• No results found

Het eerste jaar van #MeToo

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het eerste jaar van #MeToo"

Copied!
182
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het eerste jaar van #MeToo

Onderzoek naar de berichtgeving over #MeToo in

Nederlandse populaire kranten en kwaliteitskranten van

18 oktober 2017 tot 15 oktober 2018

Vivian Seljee

S3283690

27 maart 2020

Rijksuniversiteit Groningen | Faculteit der Letteren

Communicatie- en Informatiewetenschappen | Communicatiekunde

Eerste beoordelaar: prof. dr. G. Redeker

(2)

Voorwoord

Voor u ligt de masterscriptie die geschreven is in het kader van de afronding van de masteropleiding Communicatie- en Informatiewetenschappen in de richting Communicatiekunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hierin is onderzocht hoe de berichtgeving over #MeToo eruitzag in Nederlandse populaire kranten en kwaliteitskranten in de periode oktober 2017 tot en met oktober 2018.

Vanuit mijn achtergrond in de journalistiek was ik tijdens mijn opleiding Communicatie- en Informatiewetenschappen al erg geïnteresseerd in hoe journalisten te werk gaan in hun berichtgeving. Ik wist dan ook al snel dat dit het uitgangspunt zou moeten worden van mijn masterscriptie. Destijds was #MeToo al enkele maanden niet meer weg te denken uit het nieuws. In de berichtgeving en in het maatschappelijk debat klonken verschillende meningen hierover. De een vond het een belangrijk onderwerp, waar nog meer aandacht aan besteed zou moeten worden, terwijl de ander ‘#MeToo-moe’ was en vond dat het uitliep op een heksenjacht op mannen. Ikzelf kon en kan mij nog steeds vinden in die eerste categorie. De hashtag heeft niet als doel vrouwen tegen mannen op te zetten. Nee, bij #MeToo gaat het om machtsongelijkheid die vaak leidt tot seksuele intimidatie en andere vormen van seksueel geweld. Nog te vaak worden gevallen van seksueel geweld genormaliseerd. “Ach, dat is gewoon mannenpraat”, wordt er dan gezegd. Of: “Je kunt toch wel tegen een grapje?” Het is hoog tijd dat zulke patronen doorbroken worden. Grapjes zijn leuk, zolang beide partijen ervan kunnen genieten. Hetzelfde geldt voor flirten, zoenen en seks. Daarom sta ik volledig achter de hashtag. Want ook ik zeg, net als zoveel vrouwen én mannen met mij: “Me too.” Naast dat ik het persoonlijk een belangrijk en noodzakelijk onderwerp vind, vind ik het ook vanuit een journalistiek oogpunt interessant. De journalistiek heeft als primaire taak informatie te verstrekken aan het publiek. Het is belangrijk dat de journalist zich hierbij vasthoudt aan de traditionele waarden van objectiviteit en afstandelijkheid, omdat de media een grote invloed kunnen hebben op het publiek. Daarom was ik erg benieuwd hoe de Nederlandse populaire kranten en kwaliteitskranten bericht hebben over #MeToo.

Het onderzoek naar deze berichtgeving bleek lastiger dan vooraf gedacht. Al snel bleek mijn plan erg ambitieus, omdat #MeToo destijds een heel nieuw onderwerp was. Er was nog geen ander wetenschappelijk onderzoek naar verschenen waar ik op zou kunnen voortborduren. Daarom heb ik in de explorerende fase van mijn onderzoek naar veel aspecten van de berichtgeving gekeken. Hoewel dit erg tijdrovend was, was het ook erg interessant. Op deze manier kreeg ik een vrij compleet beeld van de berichtgeving en wist ik op welke van deze aspecten ik dieper zou willen ingaan. Het was een lang, soms frustrerend, maar uiteindelijk vervullend proces.

Via deze weg wil ik allereerst mijn begeleider Gisela Redeker bedanken voor haar tijd, haar geduld, haar uitgebreide feedback en de prettige persoonlijke begeleiding. In tijden van onzekerheid over mijn opleiding en mijn privésituatie, kon ik altijd op haar rekenen. Ook wil ik mijn tweede begeleider, Ninke Stukker, bedanken voor het lezen en het beoordelen van mijn onderzoek. Tot slot wil ik mijn vriend, vrienden en familie enorm bedanken voor hun onvoorwaardelijke steun. Zij zijn er altijd voor mij geweest, in goede en in slechte tijden. Heel erg bedankt daarvoor.

Ik wens u veel leesplezier toe. Vivian Seljee

(3)

Samenvatting

Sinds oktober 2017 is #MeToo niet meer weg te denken uit het nieuws en uit het maatschappelijk debat. Miljoenen mensen deelden hun ervaringen met seksueel geweld. Wereldwijd werden er in twee jaar tijd ruim tweeëntwintigduizend nieuwsverhalen aan de hashtag gewijd (Green, 2019). Onderzoek naar de berichtgeving over #MeToo beperkte zich tot nu toe tot buitenlands nieuws. Zo bleek onder andere uit een Brits onderzoek naar de eerste zes maanden van #MeToo dat de nieuwsberichtgeving een grote rol heeft gespeeld in het vergroten van de zichtbaarheid van de hashtag in het Verenigd Koninkrijk, doordat deze zich verplaatste van sociale media naar dagbladen. De toon van de onderzochte Britse artikelen over #MeToo was overwegend positief, hoewel dit per dagblad flink verschilde. Deze verschillen waren grotendeels consistent met de merkidentiteiten van de dagbladen. Daarnaast leek de berichtgeving over #MeToo aan te sluiten bij bekende patronen met betrekking tot de berichtgeving over seksueel geweld en feminisme (De Benedictis et al., 2019).

Onderzoek naar de Nederlandse berichtgeving over #MeToo en seksueel geweld is gering. Daarom had dit onderzoek tot doel inzicht te krijgen in de berichtgeving over het eerste jaar van #MeToo. Vanwege het sensationele karakter van het onderwerp seksueel geweld, was de verwachting dat populaire kranten meer aandacht zouden besteden aan de hashtag en dat zij hierover subjectiever zouden schrijven dan kwaliteitskranten. Om deze punten te onderzoeken, zijn twee onderzoeksvragen opgesteld. Het eerste deel van dit onderzoek ging in op de vraag: “In hoeverre verschilt de berichtgeving over #MeToo tussen Nederlandse populaire kranten en kwaliteitskranten?” Bij het beantwoorden van deze vraag is gefocust op de hoeveelheid artikelen die de dagbladen aan #MeToo hebben gewijd, het tijdsverloop van de berichtgeving en in welke genres de kranten over de hashtag schreven. Om het subjectieve taalgebruik in de populaire kranten en de kwaliteitskranten te onderzoeken, is de volgende onderzoeksvraag opgesteld: “In hoeverre is er een verschil in het gebruik van evaluatieve benamingen voor de daders en aanklagers van seksueel geweld tussen Nederlandse populaire kranten en kwaliteitskranten in het eerste jaar van #MeToo?” Om antwoord te geven op beide onderzoeksvragen zijn inhoudsanalyses uitgevoerd. Het corpus bestond uit 241 artikelen over #MeToo in de periode van oktober 2017 tot en met oktober 2018 uit de drie grootste populaire kranten en de drie grootste kwaliteitskranten van Nederland.

Dit onderzoek liet zien dat de kwaliteitskranten in het eerste jaar van #MeToo anders over de hashtag hebben bericht dan de populaire kranten. De kwaliteitskranten hebben ten eerste meer aandacht besteed aan de hashtag en schrijven er gemiddeld langere artikelen over. Dit kan verklaard worden vanuit de genres waarin zij over #MeToo hebben geschreven, namelijk vooral nieuwsberichten en -verhalen, columns, opinieverhalen en reportages. De populaire kranten schreven vooral nieuwsberichten en columns over het onderwerp. De berichtgeving over #MeToo verliep in golven. In dit tijdsverloop waren drie pieken te zien. In deze pieken verschenen voornamelijk artikelen over de omvang van #MeToo, de gevolgen ervan op de korte termijn en de kritiek van een groep Franse vrouwen dat de beweging was uitgelopen op een heksenjacht tegen mannen. Het tweede deel van dit onderzoek ging in op het gebruik van evaluatieve benamingen voor de (vermeende) daders en de aanklagers van seksueel geweld. Opvallend genoeg verwezen de kwaliteitskranten aanzienlijk vaker evaluatief naar zowel de daders als naar de aanklagers van seksueel geweld dan de populaire kranten. De kwaliteitskranten gingen hierin objectiever te werk dan de populaire kranten. De evaluatieve benamingen kwamen in de kwaliteitskranten namelijk vaker voor in citaten dan in de tekst van de journalist zelf. De journalist haalde dus de woorden van een ander aan. In de populaire kranten waren de evaluatieve benamingen juist vaker afkomstig uit de tekst van de journalist zelf, waarmee de journalist afwijkt van de traditionele journalistieke waarden van objectiviteit en afstandelijkheid. Beide soorten kranten verwezen voornamelijk evaluatief naar daders van seksueel geweld in het algemeen in plaats van naar specifieke daders. De kwaliteitskranten verwezen ook het vaakst generiek naar de slachtoffers van seksueel geweld. In de populaire kranten werd er vaker evaluatief naar specifieke slachtoffers verwezen, wat voor een grotere mate van sensatie kan zorgen. Tevens werden er in de populaire kranten mythes over en stereotypes van seksueel geweld gevonden, waarin beschuldigde daders niet pasten in het algemeen geldende plaatje van een ‘monster’ als dader. Zulke mythes en de hiervoor besproken sensatiegerichte berichtgeving zijn problematisch voor de maatschappelijke discussie over seksueel geweld. Het is daarom zaak dat de journalistiek haar verantwoordelijkheid neemt als informatiebron en vasthoudt aan haar traditionele waarden van objectiviteit en afstandelijkheid.

