriek geen rol. Dientengevolge beteekende de wetgeving van 1924 in de practijk, dat speciaal de japanners werden buitengesloten.

In de voorafgegane periode, van 1907 af, dus ook ten tijde van de Washington-conferentie van 1922, was de situatie op dit punt beheerscht door de Ishii-Lansing-overeenkomst. Dit was niet een verdrag, doch een "gentlemen's agreement", waarbij Japan op zich genomen had té zorgen, dat in de Vereenigde Staten geen verdere toevloeiing zou plaats vinden van japanners, tegen wier toelating vooral de Staa Californië ernstige bezwaren had uit hoofde van hun lagen loonstandaard, welke reeds toen scherp werd onderkend als een "gevaar" voor het hooge levensniveau ter Westkust van Amerika.

Het was dus niet alleen de inhoud der nieuwe wet, die de hier- boven bedoelde verbittering te voorschijn riep, maar vooral het

feit, dat deze in de Vereenigde Staten noodig werd geoordeeld ter vervanging van de belofte op eerewoord van Japansche zijde.

De getal-verhoudingen tusschen de verschillende groepen en de verschillen in maatschappelijk niveau, in Amerika eenerzijds en in het Hawaii-gebied anderzijds, maken het verklaarbaar, dat de portée van de hartstochtelijke bewogenheid, waarmede Japan op de uitsluitingswet reageerde, scherper tot het bewustzijn van Ameri- kaansche belangstellenden en belanghebbenden in Honoloeloe door- drong, dan op het Amerikaansche vasteland zelf.

De mannen, die het initiatief namen tot het stichten van een orgaan voor internationale en interraciale gedachtenwisseling over Pacific-onderwerpen, waren van huis uit geen politici, en zelfs ook geen lieden, die zich eenigerlei politieke "actie" ten doel stelden.

Integendeel, het waren menschen uit de kringen van onderwijs en zending en uit het zakenleven; lieden wien het te doen was om

(7)

meer begrip omtrent hetgeen de actie van de Vereenigde Staten en de reactie daarop aan japansche zijde in wezen beteeken- den.

Een aanvankelijk gerezen denkbeeld om het Instituut te doen aan- sluiten bij de V.M.C.A., de bekende Voung Men's Christian Asso- ciation, heeft men reeds in het allereerste stadium laten varen.

Terecht. Want door bijmenging van een dergelijk dynamisch gods- dienstig element zou men van de Pacific-volken zeer groote en belangrijke kringen, die van den V.M.C.A.-geest niet gediend zijn.

hebben buitengesloten. Ook zou men nimmer den graad van alge- meenheid en objectiviteit hebben bereikt, die thans het kenmerk zijn geworden van het l.P.R. bij zijn streven naar verbreeding van kennis en verdieping van inzicht.

In de statuten wordt het doel als volgt omschreven:

"To study the conditions of the Pacific peoples with a view to the irnprovement of tht:Îr mutual relations". "Studie" derhalve als kern; maar geen studie in hyper-abstracten zin, doch studie "with a view"; met een doel dus. En dit doel is van sterk pragmatischen aard. Ook hierin vindt men terug den Angelsaksischen, meer speciaal Amerikaanschen oorsprong van het Instituut.

Ook de idealistische toon, die klinkt in de doelomschrijving, beantwoordt aan Anglo-Amerikaansche karaktereigenschappen.

De flimprovemcnt of their mutual retations" zou men - gezien den geest van het instituut - mijns inziens het best kunnen weer- geven door niet te spreken van verbetering hunner onderlinge be- trekkingen, want dit suggereert, dat die betrekkingen niet deugen.

Als een betere interpretatie beschouw ik: "de bevordering van goede onderlinge betrekkingen", een vertaling, die trouwens ook taal- kundig verantwoord is.

Als middel tot dit doel dienen in de voornaamste plaats con- gressen, of liever conferenties, die bovenal gericht en ingesteld zijn op persoonlijk contact en persoonlijke gedachten wisseling tusschen de leden, zooveel mogelijk na schriftelijke, wetenschappelijke voor- bereiding. Deze voorbereiding van het conferentie-programma, vallende on.der het uiteraard meer algcmcene Hresearch work" van het Instituut (het wetenschappelijke onderzoekingswerk) , staat vanzelfsprekend mede in het centrum van den dagelijkschen arbeid van het lustituut zelf, en ook van de aangeslolen instituten in de verschillende landen, gedurende de perioden tusschcn de conferen- tics in.

Conform den oorspronkelijken opzet hebben de conferenties tot dusver tweejaarlijks plaats gehad. De eerste werd gehouden te Honoloeloe in 1925, de tweede in 1927, eveneens te Honoloeloe, de derde in 1929 te Kyoto in Japan, de vierde in 1931 te Shanghai, de vijfde te Banf[ in Canada in 1933. Wegens den omvang èn van de stof èn van de deelname, doch vooral wegens de eischen die men - door de ervaring geleerd - aan de werenschappetijke,

(8)

34

schriftelijke voorbereiding is gaan stellen, heeft men voor de zesde conferentie een driejarigen termijn vastgesteld.

Het aantal deelnemende landen vertoonde een gestadigen groei en omvat thans de Vereenigde Staten, China, Japan, de Philippijnen, Engeland, Canada, Australië, Nieuw Zeeland, Nederland met Ned.-Indië en sinds eind 1934 ook Sovjet Rusland. Het Instituut heeft zijn zetel gehouden te Hanoioeioe, waar ook zijn Secretariaat gevestigd is. Het is samengesteld uit landelijke eenheden, in de statuten aangeduid als National Councils. Deze Nationale Raden zijn autonool11 én voorzien in hun eigen financiën; zij dragen bij in de kosten van het centrale secretariaat. Zulk een nationaal orgaan komt voor toelating tot het lidmaatschap in aanmerking, wanneer het is:

"A national council organized for the purpose of the Institute or an organisation of similar purposes in any sovereign Or autonomous state Iying within or bordering the Pacific Ocean or hoving dominions, colonies, depen- dencies, territories, mandated or otherwise in the Pacific Area".

De beoordeeling, of aan deze eischen voldaan is, is voorbehouden aan den "Pacific Council", het hoofdbestuur van het (nstituut, be- staande uit één vertegenwoordiger van elk der deelnemende landen.

Vanzelfsprekend kan ieder land slechts één nationalen raad bezitten.

Voor de deelneming aan de conferenties door territoriale en raciale minderheden zij in de statuten regelen en voorwaarden vastgelegd, met als kernpunt overeenstemming tusschen den Pacific Council en den betreffenden Nationalen Raad. Hiervan is voor en na gebruik gemaakt voor groepen uit bijvoorbeeld Korea en Hawaii.

Alvorens tot stichting van een Nationalen Raad over te gaan, hebben verschillende landen zich op de conferenties doen vertegen- woordigen door "observersH, lI\vaarnemers", zooals bijv. Nederland deed in 1929 en 1931. Evenzoo deden voor en na Mexico, Frankrijk en Rusland. Ook de Volkenbond en het Internationaal Arbeidsbureau te Genève hebben.eenige malen waarnemers naar I.P.R.-conferenties gezonden.

Bijzondere nadruk dient te worden gelegd op het feit, dat het I.P.R. een volstrekt onofficieele, zuiver particuliere organisatie is.

Dit neemt niet weg, dat de betrokken regeeringen steeds blijk hebben gegeven van groote belangstelling in den arbeid van het I.P.R., een belangstelling, die altijd hoogst welwillend is geweest.

