Vraag nr. 55 van 17 januari 2002
van de heer DIDIER RAMOUDT
Gemeentebelastingen – Taks op ontbreken van ga-rages
In antwoord op een gelijkaardige vraag (nr. 20 van 12 november 2001) verwees de minister van Bin-nenlandse A a n g e l e g e n h e d e n , A m b t e n a r e n z a k e n en Buitenlands Beleid naar de minister bevoegd voor Mobiliteit voor eventuele nieuwe onderrich-tingen m.b. t . het bijsturen of afschaffen van de taks op het ontbreken van garages of parkeerplaatsen (Bulletin van Vragen en Antwoorden nr. 10 van 29 maart 2002, blz. 1012).
Mijn oorspronkelijke vraag kwam er vanuit de op-tiek dat heel wat gemeenten nog altijd de voor-noemde taksen heffen op nieuwbouwprojecten waarbij garages ontbreken, en dit ondanks het feit dat de richtlijn van 20 oktober 1982 met een om-zendbrief van de voorganger van de minister op 3 juni 1997 werd ingetrokken. Daardoor was de aan-beveling voor het heffen van zulk een belasting v e r d w e n e n , maar er werd geen verbod aan gekop-peld.
Sommige gemeenten heffen dus vandaag nog altijd deze belasting, soms tot een bedrag van 3.718,40 euro (150.000 fr.) per ontbrekende parkeerplaats of garage. Enige perverse trekjes zijn aan deze heffing zeker niet vreemd. Zo zijn er bijvoorbeeld kustgemeenten die op de zeedijk of in winkelstra-ten parkeerplaatsen of garages verbieden, m a a r terzelfder tijd toch de voornoemde taks blijven h e f f e n . Bovendien zijn er nu de stedelijke struc-tuurplannen die de mogelijkheid bieden om in vol-doende parkeerplaatsen en dergelijke te voorzien bij de renovatie van gedeelten van de stad.
Het kan toch niet de bedoeling zijn dat de burgers door het indienen van een bezwaarschrift en een eventueel daaruit voortvloeiende rechtszaak tel-kens zelf moeten ageren om dergelijke, b i j w i j l e n onbillijke taksen aan te vechten.
1. Welke beleidsvisie wordt terzake gehanteerd ? 2. Heeft de minister zicht op de verschillen die er
bestaan in de verschillende gemeenten aangaan-de het al dan niet innen van een aangaan-dergelijke taks ? 3. Op welke manier worden deze uitwassen van
een niet meer gehandhaafde richtlijn verholpen ?
4. Welke oplossing stelt de minister voor, e v e n t u-eel in samenspraak met zijn collega bevoegd voor Mobiliteit, en binnen welke termijn, v o o r deze voor de burgers soms ongelijke en rechts-onzekere situatie ?
N.B. Deze vraag werd eveneens gesteld aan de heer Steve Stevaert, minister vice-p r e s i d e n t van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie.
Antwoord
Belastingen zijn de belangrijkste bron van inkom-sten voor de gemeenten en vormen daarmee één van de pijlers van de gemeentelijke autonomie. U i-teraard zijn het vooral de beide hoofdbelastingen, namelijk de onroerende voorheffing en de aanvul-lende gemeentebelasting op de personenbelasting, die voor het basisinkomen zorgen. Daarnaast en ter aanvulling kunnen de gemeenten een aantal eigen belastingen heffen, specifiek afgestemd op de lokale omstandigheden of ter ondersteuning van bepaalde beleidsaspecten.
Op grond van artikel 170 van de Grondwet komt het uitsluitend de federale wetgever toe de fiscale autonomie van de gemeenten te beperken; noch in de Grondwet, noch in de bijzondere of gewone wet tot hervorming van de instellingen wordt aan de g e w e s t e n , dit wil zeggen de decreetgever, e n i g e normatieve bevoegdheid toegekend inzake de fis-caliteit van gemeenten.
In het kader van het administratief toezicht kan de Vlaamse regering een belastingreglement vernieti-gen wanneer het strijdig is met de wet of met het algemeen belang. Deze mogelijkheid bestaat echter enkel binnen een bepaalde termijn na de uitvaardi-ging ervan of in het kader van het (niet-v e r p l i c h t e ) voorafgaand advies.
Daarnaast beschikt de toezichthoudende overheid over een goedkeuringstoezicht op de begroting. Deze mogelijkheid kan echter niet aangewend worden om de uitwerking van een belastingregle-ment tegen te houden dat reeds het algemeen toe-zicht heeft doorstaan.
in-lichtingen of verduidelijkingen bevat over de wijze waarop de overheid bepaalde wetgeving toepast, en nieuwe wetgeving invoert waarvan wordt veron-dersteld dat de gemeenten ze toepassen, is dat strij-dig met het RV S-principe van de gemeentelijke fis-cale autonomie (RVS nr. 11 van maart 1998 ; B e l-gisch Staatsblad van mei 1998).