• No results found

Maurits Dekker, Jozef duikt · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Maurits Dekker, Jozef duikt · dbnl"

Copied!
185
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Maurits Dekker

bron

Maurits Dekker, Jozef duikt. A.W. Sijthoff's Uitgeversmaatschappij N.V., Leiden 1946

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/dekk007joze01_01/colofon.php

© 2011 dbnl / erven Maurits Dekker

(2)

[I]

Ik ben nooit een groot licht geweest, maar ik had wel een ezel moeten zijn om niet dadelijk te begrijpen, dat de Voordewinds een koopje aan mij hadden. Voor die lui was ik een geschenk uit de hemel, een niet eetbaar, maar verder bizonder bruikbaar Manna. Zij wilden het alleen niet erkennen en zagen het waarschijnlijk ook niet in.

Zoo was het ook gemakkelijker, veiliger en voordeeliger.

De menschen vergissen zich vaak en vlot en dat is begrijpelijk, want als wij precies wisten wat wij aan elkander hadden, wat onze bedoelingen zijn en wij de drijfveeren van elkanders daden kenden, zou het leven ondraaglijk zijn. Ik geloof dat alle levenssappen zouden verdampen en verdrogen, dat alles verschrompelen en verdorren zou en dat de wereld geen uur meer zou kunnen bestaan, als al het bedrog en alle misstanden uit de weg zouden zijn geruimd, als de menschen niet meer zouden liegen en geen vergissingen meer zouden maken. Heel deze wereld is immers één groot misverstand? Alles liegt en bedriegt, niet omdat de menschen schurken zijn, maar eenvoudig omdat zij niet anders kunnen, omdat het met de waarheid niet gaat. Wij liegen van de wieg tot aan het graf, van kinderstoel tot troon, wij liegen op

kalenderblaadjes van dag tot dag en in de geschiedenisboeken dwars door de eeuwen heen. De moeder beliegt haar kind, de man bedriegt de vrouw, de vrouw vertelt haar man leugens, het kind, zoodra het praten kan, liegt tegen zijn ouders en als het grooter geworden is tegen zijn onderwijzers en vrienden. Op school worden leugens verteld, op de universiteit

Maurits Dekker, Jozef duikt

(3)

wordt gelogen, de verloofde bedriegt zijn meisje om haar aangenaam te zijn en op zijn beurt belogen te worden, de bruidegom misleidt de bruid, kranten, kerken, regeeringen en volksleiders bedriegen het volk, het volk bedriegt zichzelf en tracht de overheid te bedriegen. De kunst liegt, de wetenschap, de filosofie, de natuur, ja, zelfs de waarzegster liegt. Het eenige dat niet liegt is het spoorboekje, omdat er anders te veel treinongelukken zouden gebeuren. En zelfs het spoorboekje, de laatste toevlucht voor menschen die in deze verlogen wereld de waarheid zoeken, blijkt niet meer betrouwbaar te zijn als er oorlog is uitgebroken.

Denk nu vooral niet dat ik het niet ernstig bedoel en een grapje maak. Het is natuurlijk mijn goed recht om een grapje te maken, want de grap is de prettigste en onschuldigste vorm van de leugen en men mag ook met het heiligste de spot drijven in een wereld die weet, maar niet weten wil, dat heiligheid niets anders dan een leugenachtig verzinsel is. Maar ik maak geen grap en ik drijf met niets de spot, omdat het mij niet schelen kan wat men van mij denkt, omdat ik niemand wil vleien of ergeren, omdat ik niet uit ben op winst, in welke vorm ook, en omdat ik niet haak naar voordeel, bijval of erkenning.

Ik was ondergedoken, hetgeen een beetje vreemd klinkt voor iemand die in een vier verdiepingen hoog huis, waarbuiten hij zich niet bewegen kon, zat opgesloten als een visch in een op het droge liggend net. Maar goed, ik nam een duik uit de samenleving en kwam in een verschoten trijpen fauteuil in de voorkamer op de eerste verdieping terecht, vriendelijk ontvangen door den patriot Voordewind en zijn menschlievende echtgenoote Elizabet. Het was een gezellige kamer, die naar minstens vijfentwintig jaar pensiongeknoei rook, waar je binnen kwam over een

Maurits Dekker, Jozef duikt

(4)

drempel die was uitgehold door de schoenen van vele divisies kamerbewoners, waar een kaal gesleten karpet lag waarop je geen stof kon zien en dat met vegen dus best een keer kon worden overgeslagen en waarin een drankkastje stond, welks deurtje met de achterkant van een lepel gemakkelijk kon worden open gemaakt. Maar deze, en nog heel wat andere bizonderheden heb ik later pas opgemerkt. De begroeting was plechtig, bijna onheilspellend, ofschoon het echtpaar alles deed om mij op mijn gemak te stellen. De inzet was al dadelijk een leugen en daarna gleden wij gezamenlijk dieper het bedrog in, zoo gesmeerd en pijnloos, als voor menschen die weten dat zij elkanders leugens moeten ontzien en eerbiedigen, maar mogelijk is. Uitstekend, dat is dan in orde, zei de baas, toen ik zijn vraag of ik misschien een jood was, ontkennend had beantwoord. Of ik mijn persoonsbewijs ook nog even wilde laten zien; men moest nu eenmaal voorzichtig zijn. Voordewind bekeek de kaart, schijnbaar met de onverschillige blik van iemand die een formaliteit afhandelt en geen belang in het stukje papier stelt, maar in werkelijkheid loerde hij scherp en haastig naar sporen van vervalsching. Mooi zoo, zei hij, en ik wist dat hij wist dat ik een jood was. En zijn vrouw had het ook door, dit bleek uit de vrijmoedige manier waarop zij een opsomming gaf van het werk dat ik zou moeten doen. Ik moest een tweede meid vervangen, het huis schoonhouden, de gasten bedienen, in de keuken helpen, schoenen poetsen en hout hakken. De taak van boodschappenjongen kon ik er niet meer bij hebben, omdat ik mij, als ik dit werk ook nog had moeten doen, beter rechtstreeks bij de Duitschers had kunnen aanmelden. Een gewone onderduiker, die van het tooneel verdween, omdat hij geen dwangarbeid voor den vijand wilde doen, zou zich nooit met zooveel werk hebben

Maurits Dekker, Jozef duikt

(5)

laten opschepen en waarschijnlijk liever de bommen- en fosforregen in de Duitsche steden hebben getrotseerd dan onder de stoomwals van pension Voordewind te kruipen. Maar wat moest ik doen? Elkaar in deze moeilijke tijd helpen, hoorde ik de dame zeggen, en dankbaar knikkend vroeg ik mij af, wat er van mij terecht gekomen zou zijn, als ik dit behulpzame echtpaar niet zou hebben ontmoet. Wij zouden het wel met elkander vinden, zei Voordewind, uit welke woorden ik, ten onrechte naar gauw genoeg zou blijken, meende te mogen afleiden, dat hij mij wel een handje bij mijn zware taak zou helpen. Mijn levensmiddelenkaart werd gecontroleerd en ingehouden en de ontvangst zou zeker zonder moeilijkheden en tot aller tevredenheid verloopen zijn, als mevrouw niet met een vanzelfsprekendheid die mij een beetje verdrietig maakte, had gezegd, dat de gestreepte jasjes, welke ik bij mijn werk droeg, altijd kraakzindelijk moesten zijn. Als zij verlangd had dat ik een rok en lakschoenen of een generaalsuniform bij het vloeren dweilen zou dragen, zou het mij minder pijnlijk geweest zijn te moeten zeggen, dat ik dergelijke kostbare kleedingstukken niet bezat dan, zooals nu, te moeten erkennen, dat ik er zelfs zulke eenvoudige dingen als gestreepte katoenen jasjes niet op na hield. Wat kon men ook verlangen van een diamant be werker, die al langer dan een jaar werkloos geweest was, toen de bouwmeesters van het nieuwe Europa zijn koffertje met kleeren en een doos vol linnengoed weghaalden om er een duizendjarig rijk van te maken en die daarna genoodzaakt geweest was een zwervend bestaan te leiden, om niet in handen van de Sicherheitsdienst te vallen? Niettemin zou ik er ik weet niet wat voor hebben willen geven, als ik mijn gastvrouw niet reeds bij dit eerste samenzijn teleur had behoeven te stellen. Het eenige gestreepte dat ik droeg

Maurits Dekker, Jozef duikt

(6)

was een blauw overhemd, dat na drie maanden dienst te hebben gedaan zeker niet meer kraakzindelijk genoemd mocht worden en dat bovendien niet compleet meer was, omdat ik de mouwen afgesneden en als zakdoeken gebruikt had. Mevrouw's belangstelling voor propere huisjasjes bracht mij er vanzelf toe aan mijn kleeren te denken en in de stilte, die op mijn ontkennend antwoord volgde, deze worgende rechtszaalstilte na het uitspreken van het vonnis, waarin de schurende asthmatische ademhaling van den heer Voordewind mij aandeed als het kerfgeluid van mesjes, die de naden van mijn kleedingstukken lostornden, zag ik mezelf half ontkleed in mijn versleten en vuil ondergoed zitten. Dit was niet alleen verbeelding, want de staat van verval en verwaarloozing waarin ik verkeerde en die ik tot nu toe, door de voordeeligste houdingen aan te nemen, had weten te verbergen, moest aan het licht komen, nu het echtpaar, argwanend geworden door mijn ontkenning of door de manier waarop ik dit deed, mij scherper was gaan opnemen. Ik begreep dat mijn beleefdheid en bescheiden heid mij niet meer konden beschermen, toen mevrouw's onderzoekende blikken op mij gericht waren en ik de gewaarwording onderging geschild of afgepeld te worden. Huiverend bij de aanraking van het koude mes harer critiek, kon ik toch niet nalaten medelijden te gevoelen met mijn weldoenster, omdat ik haar had moeten teleurstellen. Ik was immers de oorzaak van haar moeilijkheden, want als ik mij hier niet was komen verschuilen, zou zij in mijn plaats een behoorlijk gekleede en betaalde kracht hebben kunnen nemen, iemand die in elk opzicht aan haar eischen zou hebben voldaan. Even overwoog ik of ik haar mijn veronts chuldiging voor mijn niet zeer aantrekkelijk uiterlijk en de last welke ik veroorzaakte, zou aanbieden, maar omdat zooveel deemoe-