(4)

Inhoudsopgave

1. Inleiding

6

1.1. #MeToo in de media

7

1.1.1. Seksueel geweld 7

1.1.2. Berichtgeving over seksueel geweld 8

1.1.3. Berichtgeving over #MeToo 9

1.1.4. Evaluatief taalgebruik in berichtgeving 10

1.2. Nieuwsmedia

11

1.2.1. Mediahypes 12

1.2.1.1. Definitie mediahype 12

1.2.1.2. Bruikbaarheid criteria mediahype 12 1.2.1.3. Mediahype al seen zichzelf versterkend proces 12

1.2.1.4. Social-mediahypes 13

1.2.1.5. Het nieuwsproces bij een mediahype 14

1.2.2. Invloed media 15

1.2.2.1. Frames 15

1.2.2.2. Verschillende definities frames 15

1.2.2.3. Framing devices 16

1.2.2.4. Framing 16

1.2.3. Populaire kranten versus kwaliteitskranten 17

1.3. Onderzoeksvraag

18

2. Methode

21

2.1. Het corpus

21

2.2. Artikelen: aantal, lengte en tijdsverloop

21

2.3. Inhoudsanalyses

22

2.3.1. Inhoudsanalyse exploratiecorpus 22

2.3.1.1. Genres 22

2.3.1.2. Thema’s binnen #MeToo 23

2.3.2. Verdiepende inhoudsanalyse 24

2.4. Evaluatief taalgebruik

24

2.4.1. Evaluatieve benamingen voor daders van seksueel geweld 25 2.4.2. Evaluatieve benamingen voor aanklagers van seksueel geweld 26

2.4.3. Specifieke of generieke verwijzing 26

2.4.4. Evaluatieve benaming in citaat of overige tekst 27

2.5. Samenvatting

28

3. Resultaten inhoudsanalyse exploratiecorpus

29

3.1. Aantal en lengte

29

3.1.1. Verdeling artikelen over #MeToo 29

3.1.2. Lengte artikelen 30

3.2. Tijdsverloop berichtgeving over #MeToo

31

3.3. Genres

32

4. Resultaten verdiepende inhoudsanalyses

35

4.1. Evaluatieve benamingen voor daders van seksueel geweld

35 4.1.1. Evaluatieve benamingen daders afkomstig uit citaat of overige

tekst 36

4.1.2. Evaluatieve verwijzingen daders: specifiek of generiek 38

4.1.3. Discussie: citaat of overige tekst 40

(5)

4.2. Evaluatieve benamingen voor aanklagers van seksueel geweld

42 4.2.1. Evaluatieve benamingen aanklagers seksueel geweld afkomstig

uit citaat of overige tekst 43

4.2.2. Evaluatieve verwijzingen naar aanklagers: specifiek of generiek 45 4.2.3. Evaluatieve verwijzingen naar aanklagers: slachtoffers versus

voorstanders #MeToo-discussie 47

4.2.4. Discussie 48

4.2.4.1. Verwijzingen naar slachtoffers van seksueel geweld 48 4.2.4.2. Verwijzingen naar #MeToo-voorstanders 49

5. Conclusie en discussie

51

Bibliografie

57

Bijlagen

62

Bijlage I. Exploratiecorpus

62

1.1. Aantal en lengte artikelen 62

1.2. Tijdsverloop 64

1.3. Genres 83

Bijlage II. Queries

92

Bijlage III. Inhoudsanalyses exploratiecorpus

105

Bijlage IIIa. Bespreking inhoudsanalyse exploratiecorpus 105

Bijlage IIIb. Overige tellingen 140

Bijlage IV. Verdiepende inhoudsanalyses

167

Bijlage IVa. Evaluatieve benamingen daders seksueel geweld 167 Bijlage IVb. Evaluatieve benamingen aanklagers seksueel geweld 176

(6)

1. Inleiding

Eind 2017 barstte wereldwijd de discussie over seksueel misbruik en seksuele intimidatie los. Onder de hashtag MeToo deelden zowel vrouwen als mannen op sociale media hun ervaringen met dit onderwerp. Binnen een maand hadden al ruim negen miljoen mensen hun verhaal gedaan. Al snel werden bekende namen publiekelijk beschuldigd van grensoverschrijdend gedrag, onder wie de Amerikaanse acteur Kevin Spacey, de Britse minister Michael Fallon en de Belgische presentator Bart de Pauw. Dat de #MeToo-beweging meer was dan een loze hashtag, bleek toen bedrijven en netwerken hun samenwerking met Spacey en De Pauw verbraken en Fallon genoodzaakt was op te stappen. Ook in Nederland bracht de hashtag meerdere schandalen aan het licht, voornamelijk in de televisie- en theaterwereld. Zo werd regisseur, producent en castingdirector Job Gosschalk door tientallen mannen beschuldigd van seksuele intimidatie en seksueel misbruik. Regisseur Ruut Weissman was niet aanwezig bij de première van zijn eigen musical ‘Fiddler on the roof’, nadat theatermakers hadden opgeroepen tot een boycot wegens beschuldigingen van seksuele intimidatie. Ook in 2020 is #MeToo nog niet uit het nieuws verdwenen. Nog meerdere malen per week verschijnen berichten over de impact van de hashtag en updates over verschillende rechtszaken, waaronder die van Harvey Weinstein de grootste is. Eind februari 2020 werd hij door een jury in New York schuldig bevonden aan aanranding en verkrachting, waarop de rechter hem twee weken later veroordeelde tot 23 jaar cel. Tevens verscheen in januari 2020 een film over #MeToo op het grote doek. Bombshell verfilmde de waargebeurde en systematische gevallen van seksueel grensoverschrijdend gedrag bij het rechts-conservatieve Fox News, een Amerikaanse nieuwszender met een seksistische cultuur voor en achter de schermen. De aandacht voor #MeToo en het probleem van seksueel geweld en seksisme is dus nog ver van verdwenen.