De nationale raden en de personen, die aan de conferenties deel- nemen, zijn dus in geenerlei opzicht officieele of ambtelijke vertegen- woordigers van hun land, laat staan van hun Regeering. Ik behoef er wel nauwelijks op te wijzen, hoezeer juist dit punt bevorderlijk is aan vrije meCflingsuiting en diepgaande persoonlijke uitwisseling van inzichten en denkbeelden tusschen de deelnemers.

Het I.P.R. is in dit opzicht zMr consequent. Op zijn conferenties

(9)

worden geenerlei "besluiten" genomen. Men formuleert zelfs geen

"moties", men richt tot niemand "aanbevelingen", doet geenerlei

uitspraak omtrent een door een bepaald land te volgen gedragslijn op economisch, cultureel of maatschappelijk, laat staan op st~a

kundig gebied.

Om redenen van zoowel principieelen als practischen aard, aller- eerst in verband met het groote aantal der conferentie-leden, worden de vergaderingen gesplitst in "ronde tafels", die een strict besloten karakter dragen. Het optimum aan vrije, persoonlijke meenings- uiting wordt benaderd door bij deze "round tables" de pers onver- biddelijk uit te sluiten.

Geen mededeelingen omtrent den inhoud der gedachtenwisseling.

resp. omtrent conclusies, waartoe de besprekingen mochten hebben geleid, worden aan de pers verstrekt, behalve die, welke voor publi- catie geformuleerd zijn door een speciaal orgaan der conferentie.

Slechts een deel van de plenaire zittingen is voor het publiek en de pers toegankelijk.

Deze drie punten: het particulier karakter van het Instituut, het ontheven zijn van verantwoordelijkheid voor eenigerlei decisies of actie en de besloten gedachtenwisseling, bepalen het karakter van deze cosmopolitische bijeenkomsten. Juist hierdoor zijn zij inderdaad eenig in hun soort; zij bieden een mogelijkheid vOOr persoonlijke kennismaking en inleving in elkanders gedachten en inzichten als op geen andere wijze bereikbaar kan worden geacht.

In dezen opzet, die met groote strengheid wordt doorgevoerd, zijn voor de individueele deelnemers aan de conferentie de best bereikbare waarborgen gelegen voor de discretie hunner mede-leden ten opzichte van hunne persoonlijke uitingen. Deelnemende aan de debatten van een "round tabie", behoeft men nimmer het gevoel te hebben, dat men over de hoofden der aanwezigen heen spreekt tot een auditorium in zijn eigen land of daarbuiten. Men spreekt inder- daad uitsluitend tot de persoonlijk aanwezige hoorders; men spreekt niet "voor de galerij".

Dit verklaart tevens, waarom niet alleen het intellectueele, maar ook het maatschappelijke peil van de bezoekers dezer conferenties zoo opvallend hoog kan zijn en kan blijven. Ik zal U niet vermoeien met namen en functies van conferentie-leden. Ik kan volstaan met te vermelden, dat verschillende personen van naam hun loopbaan in het openbare leven hebben onderbroken, of wel van een toevalJige rustpoos in hun carrière gebruik hebben gemaakt, 0111 zich eenige jaren te wijden aan het Instituut. Verschillende figuren in het I.P.R.

zijn oud-ministers enz., of hebben hun functies bij het Instituut moeten neerleggen, omdat zij in hun vaderland tot een ministerzetel of ander hoog ambt werden geroepen. Ook onder de congres-leden uit het zakenleven en uit de wetenschappelijke wereld treft men mede de beste namen aan, in elks land, op elks gebied.

Het spreekt wel van zelf, dat de leiding van zulk een conferentie

(10)

als geheel, en ok de leiding der afzonderlijke ronde tafels zeer hooge eischen stelt aan de personen der voorzitters. Zij moeten opgewassen zijn tegen iedere poging en iedere neiging tot afwijking van de zooeven bedoelde grondgedachten. In het bijzonder dienen zij doorloopend bedacht te zijn op buitensluiting uit de discussics van alle elementen, die zouden kunnen worden beschouwd als

"propaganda".

Propaganda in welken vorm of onder welke camouflage dan ook, zou natuurlijk absoluut onvcreenigbaar zijn met het hoofd- doel van het Instituut, zijnde studie der betrekkingen in en om den Pacific.

Er is geen groote verbeeldingskracht noodig om te begrijpen, dat de geschetste opzet meer inhoudt dan de intellectueele en geestelijke weelde der bespiegeling.

Studie is het uitgangspunt, maar - zooals gezegd - studie met een doel. En dat doel, de bevordering van goede verstandhouding en betrekkingen, wordt door alle leden van dit uiterst bonte gezel- schap bezien uit zoo wijd verschillende gezichtshoeken naar gelang van opvattingen, oogmerken, behoeften, nooden, idealen, opvoeding en intellectueel hiveau, dat een zeer hooge standaard van moreele dicipline inderdaad onmisbaar is om al deze verschillen zMver te overbruggen, dat een bespreking in een goeden toon mogelijk wordt.

Hierbij denke men bijvoorbeeld aan het onderscheid, dat zich, de gansche wereldgeschiednis door, afteekent tusschen continentale en maritieme volkeren. Ook in dit opzicht is het geen toeval, dat het initiatief tot he! I.P.R. is uitgegaan van Amerikanen, een volk, dat door den omvang en de gesteldheid van zijn land voorbestemd schijnt om al het gebeuren in de wereld te zien van uit den gezichts- hoek van een vasteland, groot en rijk genoeg om een bevolking, vele malen grooter dan de huidige Amerikaansche natie, te her- bergen en op een hoog levensniveau te onderhouden.

Om te begrijpen, hoezeer de Amerikanen een compenseerende be- hoefte hebben aan verruiming van kennis en inzicht omtrent den Pacific, moeten wij bedenken, dat vóór de ontdekking der Califor- nische goudvelden in 1848-1849 de Vereenigde Staten nog in het geheel niet als Pacific-Mogendheid beschouwd mogen worden. Toen pas begon de ontwikkeling in die richting; nauwelijks 80 jaar ge- leden. Zooals btkend, had Amerika een belangrijk aandeel in de opening van Japan in de vijftiger jaren, doch eerst allengs, in het laatste gedeelte van de vorige eeuw kregen de Vereenigde Staten door de geschie en is een rol over zee toebedeeld. In 1898 leidde dit o.a. tot de verwerving van de Philippijnen en eenige andere eilanden- groepen in de Stille Zuidzee, waardoor de Unie rechtstreeks be- trokken werd in !let leven en de belangen van den Pacific.

Nog stricter COntinentaal, door aard en vorming, zijn de Chinees en de Rus.

Bij uitstek maritiem in dit gezelschap zijn de Engelschen en de

(11)

Hollanders, wier blik op het wereldgebeuren goeddeels bepaald wordt door hun geschiedenis, die in de laatste 3 eeuwen haar zwaartepunt op zee en over zee heeft gehad. Bij hen is, juist omgekeerd de behoefte voelbaar, 0111 dieper in het vastelands-aspect van de Pacific- questies door te dringen.

Maritiem in denken en voelen is ook de Japanner moeten worden, zij het ook dat deze eerst een zestigtal jaren geleden begönnen is, zich los te maken uit het isolement, dat een doelbewuste traditie aan de natie had opgelegd, doch dat onhoudbaar bleek onder invloed van bevolkingstoewas en opstuwend wereldverkeer.

Men denke voorts aan het onderscheid tusschen de menschen en de naties, die meer statisch of meer dynamisch van aanleg zijn.

