• No results found

Maurits Dekker, Oranje en de opstand der Nederlanders · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Maurits Dekker, Oranje en de opstand der Nederlanders · dbnl"

Copied!
393
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Maurits Dekker

bron

Maurits Dekker, Oranje en de opstand der Nederlanders. Em. Querido's Uitgevers-mij, Amsterdam 1935

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/dekk007oran01_01/colofon.php

© 2011 dbnl / erven Maurits Dekker

(2)

‘Men behoeft niet te hopen om te beginnen, noch te slagen om vol te houden.’

WILLEM VANORANJE

‘Kan er grooter dwaasheid bestaan, dan zich te beroemen op de deugd of de dapperheid van anderen... En toch zijn er menschen, die, omdat hun voorouders een dappere daad verricht hebben, zichzelf in staat achten een geheel land te besturen, terwijl zij van hun jeugd af niets anders geleerd hebben, dan als weerhanen met het hoofd te draaien en met de hielen tedansen.’

MARNIX VANSINTALDEGONDE

Maurits Dekker, Oranje en de opstand der Nederlanders

(3)

[Oranje]

BEIDEN hadden zij er thans genoeg van: de een van het varen als kok op de Maria Johanna en de ander van het uitoefenen van een ambacht, waarmede men

ternauwernood voldoende verdiende om in leven te blijven. Vincent was nu alweer sedert drie weken werkloos en minder met de hoop werk te zullen vinden, dan om te gehoorzamen aan de stedelijke verordening, waarin bepaald was, dat werklooze lakenververs iedere dag op de Oude Brug moesten komen, waar zij dan gevonden konden worden door de meesters die gezellen noodig hadden, had hij zich vanmorgen naar de voorgeschreven plaats begeven. Een uur lang had hij op de brug

rondgedrenteld, gekeken naar het lossen van een Portugees, die een lading specerijen van Antwerpen naar Amsterdam had gebracht en met deze en gene gesproken over het weer, de oorlog met Frankrijk en andere zaken, die maar half zijn belangstelling hadden. Sijbrandt Pieterszoon, van de Oude Zijde, was ook nog bij hem geweest en had hem werk aangeboden, maar het loon, dat Sijbrandt betalen kon, was zóó laag geweest, dat Vincent, toen hij het bedrag hoorde, in lachen uitgebarsten was en daarna verachtelijk op de grond gespuwd had. Neem in mijn plaats maar een leerjongen, had hij gezegd; je kunt tegenwoordig beter bedelaar dan lakenverver zijn.

Verontschuldigend had Sijbrandt geantwoord, dat hij zijn gezellen ook liever behoorlijk betaalde, dan hen met een krap loontje naar huis te sturen. Maar wat moest je doen? De nieuwe draperie in Vlaanderen ondermijnde met haar lage prijzen de heele markt en alsof dat nog niet genoeg was, zaten ook de kloosters de

handwerkslieden nog dwars. De geestelijke zusters verfden het laken voor prijzen, waarvoor men de grondstoffen nog niet eens bereiden kon. Dat was te voorzien, had Vincent gezegd, nadat wij door de kerk kaalgeplukt zijn, maakt het kloostervolk het ons ook nog onmogelijk een stuk brood te verdienen. Al die ouwelfabrieken moesten

Maurits Dekker, Oranje en de opstand der Nederlanders

(4)

met de grond gelijk gemaakt worden. Sijbrandt, die een goede zoon van de kerk was, had zich omgekeerd en was zwijgend weggegaan. Vincent had hem hoofdschuddend nagekeken. Die had ook zijn beste dagen achter de rug! Nog maar enkele jaren geleden had hij vijf knechten werk kunnen geven en nu was hij een beunhaas, die nog niet eens één gezel behoorlijk betalen kon... Later, toen hij reeds op het punt stond weg te gaan, had hij nog ruzie gekregen met de rakkers van den schout, die hem verboden met werkende verversgezellen te praten. Men hield niet streng de hand aan het verbod voor werkloozen om met werkenden te praten, maar voor Vincent, die bekend stond als de Vlaamsche onruststoker, maakte men een uitzondering. Het was niet de eerste maal, dat men gedreigd had hem in de Sint Olofspoort te zullen opsluiten, maar het was vandaag ook niet voor de eerste keer geweest, dat Vincent geantwoord had, dat hij iedereen, al was het ook de schout zelf, die een hand naar hem uitstak, in het water zou trappen. Als ik de pest heb, kan men mij naar het leprozenhuis brengen, had hij gezegd, maar zoolang ik gezond ben, ben ik een vrij man en zal ik praten met wie ik wil. Als het gesprek op deze wijze voortgegaan was, zou het misschien toch nog een verkeerde wending genomen hebben en waarschijnlijk zou de verver in de Sint Olofspoort of zouden de politie-dienaren in het water terecht gekomen zijn, als Vincent Jacob Hanneszoon niet in het oog gekregen had. Lees den duivel en z'n moer verder maar de les, had hij de vertegen-woordigers van het gezag toegevoegd en toen had hij zijn vriend een klap op de schouder gegeven, die den zeeman even had doen wankelen. Zoo'n lanterfanter, had Jacob lachend gezegd; kom, we drinken samen een kan.

Op weg naar een eethuis aan het Damrak, vertelde de scheepskok waarom hij niet langer op de Maria Johanna varen wilde.

- Het is onmogelijk goede vrienden te blijven met een

Maurits Dekker, Oranje en de opstand der Nederlanders

(5)

schipper, die zeven dagen van de week bezopen is en die niets beters weet te doen, dan den kak het leven zuur te maken, omdat het eten hem niet smaakt. Het leven op zoo'n graanschuit is al beroerd genoeg: matroos, kok en bovendien nog bediende van den schipper, als het zeuntje last van zeeziekte heeft. En dan, ik wil nu ook wel eens iets anders zien; twintig reizen naar de Oostzee is genoeg.

Ondanks het vroege uur was het reeds druk in het eethuis. Er waren zeelieden van verschillende naties en in het midden van het lage vertrek, zat bij een blank geboende, wit-houten tafel een tweetal gasten, waarvan de een, naar zijn kleeding te oordeelen, een voornaam heer zijn moest, die in deze door matrozen en handwerkslieden bezochte taveerne niet thuis behoorde. Hij scheen zich echter goed op zijn gemak te gevoelen, dronk met smaak zijn bier en lachte herhaaldelijk hardop om de uitlatingen van den man die tegenover hem zat. Nu was Maarten een vlot prater die, vooral als hij een paar kroezen Hamburger mentsel door het keelgat gegoten had, de menschen aardig wist bezig te houden. Van het slappe scharrebier kwam de zware tong niet los en Maarten was den bezoeker er dankbaar voor, dat deze hem een kan echt Hamburger had aangeboden, een weelde die de kleine man zich maar zelden kon veroorloven.

De milde schenker had recht op waar voor zijn geld en de korendrager, die spoedig begrepen had dat zijn tafelbuur het vermakelijk vond als hij op de overheid schimpte, zorgde er voor, dat hij den man niet tekort deed. Ook de waard erkende, dat Maarten boeiend vertellen kon en luisterde met genoegen naar hem. Soms echter maakte hij het te bont en dan was hij genoodzaakt herhaaldelijk naar de voordeur te gaan, om te zien of er onraad in de buurt was.

- Ik ken de groote heeren, zei Maarten, heel mooie pakjes, maar wat er onder zit, daar deugt niet veel van. Ik

Maurits Dekker, Oranje en de opstand der Nederlanders

(6)

ben niet voor niets mijn heele leven korendrager op de Amsterdamsche markt geweest.

Schout en schepenen, 't is alles vuil uit één potje. De baljuw is een rabaut, die het volk besteelt en die boeven maakt, als hij ze niet vinden kan. En dat moet hij wel doen, anders maakt hij geen winst op de pachtsom, die hij voor zijn baantje betaald heeft.

- Kijk, onderbrak Maarten zichzelf en de hand, waarin hij de bierkroes hield, bewoog hij in de richting van de deur, daar hebben we Vincent ook. Laat hem maar zeggen of ik lieg.

Ofschoon hij niet wist wat Maarten beweerd had, bevestigde Vincent, dat de korendrager de waarheid gesproken had. Menschen die een kroes bier te veel op hadden, logen zelden. Maartens verzoek om bij hem te komen zitten, wees hij van de hand en hij nam met Jacob aan een afzonderlijk tafeltje plaats.

- Ook goed, vervolgde de korendrager, dan zullen we het zoo maar doen. Hij het zijn bankje een kwart slag draaien, zoodat hij zich tot de aanzittenden van de beide tafels richten kon.

- Wie is dat deftige heerschap? vroeg Jacob achter zijn hand.

Vincent nam den bezoeker even op, boog zich toen tot zijn vriend over en fluisterde, dat hij den man eerder gezien moest hebben, maar dat hij hem op het oogenblik niet wist thuis te brengen.

- In ieder geval schijnt hij van de borst af te zijn, besloot hij, toen de man met de kan op de tafel klopte om opnieuw bier te bestellen.

- Deze heeren doen mee, zei de vreemdeling tot den kastelein. Nietwaar, we drinken toch samen een rondeelke?

- 'k Zou een hond van een kerel moeten zijn om zooiets af te slaan, antwoordde de verver en schoof zijn bankje nu ook wat dichter bij.

Maurits Dekker, Oranje en de opstand der Nederlanders

(7)

- Voor goeie vrienden hebben we wat over, zei Maarten gul, alsof hij ook zijn deel aan de rondedronk betaalde.

- Kom, lachte de vreemdeling, ga verder. Ge vertelde van dien burgemeester.

