• No results found

F. Pitton, Het princelyke Oranje hof, cierlyk beplant met Oranje gezangen · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "F. Pitton, Het princelyke Oranje hof, cierlyk beplant met Oranje gezangen · dbnl"

Copied!
58
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Oranje gezangen

F. Pitton

bron

F. Pitton, Het princelyke Oranje hof, cierlyk beplant met Oranje gezangen. Pieter Servaas, Den Haag 1748

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/pitt005prin01_01/colofon.php

(2)

Het Vermakelyke Oranje Hof Cierlyk Beplant met Oranje Gezangen

Opgezongen ter gelegentheid van de Verheffing van zyn Doorlugtige Hoogheid den Heere Prince Van Oranje, &c. &c. &c. Als mede op de Geboorte van de Jonge Graaf Van Buren.

Stem: Hoe schoon licht ons de Morgenster.

Doorlugtig Hooggeboren Vorst, waarna Holland steeds heeft gedorst, ik kom u nu begroeten,

Met diepe eerbied en ontzag, op deesen Vreugden ryken dag,

(3)

om u met sang t'ontmoeten:

Mijn stem, sing hem:

eeren Psalmen, vreugde galmen, laat ik horen:

dat het dreunt in Leydens Chooren.

2.

God die van 's Hemels hoogsten Throon Neerziet als in den Raad de goôn

Elkaars gedagten uyten:

Hy die steets zorgt voor zyn geslacht Heeft aan Prins Willem ook gedacht

In Neerlandts Raads besluiten En 't Lot,

Van Godt, Lang te voren, Hem beschoren, Nu gegeeven,

Tot Stadhouder Hem verheven.

3.

Ô Vreugden Zon, ô Heilryk Licht, Laat dit gering en kort gedicht

U Goetheit doch behagen:

Sla Uw goedgunstig' oogen neer, En vergunt my voor deeze keer

Het aan U op te dragen

(4)

Karel, Parel,

Van gantsch Hollandt, Vrieslandt, Zeelandt, Admirale

Kapitein en Generale.

4.

Stadhouder van 't vereenigt Landt Dat Zeven Pylen voert, in d'handt Des Leeuws die onbesweeken Zal stryden onder Uw bestier Vorst Hendrik, met swaart en Rapier,

Om 's Vyandts magt te breeken.

ô Heer, Ziet neer, Laat Uw Goedheit, Vol van zoetheit, Op Hem dalen,

Uit Uw' Zegenryke Zaalen.

5.

Gantsch Neerland als op nieuw herleeft, Nu Friso 's Roer in handen heeft,

Om 's Landts Schip te regeeren:

Heer ondersteunt zyn wys belydt Als Hy stryt voor Neerlandts Vryheidt

En wilt U tot ons keeren, Geeft moedt, 't Grootst' goedt, Aan zyn Knechten, Dat zy Vechten, Voor deez' Landen,

Door Uw swaart met hunne handen.

(5)

6.

Willem Karel Hendrik Friso, De Heer die is het A. en O.

't Begin en 't eind', zyn zegen Daal op U en Uw Egtgenoot

Een jonge Spruit uyt 's Hemels Schoot Als een Vruchtbare regen.

Tot Hy, U bly,

Voor zyn Throone, Met een Kroone Zal onthalen,

Om aldaar te Zegenpraalen.

Slot-Zang

Ô Hooggeduchte Majesteit, Wiens macht is vol oneindigheit,

Vergunt my deeze beede:

Dat deeze Vorst verkrijgt een Zoon Van U, ô Godt van alle Goôn

Tot Eendragt, Heil en Vreede, ô Heer,

Uw Eer Zal dan wezen, Hooggeprezen, Hier op Aarde

En uw Naam zo groot van waarde,

J.F. Foortmeyer.

(6)

Een Ander.

Stem: Sa trompe en trompette.

Wat hoort men langs de straaten, gestadig nieuwe vreugdt, Men is als uytgelaten, een yder is verheugt, om dat de Prins faljant hier heeft de Mey geplant

dryft men, vreugde, met geneugd', aan alle kant.

2.

De Kroonen ziet men zwiere, Ter eere van de Prins,

Meen stookt de vreugde vieren, En siet ook alle sints:

Op wimpels en op Vaan, t'Oranje Wapen staan,

(7)

't Geen ons oogen, thans nog mogen Schouwen aan.

3.

Nu d'Eendragt is gereesen Zoo werd de magt vergroot, Oranje Vorst gespreesen, Komt helpt ons uyt de noot, Behertigt met verstant, Het welzyn van het Land;

Met de Heeren, die Regeeren, Triomphant.

4.

Komt Prins vol deugt en zeeden, Gy zyt hier lang verwagt, En wilt de Plaats bekleeden, Uws' Loffelycks geslagt, Gaat ons in Godvrugt voor En volgt het Deugde spoor, Vrome helden, hoord men melden, d'Werelt door.

5.

Dien Vorst is Edelmoedig, En van een goeden aard, Den Hemel heeft hem goedig Voor Nederland bewaard;

Of schoon de bitze neyt, Hier over zit en kreyt, We zyn heden, wel te vreden, En verbleyd.

6.

Sy moeten 't zien en hooren, Dat Friso Casimier,

Is tot een Hoofd verkooren, Al is 't haar geen plaisier:

(8)

De stricken en kokardt, Die dragen zy met smart En gaan veinsen, in gepeynsen Heel verward.

7.

De faam die zal 't ook melde, Den Zeeuwen tot een eer, Dat zy als vroome Helden, Aan Nassauw geven weer, Zyn regte erf goet, Zo als het wezen moet,

'k Wens uw Zegen, aller weegen, Voor 't geen gy doet.

8.

My dunkt ik zie de stroomen, Zig schikken op een Ry, Dat hy by uw zal komen, Ik hoop hem God geley, Te Water en te Lant, En dat hy den Vyant;

Die uw Plagen, zal verjaagen, Tot haar schand.

9.

Zoo moet Oranje leven, Gelyck het eertyds dee, God wil ons alle geven, Dat wy in rust en vree;

Lang leven in voorspoet Als onderdaanen goed, Wy begeere, dat vermeere, t'Oranje bloed.

M.H.

(9)

Een Ander.

Stem: Wilhelmus van Nassauwe, of aldus.

Wilhelmus van Nassauwe, song Nederland wel eer, Wilhelmus van Nassauwe, zo zingen wy nu weer, en sullen 't blyven zingen, wy schroomen nu geen Frans en laaten ons niet dwingen, verkeert is nu de kans.

2.

d'Aanzienelyke Leeden, De Staaten van ons Land, Gaan sorg en vleyd besteeden, Eer dat het Scheepje strand,

(10)

Of verder raakt aan 't sinken, Sy staan in diep beraad;

Wat dat men zal bedenken, Tot redding van den Staat.

