• No results found

Commercialia Handelsarbitrage

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Commercialia Handelsarbitrage"

Copied!
4
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Rb. Gelderland 22 november 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:6008 Aanspraken van individuele obligatie- houders op rente bij beheersstichting met exclusieve bevoegdheden. De obligatiehouders verwijten de stich- ting dat zij heeft ingestemd met doorhaling van het tweede hypotheek- recht op een pand zonder dat eerst betaling van de hoofdsommen en de volledige achterstallige couponrente heeft plaatsgevonden dan wel was veiliggesteld. De rechtbank is van oordeel dat de stichting een eigen verantwoordelijkheid en een grote mate van vrijheid heeft voor het be- hartigen van de belangen van de obligatiehouders en niet verplicht is het belang van een individuele obliga- tiehouder in acht te nemen.

Commissie van Beroep Kifid 13 november 2017, 2017-005B Portefeuille met perpetuals in het vastrentende deel. De perpetuals hebben gemiddeld een hogere rente- gevoeligheid en een hoger risico, maar kunnen behulpzaam zijn bij het beha- len van een beter rendement in de ca- tegorie vastrentende waarden. Gelet op de toelichting van de vermogens- beheerder en het feit dat de erflater een relatief lange beleggingshorizon had, was het niet onzorgvuldig deze perpetuals op te nemen in het vastren- tende deel van de portefeuille.

Geschillencommissie Inzake Geschillenbeslechting Rente- derivaten Kifid 24 oktober 2017, 2017-703

Renteswap. De klacht dat de bank een rentecap had moeten adviseren (in plaats van het overnemen van de renteswap) is ongegrond. De klant wilde immers het renterisico op de lening afdekken en was wegens de matige rentabiliteit niet in staat hevige rentestijgingen op te vangen. In die zin was een renteswap passend en bood die de bescherming die werd gezocht. Verder was de klant destijds onvoldoende vermogend om de kos- ten van afkoop van de bestaande ren- teswap en de premie voor een rente- cap op te brengen. Dat maakt dat een rentecap niet haalbaar was en het niet aannemelijk is dat de klant een rente- cap zou hebben gekozen. Verder was er een mismatch tussen krediet en renteswap; dat heeft echter niet tot schade geleid. De vordering wordt afgewezen.

Geschillencommissie Kifid 1 november 2017, 2017-726

Execution only. De belegger stelt dat hij niet (op de juiste wijze) ervan op de hoogte is gesteld dat de Franse Financial Transaction Tax (FTT) van toepassing was op transacties in het fonds Unibail Rodamco. De Commis- sie stelt vast dat de bank op verschil- lende momenten informatie over het bestaan van de FTT heeft verstrekt.

De wijze waarop de bank dit heeft gedaan, acht de Commissie adequaat.

Geschillencommissie Kifid 22 november 2017, 2017-782 Vordering van een belegger tot ver- goeding van schade geleden bij trans- acties in Sprinters, onder meer op de grond dat ING, de uitgevende partij, haar zorgplicht heeft geschonden. De Commissie is onbevoegd ten aanzien van de klachtonderdelen die niet zien op de relatie tussen ING en de beleg- ger. Voor zover de vordering berust op beweerde gebreken in de informa- tieverschaffing wordt zij afgewezen.

De beschikbare productinformatie voldeed immers aan de destijds gelden- de publiekrechtelijke normen en de geschiktheid van de producten was bij uitgifte nog geen punt voor de uitgevende instelling, maar van de partij die de belegger er toegang toe gaf.