- Juist, dat was burgemeester Hendrik Dircxzoon; vraag maar aan mijn vrienden of ik het lieg. Het gebeurde in vijf en veertig, maar ik herinner het mij nog als de dag van gisteren. Een mooie grap was het, die de burgemeesters en de vroedschap toen met het volk uitgehaald hebben. Pakhuizen vol koren hebben ze uitgevoerd, nadat ze de regeering bedrogen hadden met een valsche opgave van de voorraden. Eerst mocht er geen korrel uit, omdat er hongersnood dreigde, maar toen er zoo'n overvloed bleek te zijn, werd alles vrij gegeven. Die winter hebben de heeren goud verdiend en heeft het volk honger geleden. Daarom, besloot Maarten en hij gaf een slag op de tafel, waarvan de kroezen dansten, omdat zij de meeste groote heeren tegen zich hebben, moeten die van de nieuwe religie in hun recht staan.

Vincent schrok. Wat haalde de kerel nu in zijn kop om hier tusschen vreemden, terwijl hij half dronken was, over zooiets te gaan praten! Hij trachtte hem te

waarschuwen, door hem met zijn voet aan te stooten, maar Maarten begon te lachen en haalde zijn schouders op.

- Da's nou de Vlaamsche onruststoker, riep hij, is al dood van de schrik, voordat een ander een schot heeft hooren vallen.

- Vlaanderen, zei een donkere jongeman, die naar het gesprek had staan luisteren, ik kom ook uit Vlaanderen.

- Ga dan maar zoo vlug mogelijk terug, riep Maarten. Hier hebben we u tenminste niets gevraagd.

De verver greep echter de gelegenheid om het gesprek in andere banen te leiden gretig aan, vroeg wie de jongen was en waar hij vandaan kwam.

- Uit Brugge. Ik vaar op een schip van de Portugeesche natie.

Maurits Dekker, Oranje en de opstand der Nederlanders

(8)

- De specerijenvaarder, die men nu aan het lossen is?

- Voor wie vaart ge? informeerde de deftige bezoeker.

- Voor de pepertrust uit Antwerpen.

- Ga dan zitten, drink mee en vertel hoe het in Antwerpen gesteld is. Zit de schrik onder het volk er daar ook al flink in?

De jongen trok de schouders op; hij begreep niet wat met deze vraag bedoeld werd.

- Of men er bang is voor het invoeren van de verscherpte inquisitie, verduidelijkte de ander.

- Dat weet ik niet, antwoordde de matroos. Maar waarom zou men in Antwerpen bang behoeven te zijn? Had Brabant niet zijn bizonder privilege, zijn Blijde Inkomste, waardoor de inwoners beschermd werden tegen de inquisitie?

Maarten gaf een klap op zijn knie en barstte in lachen uit. Handvesten waren er om geschonden te worden en als de koning er zijn voordeel in zag, zou hij dit ook wel met de Blijde Inkomste doen.

- De koning zal er wel voor oppassen, de rijke kooplieden van Antwerpen tegen zich in het harnas te jagen, zei de vreemdeling. Waar de inquisitie bloeit, kwijnt de handel. In vijftig, na zijn overwinningen, heeft de keizer het ook geprobeerd, maar alleen al op het gerucht van de komst der inquisitie, lag de heele handel in Antwerpen plat, stond de industrie stil en verloren de goederen hun waarde. Toen Karel de vijfde begreep, dat de rijke Marranen en Engelschen het land zouden verlaten, heeft hij de kerkelijke dwangmaatregelen voor Antwerpen vlug terug genomen.

- Zoo is het, beaamde Maarten, voor geld kan men zelfs Christus aan het kruis laten buigen. Zeg het maar als ik lieg.

Opnieuw werd hij door den verver gewaarschuwd en de waard wierp, zonder dat iemand hem er om gevraagd had, de speelkaarten op tafel. Een partijtje roemsteken

Maurits Dekker, Oranje en de opstand der Nederlanders

(9)

was het eenige waardoor Maarten zich soms liet afleiden en zijn mond hield. Maar vandaag scheen de korendrager, die in een overmoedige bui verkeerde, er niet aan te denken, zich het zwijgen op te laten leggen.

- Allemaal bang, omdat er een vreemde bij is, lachte hij, maar ik niet. Ik weet wel wie graaf Hendrik van Brederode is. Kennen wij elkaar of kennen wij elkaar niet?

vroeg hij zijn tafelgenoot, terwijl hij zijn beker ophief.

Allen zwegen en keken den man, dien Maarten Hendrik van Brederode genoemd had, verwonderd aan. Zou het dan werkelijk waar zijn, dat deze edelman, van wien bekend was dat hij iedereen onder de tafel dronk, gewoon met het gemeene volk in de taveernen verkeerde? Zij werden er stil van en niemand waagde het opnieuw het woord te nemen.

- Zeg maar of ik lieg, verbrak de korendrager de stilte en keek met de voldoening van iemand, die een moeilijk probleem tot oplossing gebracht heeft, de kleine kring rond.

- Waar hebben wij elkander dan ontmoet?

Maarten lachte.

- Zoo goed kan de graaf niet drinken, of de wereld begint voor zijn oogen ook te dansen en te draaien, als hij tot aan zijn keel toe vol zit. 't Is nog niet eens twee maanden geleden, dat wij elkander in de Bonte Koe in de Pijlsteeg ontmoet hebben en dat ik den graaf's nachts heb bezorgd en afgegeven in de Warmoesstraat.

- Een klare kop, merkte de heer van Brederode glimlachend op, maar ge zult die nacht wel minder brandemoris dan ik binnen gekregen hebben. Drinken we nog een om de schade in te halen.

De spanning was thans gebroken. Ook Vincent voelde zich opgelucht, nu hij wist, dat de vreemdeling iemand was, voor wien men niet voorzichtig ieder woord behoefde te wikken en te wegen.

- Maarten slaat er soms ook maar van alles uit, veront-

Maurits Dekker, Oranje en de opstand der Nederlanders

(10)

schuldigde hij zijn wantrouwen. Men kon niet voorzichtig genoeg zijn. Was er enkele dagen geleden nog weer niet een in Haarlem verbrand?

- In Doornik, waar mijn broer woont, ook twee, zei de Vlaamsche matroos.

- Is in Doornik niet een afvallige monnik uit het karmelietenklooster van Brugge, die tegen de oude kerk preekt?

- Fabricius, ja, maar men kan hem niet te pakken krijgen. Er is een prijs op zijn hoofd gesteld.

- Beste kerel, flinke borst, vond Maarten. Zoo zien wij alweer, dat niet alle monniken en priesters bedriegers zijn.

Een gezelschap vreemde zeelieden kwam de taveerne binnen en daarom vond men het beter het gesprek af te breken en over iets anders te beginnen. Vincent vroeg, hoe het met de oorlog tegen Frankrijk stond; hij had gehoord, dat het leger, onder aanvoering van koning Filips, naar de Fransche grens vertrok.

- Zoo is het, antwoordde Brederode, morgen ga ik ook naar Brussel, waar de verschillende benden worden samengevoegd.

- Ik zou wel mee willen, zei Jacob Hanneszoon.

- Een kok, lachte Vincent, een die de Franschen met een paplepel wil doodslaan.

- In tijd van nood, zou dat ook gaan. Maar ik hanteer de haakbus als de beste.

De graaf van Brederode stond op, wankelde, doch hervond spoedig zijn evenwicht.

Hij keek Jacob even aan en legde toen zijn hand op diens schouder.

- Wel, als ge zoo braaf vechten als drinken kunt, zal het misschien wel gaan. Kom tegen vier uur maar bij mij in de Warmoesstraat. Uw vriend weet waar ik woon.

Toen wierp hij wat geld voor den waard op tafel en verliet rechtop en zonder te wankelen de taveerne.

- Een echte edelman, mompelde Maarten bewonderend,

Maurits Dekker, Oranje en de opstand der Nederlanders

(11)

zuipt als een walvisch en blijft recht als een kerktoren. Doe het hem maar eens na met zoo'n volle maag!

De gedachte om na een stevige dronk door een fiere, rustige houding te bewijzen, dat hij, zooal geen edelman, dan toch de vriend en vertrouwde van edelen was, kwam hem niet slecht voor. Hij verhief zich statig van zijn zitplaats, stond even rechtop en viel toen als een plank om, kannen en kroezen in zijn val van de tafel stootend.

Zijn vrienden hielpen hem overeind en zetten hem weer neer op het bankje, waarvan hij zooeven, vervuld van de beste voornemens, was opgestaan.

- Toch heb ik hem zelf thuis gebracht, zei hij verdrietig, terwijl hij zijn achterhoofd wreef. Vraag hem maar of ik lieg.

- Van haar wordt het ook verteld, zei meester Arie tot Hannes, toen Neeltje Volckertsdochter zijn barbierswinkel verliet.

- Zulke jonge menschen toch, mompelde Hannes. Zijn blik bleef rusten op het kale, afzichtelijke doodsgeraamte, dat in een hoek van de winkel, middenin een vierkante vlek zonlicht stond. Hij moest denken aan zijn jongen, van wien hij nu al in eenige weken niets gehoord had. Zijn schip was uit Amsterdam vertrokken, maar Jacob was niet meegegaan. Dat de jongen avontuur zocht, kon hij begrijpen, maar erger was het, dat hij hem op het punt van de religie niet kon vertrouwen. Dat jonge volk handelde vaak zoo ondoordacht.

Meester Arie voegde het voorgeschreven aantal katten-haren bij de jichtzalf, welke hij zooeven in de vijzel gemengd had.

- Ge treft het deze reis, zei hij, haren van een sneeuw-witte kat. Geen zwart vlekje was er aan.

- Ik hoop het, antwoordde Hannes, de vorige zalf was niet zoo best.

Meester Arie legde den schoenlapper uit, wat hiervan de

Maurits Dekker, Oranje en de opstand der Nederlanders

(12)

oorzaak kon zijn. De beste jichtzalf werd gemaakt met de haren van een

doodgeknuppelde kat, maar men wist maar zelden met zekerheid, hoe zoo'n beest aan haar eind gekomen was. Wat deze witte kat betrof, behoefde hij niet te twijfelen, want hij had Zondag de wedstrijd bijgewoond, waar het dier doodgeknuppeld was.