Men denke aan de zeer uiteenloopende maatschappelijke functies, die de individueele deelnemers aan de conferenties bekleeden. Zoo zou ik nog vele punten kunnen nocmen, maar in dezen kring meen ik hierop niet dieper in te hoeven gaan. Men behoeft zich slechts even voor den geest te halen de enorme uitgestrektheid van het Pacific-bekken, den grootsten der Oceanen, en de niet minder ge- weldige uitgestrektheid en volkrijkheid van de landen en eilanden, die door zijn golven worden bespoeld, om met één slag doordrongen te zijn van de eindelooze veelheid en veelsoortigheid der belangen, welke het Instituut zoekt te dienen.

Het is een uiterst ambitieuze taak, die het I.P.R. zich heeft ge- steld. Het zoekt naar den grootsten gemeenen deel er van al die nooden en behoeften. Het zoekt naar evenwicht, waar de natuurlijke groei - dien verschillende dezer volksgemeenschappen elk in hun eigen tempo doormaken - onafwendbaar dwingt tot expansie. Het zoekt naar coördinatie waar krachten vrijkomen, die van nature zouden moeten botsen en die slechts dan kunnen worden "afgeleid"

in den dienst van gemeenschappelijke belangen, wanneer de geesten bereid en in staat zijn om het eigenbelang op te vatten als zijnde ondergeschikt aan het algemeen belang van een gemeenschappelijk wereldbu rgerschap.

De omvang van die taak weerspiegelt zich in de verscheidenheid van de onderwerpen, die voor en na en soms bij herhaling, de revue passeeren op de bijeenkomsten van het I.P.R. en in zijn publicaties.

Een opsomming van die onderwerpen zal ik U besparen. De ge- drukte handelingen van de congressen van 1927, '29, '31 en '33, uitgegeven onder den titel "Problems of the Pacific", liggen hier op tafel VOor U ter inzage. Verder vindt U hier liggen de jaargangen VI en VII van het driemaandelijksch tijdschrift, "Pacific Alfairs", dat door het Secretariaat onder supervisie van den Pacific Council wordt gepubliceerd, onder redactie van Owen Lattimore. Sinds eind 1934 geeft het Secretariaat daarnaast nog een specifiek Instituuts- argaan uit, "I.P.R.-Notes", waarin de landelijke organisaties elkander door bemiddeling van het centrale bureau op de hoogte houden van hun werkzaamheden. Een der hoofdbedoelingen hiervan

(12)

is, behalve versfe'liging valt het onderling contact, om het "research work", den wetenschappelijken arbeid, zooveel mogelijk te coördi- neeren. Vooral ~oor de voorbereiding van groote onderwerpen, voor- komend op het programma van toekomstige conferenties, is dit van belang.

Alvorens van de publicaties af te stappen wil ik nog vermelden een hier eveneens aanwezige complete lijst daarvan, die alles bevat wat tot in 1934 van het I.P.R. is uitgegaan. Van de publicaties der verschillende landelijke organen verschijnt het meerendeel in de landstaal. Vooral Japan en China zijn, naar mij bleek, in dit opzicht actief. De American Council in New York geeft een veertiendaagsch bulletin uit, dat sinds dit jaar onder den titel "Far Eastern Survey"

verschijnt.

Thans zou ik willen trachten, om aan de hand van een enkel voorbeeld, de manier te schetsen, waarop het I.P.R. de problemen aanpakt, die het op zijn conferenties aan de orde stelt.

Een der onderwerpen van de conferentie van Banff in 1933 was:

"Internationale economische conflicten in het Pacific-gebied. Be- heersching en vereffening daarvan." Het werd in bespreking ge··

nomen op basis van de volgende puntenlijst:

I. Welke typen van confliclen bestaan er in de internationale economische betrekkingen in het Pacific-gebied;

2. Waarom komen de onder I. bedoelde typen van conflict voor?

Wat zijn de v rnaamste oorzaken ervan;

3. Welke belangrijke methoden zijn er toegepast om economische conflicten te vereffenen:

a. binnen den kring van het particulier initiatief;

b. door regeeringen;

4. Tot op welke hoogte zijn deze methoden effectief geweest?

Wat zijn de begrenzingen van haar draagwijdte;

5. In welke mate worden wenschelijke economische ontwikke- lingsprocessen belemmerd of bevorderd door de economische of politieke vormen en methoden van beheersching en vereffening bedoeld sub 3;

6. Welke van de bovengenoemde, of welke andere methoden en usances behooren tot ontwikkeling te worden gebracht om te ge- raken tot meer begeerenswaardige internationale economische be- trekkingen?

Een dergelij~e vorm van "Problemstellung" treft ons, hier in het oude West-Europa, allereerst als een uiting van den pragmatischen, doch tevens emotioneelen geest der Nieuwe Wereld. Daar richt men zich bij het s ellen van een kwestie, ook wetenschappelijk, vóór alles op de eischen, die een gegeven situatie stelt aan de menschen, die in en met zoo'n situatie moeten werken.

We h66ren onzen Amerikaanschen neef zeggen, pradicus en

(13)

gemoedsmensch als hij nu eenmaal is: "Wat is hier nu eigenlijk aan de hand ? Zoo. - En wat zullen we daar nu eens aan doen ?"

Wanneer wij een puntenlijst als ik zQoeven noemde onder onzen neus geduwd krijgen, dan beginnen wij met ons de oogen uit te wrijven. Maar terwijl wij nog bezig zijn, ons hoofdschuddend af te

\'Tagen, of dit nu de manier is om een dergelijke kwestie aan te pakken, heeft zich om ons heen allang een levendige discussie ont- sponnen, die ons al spoedig ten zeerste zal boeien. In den loop van zoo'n discussie ziet men allengs de belangen-tegenstellingen ont- vouwd en geformuleerd in hun naakte, historisch gegroeide onont- koombaarheid en tevens in hun noodlottige eenzijdigheid. Wij zien de menschelijke natuur daarachter in haar begeerte, om de beste krach-

ten die haar gegeven zijn, te meten. En wij zien den menschelijken geest geneigd en bereid om de risico's van een krachtproef te mijden, zoolang de omgeving meegeeft, zoolang de weg van geven en nemen open blijft, of .... zoolang hem matiging wordt opgelegd van buiten.

Is dit iets nieuws?

Geenszins.

Of het nu een dynamische japanner is, die een vraagstuk voor- draagt als de "Boycotts", die een groot part van zijn handel jaren- lang verlamden, of een statische Chinees, die er met de kracht van zijn lijdelijkheid op reageert; of het nu een vastelands-Koreaan is, die zich verdiept in "Het Gebruik van den Bodem", dan wel een Engelsche reeder, die uitwisseling van overschotten bepleit door middel van oceaan-transport; is het niet alles die alte Geschichte?

ja, inderdaad. Maar evengoed raakt dit alles aan de wortels van het bestaan van vele volken.

Is het nu de moeite, den tijd en de kosten waard, dat een I.P.R.

hierover conferenties belegt, waarvOor een paar honderd menschen gezamenlijk duizenden mijlen afleggen om ze bij te wonen, terwijl zoo'n lichaam geen enkel machtsmiddel bezit om een eenparig inzicht - zoo het dit al ooit bereikt - tot verwezenlijking te brengen?

En zoo men al geen besluiten neemtl komt men dan ten minste tot conclusies, die houvast bieden? Slechts ten deele. Men zou nauwelijks kunnen beweren, dat de debatten - zood ra het gaat over kwesties, die de levensbelangen van verschillende volken gelijkelijk raken - een werkelijk bevredigenden nasmaak achter- laten zelfs bij deelnemers, die niet rechtstreeks bij het probleem betrokken zijn. Laat staan bij vertegenwoordigers van de landen, om wier vitale belangen het gaat. Zulke onderwerpen laten zich nu eenmaal niet uitputten. Zij laten zich niet "afdoen". Zij zijn niet te herleiden tot een zoo simplistische gedaante, dat men ten slotte tot de overtuiging komt: Piet heeft gelijk en jan heeft ongelijk.