Terwijl de #MeToo-beweging pas eind 2017 wereldwijde aanhang kreeg, werd de basis voor de beweging al ruim tien jaar eerder gelegd. In 2006 – toen er nog niet eens hashtags bestonden – bedacht de Amerikaanse Tarana Burke de uitdrukking ‘MeToo’ om slachtoffers van seksueel misbruik, vooral uit achtergestelde milieus, een stem te geven. Hiermee wilde ze de slachtoffers het gevoel geven dat ze niet alleen waren. Burke kwam in 1996 al op het idee voor de beweging. Ze was destijds jeugdwerker op een jeugdkamp met voornamelijk kinderen met een donkere huidskleur. Hier hoorde ze veel hartverscheurende verhalen – van gebroken gezinnen tot verwaarlozing – maar één meisje bleef Burke jaren bij. Dit meisje heette Heaven. Op een dag had Heaven de moed bij elkaar geraapt om Burke haar grootste geheim te vertellen, namelijk dat haar stiefvader haar misbruikte. Burke was geschokt en kon haar emoties niet in bedwang houden. Daarom kapte ze Heaven midden in haar verhaal af en stuurde ze haar naar een andere vrouwelijke vertrouwenspersoon die ‘haar beter zou kunnen helpen’, zo vertelt Burke op haar website. “Ik zal de blik op haar gezicht nooit vergeten. Ik denk nog altijd aan haar. De shock van afgewezen worden. De pijn van het openen van een diepe wond, alleen maar om deze weer abrupt gesloten te zien worden – het was allemaal te lezen op haar gezicht. Hoeveel ik ook gaf om dit meisje, ik kon de moed niet vinden die zij had gevonden. Ik kon haar niet vertellen dat ik het begreep, dat ik haar pijn voelde. Ik kon de kracht niet vinden om de woorden te zeggen die zich in mijn hoofd afspeelden, terwijl zij mij probeerde te vertellen wat ze had meegemaakt. Ik zag hoe ze haar geheimen weer terug stopte naar een verborgen plek. Ik zag hoe ze haar masker weer opzette en weer helemaal alleen de wereld in ging. En ik kon niet eens fluisteren… me too” (Burke, 2013). Tien jaar na het gesprek met Heaven vond Burke niet alleen de moed om die woorden te fluisteren, maar ook om ze te delen met anderen. Ze maakte een MySpace-pagina met de uitdrukking MeToo. Burke wilde dat deze uitspraak gebruikt zou worden door slachtoffers van seksueel geweld, om te laten zien dat ze niet alleen zijn. Hoewel duizenden mensen deelnamen aan de workshops, trainingen en bijeenkomsten die daarop volgden, werd de term MeToo niet bekend buiten die kring. Dat is, tot oktober 2017, toen actrice Alyssa Milano met de hashtag MeToo kwam nadat de bekende Hollywoodproducent Harvey Weinstein was beschuldigd van seksuele intimidatie en verkrachting. Milano tweette: “Voorgesteld door een vriendin: als alle vrouwen die seksueel geïntimideerd of aangerand zijn ‘Me too’ als status schrijven, dan geven we mensen misschien een idee van de grootte van dit probleem.” En zo geschiedde. Al snel deelden miljoenen mensen, zowel vrouwen als mannen, hun ervaringen met seksueel geweld en werden vooral veel mannen beschuldigd van grensoverschrijdend gedrag.

In deze inleiding wordt allereerst stilgestaan bij de berichtgeving over #MeToo. Hierin staan verschillende aspecten centraal, zoals het onderwerp seksueel geweld, eerdere onderzoeken naar berichtgeving over seksueel geweld en specifieke onderzoeken die al naar #MeToo zijn gedaan.

(7)

Een van de kritiekpunten op de berichtgeving over #MeToo is dat deze niet altijd voldoet aan de journalistieke norm van objectiviteit. Dit is in lijn met de toenemende mate van personalisering, waarmee dagbladen meer toenadering willen zoeken bij het publiek (Costera Meijer, 2010). Een van de manieren waarop dagbladen dit kunnen doen, en wat veelal in de berichtgeving over #MeToo voorkomt, is het gebruik van evaluatieve taal. Daarom wordt het eerste deel van de inleiding afgesloten met een bespreking van evaluatief taalgebruik in nieuwsberichtgeving. In het tweede deel van deze inleiding wordt #MeToo in een breder kader geplaatst. Hierin staat de werking van de media centraal, met een focus op mediahypes en framing in nieuwsberichtgeving. Tot slot wordt er stilgestaan bij de onderzoeksvragen van dit onderzoek, met bijbehorende deelvragen en hypotheses.

1.1. #MeToo in de media

De hashtag MeToo leverde een belangrijk maatschappelijk debat op. In 2017 werd het stilzwijgen over seksueel geweld werd doorbroken, waarin misbruikte vrouwen én mannen erkenning kregen en zich niet meer hoefden te schamen voor hun verhaal en terugvochten tegen hun daders. Maar het leverde ook veel tegengeluiden op, want wat is seksuele intimidatie nou precies? De ervaringen die met de hashtag gedeeld worden, verschillen van naroepen op straat tot gedrogeerde vrijpartijen en van billenknijpen tijdens het stappen tot verkrachting. Dit leidde tot de kritiek dat er te veel onder één noemer geplaatst werd. Ook vonden veel mensen dat de hashtag voor onnodige preutsheid zorgde. Zo gebruikten zowel mannen als vrouwen het argument dat onschuldig flirten nu niet eens meer zou mogen. Er was tevens kritiek op de journalistieke aanpak omtrent #MeToo, vooral wat betreft publieke beschuldigingen en onthullingen. Zo schreef journalist en publicist Sjoerd de Jong in NRC Handelsblad dat het belangrijk is voor journalisten om hoor en wederhoor toe te passen – juist bij beschuldigingen die een verwoestend effect kunnen hebben (De Jong, 2017). Ook de ombudsman van Trouw, Adri Vermaat, ziet de journalistieke lijn bij #MeToo als dun en kwetsbaar. Volgens hem gaan media voornamelijk in op de persoonlijke verhalen van bekende mensen en besteden zij niet genoeg aandacht aan het bredere probleem van seksuele intimidatie en seksueel misbruik. Dit onderwerp vraagt volgens Vermaat om meer dan meningen en ontboezemingen. Het vraagt vooral om feiten, minder eenzijdigheid en een voor lezers duidelijke journalistieke distantie (Vermaat, 2017). Dit laatste is volgens Volkskrant-journaliste Laura de Jong belangrijk om te voorkomen dat de #MeToo-discussie de geschiedenis ingaat als een kortstondige modegril. Zo schrijft zij: “Het is zaak bij de kern te blijven en de discussie in 2018 naar een ander niveau te tillen. Hoe kan seksueel machtsmisbruik structureel worden tegengegaan?” (De Jong, 2017). In de volgende bespreking staan daarom vier punten centraal: seksueel geweld, en de berichtgeving hierover, de berichtgeving over #MeToo en tot slot evaluatief taalgebruik in de nieuwsberichtgeving. Dit laatste is vooral in het licht van de eerdergenoemde journalistieke distantie relevant, aangezien evaluatief taalgebruik kan wijzen op een vorm van subjectiviteit.

1.1.1. Seksueel geweld

#MeToo is onherroepelijk verbonden met seksueel geweld. Een van de kritiekpunten op de beweging en de berichtgeving hierover is dat er te veel onder de noemer seksueel geweld geplaatst wordt. Daarom is het zinvol om eerst stil te staan bij de definitie van deze term. De term seksueel geweld is een verzamelnaam voor uiteenlopende vormen van seksueel getinte, ongewenste handelingen. Hieronder vallen bijvoorbeeld aanranding, verkrachting, incest en gedwongen prostitutie, maar ook subtielere vormen zoals verbale seksuele chantage of intimidatie. De laatste decennia komen er ook nieuwe vormen van seksueel geweld bij, zoals het online verspreiden van naaktfoto’s (Movisie, 2009). Een specifieke en veelvoorkomende vorm van seksueel geweld is seksuele intimidatie. Bij seksuele intimidatie is er sprake van seksueel getinte aandacht of toenaderingen die als ongewenst worden ervaren. Hierbij kan het gaan om verbale, non-verbale of fysieke toenaderingen. Dit gebeurt vaak door een ongelijke machtsverhouding tussen de pleger en het slachtoffer. Seksuele intimidatie kan strafbaar zijn, wanneer het gaat om aanranding of het plegen van ontucht met misbruik van gezag. Het kan echter ook gaan om niet-strafbare, ‘lichtere’ vormen, zoals een seksueel getinte opmerking (Movisie, 2009). Juist doordat veel vormen van seksueel geweld niet strafbaar zijn, worden zij door veel mensen niet als seksueel geweld erkend. Daarnaast zijn er ook gevallen waarbij niet eenduidig valt vast te stellen of het om seksueel geweld gaat. Dit werd in de #MeToo-discussie bijvoorbeeld duidelijk toen acteur en komiek Aziz Ansari

(8)

werd beschuldigd van grensoverschrijdend gedrag door een vrouw waarmee hij een date had gehad. Na het etentje ging zij mee naar zijn appartement, waar hij zou hebben aangedrongen op seks. Pas na meerdere non-verbale en verbale signalen van de vrouw dat zij geen seks wilde, staakte Ansari zijn pogingen. De vrouw vertrok naar huis. De volgende dag stuurde ze hem een berichtje waarin ze vertelde hoe oncomfortabel ze zich door hem had gevoeld en dat hij haar non-verbale signalen had genegeerd. Hierop antwoordde hij dat het hem speet en dat hij de situatie verkeerd had geïnterpreteerd. Hoewel er veel steun voor de vrouw kwam, kreeg ook Ansari de nodige bijval. Het zette een debat in gang over de grenzen van seksueel geweld, seksuele ethiek en seksuele consent. Dit wordt ook wel het grijze gebied van seksueel geweld genoemd (Hindes & Fileborn, 2019). De Zweedse geleerde Gunnarsson (2018) definieert dit grijze gebied als ‘ervaringen op het duistere kruispunt tussen consent en dwang’. Niet alle ervaringen kunnen netjes gecategoriseerd worden in ‘geweld’ of ‘geen geweld’. Dit grijze gebied kan de dominante definities van seksueel geweld enigszins doorbreken, omdat het ruimte geeft voor ‘andere’ definities en gevallen van seksueel geweld (Boyle, 2019; Hindes & Fileborn, 2019).