T.R.G. Leyh Kifid

D.M.A. Gerdes Kifid

HANDELSARBITRAGE Literatuur

F. de Ly, J.K. van Hezewijk &

A.E. Coelen, ‘In dubio pro executione. Wanneer is een aanhangige vernietigingsprocedure reden om de exequatur-verlening aan te houden ex artikel VI Verdrag van New York?’, TvA 2017/57, p. 85-92

In deze bijdrage wordt de toepassing van art. VI Verdrag van New York 1958 besproken. Dit artikel biedt de exequaturrechter de mogelijkheid om in bepaalde gevallen rekening te hou- den met een in het buitenland aanhan- gige vernietigingsprocedure. De exe- quaturrechter kan zijn beslissing aanhouden met het oog op deze paral- lelle vernietigingsprocedure. De auteurs signaleren dat in recente uit-

spraken Nederlandse rechters exequa- turbeslissingen ‘automatisch’ aanhou- den; in veel gevallen zonder dat zeker- heidsstelling wordt bevolen. De auteurs menen dat deze handelswijze niet in lijn is met ‘tekst en doel’ van het Verdrag van New York en ‘eerde- re hogere’ Nederlandse jurispruden- tie. Op basis van in de buitenlandse jurisprudentie ontwikkelde factoren worden enkele handvatten aangereikt die een Nederlandse exequaturrechter richting zouden kunnen geven bij de beoordeling van een aanhoudingsver- zoek.

W.J.L. de Clerck & E. Gras (red.), Groots perspectief. Opstellen aangeboden aan mr. drs. T.D. de Groot, Deventer: Wolters Kluwer 2017

In dit ‘liber amicorum’ zijn vijf essays opgenomen over grensoverschrijden- de geschillenbeslechting. Aan de orde komen het EU-bankbeslag, het Wetsvoorstel collectieve schadever- goeding en het concern in het (Euro- pese) vennootschapsrecht. Daarnaast bevat de bundel twee bijdragen over arbitrage: voorlopige voorzieningen naast arbitrage en arbitrage in de financiële sector.

C. Verburg, ‘De Bescherming en Bevordering van Buitenlandse Energie Investeringen in Europese Investeringsverdragen: Het Einde van de Nederlandse “Gouden Standaard”?’, NTE 2017, afl. 4, p. 138-147

Waar Nederland traditioneel zijn eigen (bilaterale) ‘investeringsbescher- mingsovereenkomsten’ (IBO’s) met andere staten sloot, lijkt de EU dit stokje over te nemen; momenteel sluit de EU investeringsverdragen met derde landen die in het verleden door de lidstaten werden gesloten. In on- derhavig artikel wordt dit beleid van de EU vergeleken met het Nederland- se beleid. In dit verband wordt op de volgende punten ingegaan: de defini- ties ‘investering’ en ‘investeerder’, de liberalisering van investeringsstro- men, investeringsbeschermingsbepa- lingen en geschillenbeslechtingsme- chanismen.

Rechtspraak

HR 8 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3104

Vervolg op Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eusta- Nederlands Tijdschrift voor Handelsrecht 2018-1 48

(2)

tius en Saba 15 november 2016, ECLI:NL:OGHACMB:2016:130 (NTHR 2017, afl. 2, p. 77). Çukurova probeert te voorkomen dat Sonera tot tenuitvoerlegging van een eerder gewezen arbitraal vonnis kan over- gaan. Eind maart 2013 verleende de voorzieningenrechter van de Recht- bank Amsterdam Sonera verlof om tot tenuitvoerlegging van voornoemd arbitraal vonnis over te gaan; in mei 2016 verleende het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao een door Sonera verzocht exequatur. Het Gemeen- schappelijk Hof van Justitie heeft de- ze beschikking vervolgens echter vernietigd, nu het scheidsgerecht (waarvan het vonnis exequatur is verzocht) ‘zijn bevoegdheid te buiten’

is gegaan. In de onderhavige proce- dure komt Sonera tegen dit oordeel op. Zij voert aan dat Çukurova niet tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen de beschikking van het Gerecht;