3.

Men siet te rug de tyde Als Neerland was in nood, Wie voor haar ging te streyden;

En wie haar hulpe bood, Den Prince van Oranje Wilhelmus van Nassouw;

Den Koning van Brittanje Die holp haar uyt den Rouw 4.

Een uyt die stam gekomen Sal Steedehouder zyn,

Wy schrikken of wy schroomen Niet meer voor 't Frans Fenyn, Na 't voorbeeld syner oude Wier daaden ons nog heugt, Wilhelmus van Nassouwe Leef lang by ons in vreugt.

5.

Wilt helpen onderschragen En bieden uwe handt, Komt wilt uw Leven wagen, Voor 't lieve Vaderland;

Geen kogel zal uw deeren, Trekt op den Vyand aan, Ik hoop den Heer, der Heeren, Zal meê ten Velde gaan.

6.

ô Prins vol deugt gepreesen Zyt welkom in den Haag,

(11)

Oranje moest het weezen, Een yder toont hem graag Om vreugden te bedryven En roept lang leeff de Prins, Gezegent moet hy blyven Dat is ons aller wensch.

7.

Voldoet ook ons begeeren Brengt uw Princesse meê Men roept tot haar ter eeren Ook menigmaal Hoezée, De vreugt zal grooter werden, Als wy haar Hoogheyd zien, De stricken en kokarden, Die komen zulks aanbien.

M.H.

Een Ander.

Stem: Philippus Koning van Spanje goet.

Wy segge God van herte dank, dat hy ons heeft gegeeven

(12)

der verheeven

van Holland, Zeeland, Uytrecht fier, en onse bondgenooten hier,

die saam vereenigt leeven.

2.

De trouwe Neerlands Borgerschaar, Die hebben U Verkooren;

Want siende Neêrlands groot gevaar, Vryheit was haast Verlooren, Waar voor ô Held! uw Vaders goed, Gegeeve hebben goed, en Bloed, Als wy van d'Oude hooren.

3.

Prins Willem syt dan wellekom, Den hemel geeve zeegen, Zeit wellekom, Oranje Blom, God geeve u lang leeven Hy geeft u wysheid en Verstand, Bescherm ons lieve Vaderland, Als een Vader Verheeven.

4.

Van herte moet g 'ook welkom zyn, Hoog Edele Princesse,

Wees dog ons Allermoeder Ryn, Onse Stad Houderesse

Staâ by uw Prins met Raad en daat, Den Hemel stelle u in staat, Als Isrels Prophetesse.

(13)

God geeft u Zaat gesegent sy, En u haast werd gebooren, Een Zoon een Prince en dat hy, d'Oranje Stam als vooren, Doe bloeijen tot ons aller troost, En dat Oranjes bloed en kroost, Mag werde nooit verlooren.

6.

Wy Roepen kom dan Vader goed, Regeert ons door de Wetten, Die Heilig, veilig zyn en soet, Wy willen ook opsetten,

Ons goed en bloed, voor 't Vaderland, Om te bestryden den Vyand,

Die ons zoekt te verpletten.

7.

O Prins! ô Vorst staat ons dog by, In dees' benauwde tyden,

Maakt ons van 't Franse jok, dog vry, Dat heden moeten lyden,

Ons bond en land genoten goed, Die nu al quyt syn goed en bloed, Dat hoord m'aan alle syden.

8.

O Nassaus Held! verslaa die Vorst, Die trouwe heeft gebrooken, Die na ons bloed, en Vryheid dorst, Al wat hy heeft gesprooken, Of heeft, belooft hy doet het niet, In tegendeel tot ons Verdriet, Nog anderen opstooken.

(14)

9.

Door geld, door list en vleijery, En door Cyreene sangen Trekt hy 'er menig op syn sy, Die niet en zien zyn loose gangen, En daar door zyn wy nu in nood, Veel steede van ons klein en groot Neemt hy een 't Volk gevangen.

10.

Oranje Held gelooft hem niet,

Neemt raad met God en trouwe Staaten En t'aller tyt ons dan gebiet,

Wy sullen u ook nooit verlaaten Maar u als helden vol van moet, Gewillig geven goed en bloed, Voor u als trouw Soldaaten.

11.

Ziet daar den Scepter in u hand, Van God, en 't Volk aan u gegeeven, Van 't gans Vereenigt Nederland, Van Land en Zeemagt daar beneven, Regeert, herstel de Breuk van 't Land, En Kerk, soo sal God door uw hand De Vryheit doen herleeven.

12.

Og gaf den Heemel Neerlands Bee, En gy ons Held mogt Triompheeren, En dwingen tot een heylzaam Vree, Dien trotschen Vorst en Arm doen keeren, Weer in zyn Land met schand en spoet, En niet vergoot meer Christen bloed, Geeft ons dat Heer der Heeren.

(15)

Een Ander.

Stem: Wilhelmus van Nassauwe.

Wilhelmus van Oranje, geteeld uyt nassauws bloed, vermaagschapt aan Brittanje, sal waagen lyf en goed, voor Kerk en Staat te stryden, is deesen Held, van sins, hy sal het Land bevryden, Vivat! lang leeft de Prins.

2.

Hebt dank ô Heeren Staaten!

Die thans de Oranje Held, Ten vreugd van de ondersaaten,

Tot 's Lands Stadhouder stelt.

(16)

Nu staan de looze Franschen, Te kyken hier en gins, Om 't Land weer uit te dansen,

Vivat! Vivat! De Prins.

3.

Godt liet ons niet beswyken, In deezen hoogen nood.

Laat ons van hem niet wyken, Loof, loof Hem klein en groot!

Wil nu Victorie branden, Gelyk men is van zins, ô Burgers onzer landen,

Vivat! Lang leef de Prins.

4.

Nu zullen der Soldaaten, Van ons Gemeenebest, Met Bommen en Granaaten,

Hem jaagen na zyn nest, Die ons wou overheeren,

Hy kykt al hier en gins, Wy zullen triumfeeren,

Vivat! Vivat! de Prins.

5.

De vlooten van Brittanje, Zyn overal in Zee, De vlaggen van Oranje,

En Wapens zyn al rêe.

Hoor Pauken en Trompetten, Reets speelen, hier en gins, Wie zal de vreugd beletten?

Vivat! lang leef de Prins!

6.

De Leeuw schrikt voor het kraaijen, Des Franschen Haans niet meer.

(17)

De Oranje Vaandels waaijen Nu tot Prins Willems eer, Men sweert hem hulde en trouwe,

En zingt vast hier en gins Wilhelmus van Nassauwe!