Maurits Dekker, Jozef duikt

(7)

digheid alleen maar verwacht mocht worden van het uitschot der onderduikers, van menschen die beslist ten einde raad waren, dus van joden, zweeg ik. Toen ik haar met scheef gehouden hoofd, als een hond die op een kluif wacht, aankeek, hoorde ik haar zeggen, dat ik toch heusch zóó maar niet.... Neen, zei meneer, en hij voegde er nog iets aan toe over een pension van standing. Vanzelfsprekend kon ik toch maar niet zoo, ik wist zelfs al lang dat ik tot de menschen behoorde, die niet alleen niet zóó, maar die ook niet anders konden. Ik was een man die geen mogelijkheden en geen kansen meer had, behalve dan deze, reeds onzeker geworden allerlaatste: te trachten mijn leven te redden door mij met of zonder gestreept jasje in dit pension schuil te houden. Voor de zooveelste maal, sedert het oogenblik waarop een behanger zijn stijfselkwast in menschenbloed gedoopt had om geschiedenis te gaan schrijven en ik vogelvrij verklaard was, moest ik tot de ontdekking komen dat lot en

geschiedenis van mensch en menschheid door kleinigheden bepaald worden. Steden werden gered door verdwaalde ganzen of werden verwoest door de nalatigheid van koeriers, die hun lief tot afscheid vijf minuten te lang zoenden, beschavingen gingen ten onder door een gezwel zoo groot als een erwt in de hersenpan van een heerscher, genieën hadden hun ontstaan te danken aan de omstandigheid dat de ouders hunner moeders toevallig niet thuis waren, dat de maan die nacht zoo helder scheen of dat de wijn zoo koppig was, andere genieën bleven het menschdom onthouden, misschien door dezelfde domme oorzaken; koningshoofden waren in het zand gerold en hadden de loop der wereldgeschiedenis veranderd, doordat een mug, die ook door een toevalligheid ter plaatse was, in een kaarsvlam vloog en daardoor den man, die de dood van den keizer zou veroorzaken, op andere ge-

Maurits Dekker, Jozef duikt

(8)

dachten bracht, of door het hoesten van menschen, het hinniken van paarden, het vallen van rijpe of onrijpe vruchten op juiste of onjuiste oogenblikken; and ere koningshoofden waren, eveneens tengevolge van gehoest of gehinnik, op hun rompen gebleven, waren niet in het zand gerold, hadden de wereldgeschiedenis geen schok gegeven, waardoor alles bij het oude gebleven was en de historie zich anders ontwikkeld had dan het geval geweest zou zijn als.... In mijn geval was het een streepjesjas, ik ging waarschijnlijk mijn ondergang tegemoet, omdat een onbekende in het verleden op het denkbeeld gekomen was om diamant be werkers blauwe kielen inplaats van gestreepte jasjes te laten aantrekken of misschien ook omdat mevrouw Voordewind als kind op visite geweest was bij haar tante, die keukenmeid was in een pension, en bij die gelegenheid een huisknecht met een streepjesjasje aan ontmoet had, die een diepe indruk op haar gemaakt had. Wie kon het zeggen? De raadselen dezer zeer ingewikkelde en voor arme menschen bizonder harde wereld zijn ondoorgrondelijk. Best mogelijk dat het juist mijn redding beteekende, als er niets kwam van Karel Herwaarden's goede bedoelingen, om mij in dit huis aan een veilig onderdak te helpen en dat ik, als ik afgewezen werd, juist de Gestapo zou ontsnappen, die hier morgen of over een uur kon binnenvallen om een onderzoek te doen. Als ik hier vandaan moest, omdat ik geen streepjesjasje bezat, kon ik misschien een straat verder een dame ontmoeten, die mij opnam in haar huis en die, nadat ik een zijden overhemd en een kostuum van haar door de Duitschers doodgeschoten man aangetrokken had, tot de ontdekking zou komen dat ik er eigenlijk lang niet slecht uitzag. Zij kon dan verliefd op mij worden om na de oorlog, als gemengde huwelijken weer geoorloofd waren, met mij te

Maurits Dekker, Jozef duikt

(9)

trouwen. Zeker, zooiets zou wel een even gelukkig als zeldzaam toeval zijn, maar was het dan vreemder of onmogelijker dan dat ik, Jozef de Liever, hier op gloeiende kolen in een trijpen stoel zat, omdat eens, in een vervloekte nacht, een ambtenaar ergens in een stadje in Oostenrijk zijn vrouw bevrucht had met zaad, dat het afschuwelijkste wangedrocht dat ooit geleefd had zou voortbrengen, of was de mogelijkheid, dat ik met die mooie onbekende vrouw trouwen en gelukkig worden zou, dan zooveel kleiner dan mijn kans om aan de dood in een concentratiekamp te ontkomen? Hoe het ook zij, ook voor mij moet ergens een kaars hebben gebrand, in welker vlam een zeer bepaalde mug, die een blauwtje gevlogen had, knetterend verbrandde, ook voor mij viel ergens een rijpe appel, een onrijpe peer of een konings hoofd. Karel Herwaarden wist van dit alles niets af, ik kon er geen verklaring van geven en niemand, al hield de heele menschheid zich hiermede ook bezig, zou in staat zijn na te gaan waarom alles zoo en niet anders gebeurde en de draden los te maken uit dit verwarde kluwen van oorzaak en gevolg. Hoe hij het deed en waarom hij zich juist mijn lot aangetrokken had en mij hielp, waar duizenden en duizenden ondergingen, wist ik niet. Ik begreep alleen maar dat hij mijn redder was en dat ik hem, zijn vader en zijn moeder, zijn grootvaders en grootmoeders, den Herwaardens tot in het diepst verleden en allen die hun mede werking verleend hadden aan de opbouw en instandhouding van het geslacht Herwaarden, waarvan de laatste en beste telg glimlachend voor mij stond en beloofde dat hij voor de gestreepte jasjes zorgen zou, dankbaar blijven moest. En dit juweel, deze hoekpijler van de tempel van menschelijke barmhartigheid, maakte even later de maat - wat zeg ik? - de emmer, de badkuip, de vijver zijner weldaden vol, door

Maurits Dekker, Jozef duikt

(10)

te beloven dat hij mij ook nog aan een broek en een paar schoenen helpen zou, omdat ik mij in mijn armoedige plunje niet in een pension van standing bewegen kon.

Om op een hooger gelegen punt van het huis te komen dan de plaats waar ik sliep, had men op de nok van het dak moeten gaan staan. Meetkundig beschouwd was mijn kamertje ideaal: een zuivere driehoek, waarvan de basis door de vloer en de schuine zijden door het dak werden gevormd. In het midden was het zoo hoog, dat ik rechtop kon staan en men zou dit een staaltje van ruimte verspilling hebben kunnen noemen, als ik het hokje alleen voor slaapvertrek en niet tevens als zitkamer had moeten gebruiken. Behalve de keuken, waar ik Adri in de weg zat, en de kelder, waar levensmiddelen stonden en waar ik in die dagen van voedselschaarschte, toen iedereen gapte, dus zoo ver mogelijk vandaan moest blijven om niet van oneerlijke bedoelingen verdacht te worden, was mijn driehoekje de eenige plaats in het groote huis, waar ik mij ophouden kon als de firma Voordewind mijn diensten niet noodig had. Er was geen venster, hetgeen geen gebrek genoemd mag worden, daar het als het buiten maar even waaide, in het hokje tochten kon als in een stations wachtkamer. Er stond een zwaar ledikant uit het IJzeren tijdperk, dat gemaakt had kunnen zijn in een fabriek van Sinterklazen-uitrustingen; ik sliep tusschen krullen van bisschopsstaven, acht enorme vraagteekens, vier aan het hoofd- en vier aan het voeteneind, hetgeen voor iemand in mijn omstandigheden niet eens zoo ongeschikt was. Verder stond er ook nog een stoel met houtworm en een dun, wit gelakt ijzeren driepootje met een emaille schaal er op, dat ik, als het mij gelukte het gammele ding overeind te houden, als waschtafel gebruiken kon. Nadat ik eenige weken gezworven had en geslapen op koude, ongemakkelijke plaatsen, die geen legersteden waren en ten

Maurits Dekker, Jozef duikt

(11)

gunste waarvan hoogstens gezegd kon worden, dat zij eenige beschutting tegen de regen en een nog geringere bescherming tegen de harde laarzen der wereldvernieuwers boden, kwam dit bed met zijn suikerwit hoofdkussen en roomkleurige, schuimig wollen dekens mij voor als een enorme taart, waarin ik etend onderduiken en mij voor goed verbergen kon. En boven dit vorstelijke bed, als een elegant gravenkroontje op het visitekaartje van een oplichter, hing een electrisch lampje met een bloem-fijn, rose glazen kelkje. Hier was ik geborgen, als een juweel in een bijouteriedoosje, zoo veilig en zoo ver verwijderd van overvalwagens en loerende S.D.-agenten, als iemand in mijn omstandigheden maar verlangen kon. De ellende was geleden, ik zou hier jaren kunnen leven en zoo oud kunnen worden, dat ik de lange witte baard kreeg, die bij de krullen van mijn ledikant paste. Toen ik mijn lichaam languit tusschen de koele lakens voelde liggen, als een worstje tusschen de helften van een versch wittebroodje, draaide ik het licht nog niet uit, maar bleef naar de gloeiende draadjes staren, die snel en nauwelijks zichtbaar trilden in hun glazen huisje. Ergens,

waarschijnlijk in de dakgoot naast mijn driehoek, hoorde ik het tikken van vallende waterdroppels en later, in de verte, de klanken van een carillon. Muziek op het feest van Jozef, die de dans ontsprongen en geborgen was. Hoe goed, veilig en rustig is het leven voor hen die vrienden hebben als Karel en die weten dat zij over een gestreept jasje kunnen beschikken, als zij het noodig hebben. Maar hoe wreed is ditzelfde leven voor de meeste anderen, die alleen nog maar vijanden hebben, die alles, zelfs hun hemd hebben verloren en die in beesten wagens, zonder voedsel en zonder beschutting, door de koude nacht naar het oosten rijden, hun einde tegemoet.