En toch.

En toch geloof ik, dat de pretentie van het Institute of Pacific Relations gerechtvaardigd is.

Niet omdat het noodlot van de historie zich laat afwenden. Maar

(14)

40

omdat in de realiteit van de betrekkingen tusschen de volken tallooze menschelijke fa toren optreden, die de historie helpen maken; en diè factoren, diè krachten, kunnen worden beïnvloed; ten goede zoo- wel als ten kwade.

Een groot kwaad, dat steeds dreigt, waar onvoldoende contact wordt onderhouden, ligt hierin, dat veelal - zoowel in het particu- liere belangen-verkeer als in de politiek der regeeringen - beslis- singen genomen moeten worden, gedragslijnen gekozen moeten worden, die niet berusten op bewustheid van de bestaande problemen en wezenlijk in icht in de verhoudingen, welke door die decisies direct en indirect worden aangeraakt en beïnvloed. Bewustwording en bewustmaking, verdieping van het begrip, moeten gerekend wor- den tot de belangrijkste functies, die een lichaam als het I.P.R.

heeft te vervullen. Met daarnaast de gelegenheid, die het biedt aan mannen uit waarlijk leidende kringen in de verschillende landen, tot een persoonlijke, absoluut informeele kennismaking met invloed- rijke persoonlijkheden van elders. Hoe verhelderend kan het zijn, hoeveel misvatting kan voorkomen worden, als men van man tot man weet, met wien men te doen heeft aan de andere zijde van het water, hetzij als tegenstander, hetzij als medestander.

Hier ligt de taak van het I.P.R.

,

Hier liggen zijn kansen.

Menigmaal, meestal misschien, zullen de tegenstanders in een I.P.R.-debat de ronde tafels niet verlaten met het troostelooze gevoel, de wederpartij niet te hebben overtuigd, maar zullen zij een discussie kunnen sluiten met de voldoening: "we have ag reed to differ", wij zijn het eens geworden om te verschillen van meening.

Als dit stadium bereikt is, dan is de gedachtenwisseling niet vruchteloos geweest en de voorbereidingsarbeid niet verspild. Wan- neer in zoo'n geval de ontwikkeling der dingen leidt tot een cultu- reelen of economischen strijd, dan kan men dien aanvaarden en voeren met in panning van zijn beste, nobelste krachten, zonder verbittering, zonder verachting voor den tegenstander.

Niemand zal in gemoede kunnen verwachten, dat Oost en West

"het eens zullen worden" over een probleem als de loon- en levens- standaarden in de Pacific-landen, dat op het programma staat voor de eerstvolgende conferentie. Dat is überhaupt geen onderwerp om het over eens te worden, zou men bijna zeggen. Daarvoor is een

"oplossing" nauwelijks denkbaar. De wedijver, de economische strijd, de structuurverandering schijnt op een gebied als dit voor- bestemd om duurzaam te zijn.

De behandeling dezer kwestie door het centrale I.P.R., is thans in voorbereiding. Landelijke organisaties zijn bezig met het ver- zamelen van gegevens en met de wetenschappelijke ordening van het materiaal, om dan ieder voor zich hun exposé's samen te stellen, al of niet begeleid door commentaren, beschouwingen, conclusies.

Deze worden belichaamd in z.g. "data papers", beknopte ver-

(15)

handelingen, die elke national council indient bij het centrale secretariaat. Honoloeloe zorgt voor de verspreiding der "data papers", zoodat de deelnemers aan de conferenties deze bestudeerd kunnen hebben, vóórdat de persoonlijke besprekingen aan de ronde tafels, een aanvang nemen.

Het zou een ijdele hoop zijn, als men van de behandeling ter conferentie cen concreet "resultaat" verwachtte. Natuurlijk zullen de Japanner, de Chinees en de Rus zich niet laten overtuigen, dat zij goed doen hun levensniveau op te voeren, om het hun concur- renten op de wereldmarkt wat gemakkelijker te maken. Evenmin zullen de Amerikaan, de Engelschman en de Hollander veel neiging voelen om te erkennen, dat hun levenspeil op zichzelf, dus los van den bitteren nood, die hen achterhaald heeft,

te

hoog is gewee!1.t.

Relatief te hoog? Accoord. Maar te hoog in absoluten zin? Neen;

integendeel. De bewustheid van onbevredigde behoeften is in Westersche landen eer grooter dan minder in vergelijking met het Oosten.

Waar is de verzoening te vinden van zoo diametraal uiteen- loopende levenshoudingen en belangen?

Hoogstens zal men van een zoo ernstige, goed willende behande- ling van het probleem, als waarop het l.P.R. zich thans voorbereidt, mogen hopen, dat zij leiden zal tot beter begrip van elkanders moeilijkheden en idealen. Misvattingen bij den één omtrent de ver- houdingen in de samenleving, waarin de ander thuis behoort, zal men kunnen weerleggen, verminderen, recht zetten, misschien weg- nemen. Maar men zal uiteindelijk wel tevreden moeten wezen, als men het brengen kan tot de erkenning: "We must be satisfied to disagree", maar intusschen hebben wij elkander beter begrepen dan tot dusver.

Laat het zoo zijn, dat men verder dan dit niet komt. Maar ooi<

dan kan voor het wederzijdsch inzicht in de situatie en ook voor de keuze van den koers, dien elk land voor zich heeft te nemen, het van alle zijden peilen - ook door niet rechtstreeks geïnteres- seerden - van het behandelde probleem, van groote beteekenis zijn.

Ook wanneer overeenstemming niet bereikbaar is, kan men streven naar bevrijding van de geesten door verheldering van inzicht;

die vindt haar belooning in zichzelf. En nuf heeft zij 66k nog; namelijk wanneer door den arbeid, die noodig is om tot meer kennis en beter begrip te komen, het ruimere inzicht zich allengs gaat verbreiden in wijdere kringen in elk land; wanneer allen, die mede- werkten aan het oncterzoekingswerk of deelnamen aan de conferen- ties, hun licht niet onder den korenmaat zetten, doch het laten schijnen in hun huis.

Hoe moeten nu de plaats en de taak worden opgevat, die Neder-

(16)

land en Nederlandsch-Indië hebben te vervullen in het Instituut, dat ons van avond bezig houdt?

Om hierover tot klaarheid te komen, zullen wij ongetwijfeld te rade moeten gaan met de geschiedenis.

Het Nederlandsche volk en met name de "Indische Hollanders", hebben in den loop van hun historie bewezen, dat zij zich niet van de wijs laten brengen door de manier, waarop zij in hun prille jeugd hun eer te kennis van het aardrijk toegediend krijgen. Ik bedoel onze ~ardrijkskunde-boekjes van de lagere school. Die trachten tot op den huidigen dag onze jeugd bij te brengen, dat dit of dat vasteland of eiland "begrensd" wordt door deze of gene 4ee; dat die en die staten of volken "gescheiden" worden door een of anderen oceaan. Een halve waarheid en daarom erger dan een leugen. Hoe braaf hebben we dien onzin uit ons hoofd geleerd, om voldoende te krijgen op ons rapport; maar wat een zegen, dat we het nooit geloofd hebben.