Vivat! Vivat! de Prins.

7.

Van Hof en Torentranssen, Waait nu de Oranje-vlag, Tot bittre spyt der Franschen,

ô Aangenaame dag!

Godt zegen de eed'le mannen, Die rustig zyn van zins, Te vechten met Tyrannen, Vivat! lang leef de Prins.

8.

Men ziet Prins Willem heeden Van groot en klein begroet, Door Neêrlands blyde steden,

Dat elk nu goed en bloed Voor Kerk en Vryheid waage

Gelyk hy is van zins, Elk roept met 's Gravenhaage,

Vivat! Vivat! de Prins.

9.

Speelt klokken en kartouwen;

Dat elk victory brand, Wilhelmus van Nassouwen,

Stadhouder van het land, Word door de Burgerheeren

Bevestigt, alleszins,

Gods zegen volgd' den Prins.

(18)

Een Ander Stem: Roselyn.

Het lust my nu seer wonder schoon, Met myn gezang te dringe,

tot op de swarte nyd syn troon, eens helder op te singen tot syn Loon,

roep Vivat Oranje, roep Vivat de Prins,

roep Vivat de Prins van Oranje.

2.

Hy die voor deez' als onnut scheen Is tot een Hoofd verkooren,

Zyn Schepter swaait op land en zeen.

Men hoeft nu niet te smooren, algemeen.

Roep Vivat Oranje &c.

3.

Louis Bourbon staat gants ontstelt, Met al zyn Lelie Heeren,

(19)

Terwyl hy met zyn Frans gewelt, Deez' voorspoet niet kan keeren, van ons

Held.

Roep vivat Oranje &c.

4.

Veel dragen nu Oranje lind, Op hoed, op borst en degen, En hange 't huykje na de wind En roepe dus genege, heel geswind Lang leef nu Oranje,

lang leef nu de Prins

lang leef nu de Prins van Oranje.

5.

Al die wel eer voor 't welzyn was, Staan in myn Ziel geklonken, Ik lag met al 't andere Ras,

Dit doet my 't hert ontvonken, op dit pas Roep vivat Oranje &c.

6.

Speel nu op Bas, Fiool en Fluyt, En laat bocale klinken,

Ik wensch ons Prins een Jonge spruit, Hier op zal ik eens drinken, tot besluit.

Roep vivat Oranje &c.

7.

Vivat ons lieve Vaderland, Vivat de Heeren Staaten, Vivat de Vader van ons Land,

God zal uw nooit verlaaten, houd maar stand.

God zegen nu Oranje, God zegen nu de Prins,

God zegen nu de Prins van Oranje.

S.D.

(20)

Een Ander.

O dag, O dag, O blyden dag, te Regt men die soo noemen magh, wyl dat op nu Oranjes Stam, de waardigheyd bekwam, van het gebied en oppermagt;

op syn voor Ouders wys, met kragt, over, over ons Nederland,

te voeren met verstand.

2.

Dees Wenschen wy uw veel geluk, En hoopen dat nooit ramp of druk, Aen uw O Prins, ontmoeten sal, Het sy in wat geval;

(21)

Maar dat veel Eer Gods zegen goedt Uw rykelyk altyd ontmoedt, Voor al, als gy voor Land, en Kerk, Sult moeten stryden sterk.

3.

Verheugt uw vry nu menschen al, Soo groot, als klyn, op 't aerdsche dal, Wyl uw verlangen is volbragt, Waar na gy hebt getragt,

Looft God en bid hem tot besluyt, Dat aen die Prins een Mannen Spruit, Van God aen hem geschonken wert, Eer dat beswykt syn hert.

4.

Op dat dus soo Oranjes Naam, Als door de wieken van de Faam, Der ganscher werelt wert gemeen, Tot vreugt van ider Een,

En dat men schier, niet anders hoort, Als jonge Prins, teelt verders voort, Mannen, Mannen, waar door Neerlandt, Verder wert voortgeplandt.

(22)

Op het Inhaalen van zyne Doorlugtige Hoogheit den Heere Prince van Oranje door de Haagse Schutterye.

Stem: Schoon dat ik onder 't Groen.

Wilhelmus helden bloed, wy doen u hier ontfangen, met hert en ziels verlangen, wy Burgers met ootmoet, U Ed'le Nassauws bloed, swygt nu Hollandse Steeden,

(23)

Het was hier in den Haag, Alles in rep en roeren De burgers frai Tamboeren, Sloegen door eyder wyk, Met sesendertig gelyk.

Om d'Haagsse Burgers te melden, Dat zy haar moeste stellen, In den Haag al in 't Voorhout, Met haare Wapens stout, Om Wilhelmus te ontfangen, Met liefde en verlangen, Dat eyder was van zins,

Op de weer komst van den Prins.

3.

De Officiers adret,

Met haar Spantons getreeden, In Blaauw en Oranje Cleeden, Ook Vesten van wit Moor, Dog niet van eyder Coor.

De Burgers niet vergeete Gelyk men hier kan uytmeete, Een eyder na behoor,

Quam met zyn pragt hier voor Met stricken aan hoed en Deegen, In zilver ook gedreeven,

Het Wapen van den Prins, Op haar Patroon Tas blinkt.

4.

Zes Vaandels haalde men hier, Het Witte was het eerste Oranje was het tweede, Het Blaauwe naar behoor,

(24)

Volgden haar rang en spoor, Het vierde quam verschyne, Het Groene en Collumbyne, Volgden met groote jeu, 't Oranje blanje - bleu, Zei stelden haar in Ryden, In de Waag'straat aan weers zyden Tot aan het Princen Huys

Met Tamboers groot gedruys.

5.

Het was nu in den Haag, Daar toen de Wyn floreerde, Van Haaren hier trakteerde, En ander' Heere meer, 't Was tot Oranjes eer.

Za Burgers wilt nu klinken, Oranjes gezondheit drinken, Die eertyds voor het land Haar lyf en bloet tot pand En nog voor ons zal geeven, Ontziet geen doot nog leeven, Die door des Hemels bestier, Gesonden is alhier.

6.

Men zag aan 't Zieken staan, Neeg' stuk gelaade Cannonnen, Zyn Hoogheyt t' welkoomen, Die loste men hier alle zins, Toen quam dien waarde Prins.

De Princesse overschoone, Van 't Britse Hof en Kroone, Zat op zyn Regter zy, Doen Wilhelmus reê voorby

(25)

Ziet d'Armhuys Kindere zongen, En al van blydschap sprongen, Ziet daar hier is de Prins, Daar hert en ziel naa wenst.

7.