Ik moest denken aan mijn vader, mijn moeder, mijn broertje Bennie, aan ooms en tantes en aan zooveel vrienden, zooveel.... Ik

Maurits Dekker, Jozef duikt

(12)

beet in mijn deken, maar het was geen eetbare taart. De wol werd bitter tusschen mijn tanden en ik beet harder, alleen omdat ik bijten en niet snikken wilde. En het was mij alsof ik mij vastbeet in het leven, dat ik nimmer meer loslaten zou. Ik zou vechten om er door te komen, alles op alles zetten om het te halen. Ik zou vloeren dweilen, al had ik het met mijn tong moeten doen; ik zou trappen boenen, al waren zij zoo hoog en lang dat zij tot in de hel of tot in de hemel reikten; ik zou piespotten en nachtemmers ledigen en zoo blank maken, dat er slaatjes in opgediend konden worden; ik was bereid mevrouw Voordewind's dikke enkels te kussen en meneer's verslijmd strottenhoofd met pijpenreinigers schoon te maken; ik zou de kachels stoken als vreugdevuren en zooveel houtjes maken dat iedereen te veel had en zoo noodig zou ik de heele wereld aan spaanders hakken, overal de bijl in zetten en slaan, slaan totdat ik er bij neer viel, als ik het eind van de oorlog maar mocht halen. Als er een God is, dan roep ik Hem tot getuige, dan kan Hij verklaren dat ik van goede wil was en dat ik het oprechte voornemen had alles te doen wat mij, in ruil voor mijn veiligheid, zou worden opgedragen. En als er geen God is, of als God zou weigeren te getuigen voor een onbelangrijken sjlemiel als Jozef de Liever, dan zijn er nog de pensiongasten, die mij aan het werk hebben gezien en dip, als zij tenminste de moed hebben om voor een jood op te komen, kunnen bevestigen dat ik, voor hetgeen mij geboden werd, gewerkt, volop betaald heb. Maar het zal niet noodig zijn iemand als getuige te dagvaarden, want in heel deze wereld vol rechtbanken, gerechtshoven, politiebureaux, juristen, wetboeken en paragrafen, is geen tribunaal te vinden, dat bereid is een huisknecht zonder streepjesjas in bescherming te nemen en menschen zonder macht, die zich voor menschen met macht verbergen moeten, recht te doen wedervaren.

Maurits Dekker, Jozef duikt

(13)

Nooit zullen de zwervers het winnen van degenen die in huizen wonen, altijd zullen de zijden sokken en gepoetste schoenen voorgaan en zullen de zwarte voeten in kapot getrapte laarzen achteraan komen. Het kwartje zal het winnen van het dubbeltje en de gulden van het kwartje; wie heeft zal meer ontvangen en wie niets bezit zal moeten geven. Want er bestaat geen recht en de wereld leeft bij leugen en bij leugen alleen.

Onrecht is het zout des levens, de leugen is de peper en bedrog de pikante saus en als het anders was, dan was het leven voor de meesten laf en smakeloos, want dan zou er geen macht zijn en een mensch zonder macht is als een lantaarn zonder licht:

iedereen loopt er in de duisternis tegenaan en geen hond gaat voorbij zonder er tegen te pissen.

Maurits Dekker, Jozef duikt

(14)

[II]

Het begint met Adri, omdat in dit huis en op de heele wereld alles met Adri begint.

Adri is onze keukenmeid en zij zorgt er voor, dat de veertien levende wezens (elf menschen, het echtpaar Voordewind en een poes), die dit pension bevolken, te eten krijgen. Zij doet dit goed, althans zoo goed als menschen, die het ongeluk hebben op verkeerde lengte- en breedtegraden te wonen, maar verlangen kunnen. Er moeten, zelfs toen bij ons de menschen van honger stierven en iedereen genoodzaakt was brood te eten dat van bedorven asfalt was gemaakt, toen bevoorrechten het als Zondagsversnapering moesten doen met een lepel vol snotterige zeeslakken, landen geweest zijn waar men asfaltwegen maakte van koffieboonen en weekdieren trachtte vet te mesten door het graan bij scheepsladingen tegelijk in zee te gooien. Men beweert dat deze dingen gebeurden in landen waar, tengevolge van hun juiste geografische en politieke ligging, overvloed heerschte. Ik kan mij niet voorstellen dat het waar is. Er wordt overigens meer merkwaardigs van deze goed geplaatste landen verteld. Zoo zouden daar allerlei artikelen, zooals schoenen, onderbroeken, sokken en meer van die zeldzame en wonderlijke zaken, die hier alleen maar gebruikt worden voor het versieren van étalages, gewoon in winkels verkocht worden. Het klinkt erg mooi, maar ik geloof niet dat het, zelfs op de allerbeste breedtegraad, zoo eenvoudig toegaat. Het paradijs is nu eenmaal niet op aarde te vinden. Bovendien meen ik dat staten, waar zooveel wanorde heerscht, dat de eerste de beste klungel van een win-

Maurits Dekker, Jozef duikt

(15)

kelbediende aan iedereen die binnen stapt een paar schoenen kan verkoopen, niet lang stand kunnen houden. Immers wordt de mensch, als het zoo gemakkelijk gaat, al heel gauw tot in de grond van zijn ziel bedorven, omdat het in onze aard ligt geen waarde te hechten aan zaken, welke wij zonder veel moeite kunnen verwerven. Bij ons gaat het gelukkig niet zoo eenvoudig en daarom zullen wij straks nog een gezonde eetlust hebben, als die volgevreten graan- en koffiesmijters uit hun ribben barsten.

Wanneer wij een paar schoenen willen hebben, niet om er uit brooddronkenheid mee in de koffie te trappen, maar omdat onze teenen te veel beginnen te slijten, stappen wij niet brutaalweg een winkel in, maar gaan naar een kantoor, een distributiebureau, waar wij met andere menschen, die ook schoenen, een borstrok of een veiligheidsspeld noodig hebben, in de rij gaan staan. Wij worden hier bewaakt door een politieagent, die voor de orde zorgt, want tusschen onze lengtegraden moet vóór alles orde heerschen. Na een paar uur, ongeveer tegen het oogenblik dat onze kleeren van regen doorweekt zijn en de meesten van ons er op mogen rekenen met griep thuis te komen, zijn wij reeds aan de beurt en bevinden ons voor een loket, waar wij te woord worden gestaan door een ambtenaar, die onze papieren vraagt. Gelukkig hebben wij papieren.

Wij toonen ons persoonsbe wijs, onze stamkaart, ons inlegvel, ons uitlegvel, ons eigen vel en krijgen kippenvel. (De griep werkt al een beetje.) Als het goed is, zet de ambtenaar ergens een stempel op. Maar meestal is het niet goed en moeten wij eerst nog even naar een ander loket, in een ander huis, in een andere straat, in een andere rij. Als het dan eindelijk in orde is, krijgen wij een formulier. Dit formulier, waarop wij onder bedreiging van gevangenisstraf naar waarheid alles van

Maurits Dekker, Jozef duikt

(16)

onszelf en van onze naaste familieleden moeten mededeelen, vullen wij in. Zoodra wij van onze verkoudheid eenigermate hersteld zijn, gaan wij opnieuw in de rij staan, waar wij begroet worden door een nieuwen agent, omdat de vorige inmiddels aan longontsteking is overleden. De ambtenaar kijkt ons formulier na en als alles in orde is, stempelt hij opnieuw en zegt, dat wij er wel van zullen hooren. Wij begeven ons naar huis, gaan opnieuw naar bed en hooren er voorloopig niets van. Na vele maanden, als wij ons reeds verzoend hebben met de gedachte, dat wij in het vervolg barrevoets door het leven zullen moeten gaan, verschijnt er een ambtenaar om huiszoeking te doen en verborgen schoenwerk op te sporen. Er wordt niets gevonden en nadat wij plechtig verklaard hebben, dat ons alleen nog maar een paar brokken bovenleer resten, gaat hij heen met de mededeeling, dat wij er wel van zullen hooren. Reeds een half jaar later worden wij opnieuw op het distributiekantoor ontboden. Inmiddels zijn lente en zomer voorbij gegaan en is het najaar geworden, zoodat het wederom regent als wij in de rij gaan staan. De gebeurtenissen van de vorige keer herhalen zich: loket, ambtenaar, contrôle der papieren, stempel. Tot besluit ontvangen wij nu een

schoenenbon, een briefje dat er uitziet als een bankbiljet van een staat waarin alleen oneerlijke menschen wonen en waar vervals ching tot de dagelijksche bezigheden der bevolking behoort. Deze op naam gestelde schoenenbon geeft den bezitter het recht, een paar schoenen te koopen. Eindelijk is het dus zoo ver, wordt onze inspanning beloond, zal ons verlangen bevredigd en onze nood gelenigd worden.

Iedereen, wien wij onze indrukwekkende bon laten zien, is een beetje afgunstig; het is ook waarlijk geen kleinigheid een paar schoenen te bemachtigen. De bonbezitter grinnikt, uit

Maurits Dekker, Jozef duikt

(17)

zuivere menschlievendheid, maar al te gauw moet hij tot de ontdekking komen, dat zijn vroolijkheid te voorbarig was. (Wij lachen, helaas, altijd te vroeg.) De winkeliers blijken geen schoenen in voorraad te hebben, althans niet van de soort en de maat, welke de man met de bon hebben moet. God's voetenengel heeft, toen de foetus, waaruit later de bonbezitter groeien zou, werd gecomponeerd, geen rekening gehouden met de economische toestand die op zeker oogenblik op de verkeerde lengtegraad zou bestaan en die alleen de productie van de meest gangbare artikelen zou toelaten.