Hannes luisterde aandachtig. Hij koesterde een bijna angstig respect voor barbiers, die heilzame zalfjes en dranken uit de geheimzinnigste grondstoffen wisten te bereiden. Voor een gewoon mensch zat er bijna iets van tooverij en heksenkunst in dit koken en mengen van slangengift, salamanderbloed, ossegal, kopergroen en onbekende kruiden, maar die van het chirurgijnsgilde waren trotsch op hun vak en vonden dat er tusschen hen en doktoren en apothekers maar weinig verschil bestond.

Nu was het een feit, dat zij veel studeerden in dikke boeken en dat hun gildekamer gevuld was met allerhande griezelige dingen, waarvan een eenvoudige schoenlapper geen hoogte krijgen kon, maar waarmede de barbiers even vertrouwd waren als Hannes met klopsteen en spanriem. En dan verstonden zij ook nog de kunst uit de sterren te lezen, zagen zij in de hemel het lot van mensch en wereld, alsof het in een boek opgeschreven stond. Eigenlijk was het meer om iets van de verborgen toekomst te weten te komen, dan om zalf te koopen, waaraan hij op het oogenblik geen behoefte had, dat Hannes meester Arie opgezocht had.

- Wat denkt ge, waagde hij na lang aarzelen voorzichtig een poging, wat zal de toekomst brengen?

Meester Arie legde de spatel neer, wreef langzaam zijn handen en keek zijn klant aan.

- Vreemde gebeurtenissen zijn op komst, zei hij. Het leven zal gaan als de zee bij storm, omhoog en omlaag. Bloed zal er vloeien, zooals regen uit de hemel valt.

- Ook hier in Leiden? vroeg Hannes met beklemde stem.

Maurits Dekker, Oranje en de opstand der Nederlanders

(13)

- Wie zal het zeggen? Men kan zooiets niet nakijken; de hemel is geen almanak.

De schoenlapper knikte nadenkend. Als het zóó gesteld was, dat er van een heele stad in de sterren niets te zien viel, behoefde hij nu zeker geen moeite te doen om iets van Jacob te vragen. De barbier deed de zalf in een potje en Hannes keek naar de overkant van de straat, waar juist een vreemdeling de taveerne van Steven Veldman binnen stapte.

De man nam achter het raam plaats, keek naar buiten door de groene schijfjes van het glas-in-lood venster en zag een verwrongen beeld van de gedroogde krokodil, die onder de luifel van de barbierswinkel hing en door de ochtendwind zacht heen en weer bewogen werd. Met kleine teugjes dronk hij zijn brandewijn en bij ieder slokje genoot hij opnieuw van de zekerheid, dat zijn vervolgers hem thans niet meer konden bereiken. Het was hem maar op het kantje af gelukt uit Amsterdam weg te komen. Bijna al zijn bezittingen had hij moeten achterlaten, maar een vergoeding voor dit verlies was het toch, dat hij den schoutsrakker een paar klappen gegeven had, die raak geweest waren. Die kerel zou, als hij er bovenop mocht komen, in het vervolg wel wat voorzichtiger zijn en zich niet meer zoo vlug vergrijpen aan een handwerksman, wiens eenige misdaad geweest was, dat hij geweigerd had voor een hongerloon te werken. Een raddraaier en onruststoker had men hem genoemd, omdat hij in het openbaar gescholden had op de kloosterlingen, die de loonen drukten en omdat hij zijn gildebroeders gezegd had, dat iemand die werkt, er ook recht op heeft behoorlijk betaald te worden. Dergelijke taal was niet naar de zin van de vroedschap, die zoowel de rijke lakenhandelaren als de kloosters beschermde. De baljuw had zijn knechten op hem afgestuurd, om hem naar de Sint Olofspoort te brengen. Maar Vincent kon best loopen, zonder dat hij door rakkers ondersteund werd en als hij naar bed

Maurits Dekker, Oranje en de opstand der Nederlanders

(14)

gebracht moest worden, liet hij zich dit liever doen door een hupsche jongemeid, dan door een paar naar bier en uien stinkende rabauten.

- Schenk nog eens in, vriend, zei hij tot den waard, die over de onderdeur leunend naar buiten stond te kijken. De verver glimlachte. Vandaag wilde hij zichzelf eens tracteeren, dat had hij wel verdiend. Zoo dronk ieder op zijn beurt: hij hier in een Leidsche taveerne en de schouts-rakker in het water van het Damrak. Jammer anders, dat het niet een paar weken vroeger mis geloopen was, dan had hij, zooals Jacob, met Brederode mee kunnen gaan. Een soldaat was hij wel niet, maar in het gilde van zijn stad was hij toch een der beste boogschutters geweest en met kruit en lood kon hij ook wel overweg. Hij was niet voor soldaat geboren, maar tenslotte was hij er nu toch nog beroerder aan toe dan de eerste de beste afgedankte soldenier. - Genoeg, onderbrak Vincent zijn gedachtengang en wierp een kruisdaalder, zijn geheele bezit, op tafel. Ik zal betalen. En als ge mij nu zeggen wilt waar Hannes, de schoenlapper, woont?

- Dat treft, antwoordde de waard. Hij staat aan de overkant in de barbierswinkel...

Neen, niet die groote, da's de molenaar van Oegstgeest.

De schoenlapper luisterde verwonderd naar den molenaar, die vertelde, dat tegen pijnen in het onderlijf en in de beenen, niets zoo goed hielp als een alruinwortel.

- Maar, verklaarde hij, dan moet het een alruinmannetje van het galgenveld zijn.

Meester Arie gaf Hannes een knipoogje. Iedereen in Leiden wist immers, dat de zuster van den mulder omgang met den duivel hebben moest?

- Bij volle maan moeten ze gezocht worden, vervolgde de molenaar, en als ze uit de grond getrokken worden, dan huilen ze als een klein kind.

Hannes huiverde en betastte werktuiglijk zijn pijnlijke botten. Misschien behield hij toch nog liever zijn jicht,

Maurits Dekker, Oranje en de opstand der Nederlanders

(15)

dan dat hij middenin de nacht naar het galgenveld zou gaan om een alruin te zoeken.

- Als dit geen duivelswerk is, dan weet ik het niet meer, zei meester Arie.

- Ge begrijpt mij verkeerd, vervolgde haastig de molenaar, die voelde dat hij te veel gezegd had. Als zoo'n alruin begint te schreeuwen, moet men dadelijk een kruis slaan, dan wordt hij stil. Als hij dan later nog in wijwater gewasschen is, heeft de duivel geen vat meer op hem en kan hij alleen nog maar goed doen.

Als het zoo gesteld was, had meester Arie er vrede mee, maar een gewaagde onderneming bleef het toch in ieder geval.

Toen bemoeide de vreemdeling, die een oogenblik zwijgend in de deuropening gestaan en geluisterd had, zich met het gesprek.

- Er is maar één goed middel tegen stramme spieren en pijnlijke gewrichten en dat zijn kattenvellen. Al dat andere met galgen, tooverspreuken en wijwater, helpt geen mensch van zijn pijnen af.

Vol argwaan keek men den spreker aan. Men vond het wel wat kettersch om te beweren, dat wijwater geen geneeskracht zou bezitten.

- Niet het wijwater, haastte Vincent zich te antwoorden, dat is gewijd en daarom is het ook goed, een beetje daarvan op de kattenvellen te sprenkelen. Maar de vellen doen het en niet al die dingen, die men wel zoeken, maar nooit vinden kan.

- Dat klopt, zei de barbier goedkeurend, en daarom bestaat er geen beter middel dan zalf met kattenharen.

De vreemdeling kwam niet binnen, maar volgde den schoenlapper, toen deze de barbierswinkel verliet.

- Als ge Hannes, de vader van Jacob zijt, kan ik u nieuws van uw zoon vertellen.

Verrast bleef Hannes staan en luisterde naar de mededeelingen van den vreemdeling.

Maurits Dekker, Oranje en de opstand der Nederlanders

(16)

- Ga mee naar huis, zei hij, dat nieuws moet ge mijn dochter ook vertellen.

Nu zat men in de woonkamer en moest de bezoeker voor Aagje alles nog eens herhalen.

- Hoe is het mogelijk, zei de vader, zoo maar opeens als soldaat naar Frankrijk.

Dan vroeg hij Vincent weer naar nieuwe bizonderheden en deze vertelde van zijn eerste ontmoeting met Jacob, nu alweer langer dan twee jaar geleden. Het vertellen ging hem minder vlot dan gewoonlijk af, omdat Aagjes heldere, brutale oogen hem te veel in beslag namen. Een meid van melk en bloed, dacht hij, een echte zuster van haar broer.

Wat hij van de oorlog met Frankrijk dacht.

Vincent wist het niet, hij had van dergelijke zaken geen verstand. De groote heeren, die het aanging, konden het vraagstuk misschien oplossen, maar voor hem bleef het een groot raadsel, dat koning Filips den Franschman, die bondgenoot van den paus was, te lijf ging.

Hannes knikte: dergelijke dingen gingen een eenvoudig mensch te hoog. Neen, Vincent kon er ook niet bij. Hij had er trouwens voldoende werk mee om de juiste lijn door te denken van Aagje's bloote, volle armen, die bij de schouders onder de opgestroopte mouwen van het jakje schuil gingen. Aagje, die scheen te begrijpen wat hij deed, glimlachte juist, toen Hannes vroeg, hoe het met Jacob op het punt van de religie gesteld was.

- Heel goed, antwoordde Vincent, wij hebben samen een paar maal een preek bij Maarten thuis bijgewoond. Maar dat zal daar de langste tijd wel hebben geduurd; 't zal met hem wel mis loopen, want hij kan zijn mond niet voldoende houden.

Toen hij zag, dat Aagje haar vinger waarschuwend tegen haar mond legde, voelde hij zich onzeker worden en hield met spreken op.