Ziet aan de Wagebrug,

Daar quam zyn Hoogheyt ryden, De Burgers met verblyden, Presenteerden haar geweer, Tot lof van Frisoos eer,

Waar door de Prins quam ryden, Met zyn Princes op zyden, Passeerde d'Eeren Poort, Daar men Muziek op hoort.

De Burgers agt in ryden, Volgden met groot verblyden Zyn Hoogheyt aan zyn huys.

Al met een zoet gedruys.

8.

De Prins quam op 't Balkon, Met zyn Princes getreeden, De Burgers voorby Marscheerden De Officiers alle zins

Salueerden voor den Prins.

Toen viel een harden reegen Waar Prins en Princes teegen Zoo lang in blyfde staan, Tot de mars was gedaan.

Doen hoorde men vertonen, Met vyftien stuck Cannonen, Het aangenaam geluyd, Voor d'Oranje Stam en Spruyt.

(26)

9.

Men zag de Waarde Prins.

Met zyn Princes hier buygen Dat eyder een getuygden, Voor alle groot en klyn, Hy scheen voldaan te zyn.

Scholts van Hagen met verblyden, Quam agter de Burgers Ryden, Toen volgde d' Garde te voet, Met zeer verblyden moet.

De Switzers in Geleeden, Zag men hier agter treeden, Met Trommelen en met fluyt, Dit is den Mars besluyt.

10.

Nu wens ik waarde Prins En Princes overschoone Dat God, u wilde Kroone, En zeegnen Uwe Huld:

Ag! Dat myn wens vervult;

Carolina jonge Princesse, God maakt u Voesteresse, Van Kerken en van 't Landt Tot Neederlands welstant, Wilt dog den stam bewaaren, In menigte van jaaren En dat men roept all' zins, Vivat lang leeft de Prins.

Christoffel Hendrick Martens.

(27)

Liedt, Gezongen by derzelve Komste in s'Gravenhage.

Stem: Liefste Amarante, of Aldus.

Kom prins van Oranje, kom Stadhouder hier ! Princes van Brittanje, zie 't Verligtend vier, dat de frissche haagse Jeugt, tot uw eer ontsteekt met vreugt.

2.

Dat Oranje leve Voor ons Nederlant ! En de welvaert geve

Aen den Burgerstant ! Blyf, ô Prins, ons vreugde bron ! Rys gelyk de middagzon ! 3.

Wy zyn met ons zessen Drinkend' een bokael, Dat g', ô Kroon – Princesse,

Schenk' aen Uw Gemael,

(28)

Eenen Zoon, en dat die Spruit Bloei veel jaren in en uit ! 4.

Vlag en wimpel waejen, Haen – neef swelt van spyt, Kan byna niet kraejen,

Alles raekt hy quyt:

't Kansje raakt heel omgekeert, Hollants Tuin – Leeuw triomfeert ! 5.

Zingt nu, bly van zinnen, Dat wy in het velt Mogen overwinnen

Al het Fransch gewelt ! Dat ons Vaderlandt raekt vry Van Bourbonsche slaverny.

6.

Op dan Kolonellen, Kapiteins, Soldaet ! Gaet den Franschman knellen;

Brengt hem buiten staet;

Dat wy na veel ach en wee ! Zingen van de lieve Vreê !

H.B.R.

(29)

Eer-Zang, Gezongen door de Kinderen van het Diaconie Huys van 'sGravenhage by 't Inhalen van zyn Doorlugtige Hoogheid den Heere Prince Van Oranje, &c. &c. &c.

Stem, Wilhelmus van Nassouwe, of aldus.

Wat hoord men in dees' dagen, een aangename toon,

of d'Hemel het behaagen, dit onverwagte schoon, een weergalm ons quam segge, siet hier gy Neerlands volk, u hooft wilt overlegge, omhelst die tot u Tolk.

(30)

2.

Wat wonder komt ons voren, In dit soo soet geluyt.

Het streelt ons hert en oren, Dat dees Oranje spruyt, Als van God wert geschonken, Daar 't hart heeft na verlang, Dus wy in liefd' ontfonken, Ontfangen hem in dank.

3.

Wel aan laat Vlaggen waayen, Voor den Oranje Stam, De hoeden om 't hooft draaye Wyl 't Hert vol vuur en vlam.

Ja wie kan het inhouden?

Maar roepen overluidt, Vol blyschap meenig vouden, Lang leeft d'Oranje spruyt.

4.

Laat nu Oranje blinken, Op hoeden hert en borst.

Komt draagt Oranje linten Ter Eeren van dien Vorst, Versiert u huys met ligten, Steekt nu Banniere op, Volvoert hier in u pligten, Steekt Vaandels in den top.

5.

De vreugt is boven maten, Al wie de Prins bemint Ja wie soud konne laten, 't Zy Man, of Vrouw, of Kint, 't Roept al lang leeft dien Heere,

(31)

Stadthouder van ons Land, Dus is syn Naam en Eere, In Nederlands volk geplant.

6.

Komt Prince Volk te same, Ontsluyt nu vry u hert, Bid God dat dog syn Naame, Loflyk geseegent wert, Zyn Vyand doe verschrikke, En al syn Onderdaan, In blyschap mag verquikke, Met hem in Vrede staan.

7.

Gezegent moet hy wesen, Van God den Opperheer, Die ons met hem in desen Wilt schenken t'syner Eer, Veel vreugde in 't beleven Een voester Heer te syn, Dat Gods Kerk als herleven In Eendragt sonder pyn.

8.

Wilt ook O Godt ! vermeeren Syn loffelyke Zaat,

En geven t'uwer Eeren Een Plant in desen Staat Om Land en kerk te bouwen, Tot Eer en Heerlykheyd, Standvastig en vertrouwen Ook nimmer van ons scheyd.

V. Lom.

(32)

Tweede Stukje Van Het Princelyke Oranje Hof,

Op de Geboorte van de Jonge Graaf van Buren;

Stem: O Kersnagt, of Daer was een Meisje jong van jaaren.

ô Feesnagt schoonder dan de dagen, die uytblinkt in U Majesteyt,

thans van heel Neêrland aangebeeden, wyl 's Hemelsch schat van wonderheeden daar in klaar opgeslooten leyt.

(33)

2.

Schoon 't zichtbaar Diamant der starren, Noch Godenspraak ons kwam te ontwarren,

De komst van dit gezegend Licht:

Nochtans al wie 't gebeurt der dingen Beschoud, in dees veranderingen

Iet Hemelsch doorstraalt in 't gezicht.

3.

Men slâ dan 's Lands gedenkboek open, Zints negen Manenkrings verlopen;

Hier Staat de twyfeling strax pal:

Wyl d'uur toen Friso wierd verkoren, Ook 't uur was dat God had beschoren

Een Erfvorst Neêrland te geval.

4.