1.1.2. Berichtgeving over seksueel geweld

Er is weinig bekend over de Nederlandse berichtgeving over seksueel geweld. In het buitenland is hier meer onderzoek naar gedaan. Hierin zijn verschillende trends te ontdekken. Ten eerste heeft het nieuws commerciële belangen bij de berichtgeving over seksueel geweld. Zoals Kitzinger (2004) stelt, worden verhalen met seksueel geweld veel gelezen. Deze verhalen worden veelal gesensationaliseerd en zorgen voor verontwaardiging, angst, verdriet en boosheid. Deze emotionele reacties zorgen ervoor dat er meer kranten worden verkocht, waardoor de kranten vervolgens meer geld verdienen (Mendes, 2015). In het licht van het toenemende gebruik van sociale media om gratis artikelen te lezen, zijn verhalen over seksueel geweld voor traditionele media een goedkope manier om de aandacht van lezers te trekken (De Benedictis, Allen & Jensen, 2017). Nog een trend die veelvuldig is besproken door geleerden is dat veel van de berichtgeving over seksueel geweld bestaat uit mythes over en stereotypes over verkrachting, verkrachters en slachtoffers. Zulke verkrachtingsmythes kunnen gedefinieerd worden als ‘schadelijke, stereotiepe of onjuiste overtuigingen, vooroordelen of stereotypes over de daders en slachtoffers van verkrachting’ (Burt, 1980). Veelvoorkomende mythes over de slachtoffers zijn dat alleen slechte meiden worden verkracht en dat meiden erom vragen als ze dronken zijn of als ze provocerende kleding dragen (ibidem). Daarnaast ‘liegen vrouwen die zeggen dat ze verkracht zijn’. Zo hebben ze bijbedoelingen of wilden ze destijds wel seks, maar veranderden erna van gedachten (Franiuk et al., 2008). Zulke mythes schuiven de schuld af op het slachtoffer. Er zijn echter ook mythes over verkrachters. Hierin worden de daders neergezet als seksverslaafd, gestoord of een combinatie hiervan (Burt, 1980). Dit impliceert dat wanneer een dader niet aan die eigenschappen voldoet, het niet om ‘echte’ verkrachting gaat. Uit onderzoek blijkt dat zulke mythes vaak voorkomen in de nieuwsmedia (Barnett, 2008; Benedict, 1992). Deze mythes hebben een overlap met stereotypes die vaak worden gebruikt. Zo zagen Mason en Monckton-Smith (2008) dat nieuwsmedia de daders van seksueel geweld beschreven als ‘beesten’ en ‘viezerds’. Zo worden de verkrachters dus eigenlijk gedistantieerd van de ‘normale’ mannen (Mason & Monckton-Smith, 2008). Op eenzelfde manier worden slachtoffers beschreven als maagden die aangevallen worden door monsters – of juist als promiscue vrouwen die gevraagd hebben om aangerand te worden (Benedict, 1992). Zulke stereotiepe berichtgeving is problematisch, aangezien de media invloed kan hebben op de publieke mening over seksueel geweld en zijn daders (Emmers-Sommer et al., 2006). Het gebruik van stereotypes in artikelen staat in de weg van publieke discussies over de echte oorzaken van seksueel geweld (O’Hara, 2012). In een onderzoek van Franiuk (2008) kregen proefpersonen ofwel artikelen te lezen waarin verkrachtingsmythes werden bevestigd ofwel waarin ze werden tegengesproken. Hieruit bleek dat proefpersonen die artikelen lazen waarin de mythes werden versterkt, het in een verkrachtingszaak eerder voor de dader dan voor het slachtoffer zouden opnemen (Franiuk et al., 2008). Ook in recentere berichtgeving over seksueel geweld komen verkrachtingsmythes en stereotypes voor. Royal (2019) zag in haar onderzoek naar een grote publiekelijke verkrachtingszaak dat er in de berichtgeving hierover nog vaak sprake was van het beschuldigen van het slachtoffer. Daarnaast waren de artikelen vaak schadelijk in hun weergave van seksueel geweld, aansluitend bij de eerdergenoemde verkrachtingsmythes (Royal, 2019; Burt, 1980). Ook in het onderzoek naar de berichtgeving in de zaak van acteur en komiek Aziz Ansari werden veel artikelen gevonden waarin het gebruik van dwang, druk en het ontbreken van duidelijke consent werd genormaliseerd. Deze aspecten werden gepresenteerd als acceptabel voor heteroseksuele

(9)

intimiteit. Door de zaak als zodanig te presenteren, plaatsten de bronnen de gebeurtenis als buiten de grenzen van seksueel geweld (Hindes & Fileborn, 2019).

1.1.3. Berichtgeving over #MeToo

Hoewel er al veel onderzoek is gedaan naar de nieuwsberichtgeving over seksueel geweld, focust veel van deze berichtgeving zich op gevallen van seksueel geweld die voldoen aan de wettelijke strafnormen van ernst en/of letsel. Dat komt voornamelijk doordat deze gevallen over het algemeen meer nieuwswaardig werden geacht dan de vormen van het ‘alledaagse seksueel geweld’ dat mannen plegen, zoals bij het daten of zelfs gewoon op straat (Kitzinger, 2004). Hoewel #MeToo in eerste instantie ook uitsluitend inging op zaken die traditioneel gezien bestempeld werden als serieus seksueel geweld, verschoof deze focus ook naar andere zaken op het continuüm van seksueel geweld. En dus ook naar zaken die vallen in het ‘grijze’ gebied van seksueel geweld, zoals het geval is in de zaak van Ansari (Hindes & Fileborn, 2019). Wereldwijd werden er in twee jaar tijd zo’n 22.000 nieuwsartikelen aan de hashtag gewijd (Green, 2019). In het Verenigd Koninkrijk werd een inhoudsanalyse uitgevoerd naar de eerste zes maanden aan berichtgeving over #MeToo (De Benedictis, Orgad & Rottenberg, 2019). Hierin hebben de onderzoekers gekeken hoe verschillende soorten (papieren) kranten hebben bijgedragen aan de zichtbaarheid van #MeToo. De onderzoekers verschoven hierbij dus de focus van de verkrachtingsmythes en stereotyperingen naar onder andere het aantal gepubliceerde artikelen door de zes maanden heen en waar deze over gingen, de toon van de artikelen en de verhoudingen per krant. Bijna een derde van de totale berichtgeving was afkomstig uit de conservatieve krant Daily Mail, die bekend staat om haar postfeministische en soms zelfs antifeministische uitingen. De Benedictis zag dat een van de belangrijke aspecten van de berichtgeving over #MeToo is dat het ook uitgebreid aan bod komt in andere soorten kranten dan de ‘gebruikelijke verdachten’. Er werd namelijk verwacht dat de liberale pers – The Guardian en The Independent in het corpus – de meeste aandacht aan de hashtag zouden besteden. De populaire krant The Sun, de grootste dagelijkse krant in het Verenigd Koninkrijk, berichtte erg weinig over #MeToo. Slechts vijf procent van de gehele geanalyseerde berichtgeving was afkomstig uit deze krant. Het feit dat deze extreem populaire krant zo weinig aandacht aan #MeToo heeft besteed tussen oktober 2017 en maart 2018, is een belangrijke herinnering dat hoewel feminisme steeds populairder is geworden, deze populariteit niet evenredig verspreid is over de verschillende soorten kranten (De Benedictis et al., 2019). De onderzoekers vonden drie pieken in de berichtgeving over #MeToo. Deze pieken gaan gepaard met ‘key media events’. Deze mediagebeurtenissen hebben te maken met drie centrale thema’s in de #MeToo-berichtgeving, namelijk feministenprotesten, seksueel geweld en beroemdheidscultuur. De onderzoekers zien dat de combinatie van deze drie thema’s heeft bijgedragen aan de zichtbaarheid van de hashtag in de eerste zes maanden. De toon van de artikelen was overwegend positief of neutraal. Dit ondersteunt de claim dat feminisme ‘duidelijk een moment heeft’ en dat het positief wordt ontvangen (Gill & Orgad, 2017; De Benedictis et al., 2019). Hierin is een belangrijke kanttekening dat de berichtgeving over #MeToo zich grotendeels richt op de mode- en entertainmentindustrie. Hoewel de focus hierop ervoor lijkt te zorgen dat #MeToo blijft leven binnen en buiten de pers, worden veel andere gevallen van seksueel geweld niet of nauwelijks belicht (De Benedictis et al., 2019). Seksueel geweld bij vrouwen die bijvoorbeeld in de hospitality werken, is een stuk minder ‘sexy’, aangezien deze vrouwen vaak armer, niet-blank en/of migranten zijn (Banet-Weiser, 2018; Rottenberg, 2018). Deze bevinding sluit aan bij het ‘ideale slachtoffer’ van seksueel geweld waarover westerse media graag berichten, namelijk een aantrekkelijke, jonge, blanke vrouw uit de middenklasse die geschoold en goed opgevoed is (Benedict, 1992). Tot slot keek De Benedictis of de nieuwsartikelen over #MeToo ook gericht waren op eventuele oplossingen voor seksueel geweld, vanuit de gedachte dat journalisten het publiek moeten informeren over en laten discussiëren over het onderwerp. Dit deden de journalisten echter nauwelijks. Door het publiek niet te informeren of te laten discussiëren over mogelijke oplossingen voor seksueel geweld, heeft de pers mogelijk een rol gehad in het ‘onschadelijk maken’ van de impact van #MeToo. In de ogen van de onderzoekers had #MeToo mogelijk een grotere mobiliserende sociale kracht kunnen zijn (De Benedictis et al., 2019).