Maurits Dekker, Oranje en de opstand der Nederlanders

(17)

- Dus toch, hoorde hij Hannes zeggen, ik was er al bang voor.

- Neen, dat niet, haastte de verver zich te antwoorden, Jacob is tot beter inzicht gekomen. Ik zei toch al, dat hij de langste tijd naar de preeken had geluisterd?

Zoo'n lieve huichelaar, dacht Aagje en op dat oogenblik had zij hem wel pardoes op zijn leugenachtige mond willen zoenen.

Maar de achterdocht van den vader was versterkt en den verver vertrouwde hij niet meer. Later, toen hij op zijn kruk bij het lage tafeltje zat, schoot hem te binnen, wat meester Arie van Neeltje Volckertsdochter gezegd had. En nu zijn jongen ook al. Harder dan ooit behamerde hij het taaie, weerbarstige leer. Alleen kloppen gaf wat opluchting en bevrijdde hem een weinig van de vrees, die als zware steenen op zijn rug en schouders lag. Als het eens mis ging met zijn zoon, als de inquisitie haar hand eens op Jacob legde! Tot diep in de nacht klopte hij, viel zijn hamer op de koppen van bisschoppen en priesters, van monniken en kettersche predikers. Meester Arie had het gezegd: in de sterren stond geschreven, dat het bloed zou regenen.

Toen Hannes naar bed gegaan was, vroeg Aagje Vincent haar meer van haar broer te vertellen. Zijn leugen had zij wel begrepen, maar hij kon haar gerust in vertrouwen nemen, want zij wist het al lang van Jacob. Nadat hij uitgesproken had, bekende Aagje, dat zij ook een paar bijeenkomsten in Leiden had bijgewoond.

- Dat dacht ik wel, zei de verver, sloeg zijn arm om haar middel en gaf haar een zoen.

Aagje kuste hem zonder aarzelen terug.

- Zoo'n kettersche meid, lachte Vincent. Eerlijk gezegd: dìt had ik niet gedacht.

- Ik ook niet, bekende Aagje.

Maurits Dekker, Oranje en de opstand der Nederlanders

(18)

Ongewoon stil was het in de hoofdstad. Velen waren vertrokken naar de vesting Givet aan de Maas, waar de troepen verzameld werden, die tegen Frankrijk zouden strijden. Niet alleen Oranje, Egmont, Berlaymont, Aerschot en andere aanzienlijke edelen, maar ook de landvoogd, de hertog van Savoie en zelfs de koning had Brussel verlaten, om zich bij het leger te voegen. Aan het hof en in de paleizen der edelen was het rustig geworden. De tijd, waarin de edelen hun leegt uren konden vullen met beuzelarijen en onderling gekibbel, werd onderbroken door een periode waarin men, althans uiterlijk, een gemeenschappelijk doel zou nastreven. Nu de oorlog was uitgebroken en het leger te velde stond, was men genoodzaakt zich bezig te houden met andere zaken dan feesten en tournooien, eet- en drinkgelagen. Thans moest men de adel van zijn geslacht en de voornaamheid van het huis, waaruit men voortgekomen was, op een andere manier bewijzen, dan door het bouwen van kostbare paleizen, het geven van schitterende partijen en het houden van een groot gevolg van pages en bedienden. De hoogste adel was thans ten oorlog getrokken en de Brusselsche lichtekooien, wijnkoopers, kleermakers en pasteibakkers klaagden over de stilte, die in hun bedrijven was ingetreden.

Het leger trok Picardië binnen. Aan het hoofd hunner vendels reden Brederode en Meghen en dachten na over de woorden, die zij zooeven gewisseld hadden. Een merkwaardig spel was het, dat men thans zou gaan spelen. Een uitgestrekt slagveld, met Rome aan de eene en Brussel aan de andere kant... Een strijd van Roomsch tegen Roomsch, omdat Frankrijk's koning zich door den geslepen kardinaal CarafFa had laten overhalen Spanje de oorlog te verklaren. De paus had nu een geschikte aanleiding om de hinderlijke Spaansche troepen uit Italië te verjagen.

- Koddig nietwaar, vroeg Brederode, dat een Katholiek

Maurits Dekker, Oranje en de opstand der Nederlanders

(19)

vorst den paus gaat bestrijden en dat hij daarbij door de kettersche Engelschen geholpen zal worden.

- Het zal zoo'n vaart niet loopen, antwoordde Meghen. Men zegt, dat de hertog van Alva opdracht gekregen heeft, de pauselijke legers in Italië niet al te hard aan te pakken.

- Het gerucht zal wel juist zijn, hernam Brederode, maar voor ons geldt deze beperking niet. Wij staan in een vijandelijk land en behoeven den vijand niet te sparen, omdat deze toevallig Katholiek is. Het zwaard snijdt even willig in Roomsch als in kettersch vleesch.

De trompetter van den legeraanvoerder blies en zijn signaal werd door de andere hoornblazers beantwoord. De troepen kwamen tot stilstand en de officieren

verzamelden zich. Waarheen zou men optrekken, op welke stad zouden de eerste aanvallen ondernomen worden?

Men sprak van Sint Quentin.

Als een wachtwoord werd de naam van deze stad van mond tot mond doorgegeven.

Sint Quentin, mompelde de graaf van Mansfelt en glimlachte. Niets stond hem beter aan, dan op te trekken naar deze welvarende stad met haar rijke en voorname burgers. Voor hem was deze oorlog op het geschikte oogenblik gekomen, een beschikking van Gods voorzienigheid. Nog nooit was hij zoo berooid geweest, had hij zoo diep in de schulden gestoken, als gedurende de laatste maanden. Zijn geslacht was voornaam, maar niet rijk en in dit opzicht kon hij zich niet op één lijn stellen met mannen als Oranje en Egmont. Vooral nu de koning, tengevolge der

influisteringen van den bisschop van Atrecht, karig begon te worden met het verleenen van gunsten aan de Nederlandsche edelen en de geldstroom uit de schatkist steeds trager vloeide, kwam een oorlog hem goed van pas. In Sint Quentin zou men de hand kunnen leggen op voorname personen, voor wie later een hoog losgeld betaald zou worden. Bovendien bevonden zich in het

Maurits Dekker, Oranje en de opstand der Nederlanders

(20)

Fransche leger, waarmede zij vandaag of morgen slaags geraken zouden, aanzienlijke edelen, die hun gewicht in goud waard waren. Een paar gevangenen van de soort van Montmorency, Coligny, Saint Andrée, Condé of Nevers, zouden hem er weer geheel bovenop kunnen helpen. Zijn vrienden, die het minder noodig hadden, noemden hem een koopman, omdat hij, als zijn prijs eenmaal bepaald was, niet van toegeven wist en vasthield als een bloedhond. Maar moest hij zich soms schamen, waar de landvoogd het voorbeeld gaf? Die kocht van zijn soldaten, als zij edelwild gegrepen hadden, de voornaamste gevangenen voor een laag prijsje en maakte groote winsten met zijn handel. Alleen afgunst van deze kwaadsprekers, omdat zij de handel slechter verstonden dan hij, omdat zij zich niet konden beheerschen en in het vooruitzicht van de buit te gretig toehapten. Zooals deze afgunstigen zich in de oorlog gedroegen, hielden zij zich ook in de politiek; domheden doen en dan later, als de slechte gevolgen daarvan aan het licht komen, een ander een verwijt maken, omdat hij niet dezelfde domheid bedreef. Wat was verkeerder dan den koning te toonen, dat men het met zijn beleid niet eens was en daardoor gevaar te loopen in ongenade te geraken?

Mansfelt klopte zijn paard zacht op de slanke hals.

Een koopman? Best! Liever een koopman, dan een onhandige dwaas.

Toen de officieren hun instructies ontvangen hadden, begaven zij zich weder naar hun afdeelingen en trok het groote leger in dezelfde formatie verder. Sint Quentin zou men in geen geval vóór het vallen van de avond kunnen bereiken.

Niet ver achter den graaf van Mansfelt, reden de prins van Oranje en de graaf van Egmont. Na het vertrek uit Givet, hadden de twee vrienden veel met elkander gesproken, maar thans reden zij zwijgend naast elkander voort. Het leger bewoog zich in westelijke richting en het

Maurits Dekker, Oranje en de opstand der Nederlanders

(21)

scherpe licht van de zon, die reeds laag boven de einder stond, maakte het moeilijk vooruit te zien. Oranje legde de hand tegen het voorhoofd om zijn oogen tegen de felle zonnestralen te beschermen en liet zijn blik langs de eindelooze troepenrijen gaan.

- Sint Quentin, vanavond nog, zei de graaf opgewekt.

De prins keek zijn vriend zwijgend aan. Merkwaardig mensch, iemand van een bijna benijdenswaardig optimisme. Hoe had Egmont zich reeds verheugd in het vooruitzicht van de slag, die binnen enkele dagen, wellicht reeds binnen enkele uren geleverd zou worden. Waarom zooveel geestdrift voor een oorlog, waarvan niemand de noodzakelijkheid inzag? Maar een goed soldaat vroeg zich niet af waarvoor of waarom hij streed, voor hem was de strijd oorzaak en doel in zichzelf. Een goed veldheer streed om te overwinnen en al het andere was bijzaak. In dit opzicht moest hij zijn vriend als zijn meerdere erkennen: Egmont was een beter soldaat dan hij.

- Oranje, ik heb u zooeven niet geheel begrepen, hoorde de prins zijn metgezel zeggen. Waarom zouden de tegenwoordige toestanden gaan gelijken op die onder Maria?

- De overeenkomst met vroeger wordt iedere dag grooter. Het ziet er naar uit, dat men deze landen naar Spaansche wijze wil gaan besturen. Men schijnt te vergeten, dat dit volk, dat Germaansch is, vreemd staat tegenover het Romaansch karakter van een monarchie, waarbij het, op grond van het erfrecht, werd ingelijfd. Een staatkunde die voor Spanje goed is, kan onmogelijk ook voor de Nederlanden geschikt zijn.