De tijden, dat de zee een afscheiding vormde tusschen landen en naties, zijn voorbij; en voor goed. Lllnd kan een begrenzing vormen; soms. Waarom anders ziet men bij vredes-congressen ZOD-

vele bufferstaten creëeren? De Himalaya vormt tot nu toe een tamelijk effectieve afsluiting van Tibet. Denkt U eens in, hoe anders alle verhoudingen in Centraal-Azië zouden wezen, indien daar een zeeboezem lag in plaats van bergen, of wanneer bijvoorbeeld de Gobi een oceaantje was. Of - om dichter bij huis te blijven - denkt U zich Polen eens als een binnenzee.

Zout water, mits in voldoende hoeveelheden aanwezig, vormt veel meer een verbinding, of een verbindingsmogelijkheid, dan een afscheiding. Deze gedachte moeten wij voor oogen houden, wanneer wij denken aan de plaats, die Nederland en Nederlandsch-Indië innemen in den Pacific, die "de nieuwe wereldzeel1 is, de Oceaan, wiens belang voor de wereldgeschiedenis sinds het begin van deze eeuw, en vooral sinds den wereldoorlog, snel en steeds sneller groeiende is; de zee die voorbestemd schijnt, een beslissende rol te spelen in de geschiedenis van deze eeuwen de volgenden.

En als een breede baan, langs de Zuid-Westzijde van dien Oceaan, tusschen de vastelanden van Azië en Australië, ligt daar Neder- landsch-Indië, Indisch Nederland. Het maakt van nature deel uil van de gemeenschap, die door deze wereldzee wordt gevormd en onderhouden.

Sinds de beste tijden in onze geschiedenis hebben wij Hollanders het op zee gezocht, op zee en óver zee, maar merkwaardigerwijze ontbreekt in ons volk als geheel nog het besef, dat wij door ons bestuur over Indië ook zelf behooren tot het gezin der Pacific- landen.

Dit verschijnsel is inderdaad wel verklaarbaar. Men denke slechts aan het relatief zoo geringe aantal der menschen, in Indië en hier,

(17)

die rechtstreeks arbeiden aan Holland's taak in het Oosten. Men geve zich rekenschap van den omvang en van het absorbeerend karakter van die taak, die in het algemeen steeds de gansche per- soonlijkheid opeischt. En men denke vooral aan de snelheid, waar- mede binnen één enkele generatie de structuur-veranderingen zich hebben voltrokken, die het beeld van de Stille Zuidzee hebben her- schapen in dat van een der felst bewogen wereldzee~n.

Maar een verklaring is geen verontschuldiging.

De historie kent geen genade met achterblijvers.

Het Nederlandsche volk zou zijn geschiedenis en zijn beste tradities verloochenen, wanneer het zich niet haastte om het ver- zuimde in te halen.

De tijd daartoe verstrijkt snel, maar verstreken is hij nog niet.

Onverschillig of wij het toejuichen, of dat wij het schoorvoetend erkennen als een nieuwe last, die de 20e eeuw ons oplegt, Nederland is - door Nederlandsch-Indië - volop betrokken bij alles wat zich in den Pacific voltrekt. De tijd is voorbij, dat de Oostelijke wereld voor West-Europa weinig anders was dan de bron, waaruit het, behalve eenige weelde-artikelen, vooral landbouw-producten en grondstoffen putte, en tegelijkertijd de markt, waar het zijn fabri- katen plaatste.

Wat West-Europa dwong tot zijn overzeesche expansie van de 1ge eeuw, was een sneeuwbal-proces van industrialisatie wegens overbevolking en toenemende bevolking als gevolg van onze tech- nische veroveringen op de natuur mèt de daaruit voortkomende industrieele levensmogelijkheden. Precies datzelfde sneeuwbal- proces is inmiddels even onherroepelijk ingezet in het Oosten, en wel in een zéér versneld tempo, mede als gevolg van den wereld- oorlog. Nederland en Nederlandsch-Indi~ zijn gedwongen zich aan te passen aan den ganschen nasleep van gevolgen, die uit deze diep ingrijpende verandering van het wereldbeeld voortvloeien.

Het is thans zoover, dat alle Pacific-volken moeten zoeken naar de beste wegen, waarlangs die aanpassing te bereiken is. Dit geldt even dwingend voor de naties, die in het geschetste proces het tempo aangeven, als voor de landen, die zich onthouden van initiatief, maar die nieltemin hun huis en tuin en boomgaard moeten herordenen, omdat de bebouwing van de geheele buurt totaal ver- anderd is. Voor Holland en Indië, beiden te zamen, geldt deze nood- zakelijkheid van aanpassinng in een zeer sterke mate.

De belangen, economisch en cultureel, zijn te gewichtig, de risico's te groot, de verhoudingen te gecompliceerd, om op goed geluk een koers te kiezen. Om den juisten weg te kunnen vinden is geordend inzicht noodig, niet alleen bij de overheid en bij de verantwoordelijke leiders van het zakenleven, maar ook in ruimeren kring. Want uiteindelijk plukt het gansche volk de vruchten als deze belangen, zoowel in het regeeringsbeleid als in het particuliere

(18)

44

bedrijfsleven juist worden behartigd, evenals het de fatale gevolgen te dragen krijgt\ wanneer de leiding faalt.

En dit geordend inzicht dient te berusten op, of althans zich voortdurend te toetsen aan, waarneming der feiten en studie der oorzaken. Dit nu is de taak, die het Nederlandsch Pacific Instituut zich heeft gesteld, nationaal zoowel als internationaal.

Wat de overeenkomstige instituten in de andere Pacific-landen hebben bereikt en waar zij te kort zijn geschoten, daarvan getuigen de conferenties en voorts de publicaties van het centrale instituut en de landelijke organen.

Ik geloof wel, dat de resultaten zoodanig zijn, dat het werk ver- dient te worden voortgezet en opgevoerd tot steeds hooger niveau.

Nederland en Nederlandsch-Indië kunnen hiertoe in niet onbelang- rijke mate bijdragen. Mijns inziens kan men ten deze van een plicht spreken. Wij zullen verstandig doen, ons daaraan niet te onttrekken.

Het zal ons loonen.

Hierbij spreekt het vanzelf, dat onze taak moet worden opgevat naar vrij, eigen inzicht; in overeenstemming met onzen eigen volks- aard en ingesteld op onze eigen belangen en behoeften in het groote verband.

In Holland en Indië staat men pas aan het eerste begin. Bij den eersten opzet moest een zeer ernstige moeilijkheid worden over- wonnen, deze namelijk, dat men zich ertoe zette om te voorzien· in een behoefte, -dre door de natie zelve niet gevoeld werd en nog niet wordt gevoeld. Een .beroep op de overheid zou voor de hand liggen, maar kon door een National Council bezwaarlijk worden ge- daan, omdat dil strijdig zou zijn met den opzet van de internatio- nale organisatie, binnen het kader waarvan men den eigen Neder- landschen en Nederlandsch-Indischen arbeid dacht te plaatsen, het kader van een zuiver particuliere instelling.

Na rijp beràad werd in 1933 de volgende weg gekozen: de Koninklijke Academie van Wetenschappen werd uitgenoodigd en bereid gevonden om den voorzitter aan te wijzen van een te vormen Nationalen Raad voor Nederland en Nederlandsch-Indië.