ô Dubble Wensch, ô dubble Zegen, Zoo juist te stâ van God verkregen

In 't midden van 's Lands barens noodt:

Ô Dubble vrucht, der smeekgebeden, Die d'Opperste kon overreden

Toen elk zich vond van hulp ontbloot.

5.

Laat vry Bourbon zyn kracht inspannen, Met Neêrland feller aan te rannen,

Dan deeze Vorst tot heden deedt;

Dat vry zyn Zon praal met dien Luister;

Blyft God met ons, haar glans werd duister Door 't schittren van deez Heilplaneet.

6.

Deez' Star zoo Goddelyk verreezen, Door toedoen van het Opperwezen, Dit onwaardeerlyk dierbaar pand, Ons zoo gewenscht van God gegeven, Doed onverzet de hoop herleven

Der redding van het Vaderland.

(34)

7.

Bloey Nassaus telg, groey op in deuchden, Tot beider Vorst'lyk Oudren vreuchden,

En die van Neêrlands vry gebiet, Op dat de Staat gansch buiten kommer, Gedekt door zulk een dubbel Lommer,

Daar door weer d'oude bloey geniet.

8.

Men zie den gouden tyt herschapen, Dat Batoos kroost fier op zyn Wapen,

Fier op de onzachelyke held, 's Lands Erfprins Willem van Oranje, Hier door vereeuwigd met Brittanje,

Den Franssen Vorst weer palen stelt.

Een Ander

Stem: Prins Carel is over den Ryn.

Juig Haegse Burger schaer, wilt nu geen vreugde spaeren,

(35)

word geret,

een Prins is ons gebooren een Prins is ons gebooren Bourbon staedt als verset, Bourbon staedt als verset.

2.

De Hemel hoort ons beê, Des laat ons Vrolyk roepen, By hoopen, en by troepen, Hoesé! Hoesé! Hoesé!

Vivat de Graaf van Buren, Hoesé! met alle maght,

Dees Vreugde die moet duren, bis.

Tot in den Hollen naght. bis.

3.

Vivat ons Vorste en Prins.

Vivat zyn Gemalinne En ted're zielsvriendinne.

Vivat, Hoesé! alzints.

Vivat de Graaf van Buren, Vivat d'Oranje Zon.

Doet deese Vreugde duren, bis.

Met donderent kanon. bis.

4.

Vivat d'Oranje Zon

Die schier al was aan 't dalen, Doch nu met schoone stralen Ten spyt scheint van Bourbon.

Wilt vreugde vuren branden, Roert Poken, Klok en Trom, Wilt klappen in de handen, bis.

En dansenom en om. bis.

(36)

5.

Nu bloeidt d'Oranje Stam Met herelyke vruchten, Die 't Lelyhof doen duchten En mak slaan als een lam.

Wy hebben ons verlangen, Hoesé! De Fransen haan Laat nu zyn Wieken hangen, bis.

6.

Nu snoert d'Oranje bandt, De zeven vrye Staaten, Die als verlaten zaten, Weer vast aan een het Landt.

Doet overal verkonden Zyn vreugd en Vrolykheit

Door hondert duysent monden, bis.

En toont sich seer verbleit. bis.

Daar wy ten rye gaan. bis.

7.

De Hemel schenkt den Prins, En hooge Kroon Vorstinne, Syn dierbre Gemalinne, Veel zegeningh allezints.

Laat ons dees Vreugde duren, Met Poken, Klok en Trom, Hoesé! de Graaf van Buren, bis.

Lang blinkt d'Oranje Zon. bis.

8.

Kom nu een fris bokaal Tot aan den rand geschonken, En schuiment uytgedronken, Kom nu weer altemaal Myn Vrienden en Geburen, Roept met my wel te vree

Lang leef de Graaf van Buren, bis.

Hoesé! Hoesé! Hoesé! bis.

(37)

Een Ander

Stem: Om niet alleen te slapen of, aldus.

Wilhelmus van Oranje, brengt ons thans vrugten voort uyt Anna van Brittanje, dat Neêrlands Volk bekoort;

waar op men veilig roept alsins, leef lang, leef lang Princes en Prins, onder 't zoet, onder 't Zoet,

onder 't Zoet, soet soet'-lyk bloeje dat thans uw stamboom doet.

(38)

2.

Wat zyn wy alle gader,

Dat Stamhuys duur verplicht, Heeft Willem de eerste Vader

Niet hier de grondt geligt?

Waar op de Godtsdienst wélig bloeit, De Vryheit is ten top gegroeit,

Door zyn goed, door zyn goed, Door zyn goed, goed, goed bestuuren;

Dat men nog danken moet.

3.

Wat trilde Spanjens Magten, Als Maurits trok te Velt, Met Eerbied wy hem agten,

Voor d'allergrootsten Held.

Vraagt Nieuwpoort, dat getuigt gewis, Hoe ons behoud gestempelt is,

In die Slag, in die Slag, In die Slag, Slag, Slag der Slagen,

Daar Neêrlands heil aan lag.

4.

Roemwaarde Fredriks daaden, Staan in zoo meenigen Satd, Te pronk met Lauwerblaaden,

Die hy gewonnen had.

Op 't laatste haakte hy na rust, En had zoo graag de Vrede gekust:

Maar de dood, maar de dood,

Maar de dood! dood! dood! die wreeden!

Die rukte hem, uit haar schoot.

5.

Toen zag men Willem pronken, Met vrede aan de hand.

Door 's Vaders vuist, geschonken Aan 't Vrye Nederlandt:

(39)

Maar ach! De Dood, tot aller smart, Trof deze Jongen Vorst in 't hart,

Dat te ras, dat te ras,

Dat te ras, ras, ras voor ons toen, Een bitteren doodsteek was.

6.

Had Godt niet, uit zyn asschen, Een Féniks voortgebragt, Die hy deed weelig wasschen,

Tot roem van zyn Geslagt:

Wat heeft die Vorst gezorgt, geraan, Toen 't Schip van Staat, wou ondergaan,

In een Zee, in een Zee, In een Zee, Zee, Zee van rampen,

En algemeene wee.

7.

Laat Groot-Brittanje spreeken, Met Nederland gelyk, Waar is ooit Vorst gebleeken?

In Landt, of Koningryk;

Die Koning Willem evenaart,

Daar Godsvrugt, Deugt en Heldenaart, Zoo in blonk, zoo in blonk,

Zoo in blonk, blonk, blonk ten goeden, Der algemeenen pronk.

8.

Zou ik op duizent bladen, De Vaders van ons Prins Afschilderen, en hun daden

U melden? Neen, geensins:

De Onsterflykheit, moest myn 't Penseel, De Eeuwigheit het Taaffereel,

En hun bloed, en hun bloed, En hun bloed, bloed, bloed de verwen,

Verschaffen, eer 't was goed.