de beroepstermijn van één maand ex art. 989 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van Curaçao zou zijn verstreken. De Hoge Raad gaat hierin niet mee; voornoemd artikel is niet van toepassing op de onderhavige (arbitrale) procedure. Wel van toepas- sing is art. 429n lid 2 Rv ingevolge welke beroepstermijn (van zes we- ken) Çukurova tijdig hoger beroep heeft ingesteld. Ook de klacht van Sonera dat zij – op grond van art. 40 Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden – haar eerder verkregen verlof tot tenuitvoerlegging van de Rechtbank Amsterdam in Curaçao kan gebruiken, slaagt niet. De Hoge Raad oordeelt dat art. 40 Statuut niet ziet op een verlof tot tenuitvoerleg- ging van een buitenlandse arbitrale beslissing, welk verlof door een rechter in een land van het Konink- rijk is verleend op de voet van een erkennings- en tenuitvoerleggingsver- drag (in casu: het Verdrag van New York); een zodanig verlof strekt zich in beginsel slechts uit tot het desbetref- fende land binnen het Koninkrijk.

HR 24 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2992

Vervolg op Hof Amsterdam 27 sep- tember 2016 (NTHR 2017, afl. 1, p. 25-26). In het kader van een geschil over de koop van aandelen naar Rus- sisch recht tussen verzoeker tot cassa- tie (hierna: X) en NLMK (een rechtspersoon naar Russisch recht), maakt X in december 2009 een arbi- trageprocedure aanhangig in Rusland.

Bij arbitraal vonnis van 31 maart 2011

heeft een scheidsgerecht NLMK ver- oordeeld tot betaling aan X van om- streeks 8,9 miljard roebel. Vervolgens heeft NLMK bij het Arbitrazh Court in Moskou met succes vernietiging van het arbitraal vonnis gevorderd.

In Nederland verzoekt X vervolgens – tevergeefs – om erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis ex art. 1075 (oud) Rv jo. het Verdrag van New York; zowel de voorzieningenrechter van de Recht- bank Amsterdam als het Hof Amsterdam beslist negatief op het verzoek. In de onderhavige procedure beklaagt X zich over de toepassing door het hof van art. V lid 1 aanhef en sub e Verdrag van New York. In de ogen van X heeft het hof miskend dat het Verdrag ‘een (ruime) discretio- naire beoordelingsruimte toekent om te beoordelen of een buitenlands ver- nietigingsvonnis in de weg staat aan verlof tot tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis in Nederland’. De Hoge Raad gaat hierin niet mee. Op grond van (art. 33 lid 4 van) het Weens Verdragenverdrag dient aan art. V Verdrag van New York de be- tekenis te worden toegekend die, re- kening houdend met het voorwerp en doel van het Verdrag, de ‘uiteenlo- pende’ authentieke verdragsteksten (de Engelse en Franse tekst) ‘het best met elkaar verzoent’. Op basis van deze interpretatiewijze komt de Hoge Raad tot het oordeel dat de rechter

‘een zekere beoordelingsruimte’ toe- komt en dat de vernietiging van een buitenlands arbitraal vonnis niet belet dat de (exequatur)rechter ‘in een bij- zonder geval’ dit arbitraal vonnis toch erkent of van verlof tot tenuitvoerleg- ging voorziet. Nu ‘in het onderhavige geval’ geen sprake is van een dergelijk bijzonder geval, volgt verwerping van het cassatieberoep.

Hof Den Haag 10 oktober 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:2813 Afwijzing vordering tot vernietiging arbitraal vonnis inzake beëindiging sponsorcontract. EZTD (eiseres) houdt zich bezig met de handel in binaire opties. In augustus 2014 sluit het een sponsorcontract met voetbal- club Feyenoord (gedaagde). Wegens antisemitische uitingen van Feyen- oordfans tijdens een voetbalwedstrijd zegt EZTD het contract op. In over- eenstemming met het contract maakt Feyenoord vervolgens een arbitrage- procedure aanhangig bij het NAI. In april 2016 wordt een arbitraal vonnis gewezen waarin EZTD wordt veroor-