- Zou dit beteekenen, dat de Nederlanden een zelfstandige, onafhankelijke regeering moeten hebben?

- Ik weet niet, of een geheel zelfstandig en onafhankelijk bestuur mogelijk en noodzakelijk zou zijn, maar het is mijn overtuiging, dat deze landen in de eerste plaats door de inheemsche adel en niet door Spanjaarden en Portugeezen geregeerd moeten worden.

Maurits Dekker, Oranje en de opstand der Nederlanders

(22)

- Het volk vraagt zich niet af door wie het bestuurd wordt, zoolang zijn welvaart niet in het gedrang komt.

- Niet het volk, maar wij! Het is overigens geen wet, dat het volk morgen niet zou gaan nadenken, over alles wat het vandaag nog als vanzelfsprekend aanvaardt. De vorst, die zijn taak als regeerder begrijpt, dient in de eerste plaats de belangen van zijn onderdanen te behartigen of het volk althans in de waan te brengen dat hij dit doet.

- En zou Filips dit niet doen?

- Ik spreek in het algemeen. Maar zou het volk, als het ging nadenken, begrijpen dat het voor zijn welvaart noodzakelijk is door vreemden geregeerd te worden en vreemde troepen te onderhouden?

- Nogmaals, daarover denkt het niet na.

- Waarschijnlijk niet en dat is ook van weinig gewicht. Maar erger is het, dat de adel, wiens levensbelangen hier op het spel staan, over dit alles zoo weinig nadenkt en te onverschillig is.

Egmont bleef het antwoord schuldig en opnieuw reden zij zwijgend naast elkander verder.

In de verte werden de torens van Sint Quentin zichtbaar.

Het werd er niet gemakkelijker op werk te vinden. In Den Haag en Delft had Vincent geen schijn van kans gehad en in Rotterdam was het, na verschillende pogingen, die in het begin iets beloofden, tenslotte ook mis geloopen. Er viel voor de ververs bijna niets meer te doen, de manufactuur maakte het heele bedrijf kapot. In Vlaanderen en Henegouwen waren rijke kooplieden die alles, handel en industrie, in handen hielden en die het de zelfstandige spinners, wevers en ververs vrijwel onmogelijk maakten nog een behoorlijk stuk brood te verdienen. Ook in de andere vakken ging het slecht. De gilden boden geen voldoende bescherming meer en de gezellen hadden niet veel kans meer vooruit te komen en meester te worden. Vincent had op zijn tocht van Amsterdam

Maurits Dekker, Oranje en de opstand der Nederlanders

(23)

naar Rotterdam talrijke handwerkslieden uit andere ambachten ontmoet, die er even slecht aan toe waren als hij. En nu, nadat hij nauwelijks de stad verlaten had, sprak hij alweer een gezel, die er op uit getrokken was om werk te zoeken.

- Het helpt alles niets, zei de reiziger, die naast Vincent in de schuit op Dordrecht zat. Ook in ons vak is weinig te doen en de loonen die betaald worden, zijn al even laag als bij de anderen.

Vincent vertelde, dat hij naar's Hertogenbosch ging, om te zien of een zijner vroegere vrienden, die meester geworden was, hem aan werk helpen kon. Hij vroeg welk handwerk de ander uitoefende. Smid? Maar dat was toch altijd een goed vak geweest?

- Ja, wàs. Negen jaar heb ik in Gouda gewerkt en ik had er nog een menschenleven lang kunnen blijven, zonder dat ik ooit de kans gekregen zou hebben meester te worden.

- Te veel aan wijntje en trijntje uitgegeven, geen geld kunnen overleggen om te beginnen? vroeg Vincent lachend.

- Ook dat was het nog niet eens, antwoordde de smid. Het werd mij eenvoudig onmogelijk gemaakt de meester-proef af te leggen. De overheden van ons gilde wilden er geen nieuwe smidsbazen bij hebben en daarom maakten zij de proeven zoo kostbaar, dat een gezel, wiens vader er niet warm in zat, de kosten van het meesterstuk met geen mogelijkheid opbrengen kon. Ga maar eens na: van mij werd gevergd, dat ik een heel koorhek van meer dan twintig meter lengte smeden zou. Ik heb in mijn leven heel wat hekken gemaakt, maar nog nooit heb ik zooveel geld gehad, dat ik er een zou hebben kunnen betalen.

De verver schudde het hoofd. Waar moest het op deze manier met de wereld heen?

In Dordrecht raakte Vincent zijn reisgezel kwijt en ging te voet verder.

Maurits Dekker, Oranje en de opstand der Nederlanders

(24)

Waarschijnlijk zou hij niet eens zijn blijven staan, als de manier waarop de man hem aankeek, hem niet getroffen had. Hij dacht aan Aagje, herinnerde zich hoe zij hem die avond, voordat zij elkander kusten, uitdagend met haar groote, blauwe oogen had aangekeken. Hij wist niet meer dat hij liep over een stoffige, door zon beschenen weg, sloeg geen acht op de ruime weiden, waarin loome koeien graasden en zag alleen maar een paar glanzende oogen met lichtjes van de kaarsvlam er in. Toen stond de man plotseling voor hem. Hij had het uiterlijk van een landlooper, het havelooze van een struikroover en toch wist Vincent dadelijk, dat deze man geen gevaarlijk mensch kon zijn. Een jood, een van het uitverkoren, maar van God verlaten en daarom vervloekte ras, een nakomeling van hen door wier schuld de Heiland aan het kruis gestorven was. Zoo werd het geleerd, zoo stond het geschreven. Daarom dus moest ook deze zielige zwerver verdoemd zijn. Maar was het wel goed, alles wat geschreven stond als waarheid aan te nemen, omdat het er nu eenmaal stond?

Had men hem ook niet geleerd, dat men van een God een ouwel maken en dat men wijn in bloed veranderen kon? Voelde deze man, die om een stuk brood bedelde, de honger soms minder, omdat zijn voorouders, vijftien eeuwen geleden, den verlosser hadden verloochend? Kom, had de verver gezegd, hier is brood en wijn, ga zitten en eet.

Chaim Benjaminszoon was gaan praten. Een man, die een jood brood gaf, kon door een jood vertrouwd worden. Het verhaal, dat hij vertellen ging, was waar, zoo waar als de eeuwige, geloofd zij zijn naam, leefde en zijn woorden hooren kon. Bijna een jaar had hij in Delft gewoond, toen in deze stad, tengevolge van gebrek en de duurte van levensmiddelen, de pest uitbrak. Menschen die honger hebben, worden de dieren gelijk en dus aten zij, als de honden, van mest- en vuilnishoopen. Maar zij werden ziek, kregen de pest en stierven na eenige dagen. Meer

Maurits Dekker, Oranje en de opstand der Nederlanders

(25)

dan vijf duizend gingen in tijd van enkele weken dood. Er was bijna geen huis meer te vinden, waar men niet de stroowisch uitgestoken had. De armen, die een maand geleden nog om een maal eten gevochten hadden, deden dit nu om een doodkist voor hun gestorven familieleden. Wonderlijk genoeg had de pest in Chaims huis geen slachtoffers gemaakt. Dit was iedereen ontgaan, totdat een brouwer, die hem geld schuldig was, vertelde, dat hij 's avonds de duivel gezien had, die bij Chaim op bezoek ging. De man had een kruis geslagen en was vlug naar zijn buren gegaan om dezen te waarschuwen. Nu begreep men opeens, waarom de goede stad Delft door pest werd geteisterd, waarom de christenen bij duizenden stierven en het huis van den jood gespaard bleef.

Chaim zweeg en keek zijn weldoener schuw-onderzoekend aan. Moest hij mijnheer soms nog verzekeren, dat van het verhaal van de duivel geen woord waar was, dat de brouwer het alleen maar bedacht had om van hem af te komen?

- Ga door, vertel verder, drong Vincent aan.

Nu zei men, dat God de stad strafte, omdat een jood binnen haar muren woonde.

's Morgens, bij het aanbreken van de dag, had men hem en zijn zwangere vrouw met pestroeden de stad uit geranseld. Niets hadden zij kunnen meenemen, zelfs niet wat kleeren. Nog diezelfde nacht was zijn vrouw in het open veld bevallen en een dag later had hij haar en het kind begraven. Daarna had hij de geheele zomer door Holland en Utrecht gezworven. De jood zweeg, streek met de rug van zijn hand de tranen uit zijn oogen en bleef voor zich heen zitten staren.

- In Antwerpen woont een rijke Marraan, zijn naam is Gabriel Mendes, zei de verver zacht. Vraag daar naar zijn bediende Armand. Zeg dat ik, Vincent, u gestuurd heb. Ik ben zijn broer. Mendes heeft meer joden geholpen, misschien kan hij ook voor u iets doen.

Chaim legde zijn hand op de arm van den verver en

Maurits Dekker, Oranje en de opstand der Nederlanders

(26)

wilde hem bedanken, maar Vincent liet hem niet uitspreken.

- Zeg maar niets, weerde hij af. Alle menschen zijn kinderen van één God en ik geloof, dat joden ook menschen zijn.

Antoine, overman van het Sint Severusgilde te Sint Quentin, had een nieuwe punt aan zijn ganzenschacht gesneden en terwijl hij deze, alvorens haar in de inkt te steken, op de nagel van zijn duim probeerde, dacht hij na. Hij had geweten, dat zijn zaak er slecht voor stond, maar desondanks viel de rekening, die hij zooeven had opgemaakt, hem nog tegen. De omzet in fijn, zuiver linnen, het edele product, waarvan hij een der eerste fabrikanten genoemd werd, liep langzaam en gestadig achteruit. Zijn zaak was niet de eenige, die onder de algemeene achteruitgang te lijden had. Herhaaldelijk hadden de gildebroeders de toestand reeds besproken en samen had men nagegaan wat er gedaan kon worden. Men was het er over eens geweest, dat ook deze tegenslag op rekening van de nieuwe religie geschreven moest worden. Het land verkeerde voortdurend in onrust en het lag dus voor de hand, dat de inkomsten van kerken en kloosters achteruit gingen. De ketters maakten het volk wijs, dat de ordebroeders hun geld niet waard waren, omdat zij er een lui en onzedelijk leven van leidden.