Ook in en tussen andere landen werd onderzoek gedaan naar de berichtgeving over #MeToo. Zo keek Starkey (2019) naar #MeToo in vier nationale contexten, namelijk de Verenigde Staten, Japan, Australië en India. Uit de betreffende landen waren vier vrouwen geselecteerd waarvan gezegd wordt dat zij #MeToo in hun land hebben gestart. Starkey keek hoe er over deze verschillende vrouwen werd geschreven. Dit resulteerde in vier mediaframes, namelijk de moedige

(10)

stiltebreker, het stoïcijnse slachtoffer van een oneerlijk systeem, de onwillige held en de hysterische slet. In de Verenigde Staten werd Susan Fowler veelal geframed als de moedige stiltebreker. Dit land vindt kracht en leiderschap belangrijk, al worden deze eigenschappen vaker aan mannen dan aan vrouwen toebedeeld. Daarnaast scoort de Verenigde Staten laag op machtsafstand, wat ertoe kan hebben geleid dat Fowler zich vrij voelde om haar verhaal te doen. In Japan was de berichtgeving over Shioro Ito een stuk negatiever geladen. Het kleine aantal artikelen over haar zaak geeft aan dat de Japanse cultuur nog niet klaar is voor een open discussie over seksueel geweld. De culturele voorkeur is nog steeds om dit stil te houden en om in stilte te lijden. Iets wat Shioro Ito dus niet heeft gedaan, aangezien ze haar ervaring met seksueel geweld naar buiten heeft gebracht. Vanuit dit oogpunt kan verklaard worden waarom zij veelal werd neergezet als een slechte burger. Ook in Australië is het de culturele voorkeur om privédingen privé te houden. Hoewel Tessa Sullivan wel publiekelijk haar verhaal deed, leverde ze wel meteen haar ontslag in en bleef ze stil gedurende de daaropvolgende mediastorm. Dit kan erop wijzen dat ze zich toch houdt aan de sociale verwachting van bescheidenheid. Volgens de onderzoekers is het waarschijnlijk dat Sullivan zich in eerste instantie relatief vrij voelde om zich publiekelijk uit te spreken, maar dat ze zich inhield toen ze te maken kreeg met harde tegenslagen. Ze kreeg namelijk veel negatieve reacties. Dit kan ermee te maken hebben dat vrouwelijke politici in Australië veelal op persoonlijke wijze worden aangevallen. Tot slot is de relatie tussen culturele normen en mediaframes vooral erg complex in de zaak van Tanushree Dutta. Deels komt dit doordat de zaak al tien jaar duurt, maar ook doordat zij een beroemdheid is. Dit leidde automatisch tot veel meer berichtgeving dan bij de andere drie vrouwen, die ‘gewone’ burgers zijn. Dit statusverschil zorgde ook voor meer backlash tegen haar tegenstanders. Hoewel Dutta ook zeker in sommige artikelen als hysterische slet werd neergezet, was de publieke verontwaardiging daarover groot. Het publiek stond achter haar en was fel tegen mensen die kritiek op haar hadden. In dit onderzoek is dus te zien dat de traditionele, globale neiging om slachtoffers van seksueel geweld het zwijgen op te leggen of te beschamen in de vier onderzochte landen voorkomt, maar ook in veel gevallen werd verstoord. Hierdoor lijkt er door #MeToo een collectieve identiteit te zijn ontstaan, zelfs over nationale en culturele grenzen heen (Starkey, Koerber, Sternadori & Pitchford, 2019).

1.1.4. Evaluatief taalgebruik in berichtgeving

De hierboven besproken onderzoeken focusten zich op verschillende aspecten in de berichtgeving over #MeToo, zoals het aantal gepubliceerde artikelen door de tijd heen, de toon van deze artikelen en de frames die hierin gebruikt werden. De subjectiviteit van het nieuws met betrekking tot seksueel geweld werd hierin dus al onderzocht. Onderzoek naar Nederlandse berichtgeving over dit onderwerp ontbreekt. Daarom wordt in het huidige onderzoek gekeken hoe journalisten over #MeToo berichtten in Nederlandse dagbladen. Hierbij zal worden gekeken naar globale aspecten van de berichtgeving, zoals het aantal artikelen, het tijdsverloop van de artikelen en de genres. Vervolgens gaat het onderzoek in op subjectief taalgebruik in de berichtgeving, specifiek gericht op de verwijzing naar daders van seksueel geweld enerzijds en de slachtoffers van seksueel geweld en voorvechters van de discussie anderzijds. Zo’n verwijzing kan bijvoorbeeld op neutrale wijze worden gedaan door het noemen van de naam en door persoonlijk voornaamwoorden als ‘hij’ en ‘zij’, maar ook door niet-neutrale termen als ‘varken’ en ‘slet’. In dit laatste geval is er sprake van evaluatief taalgebruik. De lexicale definitie van ‘evaluatief’ is waarderend of beoordelend (Nederlandse Encyclopedie, 2020). Dit wijst erop dat evaluatief taalgebruik een bepaalde waardering of beoordeling uitspreekt. Waltons (1999) definitie van ‘biased language’ sluit hierbij aan: “Words or phrases that have a positive slant toward one side of a disputed issue and/or a negative slant toward the other side.” Wieringa (2009) werkte deze definitie uit tot de volgende definitie voor een evaluatieve term: “(Term) t is evaluatief in context C desda er een dialoogpartner is die t hanteert of interpreteert zodanig dat uit t in C een positieve of negatieve waardering spreekt.” Zij onderzocht het gebruik van evaluatieve termen in argumentatie. Zo zegt zij dat dit beschouwd kan worden als een retorisch argument, oftewel een middel om in een discussie de andere partij van de juistheid van een standpunt te overtuigen en de discussie te winnen (Wieringa, 2009). Hoewel de primaire functie van nieuws niet is om de lezer van een bepaald standpunt te overtuigen, tonen deze definities wel aan dat het gebruik van evaluatief taalgebruik of evaluatieve termen kan leiden tot een bepaald beeld bij de lezer. Dit kan expliciet of impliciet gebeuren. Expliciete evaluaties zijn redelijk makkelijk te herkennen door predicaten als ‘goed’, ‘slecht’, ‘suf’, hip’, ‘lelijk’, ‘mooi’, etc. Die predicaten komen over het algemeen in tweetallen, ook wel antoniemenparen genoemd. Hierin vertegenwoordigt de ene term het positieve deel van een schaal

(11)

en de andere term het negatieve deel (resp. ‘goed’ enerzijds en ‘slecht’ anderzijds). Connotaties hebben een impliciet evaluatief karakter. Hoeksema (2015) geeft het voorbeeld van de niet-neutrale term ‘wijf’ om iemand te beschrijven. Met deze term geeft hij niet alleen aan dat ze een vrouw is, maar hij voegt er tegelijkertijd een negatieve evaluatie aan toe. Er zijn ook veel constructies met een evaluatief karakter, zoals de binominale constructie. Voorbeelden hiervan zijn ‘een schat van een kind’, ‘een engel van een vrouw’, ‘een beer’ van een vent’, etc. (Paardekooper, 1956; Everaert, 1992; Foolen, 2004; Hoeksema, 2015).