deeld tot (gedeeltelijke) betaling van sponsorgelden aan Feyenoord. In de onderhavige procedure vordert EZTD vernietiging van het arbitraal vonnis. Zij beroept zich (onder meer) op motiveringsgebreken ex art. 1065 lid 1 aanhef en sub d Rv. Het hof gaat hierin niet mee; onder verwijzing naar de relevante overwegingen van het arbitraal vonnis wijst het hof de gestel- de motiveringsgebreken een voor een af. Ook het beroep van EZTD op strijd van het vonnis met de openbare orde – haar zou door het (veroorde- lende) arbitrale vonnis ‘effectieve rechtsbescherming tegen discrimina- tie’ worden onthouden – slaagt niet.

Binnen de context van het sponsor- contract had EZTD onder bepaalde voorwaarden een mogelijkheid tot beëindiging van het contract; niet kan dan ook worden gezegd dat zij geen daadwerkelijk rechtsmiddel heeft ge- had om ‘de haar aangedane belediging te keren binnen de context van het sponsorcontract’. Volgt afwijzing van de vordering en veroordeling van EZTD in de kosten van de procedure.

Vgl. Hof Den Haag 28 november 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:3933 inzake een agentuurgeschil; partijen hebben een agentuurrelatie, die tussen 2004 en 2013 is vastgelegd in een

‘Sales Representation Agreement’

(hierna: SRA). In september 2014 stelt appellante geïntimeerde aansprakelijk op grond van een – in haar ogen – onrechtmatige beëindiging van de agentuurrelatie. Geïntimeerde be- roept zich op de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter nu de SRA een arbitraal beding bevat. Het hof oordeelt dat het arbitragebeding aan de ‘im- en expliciete geldigheidsver- eisten’ voldoet en dat het beding aan de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in de weg staat. In dit verband overweegt het hof onder meer dat een rechtskeuze (voor de Staat New York) de toepassing van dwingend- rechtelijke voorrangsregels uit de EU-Agentuurrichtlijn door arbiters (van de American Arbitration Associa- tion) niet verhindert.

Rb. Rotterdam 13 december 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:9917 Onbevoegdheid rechtbank, vervoer- geschil. Cefetra B.V. heeft een be- vrachtingsovereenkomst gesloten met Rudolph Oetker. De overeenkomst strekt tot het vervoer van een lading sojabonen van Argentinië naar het Verenigd Koninkrijk. Het vervoeren- de schip behoort toe aan MS ‘IDA’

49 Nederlands Tijdschrift voor Handelsrecht 2018-1

(3)

Oetker en is in tijdbevrachting geno- men door Rudolph Oetker. Cefetra Ltd. is houder van ter zake afgegeven kapiteinscognossementen aan order.

Tijdens de reis ondervindt het schip motorproblemen; eind juni 2015 is averij-grosse verklaard. Cefetra B.V.

en Cefetra Ltd. (eiseressen, hierna:

Cefetra) hebben vervolgens bewijsbe- slag gelegd op bescheiden die zich bevonden aan boord van het schip.

In de onderhavige procedure vordert Cefetra afgifte van deze bescheiden door MS ‘IDA’ Oetker en Rudolph Oetker (gedaagden, hierna: Oetker) ex art. 843a Rv. Cefetra wil inzage om te kunnen onderzoeken wat de oorzaak was van de motorproblemen.

Oetker beroept zich op de onbevoegd- heid van de rechtbank nu zij geen rechtsmacht zou hebben ter zake van de onderhavige vorderingen. De rechtbank gaat hierin mee. De onder- havige (rechts)vraag die ten grondslag ligt aan de art. 843a Rv-vordering kan worden beschouwd als een geschil dat valt onder het arbitragebeding.

De rechtbank ziet zich dan ook ge- noodzaakt het Verdrag van New York toe te passen en verklaart zich op grond van art. II lid 3 onbevoegd.

Ook het beroep van Cefetra op de bevoegdheid van de rechtbank ex art.

