• No results found

bovenlip. Na deze liefkoozing onder druk verleende zij mij even vrijheid om op adem te komen en van deze gelegenheid maakte ik gebruik om op te springen en gejaagd

In document Maurits Dekker, Jozef duikt · dbnl (pagina 67-70)

te fluisteren, dat ik iemand de trap op hoorde komen. ‘Gekke meid, slaap maar lekker,

hoor!’ zei ik zoo hartelijk mogelijk, toen ik in veiligheid bij de deur stond. De

volgende dag ging ik naar beneden in de verwachting een booze, beleedigde Adri te

vinden, die misschien niet meer bereid zou zijn den man te voeden, die te weinig

minnaar bleek. Zij ontving mij echter lachend, zei dat ik een zenuwpees was, die

spoken zag en gaf mij een kop chocolade met een zoen. Van dit oogenblik af wist

ik, dat ik uit de buurt van haar kamertje blijven moest, maar ik betwijfelde of ik dit

zou kunnen doen, zonder de voedzame verstandhouding te verstoren.

Behalve onze ontluikende, maar scherp gerantsoeneerde liefde, was er nog iets

anders, waardoor voor mij het gevaar van hongerlijden kleiner gemaakt werd. Adri,

Karel en ik hadden, toen de schaarschte in nood overging, een driemanschap gevormd,

een voedingscommune, die voordeelen opleverde waarvan wij, als wij ons niet

vereenigd hadden, verstoken zouden zijn gebleven. Karel had, als lid van de geheime

ondergrondsche beweging, bepaalde voor bovengrondsche hongerlijders niet te

ontdekken kanalen, waardoor zoo nu en dan wel eens iets extra's kon worden

aangevoerd, zooals wat boter, een stukje kaas of spek of een paar appelen. Adri was

een waardevol bondgenoote, die niet alleen van het aangevoerde voedzame hapjes

voor ons klaarmaakte, maar die bovendien niet veel at en minder gebruikte dan zij

inbracht. Zonder haar medewerking zou het met onze voedselvoorzieningsdienst

zeker verkeerd zijn gegaan, temeer omdat het echtpaar waakzamer en wantrouwiger

werd

naarmate de nood hooger steeg. De admiraal telde zelf de aardappelen, welke voor

het middagmaal mochten worden gekookt, verdeelde het beetje bieten of knollen,

hield een oogje in het zeil als ik wortelen krabde en zorgde er voor dat ik er niet te

veel afschraapte. Hoe de stakkers, die geen geld hadden om iets op de zwarte markt

te koopen en leven moesten van hetgeen de admiraal op de bonnen verstrekte, niet

aan waterzucht te gronde zijn gegaan, is mij tot op de huidige dag een raadsel

gebleven. Ik maak het niet te bont als ik beweer, dat onze gasten per dag minstens

een emmer water te slikken kregen. Soep, koffie, thee en jus bestonden uit water met

kleurstof en een beetje chemicaliën, de gestampte pot was zoo dun, dat zij in de

borden begon te kabbelen en te klotsen als het in de eetkamer tochtte en zelfs de

pudding bestond grootendeels uit water, listig weggewerkt met een bindmiddeltje,

dat het gedurende een paar uur vasthield. Ik kwam nooit in de stad, maar hoorde dat

de toestand daar nog erger moest zijn dan in ons pension, waar de meesten van bijna

niets anders dan water en lucht leefden. Ook Karel en ik gingen menigmaal met

honger naar bed, ofschoon wij toch nog meer dan de anderen kregen. De eenigen,

die nooit te kort kwamen, waren de Voordewinds. Er ging haast geen dag voorbij,

of er kwamen geheimzinnige bezoekers met pakjes en met lappen bedekte mandjes,

die nu niet meer door Adri, maar door het echtpaar in de huiskamer ontvangen werden.

Dit vertrek was als een zinkput, waar van alles in ging, maar waaruit je nooit meer

iets te voorschijn zag komen. Later ben ik te weten gekomen, dat niet alles hier bleef

opgeslagen, maar dat de admiraal er - natuurlijk met een flinke winst - weer een deel

van verkocht aan enkele gasten, die het betalen konden. Het is moeilijk, bijna

onmogelijk, iets geheim te

houden voor menschen, met wie je dagelijks omgaat en in hetzelfde huis woont. Dat

ondervonden ook de Voordewinds. Ik was een der eersten, die te weten kwam, dat

zij het er goed van namen en ofschoon ik hun geen ongelijk geven kon, zorgde ik er

voor, dat de anderen niet onkundig bleven van mijn ontdekkingen. Ik was wel iets

aan mijn broodheeren verplicht en dus droeg ik met genoegen mijn deel er toe bij

om de geest van goede verstandhouding in hun huis te bewaren. Vooral juffrouw

Keesom, die een bizonder talent voor het verspreiden van sensationeel nieuws bleek

te hebben, stelde veel belang in hetgeen in de huiskamer gebeurde en zij kon mij niet

tegenkomen zonder vriendelijk te informeeren of ik nog iets te melden had. In het

begin vertelde ik alles uitvoerig, maar later kon ik volstaan met berichten in

telegramstijl, hetgeen veel gemakkelijker en eenvoudiger was. Dat ging dan zoo:

vier eierschalen en een leeg zalmblikje; baklucht, waarschijnlijk spek met eieren.

‘Wacht maar,’ zei juffrouw Keesom dan, na haar lippen met haar tongpunt bevochtigd

te hebben, ‘ik krijg die naarlingen wel!’ Ik geloof niet, dat zij ze gekregen heeft, ik

heb er tenminste nooit iets van gemerkt, en ik veronderstel, dat zij zich alleen uit

menschlievendheid, om haar medebewoners te kunnen verrassen, op de hoogte liet

houden. De verhalen, welke juffrouw Keesom des avonds in de gemeenschapszaal

deed, werden aandachtig aangehoord, de hongerige gasten, die met hun maag vol

water naar bed moesten, hadden gelegenheid te over om na te denken over de

zwelgpartijen, die door een paar bevoorrechten met wie zij onder één dak sliepen,

in het geheim werden gehouden en het duurde niet lang of de heele pensionbevolking,

met uitzondering van de paar gelukkigen die zwart konden koopen, had het land aan

het echtpaar Voordewind. Ook onderling

werd de stemming voortdurend geprikkelder, men had oneenigheid om de geringste

In document Maurits Dekker, Jozef duikt · dbnl (pagina 67-70)