Vraag nr. 103 van 18 februari 2000
van de heer JOHAN MALCORPS
Union Minière Hoboken – Milieu en gezondheid Zie :
Vlaams minister van Leefmilieu en Landbouw vraag nr. 119
van 18 februari 2000
van de heer Johan Malcorps Blz. 1140
Antwoord
In zijn inleiding tot de specifieke vragen vermeldt de Vlaamse volksvertegenwoordiger de opvolging van het loodgehalte in het bloed van de kinderen uit Moretusburg, alsook de eventuele nood aan een informatiecampagne.
Het onderzoek van het loodgehalte in het bloed is opgestart in 1978 en loopt nog steeds. De medische werkgroep "lood Hoboken" spreekt zich steeds in het voor- en najaar uit over de interpretatie van de uitgevoerde loodonderzoeken. Het bloedonder-zoek van het najaar 1999 is het laatste dat uitge-voerd is. De commentaren van de medische werk-groep zijn de volgende. Er is een duidelijke afname van het loodgehalte in het bloed van de onderzoch-te kinderen. Wel is er een probleem omtrent de re-presentativiteit van de waarden, in de mate dat de deelname aan het onderzoek is afgenomen van 73 % naar 39 %. Het loodgehalte van kinderen die in de wijk wonen, is nog steeds het drievoudige van kin-deren die buiten de wijk wonen. Schoollopen in Moretusburg blijft dus een belangrijke blootstel-ling aan lood met zich meebrengen. Het loodgehal-te van de peuloodgehal-ters is thans gemiddeld 7,3 micro-g r a m , voor de kleuters 13,1 en voor de scholieren 13,9 – steeds per 100 ml bloed. Het streefdoel is onder 10 microgram/dl te komen.
Kinderen die buiten de wijk wonen in een stedelij-ke omgeving hebben gemiddeld een loodgehalte van 4,75 microgram/dl in hun bloed, wat dus een weergave is van de thans geldende achtergrondbe-lasting in een urbaan gebied. Bij de kinderen uit de kwestieuze wijk zijn er nog steeds een vijftal die in de verhoogde risicoklassen zitten.
Om de bewoners te informeren, werd begin 1999 een folder gemaakt in verband met de problema-t i e k . De folder geefproblema-t de lezer aanwijzingen voor heproblema-t terugdringen van de persoonlijke loodinname en werd in Moretusburg aan alle gezinnen met
kinde-ren persoonlijk bezorgd. Zo werden in totaal 258 folders verspreid.
Over zijn specifieke eerste vraag kan ik de V l a a m-se volksvertegenwoordiger het volgende meedelen. a) De resultaten van het grootschalig milieu- en gezondheidsonderzoek dienen te worden opge-leverd tegen 31 oktober 2000.
b) Dit onderzoek heeft de haalbaarheid als doel-s t e l l i n g, en niet het aantonen van verdoel-schillen en werd ook als dusdanig bij de start opgezet. H e t is derhalve niet onmogelijk maar toch veeleer onwaarschijnlijk dat er na dit eerste verkennend onderzoek resultaten zullen zijn die werkelijk uitsluitsel geven m.b. t . lokale stoornissen op ge-bied van immuniteit, vruchtbaarheid of kanker. Niettegenstaande mijn uitgesproken wens om de invoelbare vragen van ongeruste burgers rond een bepaalde industriële vestiging waar nodig via sitegebonden onderzoek te kunnen b e a n t w o o r d e n , is dit om methodologische rede-n e rede-n , met rede-name wegerede-ns de irede-n orede-nderzoekstermerede-n kleine aantallen betrokken personen en de "post hoc" setting, een uitermate moeilijk en vaak onmogelijk gegeven. Het aan de gang zijn-de onzijn-derzoek verkent nu mogelijkhezijn-den, p r o c e-dures en scenario's om in dit complexe terrein van het epidemiologisch onderzoek in geogra-fisch kleine gebieden, de "small area epidemio-l o g y " , in de toekomst toch een aantaepidemio-l weten-schappelijk correcte stappen te doen en doel-treffend werk te kunnen leveren.
Het is veeleer mijn mening dat we via periodie-ke monitoring enerzijds en toegepast onderzoek naar de relatie tussen bepaalde grotere gebie-den en de gezondheid van de mensen ander-z i j d s, ander-zicht kunnen krijgen op de verschillen in-zake milieugerelateerde gezondheid in verschil-lende omgevingen. Dit moet leiden tot beleids-beslissingen die, zeker wanneer er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de gezondheid in het gedrang is, de vervuiling verder terugdringt. H e t is mijn bedoeling hiervoor in 2001 in middelen te voorzien.