Deze bestaat uit twee afdeelingen, Nederland en Nederlandsch- Indië. De Nederlandsche afdeeling wordt gevormd door den ge- noemden voorzitter benevens zes leden, van welke twee worden aangewezen door het Koninklijk Instituut vaar de Taal-, Land- en Volkenkunde van Nederlandsch-Indië, twee door het Indisch Genoot- schap en twee door de Koninklijke Vereeniging Koloniaal Instituut te Amsterdam. De Nederlandsche afdeeling benoemt den "National Secretary". De Afdeeling Nederlandsch-Indië bestaat uit de leden van de Afdeeling voor de Studie van Internationale Vraagstukken van het Koninklijk Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Weten- schappen te Batavia, welks Directie voorziet in de benoeming van het Afdeelings-Bestuur.

Het ligt voor de hand, dat van het directe voorbereidingswerk

(19)

voor de conferenties - dus zeker niet van het lichtste deel van de taak - de Indische Afdeeling een zèèr belangrijk aandeel op haar schouders neemt.

Dank zij het initiatief van den Penningmeester van den Nationalen Raad in Holland, konden uit particuliere bronnen de middelen worden gevonden om de contributie aan de Internationale organisatie voorloopig te dekken. Twee vertegenwoordigers konden worden afgevaardigd naar de conferentie van 1933, Prof. Boeke en Prof.

de Bussy, die vergezeld werden door een kracht uit het Nederland- sche bedrijfsleven in het Verre Oosten als secretaris. In hetgeen direct verband hield met de vertegenwoordiging in den Pacific Council en met de voorbereiding van en deelneming aan den congres- arbeid was op deze wijze voorzien.

Doch nog een andere, niet minder belangrijke taak eischte ver- vuiling, namelijk om de studie-mogelijkheden op Pacific-gebied in Holland te verbreeden, en voorts om de Pacific-vraagstukken nader tot het Nederlandsche publiek, dan wel het Nederlandsche publiek nader tot de Pacific-vraagstukken te brengen, en aldus mede te werken tot de bewustwording in ons land van wat er omgaat in

"de Nieuwe Wereldzee",

Hiertoe werd in de tweede helft van 1934 onder de auspiciën van den Nationalen Raad een vereeniging opgericht, het Pacific Instituut met zetel te Amsterdam, in welks bestuur, naast vertegen- woordigers der wetenschap, eenige representanten van het bij den Pacific meer direct betrokken bedrijfsleven zitting namen. Een stichtingskapitaal - dat nog dringend versterking behoeft - werd bijeengebracht; enkele toezeggingen vOor jaarlijksche donaties - te weinig tot dusver - werden ontvangen; de eerste leden traden toe.

In het vertrouwen, dat de numerieke en finantieele basis allengs de vereischte stevigheid zal krijgen, werd een aanvang gemaakt met het werk. In alle bescheidenheid trouwens, geheel in overeen- stemming met de zeer beperkte middelen.

Tot dusver moet de dagelijksche arbeid zich bepalen tot het bijeen brengen van bibliographisch materiaal en tot de inrichting van een documentatie-archief, opgebouwd op de tijdschriften-literatuur.

Hiermede wordt beoogd, belanghebbenden en belangstellenden, die eenig onderwerp willen bestudeeren, verband houdend met de econo- mische, cultureele, maatschappelijke of staatkundige verhoudingen in de Pacific-landen, behulpzaam te zijn bij het vinden van de bronnen die zij noodig hebben. Hiervoor werd de medewerking ver- kregen van een candidaat fndisch ambtenaar, die vrijwillig den tijd tusschen het einde zijner vooropleiding en het begin van zijn loop- baan in Indië besteedt aan den arbeid van het Pacific Instituut.

In nauwe samenwerking tusschen den Nationalen Raad en de Vereeniging Pacific Instituut werden een tweetal onderwerpen in studie genomen, die tevens in het kader van het conferentie-pro-

(20)

46

gramrna v.oo< 1936 v<tllen; .anzelfsprekend werden deze onder-

",enpen gekozen in overleg met de Indische afdeeling.

Het Pacific Instituut stelt zich voorts ten doel het bijeenbrengen van een bibliotheek - voor zOQver de middelen reiken.

Zoowel de beperktheid der middelen als vooral de huidige con- stellatie in den Pacific brengen mede, dat bij dit alles het Pacific tnstituut zijn aandacht allereerst aan die Pacific-vraagstukken wijdt, die va" actueel bel'ang zijn.

In baa, werk ondervindt de Ve,eeniging in ruime mate den steun van h'd Keloniaal Instituut te Amsterdam, dat haar bovendien een hoogst gewaa,dcende gastvrijheid verleen I in zijn' gebouw.

Dames en Heeren, ik ben aan hel einde gekomen van mijn uiteen- zetting, waarin ik door tijdsgebrek niet kon ingaan op tallooz.

a.pedel> van hel Pacific-probleem en de studiën daaromtrent, die Ww. aandaeht overwaard zouden zijn.

Als slot val> mij" exposé moge ik U, Mijnheer de Voorzitter, namens de Vereerrigirrg dank zeggem voor Uw initiatief, dat U, tevens Secretaris van den Nationalen Raad en lid van het dagelijksch be- stuur van het Pacific Instituut wel hebt willen nemen om de Stille Zuidzee te plaatsen oneler de aandaeht van het Indisch Genootschap.

Ik heb gezegd

Ile v .. gade,iog wordt na een korte pauze 'heropend. De Voor- zitter v<aagt of een der "anwezigen n<l de voordracht van den rheer

J.

lib. MoIl nadere inlichtinge" wenseht, betreffende bedoelde instel- ling. Geenr den leden' aeht nadere' toelichting noodzak~lijk; de Voor- :ritte. zegt daarop de", inleider dank vOOr diens belangwekkende

lezing.

~ discussies, [Make de relatie tol hel K. 1., worden daarna her- opend; de Voorzitter resumeert kortweg de voorstellen van het lIestuu" bestaaE>de uit:

Q. de handhaving der contributie op het Ibestaande peil.

b. ,het d<J<!ll betalen van een toeslag van f 2.50 door leden van het I. G. gebruik makende van d'e bibliotheek van 'het K. I.

f. de vetstreklring, aan de leden van het I. G., voorloopig voor de.n tij<i1l van, één jaar, van een gJlatis abonnement op .. Pacific

Affa~rsJl.

De heer ti. Nijpels v,aag! of de op f 2.50 gestelde vergoeding voor bibliothe~kgebruik op eenige berekening oorusl.

lJe Voorzitter ~egt dat zulks niet het geval is. De I 2.50 is bedoeld om het beslaande verschil in de contributies van K. I. en I'. G. in oenige mate op te 'heflen. Het K. L. steil prijs op deze heffing omdat alsdan, door de contributie 1. G. plus bibliotheekhefffng, het totaaT weini,g zal ve .. chillen van de contrieutie die het K. I. van zijn leden

(21)

47

heft. Een en ander is als een welwillende concessie van ~et K. 1. te beschouwen, dat, tegenover hefling van dezen toeslag, zijn reohten op de tot dusver gebruikelijke jaarlijksche subsidie van 11000.-, respect. r 600.- , lot r 100. - reduceert en daarnaast aan het t G.

gebruik van zijn lokaliteiten blijft toestaan.

Ue heer F. Oudschans Dentz verheugt zich over de mededeeling van het Bestuur, dat ·de ,historische banden tusschen K. 1. en I. G.

bestaande, niet zullen worden verbroken. Hij wijst er op, dat door versohillende leden van de groep West-Indie in vrij ruime mate van de bibliotheek van het K. 1. wordt gebruik gemaa'kt; dat thans, door de heffing van f 2.50 'voor het gebruik van de bibliotheek van het K. 1., aan de tot dusverre bestaande rechten van de leden van het 1. G. wordt getornd.