De voetenengel, die het goed met hem voor had en vond dat het noodig was hem een beetje stevig neer te zetten in de samenleving, gaf onzen man onderstel HP h-1 47 (half plat, hamerteenen met likdoorns, maat 47). Maar 47 is een bizonder groote maat en omdat de ledervoorraden op de verkeerde graden bizonder klein zijn, rekenen de lederverdeelers met een grootste gemeene deeler en laten uitsluitend schoenen van de middelmaat fabriceeren. Hetgeen een bewijs van verstandig beleid is, want in een samenleving, waarin allen in het gelid moeten staan en in de maat moeten loopen, dient zooveel mogelijk gelijkvormigheid te worden betracht en zijn kerels, die op groote lompe pooten door het leven stappen, alleen maar hinderlijk. Schoenen van maat 47 zijn nergens te krijgen. De bonbezitter, na drie winkelstraten afgewerkt te hebben, heeft langzamerhand het gevoel gekregen een onbescheiden indringer te zijn, een man die het onmogelijke verlangt, een vreemde eend in de bijt, een wezen behoorend tot het den mensch vijandige, vrijwel uitgestorven geslacht der

olifantspootigen. Twee straten en een stil grachtje, waar hij nog een ouderwetsch schoen winkeltje weet, houdt hij het nog vol, maar als hij ook hier niet slaagt, keert hij gebroken huis waarts. Enkele weken

Maurits Dekker, Jozef duikt

(18)

later, als hij meent te mogen verwachten, dat men hem vergeten zal hebben, probeert hij het nog eens in een paar winkels, waar de voorraad het grootst was. Maar zijn laatste hoop ontzinkt hem, als hij de winkeliers, nog voordat hij zijn bon heeft getoond, hun schouders ziet ophalen en het hoofd schudden. Menschen met groote lompe pooten vergeet men niet zoo gemakkelijk. Misschien, zegt een oud winkeliertje, dat zelf een horrelvoet heeft, misschien krijg ik de volgende maand iets in grootere maten.

Het is niet waarschijnlijk dat de verwachting van het winkeliertje in vervulling is gegaan, maar zelfs als dit gebeurd is, heeft de bonbezitter er niet meer van kunnen profiteeren, omdat hij 's avonds in de krant de mededeeling vond, dat alle schoenen bonnen vervallen en ongeldig verklaard waren. Een paar maanden later stierf de ongelukkige: hij had bij een poging om een nieuwe schoenenbon te bemachtigen te lang in de rij gestaan en pleuritis gekregen.

Ik heb dit sombere doch ware verhaal niet verteld om medelijden te wekken met de menschen met groote voeten, tot wie ook ik behoor, maar ik heb willen aantoonen, dat wij hier op de verkeerde graden een zeer goed geordend economisch stelsel hebben, dat wij leven onder een systeem van productie en distributie, dat weliswaar soms moeilijkheden voor individuën met schoenmaat 47 oplevert - maar welk stelsel doet dit voor hen die buiten de gangbare maten vallen niet? -, doch dat hier die orde en regelmaat heerschen, zonder welke de geciviliseerde mensch zich niet gelukkig voelen kan. En als het waar is, dat het op andere punten van de aarde systeemloos toegaat, dat daar in het wilde weg zonder bonnen en toewijzingen gekocht en geleefd wordt, dan kan ik daaruit alleen maar de gevolgtrekking maken, dat er in die

Maurits Dekker, Jozef duikt

(19)

landen aan de beschaving iets hapert en dat de menschen zich daar diep ongelukkig moeten voelen. Maar ik wil het niet gelooven, want als ik aanneem dat het waar is, dan beteekent dit de erkenning van het ontstellende feit, dat de mensch, die de bioscoop, radio en electrische stoel uitgevonden heeft, die allerlei vitaminen en hormonen ontdekte en die de fijnste atoombommen maakt, niet bij machte is er voor te zorgen, dat het eenvoudige mechanisme van de samenleving behoorlijk werkt, dat hij niet zou kunnen verhinderen dat men op de verkeerde graden het materiaal opeet, waarvan men op de juiste graden wegen zou kunnen maken en dat de wegenmakers en zeedempers de koffie en het graan verknoeien, waarnaar de asfaltvreters snakken.

Maar ik ben er zeker van dat het praatjes zijn, want ik heb er in de krant nog nooit een woord van gelezen.

Adri en ik konden het dadelijk goed met elkander vinden. Zij zei, dat ik sprekend geleek op een van haar broers, die aan tering gestorven was en zette mij, ofschoon het nog wel wat vroeg was, omdat onze eerste ontmoeting 's morgens om zeven uur in de keuken plaats vond, meteen een groot bord vol bruine boonen voor. Ik ben geen liefhebber van bruine boonen, vooral niet aan het begin van de dag, maar Hans, haar overleden broer, was er dol op geweest. Omdat mijn intuïtie mij zei, dat het beter voor mij was als plaatsvervanger van Hans op te treden en het gezin weer zooveel mogelijk compleet te maken, dan alleen te blijven staan als een eenzaam onderduiker, at ik dus niet alleen alle boonen op, maar zorgde ik ook voor een paar hevige hoestbuien. Ik zou niet in staat geweest zijn een dergelijke vermoeiende comedie op te voeren, als een blik in het spiegeltje, dat boven de keukentafel hing, mij er niet van overtuigd zou hebben, dat iemand met zoo'n magere uitgemergelde kop verplicht was te hoesten, om niet in

Maurits Dekker, Jozef duikt

(20)

een al te scheeve positie te geraken en de staat van aftakeling waarin hij verkeerde, een redelijke grond van bestaan te geven. Ik schrok zelf van dit masker en voordat het tot mij doordrong dat ik het uit aanstellerij deed, hoestte ik reeds. Adri gaf mij een glas water en toen ik dit leeggedronken had, gaf zij mij een trui. Ik begon al blij te worden en had reeds besloten om met de noodige voorzichtigheid een eind verder te gaan op de weg die voor Hans naar het kerkhof geleid had, toen ik met schrik tot de ontdekking kwam, dat ik bezig was leelijk te verdwalen. Na de trui - het was, geloof ik, een kleedingstuk voor een vrouw, want het was lichtgroen en had een geschulpte rand - na deze trui brachten Adri's van bezorgdheid getuigende woorden, dat iemand die zoo zwak was, nooit in staat zou zijn het zware huiswerk te doen, mij tot bezinning. Als ik zeg dat ik schrok, is dit eenigszins overdreven, ik werd eigenlijk meer met een schok gealarmeerd, zooals een machinist, die op het laatste oogenblik zijn trein voor een plotseling opdoemend onveilig signaal tot stilstand brengt. Ik onderdrukte een nieuwe in aantocht zijnde hoestbui, begon te lachen en antwoordde, dat zij zich om mijn gezondheid geen zorg behoefde te maken. Mijn longen mochten dan misschien niet heelemaal in orde zijn, voor de rest was ik sterk als een beer. Ik had in smederijen met voorhamers gezwaaid, in pakhuizen met zware balen gesjouwd en een stuk of wat worstel wedstrijden gewonnen. Natuurlijk hadden het

voedselgebrek en de onderduikerij mijn gezondheid geen goed gedaan, maar in een voedzame omgeving als pension Voordewind en met haar hulp, zou ik er gauw genoeg weer bovenop komen. Adri schudde haar goedmoedig rond hoofd. Zij wist wat al die spierkracht waard was; ook Hans was zoo'n ijzervreter geweest, totdat het op een kwade dag verkeerd gegaan was.

Maurits Dekker, Jozef duikt

(21)

Ik stelde haar gerust en ik geloof, dat haar vertrouwen in mijn uithoudingsvermogen wel teruggekeerd was, toen zij mij het eerste hout voor het fornuis had zien hakken.

Als iemand zooals ik, wiens ziel en zaligheid in de shaker van het leven tot schuim geschud zijn, er nog zulke kleine, onbelangrijke gevoelens als berouw op na kon houden, zou ik zeker spijt ondervinden van de manier, waarop ik die beste brave Adri bedrogen en belogen heb. Ik denk nu niet aan de leugens, welke ik haar vertelde.

Deze waren volkomen op hun plaats en zij zou het niet graag er zonder hebben willen doen. Bovendien had ik het volste recht te liegen, omdat ik mij alleen door leugens handhaven kon. Maar jammer vind ik het, deze goedmoedige en trouwhartige voedster, die eigenlijk al haar hand op de kruk van de deur van het oudevrou wenhuis had gelegd, toen wij kennis met elkaar maakten, noodeloos verliefd op mij te hebben gemaakt. En misschien betreur ik zelfs dit niet eens, want het dwaallicht van mijn gehuicheld minnespel heeft in haar duistere ondergrondsche keuken gedurende eenige maanden een klein beetje licht en glans verspreid, maar het was triest voor de stakker, dat ik haar tenslotte moest wakker schudden uit haar droom en ik, inplaats van haar onder orgelspel naar het huwelijksaltaar te leiden, haar als het ware ruw heb moeten wegduwen achter de deur, welker kruk zij gemeend had nog te elfder ure los te kunnen laten. Maar verder, mijn lieve huichelaars, welk een voordeel, hoeveel energie en pondjes lichaamsgewicht heeft mij dit gestreel van haar meer dan mollige handen, dit betasten van haar maagdelijke, doch reeds verwelkende boezem en dit droge kussen op lippen, waarboven reeds waarschuwend prikkende baardstoppels stonden, opgeleverd! Ik ben een schoft, natuurlijk ben ik een schoft, al zal Adri de allerlaatste zijn om dit te bevestigen; maar had de brave wereld

Maurits Dekker, Jozef duikt

(22)

dan verwacht, dat iemand zonder gestreept jasje, die bovendien schoenenmaat 47 heeft en geen schoenen bemachtigen kan, een engel zou zijn?

Ik zou mezelf tekort doen en een verkeerde voorstelling geven van de rol, welke ik gespeeld heb, als ik de indruk zou wekken, dat Adri een onnoozele hals was. Het tegendeel was eerder waar. Zij was niet ontwikkeld en had, met uitzondering van lezen en schrijven, het weinige dat zij op de dorpsschool geleerd had, al lang vergeten.