35 Brussel Ibis-Vo. (inzake voorlopi- ge maatregelen) slaagt niet nu de vorderingen van Cefetra niet onder de reikwijdte van voornoemd artikel vallen.

Rb. Noord-Nederland (vzr.) 28 november 2017,

ECLI:NL:RBNNE:2017:4536 Erkenning buitenlands arbitraal von- nis. HMH verzoekt verlof tot erken- ning en tenuitvoerlegging van een in Denemarken gewezen arbitraal von- nis. TVM (verweerster) stelt dat dit verzoek dient te worden afgewezen nu geen vertaling van het arbitraal vonnis is overgelegd; een eis die door (art. IV lid 1 van) het Verdrag van New York wordt gesteld. De voorzie- ningenrechter ziet geen bezwaar in het ontbreken van een vertaling; gelet op hetgeen TVM heeft gesteld, acht hij zich ‘voldoende geïnformeerd’ en verbindt geen consequenties aan het ontbreken ervan. Ook het beroep van TVM op de weigeringsgrond ‘in strijd met de openbare orde’ (er zou sprake zijn van misbruik van recht althans van gebrek aan belang) heeft geen succes. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het begrip ‘openbare or- de’ eng dient te worden uitgelegd; het

gaat om de ‘internationale openbare orde’. Mocht misbruik van recht of gebrek aan belang al onder dit begrip vallen, dan is in het onderhavige geval in ieder geval niet van misbruik van recht gebleken. De voorzieningenrech- ter onderbouwt dit oordeel aan de hand van hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in Ritzen/Hoekstra (22 april 1983,

ECLI:NL:PHR:1983:AG4575). Volgt erkenning van het arbitraal vonnis en veroordeling van TVM in de proces- kosten.

Rb. Rotterdam 8 november 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:8850 Afwijzing vordering tot vernietiging van GIW-vonnis. Tussen eiseres en VOF Ontwikkelingsmaatschappij Bergsingel is in december 2004 een koop-/aannemingsovereenkomst ge- sloten voor de koop en bouw van een appartement. Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van de Stichting Garantie-Instituut Woning- bouw (hierna: GIW) van toepassing verklaard. In deze voorwaarden is een arbitragebeding opgenomen. In fe- bruari 2007 is het appartement gele- verd en is aan eiseres een GIW Garan- tiecertificaat afgegeven. Eiseres is niet tevreden over de oplevering en is in december 2009 een procedure begon- nen bij het GIW. In februari 2011 is een arbitraal vonnis gewezen. Dit vonnis probeert eiseres in de onderha- vige procedure van tafel te krijgen.

Zij doet in dit kader onder meer een beroep op het ontbreken van een geldige arbitrageovereenkomst en stelt dat het arbitragebeding als ‘onre- delijk bezwarend’ dient te worden beschouwd. De rechtbank deelt deze kwalificatie niet op basis van de aan- gevoerde (en door eiseres onvoldoen- de gemotiveerd weersproken) feiten en/of omstandigheden. Daarnaast heeft eiseres haar recht verwerkt om op voornoemde grond vernietiging te vorderen nu zij zelf het verzoek tot arbitrage heeft ingediend en zich tij- dens de arbitrageprocedure ook niet op onbevoegdheid van de arbiter heeft beroepen. Ook de ingeroepen vernietigingsgrond wegens motive- ringsgebreken heeft geen succes.

Hoewel de rechtbank toegeeft dat bepaalde overwegingen ‘aan de sum- miere kant lijken’, verwijst de arbiter wel telkens naar de ‘wel uitvoerig in het vonnis weergegeven bevindingen van de deskundige’ en neemt deze over, zodat niet kan worden geoor- deeld dat het arbitraal vonnis zo ge-

brekkig is gemotiveerd dat het met een geheel ongemotiveerd vonnis op één lijn moet worden gesteld. Tot slot slaagt ook het beroep op de vernieti- gingsgrond van strijd met de open- bare orde niet. Eiseres heeft niet eer- der kenbaar gemaakt dat zij geen vertrouwen had in de dienstdoende arbiter en deskundige en heeft de mogelijkheid van wraking links laten liggen. Volgt afwijzing van de vorde- ring en veroordeling van eiseres in de proceskosten.