Ue heer N. van Zalinge verheugt zich, evenals de ,heer Oudschans Uentz, in het blijven voortbestaan van de relaties met het K. 1.; .hij wijst er vervolgens op, hoe l1et 1. G. geleidelijk in een moeilijke positie kwam door achteruitgang van het aantal leden. Hij vraagt zich daarom af or, bij hand'having van de contributie op het ouae peil, eventueel vermeerderd met een toeslag voor bibliotheek.ge- bruik, Ihet aantal leden niet nog meer zal gaan terugloopen. Hij stelt daarom voor, instede van handhaving van de contributie op het oude peil, deze te verlagen, ten einde zoodoende een uitbreiding van het aantal leclen te verkrijgen.

Ue Voorzitter wijst cr op, dat vermindering 'van de contributie in zich ZOu sluiten -een verhooging van de bijdrage van bibliotheeK- leden, dan wel het .geheel verbreken van den band met het

K.

I.

Uit zal dan echter ook zijn zaal niet langer ter beschikking van .het 1. ü. blijven stellen. Daarom is thans het voorstel aan de orde gesteld: handhaving 'van de contributie plus een uitbreiding van ae diensten van het 1. G. Het zou onmogelijk blijken, bij besprekingen met ,het Hestuur van het

K.

1. kwam dit duidelijk tot uiting, ingeval van verlaging der contributie van het 1. G. den band met 'het K.

r.

te handhaven. De geringere contributie van het 1. G., vergeleken bij die van het K. 1., leidt tooh in wezen tot concurrentie tusschen beiae vereenigingen.

Oe heer mr. A, Neytzell de Wilde vraagt of ook de mogelijkheid is overwogen van een samensmelting van de beide Genootschappen, van het 1. G. en het

K.

'I. Hij vraagt of daartegen eventueel \bezwaren bestaan.

Oe Woor.zitter wijst er op, dat de werkzaamheden van beide ~eree­

nigingcn zich op een geheel verschillend gebied bewegen; wijders beschikt het K. 1. over een eigen vermogen, het heert rtrimere mid- delen en een andere categorie leden. Een eventueel samengaan met

(22)

het I. G. zou voor 'het K. I. een uitbreiding van werkzaamheden be-

teeke~n, terwijl daarenboven de leden van het I. G. alsdan meer contributie zouden moeten betalen. Het K. I. behoeft het, in tegen- stelling met 'het I. G., niet te hebben van de contributie van de leden; als gevolg daalvan kan het K. I. dan ook thans een breed g.,llaar t.a.v. het I. G. aannemen.

De heer N. van Zalinge merkt op dat het K. I. dus, als het ware, het I. G. tot een hoogere contributie dwingt.

De Voorzitter 'wijst er op dat zulks niet ,het geval is; het K. l.

stelt zich toch tevreden· met een 'vergoeding voor bibliotheekbezoek van die leden van het I. G., die zijn boekenverzameling benutten.

De ~eer prof. mr. M. F. Baron van Asbeek vraagt of er bezwaren zouden bestaan de contributie voor het I. G. op I 6.- te stellen en de toeslag, door bibliotheekgebruikers te betalen', op f 4.50.

lJe Voorzitter meent dat een 'heffing van f 4.50 voor vers"hillenden der bibliotheekbezoekers een te zware heffing zou beteekenen ; nu reeds maken sommigen een <bezwaar tegen de I 2.50. Hij acht daarom

'een handhaving van de contributie plus uitbreiding van diensten

beter. Het is echter een regeling, hij wijst er nadrukkelijk op, waarin b.V. na één jaar, mocht zij niet voldoen, verandering kan worden gebracht.

De heer F. Oudschans Dentz vraagt ol het niet mogelijk is het aantal leden van het I. G. uit te breiden; ,hij vermeent toch, dal <le contributie van I 8.- voor velen geen 'bezwaren zal opleveren.

Whllll/l/l!

'/ri'/' "J/

De Voorzitter wijst er op dat doorloopend pogingen worden aan- gewend tot het winnen van nieuwe leden; dit zoowel door per- soonlijke besprekingen als door hèt rond zenden van meerdere invi- taties. De daarmee bereikte resultaten zijn echter tot dusver be- scheiden van orlVang gebleven. Een, verdere teruggang van liet ledental meent hij door de voorgestelde maatregelen te kunnen stuiten; hij brengt daarom thans het voorstel van het Bestuur in stemming.

De 'heer N. van Zalinge juioht het toe, dat de bestaande verhou- dingen worden gecolltinueerd; hij vraagt zich eohter al of de voor- deelen voor de leden van het l. G. zoo ,groot zijn, dat deze hand- having van een ,hooge contributie rechtvaardigen. Hij vermeent ver- der dat vergaderen van het l. G. in 'een aangenamer milieu, dan het gebouw van het K. l. ons kan bieden, de bijeenkomsten voor velen aantrekkelijker zou maken; ongetwijleld zou dit ook meerdere leden trekken.

(23)

De Voorzitter wijst er op, dat reeds vele leden de kwestie der geringe bekoring van de lokaliteit, waarin ook thans weer wordt vergaderd, meerdere malen in bijeenkomsten te !berde brachten; de toestand bleef daarna toch bestendigd. Wellicht moet dit aan het feit worden toegeschreven, dat het I. G. voornamelijk uit gerepa- trieerden bestaat, die voor handhaving van ·historische banden voelen.

De heer N. van Zalinge vraagt of de leden van het K. I. geen recht zou kunnen worden verleend tot het bijwonen van de ver'gaderingen van het I. G., welk recht alsdan zou zijn te beschouwen· als een com- pensatie vaar het bibliotheek gebruik door leden van het I. G.

De Voorzitter vreest dat een dergelijk voorstel bij ,het K. I. af zou stuiten op het bestaande verschil in a.beidsterrein; bovendien zou daardoor de bestaande ongelijkheid in contributie heffing en de daaruit voortvloeiende concurrentie van het I. G. t.a.v. het K. 1., niet worden opgeheven. Hij 'brengt vervolg"ns de hiervoor vermelae bestuursvoorstellen in stemming, welke voorsteHen, blijkens het zitten blijven van alle leden, unaniem worden aanvaard.

Met een woord van dank aan de leden voor hun opkomst ter vergadering. wordt vervolgens de bijeenkomst gesloten.

(24)

B ij I a ge:

,INDISCH OENOOTSCHAP Secretariaat:

Banslraat 115 - 's·Gravenhage 50

's-Gravenhage, 7 Januari 1935.

Aan de Leden van IIel Indiscll Gellool"cllap.

L.

s.

In 1921 droeg het Indisch Genootschap (het I. G.) zijn boekerij over· aan 'het ~{)ninklijk Instituut voor de Taal-, Land- en Volken- kunde van Ned r1andsch-lndië (het K. 1.) en trof met deze instelling een geldelijke regeling, waardoor tegen een jaarlijksche bijdrage van f 1000.- het I. G. het recht verkreeg in het gebouw van het K. I. te vergaderen en voor zijn leden om van de bibliotheek van het K I. gebruik te maken.

De verplichting, die het I. G. hiermee op zich had genomen, bleek echter te zwaar te worden, toen het aantal leden van het Genootschap ten gevolge van de crisis daalde, en in 1932 en volgende jaren werd de bijdrage telkens met f 400.- verminderd, dank zij de inschik- kelijkheid van het K. I.

Maar ook de aldus verlaagde bijdrage drukt nog te zwaar op ons ingekrompen budget en dreigt het evenwicht tusschen inkomsten en uitgaven te verstoren, een toestand, dien ,het I. G, niet kan e1ragen, daar h,et hiervoor niet over de noodige reserves beschik!.

