• No results found

Haar solidariteit trof mij, maar tegelijkertijd werd ik er weer aan herinnerd, dat ik volkomen afhankelijk was

In document Maurits Dekker, Jozef duikt · dbnl (pagina 86-89)

van hetgeen anderen met mij doen wilden. Hier, omdat Wilma mij welgezind was,

was het goed gegaan, maar hiernaast, waar een jongmensch zat dat zich miskend en

teleurgesteld voelde, kon de zaak wel eens een voor mij allerberoerdste wending

nemen. Het blauwtje, dat Martin geloopen had, kon mij mijn kop kosten. Ik voelde

mij weer eens aangegrepen door die worgende onrust, door die niet aflatende gestadig

kwellende vrees van den machtelooze, die blootgesteld is aan een voortdurend

dreigend gevaar, dat ieder oogenblik acuut worden kan en waartegen hij niets anders

doen kan dan werkeloos afwachten. Er is niets dat meer verlammend en

zenuwsloopend werkt dan gevaar, dat passief ondergaan moet worden. Ervan

overtuigd, dat ik maar bitter weinig zou kunnen doen als men mij zou komen halen,

probeerde ik niettemin maatregelen te treffen die mijn kansen om te ontkomen een

weinig gunstiger zouden maken. Ik had het groote huis al herhaaldelijk van de kelder

tot aan de vliering bekeken, ik wist dat het maar weinig gelegenheid bood om mij

goed te verbergen en dat ik eigenlijk gevangen zat als een rat in een val. Mijn weinige

bezittingen verstopte ik onder oude kranten in een hoek van de zolder, de grendel

van het deurtje dat toegang gaf tot het dak voorzag ik van een ijzerdraadje, zoodat

ik, als ik op het dak moest vluchten, het deurtje van buiten af weer zou kunnen

grendelen, sleutels van vertrekken welke niet gebruikt werden, stak ik aan de

binnenkant in het slot, zoodat ik mij opsluiten kon als er onraad was. En betere dan

deze gebrekkige maatregelen kon ik niet treffen; voor de rest moest ik maar afwachten

wat meneer Martin met mij geliefde te doen. Gedurende de eerste dagen nadat Wilma

mij het kwade nieuws had verteld, was ik onafgebroken op mijn hoede. Ik ging

gekleed slapen, niet in mijn kamertje, maar

in een donkere hoek van de zolder, waar ik een bed gemaakt had van oud papier en

een paar gordijnen. Als ik de kamers opruimde, liet ik de deuren wijd open staan,

snelde zoodra ik de huisbel had hooren rinkelen naar het trapportaal en hervatte mijn

werk pas als ik de zekerheid had dat beneden alles veilig was. Martin bespiedde ik

als ik er maar even gelegenheid voor kreeg, ik trachtte, hoewel ik mij er van bewust

was iets gevaarlijks te doen, zijn blikken op te vangen, ik wilde zien hoe hij zich

hield als wij elkaar aankeken, of zijn gelaat iets van hetgeen hij dacht of doen wilde

verraden zou. Terwijl ik mezelf voorhield dat ik hem zooveel mogelijk uit de weg

moest gaan, het hem gemakkelijk moest maken mij te vergeten, deed ik juist het

tegenovergestelde en probeerde hem steeds te ontmoeten. Slechts in één opzicht

handelde ik verstandig: ik zorgde er voor, dat hij mij niet meer in Wilma's nabijheid

zag of mij kon hooren als ik op haar kamer was. Een paar maal is het gebeurd, dat

wij werkelijk oog in oog stonden, maar toen verwarde en verontrustte zijn blik mij

zoo hevig, dat ik niet bij machte was iets waar te nemen en alleen maar dacht: Hij

kijkt mij aan, verdomd nog aan toe, nu kijkt hij mij aan! Van alle pensiongasten werd

Martin in deze tijd het best door mij verzorgd, zijn kamer was altijd keurig opgeruimd,

zijn schoenen waren blinkend gepoetst, zijn kleeren geborsteld. Ik spande mij in om

mij onmisbaar voor hem te maken, zonder dat het opviel. Ik wist wel dat ik mij dwaas

gedroeg en dat ook de glimmendst gepoetste schoenen hem er niet van konden

weerhouden mij te verraden, als hij dit in zijn hoofd had gezet, maar ik kon, durfde

het eenvoudig niet nalaten hem goed te verzorgen. Als ik hem een feilloos werkend

vergif had kunnen toedienen, zou ik dit waarschijnlijk hebben gedaan, maar nu dit

onmogelijk was, borstelde ik zijn kleeren

maar. Mijn gedrag was trouwens in meer opzichten ongerijmd, want terwijl ik

eenerzijds mijn kansen nuchter berekende en mij geen illusies maakte, gaf ik mij

anderzijds over aan een kinderlijk bijgeloof, waarbij ik op voorteekenen lette en

voorspellingen trachtte te doen met behulp van lucifertjes en inktvlekken, het tellen

van knoopen en klokslagen. Het is merkwaardig dat een volwassen man, wiens leven

aan een zijden draad hangt, kracht en hoop tracht te putten uit dergelijke dwaasheden,

dat hij zijn kansen probeert te berekenen naar maatstaven die geijkt zijn door de

wanhoop, dat hij zijn eerlijk, ongelukkig verstand het zwijgen oplegt, om te luisteren

naar de influisteringen van de waanzin. Maar vrees, die passief ondergaan moet

worden, vergiftigt de sterkste geest en zoo wordt ook de gezondste mensch, die

voortdurend voor zijn beetje leven beven moet, een hulpelooze zieke.

's Nachts, als ik op mijn geïmproviseerd bed lag en niet slapen kon, trachtte ik wel

In document Maurits Dekker, Jozef duikt · dbnl (pagina 86-89)