De levenservaring, welke zij opgedaan had in de drie of vier keukens, waar zij haar eens ongetwijfeld bloeiende borsten had laten roosteren, was zeer eenzijdig, maar voor het overige was zij een verstandige vrouw, die wereld en menschen met voldoende wantrouwen bekeek, om er niet het slachtoffer van te worden. Dat zij voor mij een uitzondering maakte en op hol sloeg voordat zij de zweep gehoord had, moet verklaard worden uit de omstandigheid, dat zij dadelijk een warme genegenheid voor mij opvatte en in mij een wezen zag, waarop zij haar jarenlang opgezamelde moederverlangens ontladen kon. Zij noemde mij Joopie en haar kleinen jongen, ofschoon ik een kop boven haar uitstak, zij maakte ondanks de suikers chaarschte mijn eten veel te zoet, zij trachtte mij op haar manier op te voeden en ik geloof dat ik mij niet vergis als ik zeg, dat zij het liefst bij het begin begonnen zou zijn, door mij op die eerste ochtend dadelijk in een tobbe met warm water te stoppen, mijn billetjes te poederen en mij een schoone luier aan te doen. Later, maar dat was mijn schuld, moest de moeder wat meer plaats aan de minnares afstaan, doch ik ben er zeker van, dat zij mij tot het laatst toe is blijven zien als een jongen die verzorgd moest worden en dat mijn huid geglommen zou hebben als een betegelde closetmuur, wanneer zij mij in werkelijkheid zoo vaak en zoo stevig zou hebben gewasschen en gewreven,

Maurits Dekker, Jozef duikt

(23)

als zij het in gedachten moet hebben gedaan. Voor de leveranciers was Adri lang niet gemakkelijk, zij trok zich niets aan van de tijdsomstandigheden, wenschte op dezelfde manier bediend te worden als voor de oorlog en had altijd een litersmaat en weegschaal voor controle klaar staan. Er was geen zwarte handelaar, zelfs niet met het langste en fraaiste strafregister, die haar te pakken kon nemen. Zij was een vrouw op wie men rekenen kon, een primitieve, boersche natuur, zonder soepelheid of gevoel voor nuance, even trouw in haar toewijding als koppig in haar vooroordeel.

Waarschijnlijk was zij in haar gansche leven nog nooit van meening veranderd, haar zwart bleef zwart, al ging het onder haar oogen ook in alle kleuren van de regenboog over. Haar levenshouding werd gekenmerkt door die ontroerende eenzijdigheid, waarvan veel menschen alleen op politiek gebied blijk geven, de beminnelijke koppigheid der domooren, die blijven vasthouden aan reeds lang verkwanselde beginselen en progamma's en wier trouw het voortbestaan mogelijk maakt van politieke partijen, die zichzelf overleefd hebben. Adri hield zich niet op met politiek, haar levensdoel was de welvaart van Huize Voordewind, haar glorie de blinkende keuken en de smakelijke toetjes welke zij, in weerwil van de moeilijke tijden, den gasten nog kon voorzetten. Alle critiek op haar bazen onderdrukte zij, alle onrecht en willekeur onderging zij zonder in verzet te komen, omdat zij, eenmaal lid geworden van de partij Voordewind, het vaandel trouw bleef, haar leiders door dik en dun volgde en zij zich, zooals de meeste menschen die geen gemakkelijk leven hebben, na troost te hebben gevonden bij de gedachte dat het erger had kunnen zijn, aan haar moeilijkheden had gehecht.

Ik had in het pension oud en dik kunnen worden als Adri de eigenares zou zijn geweest, maar het waren helaas ande-

Maurits Dekker, Jozef duikt

(24)

ren, de verkeerden, die daar zooals overal op deze wereld, te bevelen hadden. Meneer en mevrouw Voordewind pasten bij elkaar, zooals aasvlieg bij drek of zooals de linker- bij de rechterschoen behoort. Zij vulden elkanders onaangename

eigenschappen, fouten en gemeenheden aan en wel zoo, dat de een te veel had van hetgeen de ander tekort mocht komen, zoodat zij samen een compleet stel, een gaaf gangsterechtpaar vormden. Het waren geen slechte menschen, zij hadden nooit in de gevangenis gezeten en waren waarschijnlijk ook nimmer met de politie in aanraking geweest. Hetgeen zij misdreven bleef ongestraft en zal ook ten eeuwigen dage ongestraft blijven, omdat zij, die de wetten maken, niet het individu maar de samenleving trachten te beschermen en geen rekening houden met de weerloozen, die als prooi der weerbaren geboren zijn. Ik heb mij er vaak over verwonderd hoe twee zoo inhalige, sluwe, achterdochtige, kwaaddenkende en verzuurde menschen elkander hebben kunnen vinden op deze groote aarde, waarop toch meer dan twee milliard menschen leven. De gedachte is wel eens bij mij opgekomen, dat dit stel samengebracht moet zijn door de samenwerking van alle rechercheurs, officieren van justitie, beulen, belastingambtenaren, weesvaders, weldadigheidsvereenigingen en andere instellingen en personen die tot taak hebben het leven der menschen te vergallen. Denk niet dat ik overdrijf, dat ik kwaadspreek of dat ik mij op het echtpaar Voordewind wreken wil. Zij waren mijn weldoeners en beschermers en het kwaad dat zij aanrichtten was te klein, zooals er kwaad is dat te groot is om gewroken te worden. Maar laat ik ophouden met roddelen - want ook critici zijn roddelaars, al doen zij het voorkomen alsof zij het algemeen belang dienen - en feiten noemen.

Voordat meneer Voordewind getrouwd was, diende hij het vaderland als sergeant bij de marine. Ik ben dit te weten

Maurits Dekker, Jozef duikt

(25)

gekomen door een foto in de kamer met de trijpen stoelen, waarop meneer

Voordewind staat afgebeeld met zijn hand op de loop van een groot kanon. Hij heeft een te klein portierspetje op zijn hoofd, driehoeken van galon op zijn mouwen en hij staat naast het kanon alsof het zijn eigendom is en hij het kan verhuren aan menschen die iets willen veroveren, die heidenen willen gaan beschaven of op een andere manier naam in de geschiedenis willen maken. De sergeant kijkt ernstig, rondom een dikke snor, het is alsof hij trotsch is op het petje, op zichzelf, op het schip of misschien ook op het vaderland, in dienst waarvan het kanon zal gaan schieten als er gevaar dreigt.

Men kan aan het gezicht van dezen man duidelijk zien, dat hij zich bewust is van de hoogheid van zijn rang, van de kracht van het kanon en van de groote beteekenis welke hij, samen met het kanon, voor het vaderland heeft. Mijnheer Voordewind maakt op de foto onmiskenbaar een moedige indruk. Het eenige waarom men misschien zou kunnen lachen is zijn hoofd met de snor en het koddige petje, maar dit kan den man niet schaden, want er zijn meer groote helden geweest met wier hoofd het niet heelemaal in orde was. Er hangt boven de canapé nog een andere foto van Manus Voordewind. Hier bevindt hij zich niet meer op het schip, maar zit hij rechtop naast Elizabet, die een wit bruidskleed draagt en een bos bloemen in haar hand heeft. Hij draagt nu geen uniform en geen portierspet meer, maar een keurig zwart costume, waarin hij, wonderlijk genoeg, nog meer dan vroeger op een portier lijkt. Rondom het bruidspaar staan rechtop de familieleden en vrienden, sommigen in marine-uniform, zij kijken ernstig en zelfbewust en enkelen hunner houden hun hand op de schouder van groote, eveneens ernstig kijkende vrouwen, op dezelfde besliste manier waarop de hand van hun vriend op de andere foto op het kanon rust.

Waarschijnlijk was

Maurits Dekker, Jozef duikt

(26)

deze overeenkomst er de oorzaak van dat ik, als ik de foto bekeek, soms op de krankzinnige gedachte kwam, dat deze vrouwen plotseling met een knal konden afgaan. Manus Voordewind trouwde Elizabet toen hij, omdat hij een zwakke borst had, afgekeurd en gepensionneerd was. Dit hoorde ik van Adri, die mij meer bizonderheden vertelde. Elizabet had het pension reeds, toen Manus het vaderland nog verdedigde. Hij trouwde hoog boven zijn stand, zei Adri, en hij kwam in een opgemaakt bed. Elizabet scheen het haar man nooit vergeven te hebben, dat hij zoo hoog boven zijn stand trouwde. Soms, als zij dacht dat er niemand achter de deur stond te luisteren, verweet zij hem dit nog wel eens, dan beweerde zij dat hij een uitvreter was, die zich bemoeide met zaken welke hem niet aangingen. Mevrouw was een furie, die dikwijls onredelijk optrad, maar wat Voordewind betrof, had zij het toch wel bij het rechte eind. Die man stak nu letterlijk overal zijn neus in en omdat Adri rechtstreeks onder de bevelen van Elizabet stond en de doove werkster, die twee maal per week kwam, haar schouders ophaalde zoodra zij zijn mond open zag gaan, bleef ik als eenig voorwerp van zijn plagerijen over. Sedert hij uit de dienst gegaan was en geen uniform meer droeg met distinctieven die zijn rang verrieden, scheen het hem in zijn hoofd geslagen te zijn en had hij zichzelf bevorderd tot een soort van schout-bij-nacht op het droge, die alleen maar gehoorzaamheid aan admiraal Elizabet verschuldigd was. Ik zeg schout-bij-nacht en niet schout-bij-dag, omdat hij altijd juist 's avonds, als ik eindelijk met mijn werk klaar dacht te zijn, met zijn gedonder begon. Meestal had ik mijn avondeten nog niet eens op, als ik de trap die naar het souterrain leidde, onder zijn voetstappen hoorde kraken en hij even later met een briefje in zijn hand de keuken binnen kwam. Dan moest ik opstaan en de houding aannemen, ter-