Aflaten werden niet meer gekocht en zelfs trouwe Katholieken lieten minder missen voor hun gestorven bloedverwanten lezen. Waar minder ontvangen werd, gaf men ook minder uit. Ook de burgers leefden zuiniger, nu de tijden slecht waren en zij voldoen moesten aan de beden van den koning, die geld noodig had voor soldaten en oorlogstuig. Antoine was er zeker van, dat ook deze nieuwe oorlog met de ketterij in verband moest staan. Als het op deze wijze doorging, zou de nieuwe religie nog een ramp veroorzaken, zooals de menschheid er nog nooit een meegemaakt had. Hoe lang

Maurits Dekker, Oranje en de opstand der Nederlanders

(27)

nog zou men veilig geborgen zijn binnen de muren van zijn eigen huis? Het

vijandelijke leger moest de grens reeds hebben overschreden en kon ieder oogenblik voor de wallen van de stad verschijnen. Wat moest er terecht komen van de bevolking dezer veste, die een onvoldoende bezetting had? Als het leger van de Nevers, dat ter versterking gezonden moest zijn, Sint Quentin nog maar tijdig bereiken kon.

De linnenwever zuchtte, doopte zijn ganzenschacht in de inkt en begon bovenaan een nieuwe bladzijde met een groote krulletter. Het gelukte niet al te best; de zwier was er uit.

Henri, zijn oudste gezel, wierp de deur open, kwam hijgend binnen, bleef tegen de muur leunend staan en vertelde, dat de vijandelijke legers gedurende de nacht de stad ingesloten hadden.

Antoine schrok en de pen ontglipte zijn bevende vingers.

- Ingesloten?

- Geen kip kan meer er in of er uit.

- Zoo plotseling, mompelde de wever. Hij wist, had opeens de vaste zekerheid, dat deze jobstijding het begin van het einde moest zijn.

- Henri, fluisterde hij, dit beteekent de genadeslag.

Als een onneembare muur lag het groote Spaansch-Nederlandsche leger voor de wallen van de stad. Op de dag van de aankomst vonden geen krijgsverrichtingen plaats en gebruikte de vijand zijn tijd voor het inrichten van de legerplaats.

In zijn met tapijten behangen tent zat koning Filips de tweede. Zooeven waren de legeraanvoerders, die krijgsraad gehouden hadden, heengegaan en alleen de hertog van Savoie en baron van Berlaymont waren achtergebleven. De koning zat roerloos in een ruime stoel en staarde vermoeid naar de onrustige kaarsvlammen, die door de tocht omgebogen werden. Hij gevoelde zich af-

Maurits Dekker, Oranje en de opstand der Nederlanders

(28)

gemat en had een innige behoefte aan rust en stilte. Een onvervulbaar verlangen voor iemand, die zich temidden van een groot, rumoerig leger bevond. Was het juist niet altijd het onbereikbare, dat door hem, die niet in staat was het bereikbare tot stand te brengen, verlangd werd? Een innige afkeer had hij van dit soldatenleven, dat voor iemand van zijn aard geheel ongeschikt was. Hij verlangde naar Spanje terug te keeren, dit land, dat met ketterij besmet was, zoo vlug mogelijk te verlaten. In al zijn lagen was dit volk door de pest van het protestantisme aangevreten. Een onhandelbaar volk met een onbetrouwbare adel. En juist met deze edelen had hij het in het begin zoo goed voorgehad. Geen acht had hij geslagen op Perrenot, die hem gezegd had, dat hij niet vertrouwen moest op deze edelen, die alleen maar op eigen voordeel uit waren. Hij had naar eigen inzichten gehandeld. Thans echter begon hij in te zien, dat de bisschop gelijk moest hebben gehad. Hoe was het mogelijk, dat een volk de moed had een bede van zijn koning te weigeren, neen te zeggen, als zijn vorst het noodig oordeelde een heffing te vragen? Doch niet het volk was het geweest, de menigte had niets te weigeren of toe te staan, maar de vergaderde staten, waar de edelen en de afgevaardigden der steden de woordvoerders waren. Schande was het, dat zooiets in een land onder zijn regeering plaats vinden kon. In Spanje had hij slechts te fluisteren en heel het volk, van hoog tot laag, knielde voor hem. Hier durfden de burgers uit de steden zijn bevelen weerstreven, omdat zij zich van de bijstand van de adel verzekerd wisten. Het was met deze edelen, zooals de bisschop van Atrecht gezegd had: als zij denken, dat hun belang ermede gebaat is, zullen zij met den duivel of zelfs met het volk gemeene zaak maken. Een land van wilden was het hier, een volk, dat de heilige kerk bespotte, een adel waarop niet vertrouwd kon worden. Hij verlangde er naar dit onherbergzame moerasland te ver-

Maurits Dekker, Oranje en de opstand der Nederlanders

(29)

laten, terug te keeren naar het Zuiden en rustig onder de zonnige Spaansche hemel te leven. Maar voordat hij vertrok, moest het bestuur dezer landen geregeld worden, zou hij er voor moeten zorgen, dat de Nederlanden voor troon en kerk behouden bleven. Oranje, Berghen en Egmont, om deze drie ging het in de eerste plaats. Als zij gewonnen waren, zou de rest wel volgen.

Berlaymont kuchte, trachtte de aandacht van den koning te trekken. Langzaam wendde Filips zijn blik van de kaarsvlam af en staarde, zonder iets te zien, in het gelaat van den baron.

- U vroeg iets?

- Veroorloof mij op te merken, Sire, dat het Spaansche deel onzer troepen meer dan drie maanden soldij te vorderen heeft. De betaling van de Duitschers heeft bijna twee maanden achterstand.

- Geduld, er zal geld komen uit Spanje... Ruy Gomez..., Filips maakte de zin niet af. Heffing geweigerd... deze landen vraten goud in plaats van het op te leveren.

- Sire, een deel der soldaten mort... Sint Quentin is rijk. Hoe vlugger de stad ons in handen valt, hoe gemakkelijker het ons zijn zal de soldaten tevreden te stellen.

- Morgen verder, antwoordde de koning geeuwend. Wij wenschen de heeren goede nacht.

In zijn tent, die slechts door een enkele kaarsvlam wankel verlicht werd, zat Willem, prins van Oranje. Om hem heen was het stil. In de verte klonken de stemmen van dobbelende soldaten. Met regelmatige tusschenpoozen ging een schildwacht voorbij.

Niet onmogelijk, dat men morgen reeds met de Fransche troepen slaags zou geraken. Egmont en de anderen verlangden naar deze ontmoeting, brandden van een strijdlust, die een betere zaak waard was. Egmont's geestdrift was vlug gewekt, zijn vertrouwen snel gewonnen. Vanavond aan tafel, na het drinken van eenige bekers zware Bourgondische wijn, had hij zich geheel laten gaan.

Maurits Dekker, Oranje en de opstand der Nederlanders

(30)

Oranje versmaadde de edele drank niet, maar er waren omstandigheden, waaronder men het hoofd koel moest houden. In dagen als deze, wanneer men aan tafel zat met vriend en vijand - twee soorten van menschen, die bedrieglijk veel op elkander geleken - moest men er zorg voor dragen geen woord te veel te spreken. Vooral de Nederlandsche edelen en hij in het bijzonder, moesten er zorgvuldig voor waken iets te doen, waardoor Filips noodeloos ontstemd zou kunnen worden. De verhoudingen waren toch reeds gespannen genoeg. Het was nog maar een paar jaar geleden, dat bij de troonsafstand van den keizer hun blikken elkander hadden gekruist en zij elkander gedurende een ondeelbaar oogenblik hadden gemeten en gepeild. Ook Filips moest toen gevoeld hebben, dat hij iemand tegenover zich had, met wien hij in de toekomst rekening zou hebben te houden. Hij, Willem van Oranje, bevoorrechte hoveling en vertrouwde van den keizer, behoorde, zooals enkele anderen, tot de erfenis, die de vader, op het toppunt van zijn roem, den zoon overdeed. Filips had deze erfenis slechts te aanvaarden en het moest voor hem minder aangenaam zijn, dat menschen, die den keizer in zijn beste tijd hadden gekend, den zoon met zijn grooten vader konden vergelijken. Niet onmogelijk, dat Oranje's blik op dat oogenblik meer onderzoekend dan eerbiedig geweest was. Filips was te trotsch om te vergeten en te vergeven, dat iemand aan zijn grootheid getwijfeld zou hebben. En juist daarom, om den twijfelaar van zijn ongelijk te overtuigen, den man die een tegenstander worden kon tot medestander te maken, zou de koning zich wellicht tot hem wenden, als hij bij zijn vertrek naar Spanje een nieuwen landvoogd benoemen zou. Hij was geen droomer, maar toch kon hij niet nalaten zich er een voorstelling van te maken hoe het zijn zou, als hij straks aan het hoofd van dit kloeke, welvarende volk zou staan. Onder voogdij van Filips zou hij weliswaar geen onbeperkt heerscher zijn, maar de koning

Maurits Dekker, Oranje en de opstand der Nederlanders

(31)

was gemakzuchtig, zou blij zijn als hier alles goed ging en hij rust van dit lastige volk had. Spanje was ver en beter dan deze zuiderling begreep hij de Nederlanders.

Een vlieg vloog door de kaarsvlam, verzengde zijn vleugels en viel op de kist, die tot tafel diende. Oranje drukte het insect dood. IJdelheid, alles dwaasheid, dacht hij.