Rb. Rotterdam 27 september 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:9503 Onbevoegdheid rechtbank, bouwge- schil. In de onderhavige vrijwarings- procedure in een geschil over de aan- sprakelijkheid voor geleden schade als gevolg van verzakking van nog niet opgeleverde nieuwbouwwonin- gen, wordt een beroep gedaan op de onbevoegdheid van de rechtbank.

Eiseres in het incident stelt dat de (1987) RVIO-voorwaarden (met arbi- tragebeding) van toepassing zijn. Aan de hand van de regels van aanbod en aanvaarding die gelden voor overeen- komsten ‘in het algemeen’ bekijkt de rechtbank of partijen de RVIO- voorwaarden zijn overeengekomen.

Na een bespreking van ‘relevante omstandigheden van het geval’ komt de rechtbank tot het oordeel dat par- tijen hebben ingestemd met de toepas- selijkheid van de RVIO-voorwaar- den, en daarmee met het arbitragebe- ding. Vervolgens is het de vraag of eiseres in de hoofdzaak het arbitrage- beding mag vernietigen. Op grond van een ‘onvoldoende betwisting’

neemt de rechtbank ‘als vaststaand aan’ dat de RVIO-voorwaarden aan eiseres in de hoofdzaak (hierna: X) ter hand zijn gesteld. Hieruit volgt dat het beroep op vernietiging faalt nu X een ‘redelijke mogelijkheid’ is geboden om van de inhoud van de voorwaarden kennis te nemen. Een- zelfde conclusie wordt verbonden aan de stelling van X dat toepassing van het arbitragebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaan- vaardbaar zou zijn; de omstandigheid dat het aanhangig maken van een aparte arbitrageprocedure extra tijd- verlies zou opleveren en zou kunnen leiden tot tegenstrijdige uitspraken legt ‘onvoldoende gewicht in de schaal’. Volgt onbevoegdverklaring van de rechtbank en veroordeling van X in de kosten van de procedure. Vgl.

Raad van Arbitrage voor de Bouw 26 oktober 2017, Nr. 36.175: nu op- Nederlands Tijdschrift voor Handelsrecht 2018-1 50

(4)

drachtgevers bij het aanbieden van het werk de gelding van de UAV 2012 (met arbitragebeding) hebben voorge- schreven en daarmee hebben ‘te gel- den als’ de gebruikers van deze alge- mene voorwaarden, komt hen geen beroep op vernietiging daarvan toe.

Vgl. Rb. Rotterdam (vzr.) 7 novem- ber 2017,

ECLI:NL:RBROT:2017:8645 waarin

‘voor alle weren’ een beroep wordt gedaan op de onbevoegdheid van de voorzieningenrechter ex art. 1022c lid 1 Rv. De rechtbank gaat aan dit beroep voorbij: in het onderhavige kort geding – ‘waar geen plaats is voor nadere bewijsvoering’ – is

‘voorshands niet voldoende gebleken van een situatie dat er geen misver- stand of onduidelijkheid over bestaat’

dat eiser een arbitragebeding heeft aanvaard. Vgl. Rb. Amsterdam 27 september 2017,

ECLI:NL:RBAMS:2017:7265 waarin de rechtbank de zaak naar de ‘parkeer- rol’ verwijst nu een (TAMARA-) scheidsgerecht in eerste instantie ex art. 1052 Rv bevoegd is om over zijn bevoegdheid te oordelen. Dat de al- daar aanhangige arbitrageprocedures

‘enkel aanhangig zijn gemaakt ter be- scherming van uit hoofde van de alge- mene voorwaarden toepasselijke ver- valtermijnen en vervolgens de arbitra- geprocedures zijn aangehouden’, doet aan voornoemd oordeel niet af.

