gespannen naar de geluiden die uit Schiphorst's kamer kwamen. En boven deze chaos
van herinneringsfragmenten, klanken en gewaarwordingen uit, schoten woorden,
steeds dezelfde woorden, als lichtende ballen en pijlen, boven de apotheose van een
vuurwerk: Geld, Geld, Geld! Terwijl ik de portefeuille met één hand greep en dicht
klapte, zong Lijp Groenteman, of misschien een andere gauwdief: .... en wat van jou
is, dat is van mij .... Heerlijk dik was de portefeuille, zacht en mollig als een lief
diertje. Ik ging er mee naar de W.C. en deed de deur op het haakje. Daar bleef ik
even zitten, niet tot nadenken in staat, besnuffelde en aaide dat lieve ding alleen maar,
alsof het een dierbaar levend wezen was. Toen ik wat kalmer geworden was, bekeek
ik mijn schat, trachtte het geld te tellen, maar geraakte telkens in de war. De meeste
biljetten waren van honderd gulden, maar er waren ook andere bij, van vijftig, en
heel wat tienjes. Als Schiphorst dood was, zou er waarschijnlijk geen haan naar het
geld kraaien, maar als hij leefde en tot be wustzijn kwam, zou hij zijn portefeuille
gauw genoeg missen. Er zou niets bewezen kunnen worden, maar zelfs tot een
politieverhoor mocht ik het niet laten komen. Ik kon er dadelijk met de buit vandoor
gaan, maar wat moest ik met al dit geld beginnen in een leeggeplunderde wereld,
waar het weinige overgeblevene alleen nog maar op bonnen te krijgen was? Ik zou
moeten zwerven, zonder de hulp van Karel en bovendien zou ik de politie misschien
achter mij aan krijgen. Wat had ik op deze manier aan mijn rijkdom? Ik moest
verstandig zijn, aan mijn veiligheid denken en niet onvoorzichtig worden. Maar één
briefje van honderd kon er toch wel van af, één zoo'n dun velletje zou niet vermist
worden uit zoo'n volle portefeuille, dat kon zelfs door zoo'n nauwkeurigen cententeller
als Schiphorst over het hoofd gezien worden. En mocht hij het ontdekken, dan zou
het al heel kleingeestig zijn, als iemand die uit de dood herrezen was voor een
dergelijke habbekrats regelrecht van het graf naar het politiebureau zou loopen. Een
enkel velletje dus, voor een paar schoenen maat zevenenveertig.
Ik legde de portefeuille op dezelfde plaats waar ik haar gevonden had en stelde
mij weer in de W.C. op, om te zien wat er gebeuren ging. Mijn gestolen biljet vouwde
ik klein op, verborg het tusschen het waterreservoir en de muur en betrok mijn
uitkijkpost. Ik was weer geheel rustig en verkeerde in zulk een goede stemming, dat
ik het liedje van Lijp Groenteman overnam en het voor mezelf ging zingen. Honderd
gulden mocht dan een kleinigheid zijn voor een man, die dikke pakken van deze
papiertjes bezat en lettersloten en bellen noodig had om zijn bezit te beveiligen, voor
mij was het bijna even veel als ik in een jaar verdiende. Behalve aan Karel, was ik
aan niemand verantwoording schuldig en daarom nam ik mij voor om hem alles
eerlijk te vertellen. Zoodra ik de schoenen had, zou ik ze hem laten zien. Hij zou blij
zijn als hij van de last af was en hoorde, dat het mij gelukt was een paar schoenen te
pakken te krijgen van den vader van een vriend. Wat een bof, he Karel? Zij waren
hem juist iets te klein, beste kerel, die er geen cent aan verdienen wil en die het ook
nog goed vond, dat ik ze na de oorlog betaal. Fijn jongen! Ja, en jij alleen mag het
weten, de anderen gaat het geen bliksem aan.
De bel rinkelde; waarschijnlijk de dokter. Meneer Voordewind kwam de kamer
uit en stapte, alsof hij geweten had dat het ding daar voor hem klaar lag, naar de
portefeuille toe en raapte haar op. Hetgeen toen volgde, had ik
min of meer verwacht en ik was dan ook niet in het minst verbaasd, toen ik het zag
gebeuren. De eerlijke vinder keek even om zich heen, deed toen een greep in de
portefeuille en stak een propje bankbiljetten in zijn broekzak. Daarna ging hij rustig
de deur voor den dokter open maken, alsof hij een fatsoenlijke pensionhouder zonder
gewetenswroeging was. Ik was voorbereid geweest, maar niettemin stond ik perplex.
Welk een verschil: de kinderachtige, angstvallige manier waarop ik dat eene briefje
genomen had en de resolute zeerooversgreep waarmee Voordewind zich een handvol
bankbiljetten had toegeëigend! Hoeveel hij had genomen, had ik niet kunnen zien,
maar zeker was het heel wat meer dan honderd gulden. Waar haalde deze man, die
van alles voldoende bezat, het recht om te stelen vandaan? Wat Voordewind gedaan
had, was weinig anders dan een dubbele misdaad, omdat zijn diefstal de kans vergroot
had dat Schiphorst het ontdekken zou, waardoor ik in gevaar gebracht werd. Met
mijn opgewekte stemming was het gedaan, ik zong niet meer, herinnerde mij dat
Lijp Groenteman tenslotte tegen de lamp geloopen was en zuchtte.
‘Hier heen dokter, deze kamer,’ hoorde ik Voordewind zeggen.
Onderdanig hield de gangster de deur open en ging toen achter den dokter binnen.
Het laatste wat ik van hem zag was zijn hatelijke sergeantenrug, breed, hoekig en
recht, een rug als een schietschijf. Ik was kwaad, wilde iets doen om mijn
verontwaardiging lucht te geven, iets ergs, waarvoor kracht en beweging noodig was.
Het eenige dat ik vinden kon om mijn woede te koelen, was de trekker van het closet,
waaraan ik een hevige ruk gaf, zoodat de ketting brak. Veel was het niet, maar het
kalmeerde mij toch een beetje.
[IV]
In het najaar hield de levering van gas en electrische stroom op en kwamen wij in
In document
Maurits Dekker, Jozef duikt · dbnl
(pagina 59-62)