Hoe had hij het onlangs ook weer tot Egmont gezegd? Een goed staatsman diende zijn wenschen met de omstandigheden in overeenstemming te brengen. Een opvatting, die onvereenigbaar was met kinderlijke fantasieën. Zooals de zaken er op het oogenblik voor stonden, waren de mogelijkheden, die tot vervulling van zijn wenschen leiden konden, zeer beperkt. Maar moest het een goed staatsman ook niet mogelijk zijn, van beperkte kansen een zoo nuttig mogelijk gebruik te maken? De verstandige wist een kleine kans beter te benutten, dan de dwaas de grootste fortuin.

Willem, prins van Oranje, graaf van Nassau, getrouw dienaar van Zijne Majesteit, koning Filips de tweede, boog het smalle donkere hoofd over de kaarsvlam en blies.

Nog even belichtte de opflikkerende vlam een bleek, scherp aristocratisch gelaat, de kop van een Bourgondiër, die noch de boerschheid van de Nederlanders, noch de weeke plompheid van de Duitschers had. Langs de tent schreed de Spaansche schildwacht en dacht aan de barre hoogvlakten van Castilië.

Reeds na een beleg van enkele dagen stond Sint Quentin op het punt te vallen. Het Fransche leger, onder bevel van Montmorency, dat de stad had moeten ontzetten, was verslagen. Het was Egmont, de onstuimige, geweest, die door vernietiging der regimenten van Nevers, het vijandelijke leger de genadeslag had toegebracht, Vijftien duizend soldaten binnen een uur gesneuveld, de voornaamsten der Franschen gevangen. Groot was de roem en de losprijzen zouden zeker naar evenredigheid zijn.

Maurits Dekker, Oranje en de opstand der Nederlanders

(32)

De officieren waren geestdriftig, wilden dadelijk naar Parijs optrekken, het

zegevierende leger Frankrijk's hoofdstad binnen leiden. De koning aarzelde, stemde toe noch weigerde. Hem was deze overwinning op den bondgenoot van den paus minder welkom dan zijn aanvoerders. Bovendien kon men Frankrijk niet verder binnentrekken en in de rug van het leger een belangrijke stad onder vijandelijke bezetting achterlaten. De edelen drongen op spoed aan, de stad wankelde en onder een stormaanval zou de afgematte bevolking het zeker niet lang meer uithouden.

Bijna een week had het bombardement geduurd; de wallen vertoonden talrijke wrakke plaatsen en enkele bressen. Een bestorming zou thans zeker succes moeten hebben.

De soldaten werden ongeduldig, hunkerden naar buit, verlangden een vergoeding voor de soldij, die men hun schuldig was. Het was echter de vraag of men de rijke stad na inname voor plundering zou vrijgeven. De hertog van Savoie drong er op aan. Zijn kapitaal was het zwaard, de oorlog zijn eenig middel van bestaan en daarom kon hij, beter dan de rijke edelen, begrijpen wat den soldaat toekwam. Slechts enkelen waren tegenstanders van een plundering, maar zij veranderden snel van inzicht, toen baron van Berlaymont hun duidelijk maakte, dat ook de koning van oordeel was, dat de soldaten betaald moesten worden. Het was alleen Oranje, die het duidelijk uitspreken van een meening vermeed en die op Berlaymont's vraag antwoordde, dat hij zich, zooals steeds, aan de wenschen van den koning onderwierp.

Waarom ook, dacht de prins, zou iemand, wiens meening toch niet van invloed op de te nemen beslissing zou zijn, een zoo groote verantwoordelijkheid op zich laden?

Laat in de namiddag werd het door de krijgsraad genomen besluit onder

tromgeroffel bekend gemaakt: de stad zou, na inname, het overwinnende leger worden vrijgegeven. Kerken, kloosters en vrouwen moesten worden ontzien, maar al het andere werd gedurende vier en

Maurits Dekker, Oranje en de opstand der Nederlanders

(33)

twintig volle uren het geweld der troepen prijs gegeven. De belegerden restte thans alleen nog maar de keus tusschen een onvoorwaardelijke overgave of een strijd tot den laatsten man. De gevolgen zouden in beide gevallen dezelfde zijn.

De soldaten juichten, staken op pieken en musketten hun mutsen en bonnetten in de hoogte en dansten in het licht van de ondergaande zon. Met verdubbelde kracht zou men morgenochtend vroeg aan de bestorming deelnemen. Dronken waren zij, alleen reeds in het vooruitzicht van de vreugde, die hun straks ten deel zou vallen.

Volop eten en drinken, de geleden ontberingen zouden goed gemaakt worden, de achterstallige soldij zou men verdubbeld, vertienvoudigd in de geldkisten der burgers vinden, de verslagen vijand zou een weelderige, gemakkelijke prooi zijn en de vrouwen... De vrouwen moesten worden gespaard... De vrouwen? De kerels lachten, sloegen elkander op de schouder, stompten elkaar tegen de buik. De vrouwen, Jezus Maria, zij moesten worden gespaard, zij zouden het zwaard ontgaan. Maar de vrouw van den vijand was buit en de vrouwen van Sint Quentin waren schoon...

Dobbelsteenen maakten een vreugdedans op gespannen trommelvellen. Van tijd tot tijd keek men even van het spel op, om over de wal van de schans heen een blik op de verloren stad te werpen. Veel moeite zou het niet meer kosten om deze verzameling rookende puinhoopen, verwoeste wallen en bolwerken en stuk geschoten poorten te bestormen en in te nemen. Waarom nog tot morgen uitgesteld, wat beter dadelijk gebeuren kon? Waarom ook nog maar één uur langer dan noodig was in dit kamp te blijven, waar de legering slecht en het voedsel onvoldoende was?

- Wij houden niet minder van wijn dan de officieren.

- Een kerel komt een wijf toe, riep een Duitscher en wierp de dobbelsteenen zoo hard op de trom-

Maurits Dekker, Oranje en de opstand der Nederlanders

(34)

mel, dat er een in Jacob Hanneszoon's gezicht sprong.

- Verloren!

- Die van Sint Quentin hebben verloren. Twee zessen voor mij, kameraad!

- Ongeluk in 't spel, geluk in de liefde. Morgen, de vrouwen van den vijand; we zullen ze sparen.

De duisternis viel. De bewoners van Sint Quentin ontstaken licht in hun huizen.

Voor de laatste maal...

Samen met een harkebusser van zijn vendel verliet Jacob de schans.

- Die Duitscher is er achter, sprak de soldaat. De officieren hebben geen haast, die laten zich in hun tenten de Fransche wijn goed smaken.

Jacob zweeg. Morgen een bestorming, een plundering. Hoe het zijn zou?

De ander praatte door. Werden de soldaten niet altijd gepaaid met beloften? Ook nu weer moesten zij gebrek lijden in het vooruitzicht van het paradijs, dat hun binnen de wallen wachtte.

In de schans dansten de dobbelsteenen van vreugde, omdat de burgers van Sint Quentin rijk en hun vrouwen mooi waren. Kromme Heinrich van de Duitschers was een heethoofd, een ongeduldig, hartstochtelijk speler, die nu reeds, voordat hij nog een stuk in handen had, zijn buit verdobbelde. Wat kwamen een paar dukaten meer of minder er ook op aan! Die van Sint Quentin waren rijk genoeg.

Die nacht sliep Jacob, zooals de andere soldaten, in de open lucht, lag hij op de harde grond met zijn hoofd op een bundel kleeren. Duizenden zagen dezelfde hemel:

een donker fluweelen kleed, bezaaid met gouden dukatons en zilveren rijksdaalders.

Toen zij, verkleumd en stram, nat van de ochtenddauw ontwaakten, keerden zij het hoofd naar de kant van de belegerde stad, welker torens en bolwerken donker tegen de oplichtende hemel stonden. Ginds waren warme bed-

Maurits Dekker, Oranje en de opstand der Nederlanders

(35)

den, daar sliepen de vrouwen en aan hun zachte borsten lagen de vijanden, die de belegeraars het leven zuur maakten en hun beletten datgene te nemen, wat hun toekwam. Nooit immers kreeg de soldaat zijn deel? Zelfs de zuur verdiende soldij, waarvoor hij zijn leven wagen moest, werd hem zelden ten volle uitbetaald. En wat verlangde hij meer dan zijn loon, een stevige dronk, een goed maal en wat vluchtige, in roes van bloed en kruitdamp gestolen liefde? Wat was hij, verkochte en slecht betaalde soldenier, die leefde van vandaag op morgen, in bestendig gezelschap van dood en dobbelsteenen, wat was hij meer waard dan de buit, die snel gegrepen en weer even snel vergooid moest worden? De aanvoerders oogstten roem, zij dienden een vorst, die hun daden beloonde, zij vochten voor een toekomst, die rijkdom en aanzien beloofde. Als zij vielen, zouden zij kunnen rekenen op God's goedgunstigheid, omdat hij het land beschermde, waarvoor zij gestreden hadden. Maar de meeste soldaten waren zwervers in vreemde landen en zij hadden geen vasten God, op wiens welgezindheid zij zouden kunnen rekenen. Zij waren slechts huurlingen, slecht betaalde knechten, die geronseld en weer afgedankt werden en die in geen enkel opzicht, ook niet waar het God's genade betrof, zekerheid hadden.

Bij het opgaan van de zon knielden de duizenden en baden het Onze Vader en een Wees Gegroet.

Amen!

En de kanonnen antwoordden; de beschieting werd hervat.

Muren vielen in puin, wrak geschoten torens wankelden, stortten met donderend geraas ineen en begroeven de verdedigers onder balken en steenen. Alle weerbare mannen namen aan de hopelooze verdediging deel. De burgers op de muren, de overgebleven soldaten, onder aanvoering van Coligny, bij de bressen. Viermaal waagde de vijand een krachtige stormaanval, viermaal werd hij

Maurits Dekker, Oranje en de opstand der Nederlanders

(36)

teruggeslagen. Bij de laatste aanval doorleefden de belegerden een hachelijk oogenblik, scheen het, dat de uitgeputte mannen voor den vijand moesten wijken.