Maurits Dekker, Jozef duikt

(27)

wijl hij, zooals hij het noemde, het dagrapport voorlas, dat zooveel mogelijk in scheepstermen was opgesteld. Ik kreeg dan bijvoorbeeld te hooren, dat de looper in de gang op dek C niet goed geschuierd was, dat op de spiegel boven de waschbak in hut nummer zes nog zeepspatten zaten, dat de glazen in de patrijspoorten van hut vier niet goed gelapt waren of dat de rommel in de kolenbunker niet voldoende was opgeruimd. Deze gewoonte, die men als een verschijnsel eener onherstelbare beroepsziekte kon beschouwen, was op zichzelf niet zoo hinderlijk en er zat voor iemand die gedwongen was zich binnenshuis schuil te houden, zelfs wel iets aantrekkelijks in het denkbeeld dat hij zou leven op een schip, dat over de wereldzeeën zwalkte, maar het verdrietige was, dat ik alleen maar te maken kreeg met de

ellendigste kant van het zeemansleven, dat ik in mijn eentje de onderste lagen der scheepsbevolking, dus dat deel der bemanning vertegen woordigen moest dat, om het met een oude scheepsuitdrukking te zeggen, voor de mast leeft. Maar, anders dan voor deze scheepsjongens en lichtmatrozen, die nog wel eens van een gunstige wind en een dag mooi weer kunnen genieten en voor wie op gezette tijden glazen worden geslagen, stormde het altijd voor den duvelstoejager van het fregat Voordewind en was hij nooit zeker van het beetje vrije tijd, dat hem na zijn werk overbleef. Soms kwam de verdenking bij mij op, dat Manus een comedie opvoerde om mij om de tuin te leiden, dat die foto bij het kanon op een kermis gemaakt was en dat hij nooit bij de marine gediend had, maar vroeger rechercheur of detective was. Want welke voormalige sergeant, die wilden had helpen beschaven en landen veroveren, zou het in zijn hoofd gehaald hebben om een sukkel, die vogelvrij verklaard was en

genoodzaakt was om zich voor de kost plus twee gulden per week zakgeld uit de naad te werken, te plagen

Maurits Dekker, Jozef duikt

(28)

door dekens op te tillen om te zien of de naden der matrassen waren uitgeschuierd, door onder tapijten te kijken om te controleeren of het zeil gewreven was, door met zijn vingertoppen over de bovenkanten van kasten en schilderijlijsten te strijken, om na te gaan of daarop misschien nog een beetje stof lag? Zooiets doet alleen een stille verklikker en ik kan mij niet voorstellen dat zeehelden als De Ruyter of Tromp, die toch ook klein begonnen zijn en eens de rang van sergeant moeten hebben bekleed, zich aan dergelijke kleinzielige vitterijen zouden hebben bezondigd. Ik zeg niet, dat ik Voordewind nooit aanleiding zou hebben gegeven om mij te controleeren en ik ben eerlijk genoeg om te willen erkennen, dat ik heel dikwijls het stof onder de kleeden veegde, dat ik nooit de naden van de matrassen schuierde en dat ik niet peuterig genoeg was om allerlei bovenkanten, waarop nooit een oog viel, schoon te maken. Maar een man, en nog wel iemand die zich als held heeft laten fotografeeren, bekommert zich om dergelijke onbenullige kleinigheden niet. Dit is de

schout-bij-nacht, en nu de admiraal, die het nog veel bonter maakte en voor wie in het hiernamaals iets ergers dan de hel moet worden uitgevonden. Als het waar is wat Adri mij vertelde, en ik heb geen reden daaraan te twijfelen, dan moet Elizabet, toen zij nog jong was, het beroep van pensionhoudster uit roeping hebben gekozen. Ik heb het volgen van een roeping altijd als een luxe beschouwd, welke alleen de betere standen zich kunnen veroorloven. Arme menschen hebben geen roeping. Ik kan mij voorstellen dat iemand, wiens familie het betalen kan, dokter, ingenieur of

scheepskapitein wil worden. Maar pensionhoudster? Als men zich tot zooiets geroepen kan voelen, dan begrijp ik dat er menschen bestaan die beul, deurwaarder, rechter of zelfs schoolmeester uit roeping willen worden. Als ik Adri gelooven mocht, dan was alles wat ik daar iedere dag op-

Maurits Dekker, Jozef duikt

(29)

nieuw weer moest vegen, afstoffen, lappen en uitkloppen, nog altijd niet meer dan een deel van mevrouw Voordewinds roeping, omdat het haar ideaal was de eigenares en leidster te worden van een echt groot pension met minstens twintig kamers, een bloemennaam op een koperen plaat tegen de gevel, een portier in uniform en een afzonderlijke ingang voor leveranciers en andere martelaren. Zoolang zij op de verwezenlijking van dit ideaal wachtte, scheen zij van meening te zijn haar tijd niet beter te kunnen besteden dan door den menschen die dagelijks met haar moesten omgaan, het leven zoo zuur mogelijk te maken. Als Voordewind van zijn huis een schip maakte, dan ging zijn vrouw nog een beetje verder, door er een jungle van te maken, waar zij zich bedreigd waande door allerlei gevaren en voortdurend op haar hoede moest blijven. Zoozeer scheen zij zich in deze voorstelling te hebben verdiept, dat zij het vaak niet nalaten kon de rol over te nemen van de wilde dieren, waardoor zij zich omringd dacht. Onhoorbaar en met de glijdende gang van een tijger, sloop zij over de met loopers belegde trappen en portalen, zij liet mij schrikken door als een slang, die tot de aanval overgaat, opeens van achter een fauteuil omhoog te schieten, waarbij haar venijnige opmerkingen mij deden denken aan het sissen van deze ondieren, die mij reeds in de dagen toen ik nog Aimard en Cooper las kippenvel bezorgden. Even fel als de oogen van een roofdier glommen haar lorgnetglazen in het halfduister van de souterraingang, waar zij verscheen, als ik mij te veel in de nabijheid van de provisiekast ophield of als zij vermoedde, dat Adri mij in de keuken iets extra's toestopte. Het vermakelijke was, dat zij soms van vervolger vervolgde werd en even hevig van mij schrok als ik het van haar deed, wanneer zij mij ontmoette op plaatsen, waar zij mij niet verwacht had. Zonder iets afgesproken te hebben, verwisselden wij van rol in dit kat- en muisspel,

Maurits Dekker, Jozef duikt

(30)

maar mijn positie bleef altijd de slechtste, omdat ik, zelfs als ik een enkele keer kat mocht zijn, mijn klauwen en mijn bek niet kon gebruiken. Ik was weerloos, omdat ik onder alle omstandigheden de zwakste bleef en mij niet verdedigen kon, zonder gevaar te loopen het huis uit te worden gejaagd. Ik kon alleen maar ontkennen, als zij mij er van beschuldigde dat ik in de kasten en koffers van onze gasten snuffelde, dat ik in de keuken het eten uit de pannen snoepte of een te roekeloos gebruik maakte van waschpoeder en poetspommade. En wat had ik moeten antwoorden, als zij beweerde dat mijn werkhanden, die ik boende voordat ik het eten binnen bracht, nog te vies waren om de boterham van een putjesschepper vast te houden, als zij zei dat ik door sleutelgaten keek en luistervinkje speelde, dat ik van de lotion van meneer Brouwer gapte of de vitamine-tabletten van juffrouw Keesom opsnoepte alsof het pepermuntjes waren? Maar al kon ik mij dan niet verdedigen tegen haar beleedigingen, valsche verdachtmakingen en beschuldigingen, mijn onmacht maakte mij vindingrijk en ik trachtte het mij aangedaan onrecht te vergelden door kleine wraakoefeningen, die de goede gang van zaken aan boord van ons schip soms danig in de war stuurden.

Afvoerbuizen van W.C.'s en waschtafels bleken elk oogenblik verstopt te zijn, kranen gingen lekken, er ontstond kortsluiting in de electrische leiding en de bellen weigerden vaker dan zij dienst deden. Herhaaldelijk hadden wij loodgieters en electriciens aan boord en als het niet te gevaarlijk geweest was, zou ik geprobeerd hebben deze menschen over te halen mij een kleine provisie te geven, al was het maar een sigaret per karwei. Ook had ik het echtpaar al eens door hun ledikant laten zakken, maar nadat Voordewind mij een lat onder de springbak had laten slaan, gelukte het mij niet meer de val scherp te stellen. Het duurde niet lang of ik was genoodzaakt nieuwe wegen te zoeken,

Maurits Dekker, Jozef duikt

(31)

niet alleen omdat de loodgieter, die al een paar keer een uitbrander gekregen tad, zijn beroepseer in het gedrang voelde komen en wantrouwig begon te worden, maar ook omdat dit gepruts mij op de duur niet kon voldoen en ik betere wraakmiddelen zou moeten vinden, als ik voorkomen wilde dat ik nog eens tot een moordaanslag kwam. Ik had al eens gedacht aan gasverstikking. De slang van het comfoortje in de huiskamer zat slap genoeg om het buisje om er af te glijden, maar de gasfabriek leverde jammer genoeg alleen maar gas op de uren, die voor een moordaanslag niet in aanmerking kwamen. Als het risico niet te groot geweest was, zou er misschien iets met kolendamp te doen zijn geweest en ik had zelfs al eens over brand gedacht.

Maar met al deze wraakoefeningen haalde je de politie op je huid en zelfs als men mij niet verdacht zou hebben, had een onderzoek naar de echtheid mijner papieren mij noodlottig kunnen worden. Een onderduiker was een rechtelooze zielepoot en daarom moest ik alles maar verdragen, mijn in wezen trotsche en fiere natuur onderdrukken en mij niet laten verleiden tot grootsche daden, die mijn ondergang hadden kunnen veroorzaken. Om niet heelemaal te verkommeren, spuwde ik nu van tijd tot tijd maar eens in Elizabet's soep, maar veel voldoening gaf mij dit niet, want zij at er niet minder smakelijk om en ik leed bovendien niet aan een besmettelijke ziekte.

Ik ben er van overtuigd, dat velen het bekrompen en kleingeestig zullen vinden, om zooveel aandacht te schenken aan de plagerijen van een beschimmeld echtpaar, in een wereld die haar dampkring vergiftigt met fosfor- en brisantbommen, waar geen uur voorbij gaat zonder dat duizenden op het slagveld de dood vinden of in concentratiekampen hun leven onder beulshanden eindigen. Ik moet den menschen die deze meening zijn toegedaan niet alleen ongelijk geven

Maurits Dekker, Jozef duikt

(32)

maar beschuldig hen ook van partijdigheid en zeg dat zij, misschien zonder het te beseffen, aan de zijde van de Voordewinds staan. En wie deze kant, bewust of onbewust, kiest, staat met de beulen der concentratiekampen in één gelid. Want wat is het meest belangrijke punt van overeenkomst tusschen het echtpaar Voordewind en de geuniformeerde handlangers van Herr Himmler? Dat zoowel dezen als genen onbeperkte macht over andere menschen uitoefenen en dat zij, omdat zij zich vervelen en nergens belangstelling voor hebben, misbruik van deze macht maken. Wat is kampcommandant X, die duizenden weerloozen de dood heeft ingejaagd, anders dan de leider van een reusachtig, afgrijselijk pension, waarin iedereen aan de grillen van zijn leege en afleiding zoekende geest onderworpen is? En zou mevrouw Voorde wind, die niets anders heeft om haar leven te vullen dan op futiliteiten te letten en standjes uit te deelen, te schimpen en te dreigen, niet geknipt zijn als commandant van zoo'n kamp? Ik geloof niet dat men bizonder slecht of onmenschelijk of bedorven behoeft te zijn om een dergelijke beulstaak te kunnen vervullen. Men moet er niet aan beginnen, er af blijven zooals van gesmolten hars, dat niet meer loslaat als men zijn vinger er in gestoken heeft. Doet men dit niet, dan zuigt de taaie kleefstof van het bederf zich in een steeds dikkere laag vast, dan wordt de geest, die leeg was en dus ruimte voor alles heeft, vanzelf met slechtheid en onmenschelijkheid gevuld.