Het toenemende gebruik van evaluatief taalgebruik in de media is onderdeel van de toenemende personalisering. Personalisering is een manier waarop traditionele media proberen aan te haken bij het veranderende mediapubliek. De nieuwsgebruiker neemt namelijk niet langer genoegen met wat er aangeboden wordt, maar gaat zelf op zoek. Hij sluit niet langer vanzelfsprekend kranten- of tijdschriftabonnementen af, maar volgt het nieuws veelal online (Costera Meijer, 2010). Dagbladen en tijdschriften proberen deze teruglopende oplages tegen te gaan door bijvoorbeeld personalisering. Personalisering is het belichten van persoonlijke of humaninterestaspecten van een gebeurtenis. Nieuwsteksten doen dit onder andere door referenties naar emoties, citaten van ‘gewone’ mensen en referenties naar individuen (Bednarek & Caple, 2012: p. 44). Vis, Sandes en Spooren (2012) stellen dat het nieuws gepersonaliseerd is geraakt, doordat journalisten onder andere meer gebruik zijn gaan maken van citaten. Nieuwsverhalen die gepersonaliseerd zijn, zouden tevens meer publiek aantrekken en ook beter aansluiten bij dit publiek (Costera Meijer, 2010). Personalisering is een vorm van subjectief taalgebruik (Lagerwerf, Schurink en Oegema, 2011). Het nieuws is nooit compleet objectief. Journalisten maken altijd een selectie in de informatie die zij vertellen en ook op welke manier zij deze vertellen (Bell, 1998). Naast dit subjectieve selectieproces kunnen journalisten gebruik maken van subjectieve taal (o.a. Lagerwerf et al., 2011). Lagerwerf onderscheidt meerdere vormen van subjectief taalgebruik, zoals speech presentation en personalisatie. In het licht van het huidige onderzoek, met een focus op evaluatief taalgebruik, is voornamelijk de classificatie van connotatieve verwijzingen interessant. Lagerwerf keek of verwijzingen naar personen positief of negatief gekleurd waren. Als dit het geval was, had de verwijzing een connotatieve betekenis of connotatie. Allan (2007) definieert een connotatie als volgt: “De emotionele betekenis van een woord of woordgroep buiten de eigenlijke betekenis.” De verwachting van Lagerwerf (2011) was dat nieuwsweblogs meer negatieve connotaties zouden bevatten dan dagbladen, maar er werd geen onderscheid gevonden tussen de beide media. Dat er geen kwantitatieve verschillen zijn gevonden, wil echter nog niet zeggen dat er geen verschil zit in hoe de nieuwsweblogs en de dagbladen evaluatief verwijzen naar personen. Daarom zal het huidige onderzoek niet alleen kwantitatief kijken naar de evaluatieve verwijzingen naar de daders en aanklagers van seksueel geweld, maar vooral ook kwalitatief.

1.2. Nieuwsmedia

Hiervoor is besproken wat er tot nu toe bekend is over de berichtgeving over #MeToo. Daartoe is eerdere literatuur naar seksueel geweld in het nieuws meegenomen en is er een focus gelegd op evaluatief taalgebruik in nieuwsberichtgeving. #MeToo kan echter niet alleen geplaatst worden in het kader van seksueel geweld, maar ook breder in de werking van media. De hashtag werd namelijk al snel na haar ontstaan gelinkt aan de term mediahype. In het geval van een mediahype is er sprake van andere berichtgeving dan in de dagelijkse nieuwspraktijk. Het is daarom nuttig om stil te staan bij dit onderwerp, om een beter begrip te krijgen van de berichtgeving over #MeToo. Verder wordt ook de invloed van de media besproken. Niet alleen de hoeveelheid berichtgeving over seksueel geweld, maar ook de informatie die hierover aan bod komt en de manier waarop de journalist deze informatie presenteert, kan invloed hebben op hoe het publiek tegen dit probleem aankijkt. Dit heeft te maken met framing. Tot slot kunnen verschillende soorten kranten dit onderwerp op verschillende manieren framen. In het nieuwslandschap wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen twee soorten kranten, namelijk populaire kranten enerzijds en kwaliteitskranten anderzijds. Van de populaire kranten wordt over het algemeen gezegd dat ze gericht zijn op een breder publiek en bevatten hierom ook meer sensatie om de aandacht te trekken. Daarnaast presenteren zij de onderwerpen op een begrijpelijke manier met vaak eenvoudig taalgebruik. De kwaliteitskranten hanteren vaker een zakelijke schrijfstijl en gaan dieper in op de onderwerpen, door er bijvoorbeeld nieuws- en achtergrondverhalen aan te wijden. Het is dan ook de verwachting dat de populaire

(12)

kranten #MeToo anders zullen framen dan de kwaliteitskranten, onder andere door het gebruik van meer evaluatief taalgebruik.

1.2.1. Mediahypes

Door het plotselinge, wereldwijde succes van #MeToo klonken al snel geluiden over mediahypes. Zo kopten verschillende nieuwsmedia dingen als: ‘Net als voorgaande jaren is #metoo een hype die snel weer zal stilvallen’ en ‘Hoe #metoo een voorbijgaande hype kan worden’ (o.a. Van Rijswijk, 2017; Van der Horst, 2017). Hoewel dit onderzoek zich niet primair richt op het onderzoeken van de hashtag als mediahype, blijft #MeToo onherroepelijk verbonden aan deze term. Het is dus goed om hier toch bij stil te staan, om een beeld te krijgen van de berichtgeving over een mediahype en dus ook van de berichtgeving over #MeToo.

1.2.1.1. Definitie mediahype

Een mediahype is een mediabrede nieuwsgolf. Deze nieuwsgolf is het gevolg van een zichzelf versterkend proces, waarbij nieuws naast vervolgnieuws ook maatschappelijke gevolgen genereert, die vervolgens ook weer nieuws opleveren (Vasterman, 2004). Tevens draagt de term de implicatie van een disproportionele en aangedikte berichtgeving (Vasterman, 2018). Wien en Elmelund-Præstekær (2009) zijn het grotendeels eens met deze definitie, maar kaarten aan dat het verschil tussen nieuws maken en nieuws rapporteren in de praktijk moeilijk te zien is. Daarom definiëren zij mediahypes als gevallen van erg intense mediaberichtgeving over een enkele kwestie (Wien & Elmelund-Præstekær, 2009).

1.2.1.2. Bruikbaarheid criteria mediahypes

Vooral critici gebruiken de term ‘mediahype’. Zij zeggen dat het nieuws wordt opgeblazen door media die alleen maar achter elkaar aanrennen en die niet willen achterblijven. Door de zaak zo op te blazen, overdrijven de media de ernst en omvang van het probleem. Ook spreekt men vaak van feitelijk onjuiste berichtgeving. De berichtgeving komt in de buurt van geruchten, complottheorieën of de zogenaamde ‘broodje aap’-verhalen (Burger, 2014). Het probleem met deze criteria voor een mediahype, zo stelt Vasterman (2015), is dat ze normatief en speculatief zijn. Het is niet objectief vast te stellen wat buitenproportioneel veel aandacht is voor een onderwerp. Net zo problematisch is de inschatting van de ernst van de situatie. Vaak is op het moment zelf nog niet helemaal duidelijk hoe ernstig deze situatie is. Die onduidelijkheid zorgt zelfs weer voor extra media-aandacht. Tevens is het criterium van de feitelijke onjuistheid van de berichtgeving bij een hype moeilijk te hanteren. Dit komt doordat het niet meteen duidelijk is wat er aan de hand is. De feiten worden pas later duidelijk. Bovendien zijn die feiten vaak geen absolute waarheden, maar sociale constructies waarover een zekere consensus is bereikt. Dit consensus geldt totdat er nieuwe feiten opduiken die een ander licht op de zaak werpen (Vasterman, 2015). Het is tevens lastig de berichtgeving van een mediahype te vergelijken met ‘de werkelijkheid’ om te toetsen of de media buitenproportioneel veel aandacht aan het onderwerp besteden. De media doen namelijk niet alleen verslag van gebeurtenissen, ze maken er door die berichtgeving ook zelf deel van uit en beïnvloeden zo de manier waarop bijvoorbeeld een seksschandaal zich ontwikkelt. De personen die hierbij betrokken zijn, worden beïnvloed door de beeldvorming in de media en kunnen hierdoor anders gaan handelen. Dat heeft vervolgens consequenties in de ‘echte’ wereld (Vasterman, 2015; Maneri, 2018). Dit geldt niet alleen voor de hoofdrolspelers van het onderwerp van de mediahype, maar ook voor burgers. In het geval van #MeToo, waarin seksueel geweld centraal staat, kan dit ervoor zorgen dat burgers meer incidenten als zodanig gaan zien en eerder aangifte doen. Hierdoor zullen er dus meer aangiften komen van seksueel geweld, wat tot de aanname leidt dat het aantal gevallen van seksueel geweld is toegenomen. Dit hoeft echter niet zo te zijn. Deze stijging in aangiften kan dus ook een media-effect zijn. Hierdoor is het lastig om het onderscheid tussen berichtgeving van een mediahype en de ‘echte’ werkelijkheid vast te stellen (Vasterman, 2005). Daarnaast is het relatieve belang van een kwestie niet te meten. Hier is geen objectieve maat voor. Waarom zou bijvoorbeeld de #MeToo-discussie op een bepaald moment meer aandacht moeten krijgen dan de opwarming van de aarde? Het is een terechte discussie, maar hierin spelen enkel waardeoordelen een rol – en geen ‘objectieve’ feiten (Vasterman, 2000).