Bij het overleg over de bepaling van, de gedragslijn, door ons Uenootschap te volgen, zijn nu verschillende moeilijkheden gerezen:

1°. Het K, I. vraagt van zijn leden een jaarlijksche contributie van f 12.- en geeft hun de "Bijdragen" en het gebruik van de biblio- theek, het I. G. vraagt een contributie van f 8.- en geeft zijn leden een aantal voordrachten met de verslagen daarvan en eveneens net gebruik van de bibliotheek. Reeds thans is er dus een onderscheid in de jaarcontributies, dat ten gevolge kan hebben en heeft, dat personen, wien het om het gebruik van de bibliotheek van het K I.

te doen is, lid Iworden van 'het I. G, en niet van het K I. En het is de vraag of de bijdrage van het I. G, aan het K 1., vooral sedert deze tot f 600,- verlaagd is, wel opweegt tegen l1et verlies aan' con-

tributie, dat ,hot K I. op deze wijze door het recht van het I. G. op medegebruik van de bibliotheek lijdt - buiten aanmerking gelaten, dat bedoelde vergoeding mede heeft te dienen als zaalhuur en als bijdrage in de bibliotheekkosten,

20, De bijdrage aan het K. l. vergt ongeveer 25 % van de inkom- sten van het I. G. en dwingt ons onze contributie te handhaven ook al blijkt deze in de huidige omstandigheden voor velen te hoog te zijn geworden. Een verlaging van de contributie tooh zou alleen mogelijk zijn bij een belangrijke inkrimping van de bijdrage aan het

(25)

K. 1., maar dit zou voor 'het K. 1. een moeilijk aanvaardbaar dubbel nadeel beteekenen : een direct nadeel uit de inkrimping zelf en een indirect nadeel uit de vergroote kans van desertie van "bibliotheek"

leden van het K. I. naar 'het I. G ..

3". Voor die leden van het I. G., die op het recht van gebruik van de bibliotheek van het K. I. geen prijs stellen, is de contributie van f 8.- niet in overeenstemming met de diensten, die het I. G. hun verschaft. Bovendien, indien het deel der leden van het 1. G., dat van het bibliotheekrecht gebruik maakt of daarop prijs stelt, gering is, ligt er iets onbillijks in allen te laten bijdragen ten behoeve van deze minderheid. Toch is het I. G. niet bij machte hierin verandering te bnengen door bijv. meer aan zijn leden te geven, omdat het onder de bestaande verhoudingen daartoe niet de middelen beschikbaar heeft.

De hier vermelde moeilijkheden laten slechts ruimte voor de vol- gende oplossingen, waarbij dan nog dankbaar gesteund wordt op de bereidwilligheid van het K. I. 0111 van een vaste bijdrage voor het bibliotheel<recht af te zien, mits aan het te groote onderscheid in contributie voor elk der instellingen een einde wordt gemaakt.

Oplossing A. De gemeenschap met het K. I. blijft bestaan, voor het recht op vergaderruimte wordt een matige vergoeding gegeven, het bibtiotheekeecht van het 1. G. wordt in beginsel gehandhaafd maar ons Genootschap maakt onderscheid tusschen leden die dit recht wel en niet bezitten en laat de eerstbedoelde groep voor dat recht een extra contributie betalen, die aan het K. 1. wordt afge- dragen.

Een oplossing is dit slechts, wanneer de contributie, die de biblio- theekleden van het I. G. betalen, niet te ver tigt beneden de contribu- tie, die het K. I. van zijn leden vordert. Daar echter aan den anderen kant de verhooging, die de bibliotheekleden van het I. G. te betalen krijgen, nict te aanzienlijk mag worden, laat ecn dergelijke maat- regel zich nict combineeren met verlaging van de algemecne contri- butie, zoodat deze oplossing tevens inhoudt, dat het 1. G. zoekt naar wegen, waardoor het evenwicht tusschen zijn algemecnc diensten en die algemeene contributie wOfdt bereikt door vergrooting van zijn pracstaties.

Oplossing B. Het bibliotheekrecht van Indisch Genootschap wordt prijsgegeven. Dit beteekent echter algeheele verbreking van de ge- meenschap met het K. 1. Belastingtechnische redenen maken het zelfs onmogelijk in dit geval de vergaderruimte van het K. 1. te blijven gebruiken.

Het I. G. krijgt dan de handen vrij om hetzij de contributie te verlagen hetzij uitbreiding van diensten aan de leden te bekostigen.

Het is dan echter de vraag: welk percentage van zijn leden wordt door het prijsgeven van dit recht gedupeerd? En hel is onmogelijK eenigen stap te doen voordat op deze vraag een stellig antwoord is gegeven.

Het Bestuur van het I. G. is van plan met de ledenvergadering

(26)

52

te overleggen welke oplossing voor ons Genootschap het wensche- lijkst is, maar behoeft vooraf dit antwoord als uitgangspunt van de beraadslagingen.

l)aarom verzoekt het Bestuur U bijgaande briefkaart in te vullen en aan den secretaris terug te zenden. En aangezien het vinden van een oplossing om de boven ontvouwde redenen voor ons Genoot- schap een levensbelang is, meent het Bestuur er op te moeten aan- dringen de beantwoording niet achterwege te laten noch daarmede te wachten, daar anders de binnen kort )Jij een te roepen ledenver- gadering niet over de vereischte gegevens zou beschikken.

Namens het Bestuur van het Jndiscll Genootschap:

(w.g.) J. H. BOEKE, Voorzitter.

J. STROOMBERG, Secretaris.

BRIEFKAART

Den Heer Secretaris van het Indisch Genootschap

Banstraat 15,

VRAGEN.

a. Maakt gij als lid van het I. G.

gebruik van de bibliotheek van het K. I.?

b. Stelt gij prijs op handhaving van het recht van de leden van het I. G. om van de bibliotheek van het K. I. gebruik te maken, ook wanneer dit voor U een verhoo- ging van de contributie met f 2.50 zou beteekenen ?

Naam van het Lid:

's-GRA VENHAGE.

ANTWOORDEN .•

Ja - Zelden - Geregeld Neen

Ja Neen

Verzoeke de woorden, niet als antwoord dienende, door te schrappen.

(27)

I

--

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De toezegging van bescherming ook tegen binnenlandsche rebellie kwam neer op sanctionnee rin g van wanbewind; de Compagnie be- schermde den vorst tege n h et

l.. Rochussen zijn aanblijven alh.::nkelijk van de inwilliging. Nederland echter handhaafde de oude regeling, zodat particu- lieren hel initiatief namen en een

2e. hel getuigen ol belijden van hun geiooi door leden der Christelijke Gemeente, onafhankelijk van den zendeling. De eenige grond, waarop art. 177 berust en

Het wegenvraagstuk in Ned.-Indië. Om verschillende redenen valt het te waardeeren, dat het Indisch Genootschap in een van zijn samenkomsten van dit seizoen het

Het is speciaal aM de o nderzoekingsgave van Mr. Soekasno en Mr. en aan het vertrouwen dal zij aan hun lendgenooten wisten in te boezemen, te danken dat

is an administrative machine; yours in an instrument of government. Our aim is negative - to suppress disorder; yours is positive - to maintain order. It would be

Joekes wijst er nogmaals op, dat de opmerking van den vorigen spreker ten aanzien van de verdeeling der gemeente in kampongs theoretisch juist is, maar dat

Based on the types of risks 37 outlined by the European Commission in May 2018 and the European Parliament’s report on autonomous and connected driving, but