RvA Bouw 9 januari 2018, 36.094 Een verwijzing naar UAV 2012 (met arbitragebeding) in een technisch(e) specificatie/bestek voldoet aan het schriftelijkheidsvereiste van art. 1021 Rv. Stilzwijgende aanvaarding van de UAV kan in het onderhavige geval worden aangenomen nu de bepaling met toepasselijkheid van de UAV in het bestek op een dusdanige plaats stond opgenomen dat aanneemster

‘moet’ hebben kennisgenomen van deze bepaling ‘teneinde een passende offerte uit te brengen’.

Raad van Arbitrage voor de Bouw 8 december 2017, Nr. 35.914: bij de beantwoording van de vraag welke algemene voorwaarden van toepas- sing zijn, kan toepasselijkheid van al- gemene voorwaarden worden aange- nomen indien zij door een gebruiker is voorgesteld en door de wederpartij is aanvaard. Hieronder wordt begre- pen het geval dat de wederpartij het

‘gerechtvaardigd vertrouwen’ heeft gewekt ‘met de toepasselijkheid in te stemmen’. In het door opdrachtgevers aan aanneemster gestuurde bestek

worden de AVA 1992 (met arbitrage- beding) van toepassing verklaard. Nu aanneemster de in het bestek opgeno- men AVA niet ‘uitdrukkelijk’ van de hand heeft gewezen, wordt de toepas- selijkheid ervan aangenomen en is de RvA bevoegd.

RvA Bouw 6 december 2017, 34.827 Hoewel bij memorie van antwoord in het incident de vorderingen van enkele eisers zijn ingetrokken, blijven zij ‘met het oog op de proceskosten’

partij in het incident nu onderneem- ster niet met de beëindiging van het geschil ten aanzien van deze eisers heeft ingestemd. Het ‘alsnog’ verle- nen van een procesvolmacht is moge- lijk, ondanks de omstandigheid dat voorafgaande aan het indienen van de pro-formamemorie van eis de ava van de vve’s het bestuur van de vve’s geen machtiging heeft verleend voor het instellen van de rechtsvordering (hoewel de splitsingsakte dit wel voorschrijft). Overigens komt daar in het onderhavige geval ‘nog bij’ dat

‘reparatie’ heeft plaatsgevonden voordat onderneemster een beroep op het ontbreken van een procesvol- macht heeft gedaan. Tot slot slaagt het beroep van onderneemster op ge- zag van gewijsde (gelet op de omstan- digheid dat reeds arbitrageprocedures zijn gevoerd bij de Geschillencommis- sie Garantiewoningen) niet; de grondslag van de onderhavige vorde- ringen ligt niet in de koop-/aan- nemingsovereenkomst; een overeen- komst waarover de Geschillencom- missie geen uitspraak heeft gedaan.

RvA Bouw 1 december 2017, 36.191 Partijen zijn het niet eens over de be- voegdheid van de RvA. Hoewel de Raad partijen heeft gewezen op art.

6:236n BW meent aanneemster dat dit artikel in casu toepassing mist nu opdrachtgevers zouden moeten wor- den aangemerkt als gebruikers van de Algemene Voorwaarden voor Verbou- wingen (met arbitragebeding). De Raad volgt aanneemster hierin niet, (onder meer) nu in de van opdracht- gevers afkomstige werkomschrijving

‘op geen enkele wijze’ naar deze voorwaarden wordt verwezen. Wel volgt de RvA aanneemster in haar stelling dat uit een e-mail(correspon- dentie) kan worden afgeleid dat op- drachtgevers ‘zelf’ voor arbitrage hebben gekozen als wijze van geschil- lenbeslechting.