1.2.1.3. Mediahype als een zichzelf versterkend proces

Uit bovenstaande tekst blijkt dat de ‘buitenproportionele’ en ‘onjuiste’ berichtgeving niet werken als criteria van een mediahype. Het is immers niet mogelijk om deze aspecten te toetsen aan de

(13)

‘echte’ realiteit. Bij een wetenschappelijke benadering van een mediahype moet er gekeken worden naar de werking van de nieuwsgolf zelf. Zo introduceerde Annie Waldherr (2014) een model om de cycli van aandacht voor bepaalde onderwerpen in nieuwsberichtgeving te onderzoeken. Hierin richtte ze zich op elementen als nieuwswaarden, aandachtsdrempels en key events. Uit Waldherrs onderzoek blijkt dat het momentum van nieuwsgolven voornamelijk wordt gestuurd door de aangepaste berichtgeving van journalisten. Het belangrijkste element om nieuwsgolven op te wekken, is het zichzelf versterkende proces van intermediale agendasetting tussen journalisten. Dit Nieuwsorganisaties beïnvloeden elkaars agenda’s, en zo beïnvloeden ze dus waar ze over schrijven (Waldherr, 2014). Journalisten zijn afhankelijk van elkaar als bron van ideeën en voor bevestiging van de geschreven artikelen (McCombs & Bell, 1996). Het model van Waldherr maakt het mogelijk om de dynamiek van nieuwsgolven te bestuderen, zonder te letten op de problematische criteria van disproportionaliteit en overdrijving. Wel zegt zij dat haar model uitgebreid moet worden, omdat het publiek door de opkomst van sociale media een grotere rol is gaan spelen in het nieuwsproces (Waldherr, 2014).

Wien (2018) bestudeerde vijf Deense mediahypes uit de periode 2000-2005. Hierin zag ze voornamelijk een verschil in de gebeurtenissen die de hypes triggerden. Waar enkele hypes getriggerd werden door politici of politieke acties, ontstonden andere hypes door publieke schandalen. Toch zag Wien ook genoeg overeenkomsten tussen de verschillende hypes. Zo voldeden alle triggergebeurtenissen aan de algemene nieuwscriteria en braken de gebeurtenissen normen. Daarnaast waren deze gebeurtenissen geschikt voor een publiek debat. Dit houdt in dat er verschillende standpunten en meningen over het onderwerp zijn en dat er verschillende actoren zijn die aan dit debat willen deelnemen. Hierop aansluitend moet de triggergebeurtenis weer te geven zijn in verschillende frames. Bij een mediahype bevinden de media zich namelijk in een zogenoemd exclusiviteitsdilemma: aan de ene kant vinden zij het vervelend als hun concurrent met een goed, origineel verhaal komt; maar aan de andere kant willen zij ook weer niet eenzelfde verhaal schrijven als hun concurrentie, omdat ze een primeur willen (Schultz, 2007). Wien (2018) zag dat de bestudeerde media dit oplosten door hetzelfde verhaal in verschillende frames weer te geven. Tevens zag Wien een algemeen patroon in de vijf bestudeerde mediahypes. Dit patroon heeft zij weergegeven in een model, genaamd ‘The anatomy of media hypes’ (figuur 1). Hierin is te zien dat de triggergebeurtenis de eerste – en veelal grootste – golf van media-aandacht aanwakkert. Deze grote golf wordt gevolgd door twee golven die steeds kleiner worden. Deze twee golven ontstaan wanneer een nieuw thema in het debat gebracht wordt (Wien, 2018).

Figuur 1: De anatomie van mediahypes (Wien, 2018). 1.2.1.4. Social-mediahypes

De opkomst van sociale media heeft er niet alleen voor gezorgd dat het publiek toegang heeft tot de publieke nieuwsarena, het heeft ook geleid tot zogenoemde ‘informatiewatervallen’, ‘Twitterstormen’ en ‘virals’. Deze termen zijn ook wel samen te nemen onder de noemer ‘mediahypes’. Augustine Pang (2013) ziet overeenkomsten tussen mediahypes en

(14)

social-mediahypes. Zij definieert een social-mediahype als ‘een internetgebruiker-gegenereerde hype die veel interesse opwekt. De hype is getriggerd door een key event en wordt onderhouden door een zichzelf versterkend proces doordat gebruikers met elkaar in gesprek blijven.’ Na enkele golven is het verzadigingspunt bereikt en – vergelijkbaar met ‘media hype fatigue’ (Beyer & Figenschou, 2014) – ontwikkelt zich een neerwaartse spiraal. Zulk ‘kuddegedrag’ is ook te zien wanneer journalisten andere journalisten volgen, uit angst om nieuws te missen of om af te wijken van de rest (Pang, 2013; Vasterman, 2018). De traditionele media en sociale media kunnen overlappen in een zogeheten ‘onopzettelijke mediahype’, als het gevolg van een spontane interactie tussen de twee media (Büttner, 2015). De ‘Twitterstorm’ is een relatief nieuw concept dat de explosieve uitbarstingen van negatieve berichten op sociale netwerken beschrijft. Hoewel alle sociale netwerken een hoge informatieoverdracht hebben, sprong Twitter er destijds bovenuit. Twitter was toen namelijk het snelst groeiende sociale mediaplatform (Pfeffer, Zorbach & Carley, 2014). En nog steeds is Twitter met wereldwijd ruim driehonderd miljoen maandelijks actieve gebruikers een van de grootste sociale mediaplatformen (Statista, 2018). Zulke grote sociale mediaplatformen geven mensen de kans om schandalen de wereld in te helpen, door bijvoorbeeld belastende video’s op YouTube te plaatsen, zoals ook te zien was bij #MeToo. Ook kunnen mensen kwesties op de politieke agenda krijgen door een Twitterstorm te creëren. De media en andere sociale actoren – zoals politici – kunnen zo’n grote lading aan ondersteunende tweets niet negeren (Mandell & Chen, 2016; Vasterman, 2018).