Maar Pierre, de smid, sprong in de bedreigde bres, een zware ijzeren koevoet boven zijn hoofd zwaaiend, alsof het een lichte boomtak was. Tien voor één, riep hij, voor één van ons tien van hen. Toen volgden ook de anderen. Straks zouden zij toch moeten wijken voor een vijand, die duizend maal sterker was dan zij. Maar juist omdat zij zich ervan bewust waren, dat hun niet de minste hoop meer restte en zij zich bij voorbaat verloren wisten, waren zij gevaarlijke tegenstanders. De anderen, die nog een redelijke kans hadden te ontkomen, moesten voor hun leven vechten, terwijl zij alleen maar te dooden hadden. Toen de aanval was afgeslagen, danste de smid en zwaaide zijn bebloede en met hersenen bespatte koevoet boven zijn hoofd.

Doch plotseling bleef hij staan, keek verrast, alsof hij deze nu pas voor het eerst zag, naar de duizendkoppige legermacht aan de overzijde en stak toen, in het besef van de onmogelijkheid om dit leger met een koevoet te vernietigen, verachtelijk zijn tong uit. Hij lachte uitbundig om zijn goede mop, sloeg zich op zijn billen en bukte toen, meer werktuiglijk dan bewust, om de kogels van den vijand te ontgaan. Vlak naast zich, dicht bij het zijne, zag hij het strakke, gespannen gelaat van zijn buurman, den wever en opeens verstomde zijn lach. Hij herinnerde zich Antoine's werkplaats, zijn eigen huis, de stille avonden, waarop men samen rustig een glas goede wijn dronk.

Pauvre copain, adieu Antoine.

Zijn ontroering ontvluchtend, richtte hij zich op, liep tot aan den rand van de bres, waarop de vijand thans een nieuwe aanval deed, greep een brok afgeschoten

metselwerk en wierp het naar beneden. Salauds! Dat deed goed.

Op de wallen werd reeds gevochten, een hopelooze strijd, die spoedig beslist moest zijn. Thans was het ook om hem

Maurits Dekker, Oranje en de opstand der Nederlanders

(37)

te doen. De Duitscher, die hem aanviel, sloeg hij met zijn koevoet de schedel in.

Daarna zag hij zich geheel door soldaten ingesloten. Hij voelde een scherpe pijnscheut onder zijn schouderblad, viel en kwam met zijn hoofd op de borst van een eveneens gevallen vijand terecht. Dit was het einde. Een warreling van geluiden en kleuren, een bloedige mist, waarin zwart en roerloos het kruis met het lichaam van den Heiland overeind stond. Vader, ik kom, nog even... Zijn armen kon hij niet meer bewegen, maar zijn hoofd had hij nog vrij en zijn mond lag boven de levende, warme keel van een vijand. Zijn breede tanden waren als scherp geslepen beitels, die gemakkelijk in het weeke vleesch naar binnen drongen en het taaie, krakende strottenhoofd

samendrukten. De poort van de hemel ging open, maar hij bewoog zijn lippen niet om Petrus te groeten; hij kon ook bidden zonder zijn kaken te bewegen. God mocht hem zijn zonden vergeven, maar hij bleef vasthouden, al werden zijn ribben ook tot splinters getrapt. Toen rolden zij beiden naar beneden en kwamen terecht op de pieken der lansknechten, die juist door de bres de stad binnen trokken.

Rustig, alsof zij niet behoorde tot de wereld van geweld en vernietiging, die haar van alle kanten omgaf, schreed de kleine processie voort door de deinende, bonte stroom van soldaten, die de nauwe straten der stad van muur tot muur vulde. Voorop een priester, die een zwart ebbenhouten crucifix met een vergeelde, ivoren Christus er op, omhoog hield. Hij werd gevolgd door twee Spaansche kapiteins en eenige soldaten, die op hun schouders de met zilver beslagen doodkist droegen, waarin zich het gebeente bevond van den heiligen Quentin. Naast de dragers gingen monniken met lange brandende kaarsen, welker ijle vlammen in het felle zonlicht nauwelijks zichtbaar waren. De menigte week uiteen voor de kleine processie en sloot zich weer achter haar. Even staakten de

Maurits Dekker, Oranje en de opstand der Nederlanders

(38)

plunderaars hun werk en sloegen een kruis. Omgeven door stilte, gleed de doode heilige door de menigte, onhoorbaar, onaangetast, als een wolkenschaduw over zonbeschenen aarde.

In het kamp, voor de tent van den koning, stond de wacht opgesteld, om Sint Quentin met eerbewijzen te ontvangen. De doodkist werd op een met een purperen kleed overdekte katafalk neergezet en twee monniken begonnen de kaarsen in de kandalabres aan te steken. Nog voordat zij hiermede gereed waren, trad de koning binnen. Aan het voeteneinde, tusschen de kaarsen, bleef hij staan, sloeg een kruis en liet zijn vingertoppen zacht over de kist glijden. Daarna maakte hij nogmaals het kruisteeken, knielde en begon te bidden. Zoolang Filips in gebed verzonken was, durfde niemand zich verroeren. De twee monniken stonden stil als beelden en ook de manschappen van de wacht bewogen zich niet. Eindelijk hief de koning het hoofd en gaf een teeken, dat men verder kon gaan met het treffen van voorbereidselen voor de mis, die op zijn bevel gehouden zou worden. Het wierookvat dampte en vulde de lage tent met een zachtzoete geur. Afwezig staarde de vorst naar het doffe zilverbeslag op de doodkist. De heilige Quentin was in veiligheid. God moge hem vergiffenis schenken, als hij verkeerd handelde, door het heilige gebeente in zijn rust te storen.

Miserere mei, Deus..., maar een heilige mocht men niet achterlaten in een aan plunderende troepen prijsgegeven stad. De Christenkoning Filips de tweede bidt. In de overwonnen stad is de eerste vrouw in handen van zijn soldaten gevallen.

Luiken en deuren der benedenhuizen gesloten, de ramen der bovenverdiepingen met doeken en gordijnen bedekt. De stad rouwde om haar dooden, die onbegraven op de wallen en in de bressen lagen. Het waren slechts enkelen, die er op het allerlaatste oogenblik in geslaagd waren hun

Maurits Dekker, Oranje en de opstand der Nederlanders

(39)

woningen te bereiken en een paar kostbare minuten te winnen, om afscheid te nemen.

In de huizen was het stil. Men zat in donker gemaakte kamers, die slechts verlicht werden door tusschen de kieren van luiken en gordijnen naar binnen glijdende stralen zonlicht, keek elkander zwijgend aan en wachtte. De geluiden, die van buiten kwamen, bleven dreigend in de stilte hangen, als onbekende, gevaarlijke, vijandige voorwerpen, die vorm en gewicht gekregen hadden. Onrustig keek men naar vensters en deuren:

de laatste afscheiding, die nog tusschen overwinnaars en overwonnenen overgebleven was. Bekende huiselijke geluiden waren vreemd geworden, alsof zij tot een andere wereld behoorden. Men schrok, als iemand snikte of zijn voet op de vloer bewoog.

Vrouwen keken hun mannen, vaders zagen hun kinderen aan. De vrouw betastte de hand, die werkte en streed voor het gezin, de bewegelijke vingers die weefden, de harde vuist die de smidshamer zwaaide of het blanke, willige hout schaafde. Men streelde de haren van het kind, dat onbewust van de ontzettende dreiging, die ouderen de adem benam, van stoelen een vesting gemaakt had en deze tegen een denkbeeldigen vijand verdedigde. Men keek elkander aan, schudde even het hoofd en glimlachte, bemoedigend, vertwijfeld, gelaten. Niet spreken moeder, niet vragen. Frankrijk heeft oorlog met Spanje. De heilige vader heeft het gewild. Sint Quentin is gevallen. God wilde het. Maar kan het dan ook Gods wil zijn, dat deze handen, die werkten en zich in gebed vouwden, machteloos zullen worden? Dat deze oogen, die vertrouwend opzagen tot het beeld van de heilige moeder Gods, zullen breken? Dat deze lippen, die kusten en gebeden prevelden, zullen verstarren? Zou dit, het allerergste, ook Gods wil kunnen zijn? Heilige moeder Gods, ora pro nobis peccaturibus...

Sanctus, sanctus! In zijn door flakkerende kaarsvlammen verlichte tent, lag Filips geknield bij de knekels van den

Maurits Dekker, Oranje en de opstand der Nederlanders

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Haar stem stokte, heel even maar, haar gebarende handen kwamen tot rust en terwijl haar door zeepwater ingevreten vinger, over zijn, schouder heen, strak en roerloos naar het gele

Nog altijd ging er geen dag voorbij zonder dat hij aan haar dacht, haar niet miste en toch kon hij zich, wonderlijk genoeg, zelfs met behulp van haar portret, nog maar met moeite

Geloof maar gerust dat die man geen minuut rust heeft als hij in de haven aan het werk is, waar hij niet alleen op zijn eigen hachie moet passen, maar ook nog moet denken aan zijn

En misschien betreur ik zelfs dit niet eens, want het dwaallicht van mijn gehuicheld minnespel heeft in haar duistere ondergrondsche keuken gedurende eenige maanden een klein

Als zijn orders niet zoo nauwkeurig omschreven zouden zijn geweest, en als hij geen edeler en grootscher doel voor oogen gehad zou hebben dan de orde in dit land te herstellen, dan

Kom, mon gamin, stort jij je hart maar eens uit, dat frischt het gemoed op en als je niet dood wilt of je voorgenomen hebt je heele leven niet meer te lachen, dan heeft papa

Het Heertje is een klein beetje trotsch op zijn ledikant, niet alleen omdat de opschriften er in het Engelsch op staan, waardoor het je voorkomt alsof je altijd nog iets te maken

Als hij 's avonds afscheid van haar neemt om naar Michel te gaan, is hij opgewonden en innig verdrietig, hij heeft een gevoel, een vaag vermoeden van naderend onheil, maar toch weet