(40)

9.

Wel leeft men dan niet rustig?

In 't lommer, van de blaân Dier Stamboom, die zoo lustig

Voor Neêrland bloeit? Wel aan!

Laat ons dan vieren, dezen dag, Waar op men weder roemen mag,

Dat ons heil, dat ons heil,

Dat ons heil, heil, heil, ( o Blydtschap!) Gewasschen is, boven 't peil.

10.

Het Godlyk Alvermoogen, Schenkt, door een Liefde-vlam, Een Erfprins uit den hoogen,

Aan den Oranje Stam:

Hier paste voor ons lage Zangk, Tot dankbaarheid, een Hemelklank,

En een stem, en een stem,

En een stem, stem, stem der Engelen Als eer, te Bethlehem.

11.

Leef, Willem Hendrik Karel!

Leef Frizo! In dees Zoon, Leef Anna! eêlste Parel,

Van Groot-Brittanjens Kroon!1 Leef lang, tot gy meer Zoonen teelt, Daar Karolina's geest in speelt,

Wiens verstand, wiens verstand, Wiens verstand, stand, stand, na jaaren

Geen weêrga heeft, in 't Land.

12.

O Heilzon! Laat uw straalen Op dit Oranje Zaat, Met vollen zegen daalen,

Terwyl dees Vryen Staat,

(41)

De vrugten daar van plukken mag, Als in voorgaande tyd, en ach!

Laaten wy, laaten wy, Laaten wy, wy, wy gerust zyn

Op Frizo's Heerschappy.

13.

Zoo blyven Neêrlands Pylen Gebonden, aan malkaâr, En, 't Schip van Staat zal zeilen,

Trotseerende, al 't gevaar,

Van klip, van bank, van zee en wind;

Tot dat 't een vaste Haaven vind, In 't genot, in 't genot, In 't genot, not, not der Vreeden,

Ach! gunt ons dit, ô Godt!

Een Ander

Dewyl aan 't Volk van Nederland, een jonge Prins door Godes hand uyt Edel Nassauws bloed gewis, heeden

(42)

gebooren is,

Verheugt het sig met allen Regt en wilt steeds met een hert opregt, Looven Looven die goeden Godt voor dit seer heylsaem lodt.

2.

Dies danken wy, met bly geschal, Uw Opperheer, van het heel al Voor dit groot hyl, dat uw goedhyd, Ons nu heeft toe beryt;

En bidden, dat Neerlant daar door, Wel haast sal moogen als te voor, Bloejen in rust en vyligheyt, Tot spyt der bitse nyt.

3.

Voorts wenschen wy met hard en sin, Aan u O Prins! En uw Vorstin, Dat dees gebooren Mannen Spruyt, Naar Gods wil en besluyt,

(43)

Zal moogen wassen op met vreugt, En bloejen steeds in alle deugt Tot roem en troost van syn geslagt, Dat hem heeft voort gebragt.

4.

Godt gun nu eyndelyk dat uw lien, Wel haast meer Zoonen mogten sien, Waar door het Nassouws braef geslagt, Bestendig blyft in kragt;

Dus sal Neerlandt, nooit syn berooft, Van een Manhaftig Opperhooft, Die het met God in angst seer groot, Zal redden uyt den noot.

Wieg-Zang

Stem: Verbastert Zaat of, O Kersnagt!

O Telg, uyt Vorstelyke Loten, en Konings bloede voortgesprooten, Oranjes blydschap, Neêrlands lust, wat doet U bange sugjes

(44)

slaken, daar wy U wieg zoo trouw bewaken;slaap jon- ge Prins, ey slaap gerustslaap jonge,

Prins, ey slaap gerust.

2.

Zou in uw kommerlooze dagen, U 't zoete leven reeds mishagen?

Valt u de lucht van 't aerdsch Gewest, Besmet door damp van smert en kwalen, Te zwaer, te bang om in te halen,

ô Hoop van ons Gemeenebest?

3.

Vreest gy voor ramp en ongelukken, Die Weereldgrooten dikwyls drukken;

Den last der zorg' voor Land en Steên, Dien gy eerlang zult moeten dragen?

Zulks moet geen prinsen hart vertsagen.

Slaep, jonge Graef! staek uw geween.

4.

Geen vrees voor arbeid moet u storen, Denk uit wat Stam gy zyt geboren!

Uit Willemen, zoo ryk van moed, Uit Henrikken en Kazimiren En dappre Frisoos, wier Laurieren

Niets ademen dan zweet en bloed.

(45)

5.

Slaep, slaep. Wat zoudt gy angstig wezen?

Laet vreezen, die uw jeugd reeds vreezen, Eedbrekers, die naer Christus naem (ô Welk een gruwel!) zich doen noemen, En door hun daên zyn wet verdoemen.

Oranj' is vry van zulk een' blaam.

6.

Slaep, slaep. De zorg van uwe Moeder, 't Beleid van uw' en onzen Hoeder,

Ja 't Oog dat van geen sluimren weet, 't Alwys en eeuwig Alvermogen, Bewaken u met duizend oogen.

Slaep des gerust en vrees geen leed.

7.

Zoo veele zuchten en gebeden, Als 't vrye Neêrland van beneden,

Om U ten hogen Hemel zond, Eer U Gods almagt had volschapen, Zyn noch de Wachters die niet slapen,

Maer vòòr u zorgen t'allen stond.

8.

Wat lofgezang liet gy ons hooren Wist gy wat heil u is beschoren;

Wat vader u de Hemel schonk, Een' Prins die, om zyn deugd en gaven En wysheit, in het oog der Braven

Voorlang als Neerlands Heilzon blonk.

9

Vermogt uw zwak begrip t' ontleden, Uit welk een bronn' van zuivre zeden, Daer 's Moeders borst met volle teugen U laeft, hoe zoud gy u verheugen.

Slaep des gerust, en ween toch niet.

(46)

10.

God zegen die dierbare Ader, En spaer' met u uw' grooten Vader,

Tot onzen troost, nog jaren lang.

Zyn gunst will' Nederland verhoogen, Maer stil! de prins luikt reeds zyn oogen,

Hy slaept. Wy staken onzen zang.

Op De Geboorte

Stem, Prins Karel is over de Rhyn of, aldus.

Wat grooter vreugd seg ik, dat God weer heeft gegeven,

(47)

2.

Den jonge Vorst is 't waardt, Zoo als zyn Vader trouwe, Ik hoop God zal hem houwe,

In 't leeven op der Aardt, Op dat men dog Oranje,

Mag houwe voor ons al, Zy wille in Campanje, Tegen Vrankryk en Spanje,

Stryden in het geval.

3.