Het echtpaar Voordewind is niet gemeener dan ik ben, zij verliezen het op dit punt zelfs van mij, maar ik ben minder dom dan zij en ik ken de vreugden eener veelzijdige belangstelling, terwijl zij niets anders hebben dan de nooit te verzadigen

ontevredenheid hunner grauwe verveling. Als er geen voetballen, bioscopen, vlaggen, speelkaarten en kruiswoordraadsels waren uitgevonden, zou de wereld één groot

Maurits Dekker, Jozef duikt

(33)

concentratiekamp zijn met veel meer bewakers dan gevangenen, meer spelers dan speelballen. Het echtpaar heeft maar één speelbal en dat ben ik. En ik laat, althans zooveel mogelijk, met mij spelen om niet in een concentratiekamp terecht te komen.

Maar er was nog iets anders, omdat er altijd en onder alle omstandigheden nog iets anders is. Dat andere openbaarde zich voor de eerste maal in de keuken, een plaats waar in de loop der tijden heel wat openbaringen zijn geschied. Adri had een vooroorlogsche pudding voor mij bereid, niet zoo'n van crocusmeel gemaakt en met gele oker gekleurd gezwel, dat de gasten kregen voorgezet met een sausje van aniline en goedkoop mondwater, maar een roomig vischje met veel suiker, dat in een vijvertje van frambozensap zwom. Na het haastig te hebben opgeslokt in de kolenkelder, keerde ik met het schoongelikte schoteltje, dat glom alsof de kat er van gegeten had, naar de keuken terug. De schout-bij-nacht was nog niet met het dagrapport beneden geweest en de sluiptijger had zich ook nog niet laten zien, maar nadat wij aan tafel waren gaan zitten en een hompje oorlogsbrood op onze bordjes verkruimeld hadden, kon zij wat ons betrof gerust verschijnen. Adri, die zelf een pudding in het model van een vogeltje naar binnen had gewerkt en een kop surrogaat koffie voor ons had ingeschonken, legde tevreden haar handen in haar schoot en keek mij glimlachend aan.

‘Je wordt al een beetje dikker.’ zei zij.

Ik knikte dankbaar en legde mijn hand op haar arm, die bloot, mollig en rond en eigenlijk van een zeer menschelijke warmte en weekheid was.

‘Die pudding was heerlijk,’ fluisterde ik.

Misschien was het verbeelding, maar ik meende, dat ik haar heel even voelde rillen. Ik begreep dat deze woor-

Maurits Dekker, Jozef duikt

(34)

den van te weinig dankbaarheid en erkentelijkheid blijk gaven, dat ik iets meer zou moeten doen en zeggen, als ik het gevaar niet wilde loopen, dat ik deze eerste pudding alleen aan zijn lot zou moeten overlaten. Bovendien deed niet alleen haar arm, maar ook haar omvangrijke moederlijke boezem, die smaakvol verpakt was in een kraakzindelijk schort met kleine blauwe ruitjes, mij op dat oogenblik bizonder menschelijk aan. Zonder het mij bewust te maken begreep ik, dat Adri bereid moest zijn om haar zorgen voor mijn lichamelijk welzijn niet tot mijn gehemelte en mijn maag te beperken. Maar, zoo dacht ik, is zij voor zooiets eigenlijk niet te

eerbiedwaardig en te sterk? Zij werd mij dierbaar, zooals zij mij met haar rond blozend gezicht, dat versierd was met twee boven de ooren naar voren springende grijze krulletjes, glimlachend zat aan te kijken en opeens begreep ik de liefde van kleinzoons voor hun grootmoeders. Om haar niet verlegen te maken, vertelde ik haar niets van deze ontdekking, maar drukte mijn vingers alleen wat vaster in de weeke holte van haar gebogen arm. Het was daar zoo jeugdig zacht en warm, dat ik haar geloofd zou hebben, als zij mij zou hebben verteld, dat zij haar eigen kleindochter was.

‘Wat lijk je toch sprekend op mijn broer Hans,’ fluisterde zij, haar hand op de mijne leggend, waarbij zij de muis van mijn duim tegen haar boezem drukte.

Adri, dacht ik, dat doet een verstandige grootmoeder niet, hoewel ik moet toegeven, dat je nog veerkrachtig genoeg blijkt te zijn om je zooiets te kunnen veroorloven.

Om mijn gedachten een beetje af te leiden, vestigde ik mijn oog op de gele deur van een kast, waarin blikjes met vischen vleeschconserven bewaard werden. Elizabet had de sleutel, maar ik wist dat Adri een tweede exemplaar bezat.

‘Weet mevrouw, dat jij ook in die kast komen kunt?’

Maurits Dekker, Jozef duikt

(35)

‘Natuurlijk niet. Maar de blikjes zijn geteld en de baas heeft er een lijstje van.’

‘Die menschen gunnen een ander niks.’

‘Maar zij weten ook niet alles.’

‘Gelukkig niet. Maar wat bedoel je eigenlijk?’

Adri glimlachte en knikte met het hoofd, als een oude wijze grootmoeder of misschien als een moeder die, na een sprookje te hebben verteld, de moraal daarvan aan het verklaren is. Zij wierp een blik naar de deur van de gang, bracht haar mond bij mijn oor en fluisterde:

‘Zalm!’

Ik huiverde van ontroering en verlangen. Het klonk als een wachtwoord, dat de weg vrij maakte naar een vischparadijs met wanden van mayonnaise, lusters van harde bokking en nieuwe haring, gordijnen van gerookte paling en blanke tafels van heilbot met gesmolten boter. Hoewel haar pudding verrukkelijk geweest was, kwam het water mij in de mond.

‘Caviaar,’ zei ik, om quitte te komen. Ik had deze delicatesse nog nooit geproefd, maar vertrouwde dat zij het er mee doen kon.

‘Neen, caviaar niet,’ antwoordde zij, ‘maar sardines, tonijn en leverpastei. Ik heb wat blikjes apart gezet, voordat ze geteld waren en als wij nu erg flauw worden, dan kunnen we wel eens....’

‘Adri, meid,’ riep ik, ‘wis en zeker kunnen wij wel eens! Je bent een prachtmeid, wij samen overwinnen iedere hongersnood, wij zijn de ondergrondsche strijdkrachten van pension Voorde wind, de partisanen van het keukenfront, wij bezitten de voedzaamste handgranaten van West-Europa, wij....’

‘Stil een beetje,’ waarschuwde zij en legde haar hand op mijn mond.

Maurits Dekker, Jozef duikt

(36)

Ik drukte mijn mond op het eeltlandschap, maar omdat daar zout in de bodem bleek te zitten en ik mijn lippen niet kapot wilde schuren, verhuisde ik naar een meer vruchtbare streek en zoende haar arm, die een beetje naar vanille geurde.

Dicht bij elkaar, met mijn arm om haar schouders, bleven wij nog een beetje praten en in deze vertrouwelijke houding werden wij ontdekt door de hyena, die zonder geluid te maken onze afgrond binnen geslopen was. Omdat ik niet al te zeer schrok, mijn tegenwoordigheid van geest bewaarde en dus begreep dat ik, om althans eenige kans te hebben ons beiden uit deze situatie te redden, mijn pogingen daartoe

onmiddellijk moest beginnen, zei ik, terwijl ik haar zacht op de schouders klopte, op een warme, meevoelende toon:

‘Je moet het je maar niet te erg aantrekken en er niet om huilen. Ik heb ook een broer dood. Hij stierf aan vergiftiging, omdat hij visch gegeten had die te lang in het blik gezeten had.’

Pas toen ik dit gezegd had, werd het tijd om Elizabet in het oog te krijgen en het te doen voorkomen, alsof haar plotseling verschijnen mij lichtelijk verwarde. Tot mijn voldoening deed zij hetgeen ik verwacht had en begon mij onmiddellijk een standje te maken over een closetpot, welke niet goed schoongemaakt was. Als zij verstandig geweest was en na mijn woorden even gezwegen had, zou Adri, die mij verwonderd aankeek, beslist een stommiteit gezegd en de zaak verraden hebben.

Zooals het nu ging, gaf zij mij gelegenheid haar nieuwsgierigheid en ergernis in haar closetpot op te vangen en zonder haar kans te geven opnieuw het woord te nemen, verdedigde ik mij tegen haar beschuldiging.

‘Met schuurpoeder en de boender, heusch mevrouw,’

Maurits Dekker, Jozef duikt

(37)

riep ik hartstochtelijk. ‘Ik heb zelfs de tegeltjes en het raampje gelapt.’

‘Ik bedoel niet het closet op de eerste, maar op de derde verdieping,’ antwoordde zij scherp.

Ik wist dat zij de W.C. op de derde étage bedoelde. Dat was haar troetelcloset, omdat daar meneer Gooflokker, met wien zij bizonder goed stond, zijn

ochtendzittingen hield. Ik bekende schuld en beloofde, dat ik mijn misstap zou trachten goed te maken, door haar lievelingsplee de volgende ochtend een extra beurt te geven.

‘Niet morgen, zoodat het andere werk er onder te lijden heeft, maar vanavond nog!

Meneer Valk heeft ook weer geklaagd, omdat gisteren zijn bed weer niet goed was opgemaakt. Dat moet nu eindelijk eens uit zijn,’ besloot zij, terwijl zij haar blikken over de tafel liet flitsen, om na te gaan of er misschien sporen van verboden

lekkernijen op te ontdekken waren. Een voor musschen gedekte disch had niet schraler kunnen zijn dan de onze met zijn paar broodkruimels en potje met margarine vlekken.