RvA Bouw 30 november 2017, 36.178

In de onderhavige procedure tussen opdrachtgevers (in casu: eiseressen in de hoofdzaak) en aanneemster verzet- ten opdrachtgevers zich tegen de op- roeping van onderaanneemster in vrijwaring. De RvA gaat hieraan voorbij. Hoewel de Raad beaamt dat een oproeping in vrijwaring ‘zonder meer’ enige vertraging in de behande- ling van de hoofdzaak zal meebren- gen, is de Raad niet gebleken dat deze vertraging ‘zodanig’ zal zijn dat het

‘gerechtvaardigd belang’ van aanneem- ster bij de oproeping (namelijk gelijk- tijdige vaststelling van een verhaals- recht op onderaanneemster) moet wijken voor het belang van opdracht- gevers (namelijk een uitspraak op korte termijn).

RvA Bouw 22 november 2017, 36.097

Partijen hebben een overeenkomst gesloten waarop – via de STABU Standaard 2001 – de UAV 1989 (met arbitragebeding) van toepassing zijn verklaard. In de onderhavige proce- dure baseert opdrachtgeefster haar vordering op een door aanneemster verstrekte garantie die staat opgeno- men in een nota van wijziging (hierna:

NvW). Aanneemster stelt dat de vor- dering van opdrachtgeefster valt on- der een afzonderlijke verzekerde-ga- rantieovereenkomst die beheerst wordt door polisvoorwaarden zonder arbitragebeding. De Raad gaat hierin niet mee. Nu ‘niet in discussie’ is dat de NvW een aanvulling is op het be- stek, en daardoor deel uitmaakt van de overeenkomst, is de RvA bevoegd van de op die overeenkomst en de garantie gebaseerde vorderingen van opdrachtgeefster kennis te nemen.

RvA Bouw 5 oktober 2017, 72.101 Partijen zijn afgeweken van de hoger- beroep-/depottermijn ex art. 1061c Rv door het RvA-Arbitragereglement overeen te komen, maar stellen in ca- su te laat (principaal) hoger beroep in. Wel hebben opdrachtgevers hun grieven conform het arbitrageregle- ment vóór de memorie van antwoord ingediend en zijn zij dus tijdig met het instellen van incidenteel appèl. De ingediende memorie van grieven wordt door de RvA-appèlarbiters aangemerkt als ‘een memorie van grieven in incidenteel appel’.

P.L.F. Ribbers UL

51 Nederlands Tijdschrift voor Handelsrecht 2018-1

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Tot slot heeft ook de stelling dat het scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht heeft ge- houden door te oordelen dat Attero als stipulator optrad, geen succes nu er ‘geen reden’

RvA Bouw 17 juli 2017, 72.100 RvA-appèlarbiters wijzen een vorde- ring van aanneemster tot schorsing van executie af nu (onder meer) niet sprake is van een ‘evidente, direct

Ook het standpunt van X dat het arbitragebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijk- heid onaanvaardbaar zou zijn (onder meer) nu RWB ‘pas’ bij incidentele conclusie haar

RvA Bouw 23 januari 2018, 36.315; in het kader van een kort geding wordt door een projectontwikkelaar niet het be- staan van de vordering betwist, maar wel ‘het spoedeisend belang’..

Onder aanhaling van de maat- staf dat van strijd met de openbare orde ‘slechts’ sprake is ‘indien de in- houd of uitvoering van het arbitrale vonnis strijdt met dwingend recht van

Naar het oordeel van de arbiter is in het onderhavige geval geen sprake van ‘dusdanig uitzonder- lijke omstandigheden’ dat tot vereen- zelviging geconcludeerd kan worden; ook zijn

2p 3 Geef twee functies op mondiale schaal die New York wél heeft maar Los Angeles niet.. Los Angeles en New York zijn ook knooppunten in de

− Doordat mensen geïmporteerd voedsel eten, zal de vraag naar voedsel uit eigen land afnemen (waardoor boeren minder gaan verdienen).. per juist backwash-effect