Dat Godt ons op der Aardt, Gegeeven heeft cikuure, 't Was even voor vier uure,

Vroeg op den agsten Maart, Dat stelt men hier te vooren,

Want ik ben het van zins, Wanneer hy is gebooren, Dat vreugd was om te hooren,

Oprecht een Hollands Prins.

4.

Denkt dat dit is geweest, In Gods Voorzienigheden, Kom laat ons met Gebeeden,

Hem looven allermeest, Dat Godt hem wil besproeje,

Met wys en goede raat, En dat hy mag op groeje, En Godt de Stam laat bloeje,

Zoo lang de wereldt Staat.

5.

Dient men niet op zyn knien, Te danken en te looven, Dat Godt den Heer van boven,

Zyn gunst aan ons komt bien,

(48)

Dat hy het Huis Nassauwe, Vermeerdert nu alree, Laaten wy op Godt bouwe, Altyt op hem betrouwe,

Als Job en David dêe.

6.

Wat soeter blyde maar, Dat veele zyn verwondert, Een duizend zeven hondert,

En agtenveertig Jaar, Kom laat ons helder zinge,

Met stemme meer en meer, Dog uyt een goed vertrouwe, Den Lofzang der Jonkvrouwe,

Myn ziel maakt groot den Heer.

7.

Godt heeft ons wel bezogt, Met rampen heel elendig, Dog men ziet nu bestendig,

Dat hy nog heeft gedogt, En komt ons zoo verblyden,

Het herte van den mensch, Daarom moet ik uytbreiden!

Dat Godt aan onze zyden, Gegeeven heeft ons wensch;

8.

Men kan vast maaken staat, En ook met David merken, Dat Godt zyn wonder werken,

Met wysheid heeft gemaakt Badt men niet van te vooren,

Met wensche allerzins, Dat Godt ons zouw verhooren, Nu heeft men al gebooren,

Een Jonge Erf Prins.

9.

Nu hoop ik dat Godt zal, Verders nog zyn Goedheeden, Maar wy moeten Gebeeden,

(49)

En zingen met geschal, De lieffelyke Psalmen,

Dat wonder cierig gaat, Dus om niet veel te talmen, Ik zeg dat zy uitgalmen,

Met een zeer zoet gelaat.

10.

Nu Vrienden ons geloof, Dog Godt den Heer van allen, Men dogt het was vervallen,

Ja dat het haast was doof, Dog het is blyve Stamme,

In nog omtrent geen Jaar, Dat het is tot een Vlamme, Met twee Oranje Stamme,

Die ons verligten klaar.

11.

Nu is myn Rym haast uit, Nu moet ik uw ô Menschen, U alle zegen Wenschen,

Met onzen Jongen Spruit, Dus wensch ik uw te gaader Veel zegen en voorspoet, Van onzen Godt en Vader, Dat is ons leevens ader,

Daar men 't van hebben moet.

12.

Wel aan nu tot besluit Ik wil hier mêe afbreeke Als dit moet ik nog spreeke

Nu dat myn Liet is uit;

Komt gy beeter te hoore Dan is dit maar een nest, Ik doe dus myn devoore Of het U niet bekoorde

Ik heb gedaan myn best.

(50)

Een Ander

Stem: Sa trompe en Trompette, of Aldus.

Juig Vrolyk Batavieren, juigt Vrugtbaer Schraavenhaag, wilt Huys en Tempel Cieren, dankt God weest nu niet traag, Vorst Frisoo is een Zoon, een Prins een Graef seer schoon, Nu gebooren soo wy hoore, Vlegt een Kroon.

2.

Den Jonge Prins ter Eeren, Dien lief Oranje Spruyt, Hy is dog van den Heeren, Roep dat vry overluyt, Dat ziet men Zonne klaar, God doe Neerland, dat 's waar,

(51)

Twee geschenken? Wie kon 't denken, Binnen 't Jaar.

3.

Geluk met uwen Soonen, Prins Willem van Nassouw Den Hemel wil uw toonen, Dat hy uw Huys op bouw, Tot Heyl van Kerk en Staat, Geeft God een Manlyk Saat, Aen Oranje en Brittanje Tot 's Lands Baat.

4.

Hoog Edele Princesse, Geluk met uwen Zoon, God geeft 'er uw nog sesse, Oranje Telge schoon, Tot luyster van uw trouw, Doorlugtig Prinse Vrouw, Godes Sege als een Rege, Uw Bedouw.

5.

Weest welkom in de Werelt:

O Jong Oranje Vorst!

God uw met deugt beperelt, Zyn Geest woon in uw borst, Leeft lang ons Prinse, want Het gantse Neederland Hoopt gestaadig dat weldadig Uwe hand.

6.

Hier na ons zal Regeren, En stryden als een Held, En van ons zal afkeeren, Alle Vyands geweld

(52)

En door uw wysen Raadt, Ons oude Burger staat,

Weer doen Bloejen ende groejen, Metter daat.

7.

O God! Wilt altoos geeven, Oranje Nassauw stam, Veel Soonen en Na-Neeven, Want Neerlands vryheyt quam, Eerst door Oranjes Bloed Die Helde trouw vol moed, Onsa Bevryden t 'allen tyden, Van 't Spaans gebroed.

8.

Die nu wel knersse tanden, Als mee den Lely Held, Die met Bloedorste handen, Ons Vryheyt met geweld, Trouwloos heeft aengerand, Maar nooit nog over mand, Neerland boude en vertroude, Op Gods hand.

9.

O Heer der Heyrschaaren, Red ons ook t' deser tyd, Wild Land en Kerk spaaren, Stryd gy voor ons den stryd, En doet ons Vyands magt, Te niet door uwe kragt Datse wyken en beswyken, Gantsch veragt.

10.

Dan was 'er hoop dat Vreede, De Vreugde kroonen sou

(53)

O God ! werkt dog meede, Met onze Prins Nassou, En geeft eens Neerland stof, Uw en Oranjes lof,

Op te singen datse dringen, In 't Staaten Hof.

Zeer Fraay en Opwekkend Krygs-Liedt Voor alle Hooge en Laage Officieren, Ruyters en Soldaaten

Stem: Wilhelmus van Nassouwe, of Aldus.

Een Krygsman die in 't Vreesen, van God zoekt regt te gaen, kan regt heldhaftigh wesen, en schrikloos blyven staan, hy gaat in Gods geleyden,

(54)

Manmoedig derwaarts heen, daar hem Gods Raad bescheyde, hy gaet dog niet alleen.

2.

Hy word door 's Heeren oogen, Bewaakt in moord en brand, Zyn moed zal veel vermoogen,

Want hy leunt op de hand, Van d 'Heer der Heirschaaren

En daar door staat hy pal, In 't midden der gevaaren,

Gelyk een koopre wal.