De admiraal had dan ook verder niets aan te merken.

Toen zij verdwenen was, vroeg Adri wat ik bedoeld had met dien broer, die in een vischgraatje was gestikt en waarom ik het gezegd had. Ik legde haar alles uit en toen ik dit voor de derde maal gedaan had, glimlachte zij reeds begrijpend en noemde mij een slimmerd.

‘Dank je,’ antwoordde ik. ‘Maar denk niet, dat ik er daarmee van af ben. Menschen zooals Elizabet denken even langzaam als diep en als zij nu maar diep genoeg zit, zal ze wel tot de conclusie komen, dat er nog het een en ander over dit zaakje gezegd moet worden.’

Ik had de woorden nog niet uitgesproken, of het belletje boven de houtkist rinkelde.

Nummer drie, wees het tableau aan, dat was de commandobrug. Zij was alleen in het

Maurits Dekker, Jozef duikt

(38)

vertrek; de schout-bij-nacht scheen niet aan boord te zijn. Waarom, vroeg ik mij af, heeft zij niet gewacht totdat haar Manus er bij was? Dergelijke eenigszins delicate kwesties kunnen toch beter niet door een vrouw behandeld worden. Of zou deze stroomatras misschien toch nog soepel genoeg zijn om een beetje mee te geven, zou dit wezen, dat voor- noch achterkant had, er toch misschien zooiets op na houden als een boezem waarin, diep verborgen, nog een klein vonkje erotiek gloeide en was zij belust op een gesprek, dat een tikje pikant kon worden? Ondanks mezelf grinnikte ik even, toen ik haar, terwijl deze gedachte door mijn hoofd flitste, stijf en vlak als een taai-taaipop achter het schrijf bureau van haar man zag zitten. Op deze plaats werd recht gesproken, wie op deze zetel zat spotte niet en koesterde geen lichtzinnige gedachten. Mimi, de grijze Angora, drukte spinnend haar kop tegen mijn broekspijp en toen Elizabet het dier dit vertoon van vriendschap - overigens zonder succes - verbood, begreep ik dat hier bizonder ernstige woorden gesproken zouden worden.

‘Je snapt zeker wel, dat ik dergelijke dingen in mijn huis in geen geval zal dulden,’

begon zij de aanval.

Ik liet het even stil, om haar woorden het effect te geven waarop zij recht hadden.

Mimi bleef kopjes geven, spon en gedroeg zich als een lichtzinnig beest. En toen herhaalde ik, dat ik het werkelijk niet helpen kon, maar dat ik het closet eerlijk vergeten had.

‘Schei uit met je geklets over closetten!’

Ik zweeg en wachtte. Mimi zette haar nagels in mijn broekspijp en begon in de boom te klimmen. Onderwijl vernam ik, dat Elizabet een net pension had en dat zij wenschte, dat haar personeel zich keurig zou gedragen. Mannen die hun handen niet thuis konden houden, werden onder haar dak niet geduld. Begrepen?

Maurits Dekker, Jozef duikt

(39)

Dat begreep ik, maar wat bedoelde mevrouw eigenlijk? Mimi's voorpootjes hadden het gat in mijn onderbroek bereikt en haakten door het dunne laken van mijn broek heen in mijn vel. Terwijl ik mijn meesteres eerbiedig bleef aankijken, greep ik de kat en zette haar op de grond.

‘Mevrouw,’ antwoordde ik, terwijl ik de Angora uit de boom trachtte te houden,

‘ik heb hier nog nooit iets gestolen, ik ben altijd beleefd tegen de gasten en drinken doe ik niet. Het werk doe ik zoo goed mogelijk en ik zing of fluit nooit op de trappen.

Wat kan ik meer doen?’

‘Je fatsoen houden, ook als je in de keuken bent. Je hebt Adri niet te hinderen.’

‘Als ik haar hinder, doe ik het niet met opzet. Ik help haar juist zooveel mogelijk.

Ik begrijp wel, zij wordt ook een dagje ouder en het zware werk....’

‘Zij schijnt dan toch nog niet te oud te zijn om je armen om haar hals te slaan.’

‘Oh, bedoelt u dat?’

‘Ja dat!’

‘Weet u wat dat was?’

‘Dat interesseert me niet. Ik weet alleen dat het walgelijk, weerzinwekkend was.’

‘Maar mevrouw, u denkt toch niet dat ik zóó iemand ben?’

‘Wat voor iemand?’

‘Nou, iemand die met z'n armen om iemands hals....’

‘Schei maar uit met die praatjes. Je moet niet vergeten waar je staat, dat wij jou hier uit vaderlandsliefde .... enfin, dat zal meneer je wel vertellen, ik wil je alleen maar zeggen, dat Adri een door en door fatsoenlijk meisje is.’

‘Natuurlijk, mevrouw, maar ik kan er toch niets aan doen, dat ik zooveel weg heb van haar broer die dood

Maurits Dekker, Jozef duikt

(40)

is, dat zij soms begint te huilen, als ik haar aankijk? Ik ben geen onmensch. Mag ik haar dan niet troosten?’

‘Bij mij in huis wordt niemand getroost.’

‘Dat dacht ik al,’ liet ik mij ontvallen.

Het speet mij onmiddellijk dat ik dit gezegd had, want ofschoon het niet waarschijnlijk was dat zij mij begreep en zij zelfs misschien niet eens voelde dat mijn woorden hatelijk bedoeld waren, bleek ik haar geërgerd te hebben.

‘Jij,’ riep zij, ‘wat verbeeld je je eigenlijk wel? Je bent maar een....’

De zin werd niet afgemaakt. Zij hijgde van verontwaardiging en achter het doodkistdeksel van haar zwarte blouse moet van emotie iets op en neer gegaan zijn, ofschoon ik het niet kon zien. Haar onverwacht zwijgen had mij buiten gevecht gesteld, ik wist dat het woord, dat zij niet uitgesproken had, het laatste moest zijn en dat ik niet de domheid begaan mocht om nog iets te zeggen, als ik niet het huis uit en in handen der S.D.-agenten gejaagd wilde worden. Ik was dus maar een .... Wat bedoelde zij? Maar een duvelstoejager, maar een onderduiker of, erger nog, een jood, een rechtelooze? Het deed ook niets ter zake, het was alleen maar een kwestie van nuance. Ik was in haar macht en daarom bleef mij niets anders over dan te zwijgen en te gehoorzamen.

‘Je weet nu waar je aan toe bent,’ hoorde ik haar zeggen. ‘Als ik weer iets onbehoorlijks mocht ontdekken, dan is het uit.’

‘Zeker mevrouw,’ antwoordde ik zacht, ‘ik zal er voor zorgen geen aanleiding tot ontevredenheid meer te geven.’

‘Het is je geraden,’ besloot ze. ‘En ga nu de W.C. maar schoonmaken.’

Maurits Dekker, Jozef duikt

(41)

[III]

Wij hadden op de benedenverdieping een lange, kokerachtige kamer met een serre, waar de gasten hun maaltijden konden gebruiken. Voor de oorlog, toen anthraciet nog een artikel was dat niet veel hooger werd aangeslagen dan grint of steenslag, werd deze kamer weinig gebruikt, maar toen er bijna geen brandstof meer te krijgen was en de menschen, zooals gewoonlijk door armoede dichterlijk geworden, zelfs turf en eierkolen zwart goud noemden, kon men hier alle gasten bij de slecht brandende kachel vinden. De rest van het huis, met uitzondering der woonkamer van het echtpaar, waar een haard stond die bloosde van schaamte omdat hij zoo ordinair hard moest branden, was onverwarmd, daar de centrale verwarming maar enkele dagen werk gehad zou hebben om het kleine hoopje zwarte goud, dat in de kelder lag, te verteren. Meneer Voordewind noemde het vertrek met de slecht brandende kachel de Gemeenschapszaal. Het eenige gemeenschappelijke, dat ik ooit aan dit vertrek heb kunnen ontdekken, was dat alle gasten er te weinig te eten kregen. Het was overigens in die tijd niets bizonders menschen, die te weinig te eten kregen, om een of andere wonderlijke reden en met een doel dat nog onbegrijpelijker was, gemeenschappen te zien vormen.

De indrukwekkendste figuur in onze gemeenschapszaal was meneer Schiphorst, die de duurste kamer van het huis bewoonde en die dus het dichtst bij de brandende kachel mocht zitten. Meneer Schiphorst, die vroeger in effecten had gehandeld, maar reeds vele jaren van zijn

Maurits Dekker, Jozef duikt

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een jongeman kronkelt zich in de onbegrijpelijkste bochten door een paar ijzeren ringen heen, vouwt zijn lichaam dubbel als een blad papier en richt zich daarna weder op, waarbij

Als ik zeg, dat zij bereid waren slaven te zijn om anderen tot slaven te maken, druk ik het te sterk uit, omdat ik dit destijds nog niet kan hebben ingezien, maar zeker is, dat ik

Haar stem stokte, heel even maar, haar gebarende handen kwamen tot rust en terwijl haar door zeepwater ingevreten vinger, over zijn, schouder heen, strak en roerloos naar het gele

Nog altijd ging er geen dag voorbij zonder dat hij aan haar dacht, haar niet miste en toch kon hij zich, wonderlijk genoeg, zelfs met behulp van haar portret, nog maar met moeite

Geloof maar gerust dat die man geen minuut rust heeft als hij in de haven aan het werk is, waar hij niet alleen op zijn eigen hachie moet passen, maar ook nog moet denken aan zijn

Hij houdt ook van zijn werktuigen en gereedschap, niet alleen omdat zij voor zijn werk onontbeerlijk zijn, maar ook omdat zij een eigen leven en wil hebben en hem op

Als zijn orders niet zoo nauwkeurig omschreven zouden zijn geweest, en als hij geen edeler en grootscher doel voor oogen gehad zou hebben dan de orde in dit land te herstellen, dan

Pas toen hij voor de tweede maal vragen moest, of Oranje het niet met hem eens was, dat niet de koning, maar Perrenot voor alle moeilijkheden aansprakelijk gesteld moest worden, werd