3.

Door in God te gelooven,

't Welk hem een schild verstrekt, Heft hy zyn hooft naar boven,

Met d 'Helm der hoop gedekt, Niets kan zyn ziel bewaaren,

Terwyl hy is gesteld, In 't vuur en in gevaaren,

Hy weerdt zig als een held.

4.

Stantvastig in Godsweegen, Vegt hy op eer en eedt, En word hy schoon verleegen,

Als hy geen uitkomst weet,

(55)

Dan kan hy 't hert nog sterken, Met God zyn levens kragt, Die wonderen Plagt te werken,

Ook door geringen magt.

5.

't Gebedt van zoveel vroomen, Voor hem steets uitgestort, Maakt, dat hy zonder schroomen,

Met dapperheid om gord, Durft door een bende dringen

En in des Heeren magt, Een muure overspringen,

In swakheid krygt hy kragt.

6.

Behaald hy eer of voordeel, Op 't Vyandlyk geweld, Zulks schryft het zedig oordeel,

Van myn godvrugtig held, Zig zelfs niet toe tot eere,

Al 't eigen weerdt hy af, En zegt het was de Heere,

Die d'overwinning gaf.

7.

Onnooslen t'onderdrukken, Verfoeyt zyn vroom gemoed, Hy tragt haar eer t'ontrukken,

't geweld, dat op haar woed, Zyn regt verheve ziele,

Toont zelfs meedogendheid, Zo iemant nederkniele,

Voor zyn heldhaftigheid.

8.

Hy zal zig niet verslaaven, Aan roof of overdaad, Dit schat myn waarlyk braven,

Een aller schandelykst quaat,

(56)

Meer dan een Herxcles magtig, Verwint hy eigen geest, Zyn driften stuyt hy kragtig:

Om dat hy zonden vreest.

9.

Ontfangt zyn lighaam wonden, Hy denkt, die heeft Gods hand, In Liefd hem toegezonden,

En dat voor 't Vaderland, 'tZyn teekenen van eere,

En van zyn helden moedt, Waar uyt een laffe leere,

Wat waare Godvrugt doet.

10.

Hy gaf al lang voor deezen, In 's heilands hand zyn geest, Dus zalt om 't eeven weezen,

Hoe hy nu word ontvleescht, Door vuur of swaart of water,

Hy sterft altyt in Godt, Gelukkige aard verlaater, Hoe Zalig is uw Lot.

11.

Ons Protestantsche weezen, Kreeg zyn gewenschten dag, Als men, die dus God vreezen,

Veel in ons leger zag,

Vòndt daar Gods woord zyn agting God, die een Krygsman is, Schonk zyn 's Volks verwagting,

De Zegepraal gewis.

12.

Ach ! dat wy zulke helden, Die 't quaat van herten vlien, In menigte daar telden,

Hoe klaar zou men dan zien,

(57)

Dat God in 't leger woonde, En werwaarts 't ook mogt gaan, Het met Lauwrieren kroonde,

Geen Vyand kon bestaan.

13.

Men zag hersteld de hoope, Waer toe men 't swaard opnam, De Vrede van Europe,

Een eind van d 'Oorlogs vlam, God zou op onze bede

Verleenen in gena, Een zeer gewenschte vrede,

De Heere maak dit ja.

Op d'Installatie, van de Ridderlyke Ordre, van zyn Hoogheit de Prins van Oranje, den 25. Jully 1733.

Stem: Rosalyn.

Wat zegt men in den Haag van de Prins, Wat heb ik hoore melden,

Men Juigt nog even staag van de Prins, En niemant hoort men schelden op de Prins, Vivat dan Oranje, Vivat dan de Prins, Vivat dan de Prins van Oranje.

2

Wat heeft men op het huys van de Prins In 't Haagse Bos bedreven,

Wat was daar een gedruis om de Prins, Wat riep men daar lang leven onze Prins!

Vivat dan Oranje, &c.

(58)

3.

Men heeft daar in de Zaal voor de Prins, Een Troon van Eer verheven,

En daar wiert 't Ridder staal aan de Prins, Uit 's Koning naam gegeven aan de Prins, Vivat dan Oranje, &c.

4.

Prins Maurits scheen voldaan toen de Prins, Zyn oogen op hem wenden,

En toen het schilt moest staan voor de Prins, 'tScheen of hy 't Wapen kenden van de Prins Vivat dan Oranje, &c.

5.

Hy Swoer dat hy dat Swaart als een Prins, Seer Ridderlyk zou dragen,

En dat hy onvervaart als een Prins,

Zyn Lyf voor 't Lant zou wagen als een Prins Vivat dan Oranje, &c.

6.

Toen alles was gedaan quam de Prins, Met den Heraut van Wapen,

Voor op den Derpel staan als een Prins, Omringt van de Schiltknapen van de Prins, Vivat dan Oranje, &c.

7.

Een yder was verheugt toen de Prins, Als Ridder zig quam toonen,

En riep daar met geneugt tot de Prins, Eer dat gy vegt maakt Zoone als een Prins, Vivat dan Oranje, &c.

8.

Die dit Lied heeft gedigt voor de Prins, Die zal zyn naam wel zwyge,

Hoewel het niemant raakt als de Prins, Mogt hy de BOF wel krygen om de Prins, Vivat dan Oranje, &c.

Einde

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het gescheiden in- zamelen van afval gaat welis- waar niet zo professioneel als in Velsen (met zijladers), doch het is wel weer een stap voor- waarts naar een duurzaam

het begint nu al vry wat te verkeeren; en ik geloof dat sy schandig in haer voornemen bedrogen zijn; want de Witten zijn nu al van kant; De verraderijen beginnen te minderen, en

Pitton, Derde stukje van het Princelyke Oranje hof, cierlyk beplant met Oranje gezangen... Vreugde-gesangen op de geslotene vreede

NAdemaal ik gezien hebbe de greetigheyd van de Liefhebbers mijne G AARE - KEUKEN , van (de Gekroonde A.) en dat die Kost haar wondelijk wel gesmaakt heeft, zo zette ik uw nu het

Laat hun vry roemen, Dat zy na vryheid staan, Den Prins verdoemen, Dat Hy te grond mag gaan, Dien Achitofels raad, Komt Hem nu niets te baat, De Prins zal Triomfeeren, Spyt al

Neen door Wilhelmus, (bis.) Kwam haar

Ook cultureel heeft Bart Dirks ontzettend genoten in België: „Ik leerde vele goede Vlaamse schrij- vers kennen, leerde Vlaamse zan- gers waarderen, bezocht tal van musea.” Lachend

De kinderen kunnen een aantal woorden in alfabetische volgorde