1.2.1.5. Het nieuwsproces bij een mediahype

In de tijd van een mediahype of -storm schakelt de nieuwsredactie over naar de ‘stormmodus’ (Hardy, 2018). Hierin staan twee dingen centraal: ten eerste wordt coördinatie extreem belangrijk en ten tweede worden bijna alle journalisten toegewezen om over het onderwerp van de dag te berichten (Hardy, 2018). In de stormmodus spelen verschillende zaken een rol, namelijk het verlagen van de journalistieke drempels, imitatie, de lengte van de mediahype en de rol van het publiek. Ten eerste het verlagen van de journalistieke drempels. Door de organisatorische veranderingen in een stormmodus is een overgroot deel van de nieuwsredactie gefocust op één ding: de berichtgeving over het onderwerp van de mediastorm. Dit leidt tot veel berichten over dat onderwerp. Het verhaal is overal. Zelfs verhalen die normaal niet nieuwswaardig genoeg zouden zijn, worden nu behandeld. Dit verschijnsel wordt ook wel het verlagen van de journalistieke drempels genoemd (‘lowering tresholds’: Brosius & Eps, 1995; Kepplinger & Habermeier, 1995). Dit gaat hand in hand met de notie van continuïteit van Galtung en Ruge (1965). Zij stellen dat wanneer een artikel het ‘gemaakt heeft’ – dus al eens geplaatst is – het nieuwskanaal eerder openstaat voor een follow-up verhaal, zelfs met een nog lagere drempel (Galtung & Ruge, 1965). Het is zelfs zo dat journalisten vergelijkbare eerdere gebeurtenissen, die plaatsvonden voorafgaand aan het key event, gaan verslaan. Journalisten en redacteuren weten dat zulk nieuws veel publieke aandacht kan krijgen, waardoor er weer meer vraag naar informatie komt. De media proberen deze vraag te beantwoorden door nog meer nieuws over hetzelfde nieuws te produceren (Hardy, 2018). Wanneer een mediastorm aanbreekt, is het belangrijk om snel te reageren. Nieuwskanalen kijken dan vaak, meer dan normaal, wat andere media met het verhaal doen en baseren daar hun volgende verhaal op (Hardy, 2018). Door de verschillende verhalen vanuit verschillende media groeit de dynamische, collectieve berichtgeving. Dit legt volgens geleerden een grote druk op elke nieuwsredactie om ook met een verhaal over het onderwerp te komen (Kitzinger & Reilly, 1997; Vasterman, 2005). Waar het verlagen van de journalistieke drempels (‘lowering tresholds’: Brosius & Eps, 1995; Kepplinger & Habermeier, 1995) mediastormen kan aanwakkeren, zorgt imitatie er juist voor dat een mediastorm langere tijd blijft doorrazen (Hardy, 2018). Dit kan verklaard worden vanuit het ‘issue attention cycle argument’ van Downs (1972). Wanneer een kwestie de aandacht heeft getrokken van de media blijft het daar ook een tijdje, totdat – onvermijdelijk – de aandacht ervoor vervaagt doordat journalisten op zoek gaan naar ander, nieuwer nieuws. Vooral extreem verhoogde nieuwsaandacht voor een onderwerp is tijdelijk. Het publiek en de media raken op den duur verveeld en sluiten zich af voor het onderwerp. Zolang het publiek geïnteresseerd is, zal de media over de kwestie blijven berichten. Tevens zullen journalisten over een onderwerp blijven schrijven als er steeds weer nieuwe gebeurtenissen aan het licht komen. In het geval van #MeToo kan dat weer een nieuwe beschuldiging zijn of bijvoorbeeld een stijging in het aantal aangiften van #MeToo. De duur van een mediahype of -storm is dus afhankelijk van meerdere factoren. Als politici of andere relevante actoren erover blijven praten – en voornamelijk discussiëren – en als

(15)

er steeds nieuwe gebeurtenissen aan het licht komen, zal de mediahype blijven bestaan (Hardy, 2018).

Tot slot wordt de rol van de media steeds invloedrijker in het agendasettingsproces, omdat een merendeel van ons begrip en kennis over sociale kwesties of publieke problemen niet uit persoonlijke ervaring komt, maar uit diverse online en traditionele media (Chung, 2018). De media-agendasettingstheorie houdt in dat de media door over bepaalde kwesties te berichten, bepalen welke publieke kwesties individuen belangrijk vinden. Met andere woorden: de media bepalen waar het publiek over praat (McCombs & Shaw, 1972). Uit onderzoek blijkt dat de effecten van de media als informatievoorzieners en als agendasetters minimaal zijn voor sociale kwesties waar individuen directe, persoonlijke ervaring mee hebben. Ze hebben echter een significant effect op kwesties waar mensen geen directe kennis van of ervaring mee hebben. Dit komt doordat het publiek behoefte heeft aan informatie over en oriëntatie op deze kwesties. De media hebben meer invloed op mensen die een kwestie als interessanter vinden en als persoonlijk relevant zien dan op mensen die er niet geïnteresseerd in zijn (Thomson & Dininni, 2005). Uitgebreide en op één onderwerp gefocuste berichtgeving trekt niet alleen de aandacht van het publiek, maar leidt ook tot een grote sociale zorg over de kwestie (Chung, 2011; Vasterman, 2005). Dit was ook duidelijk te zien in het geval van #MeToo. Het leverde een enorme verontwaardiging op over het wereldwijde probleem van seksueel geweld.

1.2.2. Invloed media

De nieuwsmedia spelen een belangrijke rol in de democratie. Zo kunnen zij volgens de agendasettingtheorie de agenda voor publieke beleidsdebatten bepalen (McCombs & Shaw, 1972; McCombs & Bell, 1996). Daarnaast kunnen zij de termen die in dit publieke debat gebruikt worden framen, zodat deze een bepaalde lading krijgen. Dit kan invloed hebben op hoe het publiek tegen het besproken onderwerp aankijkt.

1.2.2.1. Frames

Cobb en Elder (1972) waren een van de eersten die framing in de communicatiewetenschap introduceerden. Zij schreven: “Symbols, or languade, in which an issue is phrased, will affect those who become aware of the issue” (Cobb & Elder, 1973). Simpelweg gezegd kan eenzelfde onderwerp of gebeurtenis op verschillende wijzen en met verschillende invalshoeken aan het publiek gepresenteerd worden. Zo kan het publiek hetzelfde onderwerp dus ook op verschillende wijzen interpreteren. Dit heeft een grote invloed. Mensen zijn namelijk erg gevoelig voor zogenoemde contextuele aanwijzingen wanneer zij beslissingen nemen, oordelen vormen of meningen uiten. Zo kan de manier waarop de media een bepaald onderwerp framen, invloed hebben op de uiteindelijke beslissingen in het publieke debat (Iyengar, 1991).

1.2.2.2. Verschillende definities frames

Gedurende de geschiedenis van de communicatiewetenschap zijn er verschillende definities van het concept nieuwsframe gehanteerd. Entman (1993) beschreef framing dan ook als “a scattered conceptualization”. Deze uiteenlopende definities kunnen op verschillende manieren verklaard worden. Zo wijst De Vreese (2005) erop dat frames op verschillende locaties kunnen voorkomen. Zo komen frames voor in media-uitingen, door de wijze waarop de media een bepaald onderwerp verslaan. Maar frames komen ook voor in het communicatieproces, zowel bij de zender als de ontvanger. Van Gorp (2006) ziet ook frames in de cultuur. Hiermee bedoelt hij de bepaalde normen en waarden binnen een cultuur – die ook tussen culturen weer kunnen verschillen (Van Gorp, 2006). Tevens draagt het feit dat het concept framing afkomstig is vanuit verschillende onderzoeksgebieden, bij aan de verschillende definities van het concept (ibidem). Desondanks is het relevant om een frame te benaderen als een construct dat wordt gevormd door frameanalisten. Analisten gebruiken het concept frame om verschillen in de manier waarop mensen nieuwsgebeurtenissen ervaren en in de manier waarop de media deze gebeurtenissen verslaan, te beschrijven en te verklaren (Ensink & Sauer, 2003). Frames die in de media voorkomen, worden mediaframes genoemd. Gamson en Modigliani (1989) definiëren een mediaframe als een centraal organiserend idee of verhaallijn, dat betekenis geeft aan een ontvouwende reeks gebeurtenissen. Enkele jaren later bracht Entman (1993) een wijziging in deze definitie aan. Hij zag dat frames bepaalde aspecten of stukjes informatie over het onderwerp uitlichtten, zodat deze aspecten meer opvielen. Nog specifieker schreven Valkenburg, Semetko en De Vreese (1999): “A media frame is a particular way in which journalists compose a news story to optimize audience accessibility.”

(16)

Deze verschillende definities tezamen beschrijven duidelijk wat een mediaframe is. Journalisten selecteren bepaalde elementen van een onderwerp of gebeurtenis en maken keuzes over de manier waarop zij dit onderwerp of deze gebeurtenis aan het publiek presenteren.

1.2.2.3. Framing devices

Een frame komt tot stand door verschillende tekstuele elementen die samen worden ingezet, ook wel framing devices genoemd (De Vreese, 2005, p.53). Door deze framing devices vaak te herhalen, strategisch te plaatsen en tevens op elkaar in te laten spelen, wordt een frame opgebouwd (Entman, 1993). Framing devices zijn bijvoorbeeld woordkeuze, metaforen, de selectie van bronnen en visuele weergaven zoals grafieken, tabellen en afbeeldingen (Pan & Kosicki, 1993). Deze framing devices zijn volgens onderzoekers krachtig genoeg om invloed te hebben op de opinie van het publiek over een bepaald onderwerp. Dit wordt duidelijk in een onderzoek van Thibodeau en Boroditsky (2011) naar de berichtgeving over criminaliteit in Amerika, waarin zij zich richtten op de metafoor als framing device. Zij voerden onder andere een experiment uit waarbij criminaliteit in een van de nieuwsberichten beschreven werd als een beest, terwijl het in het andere nieuwsbericht werd beschreven als een virus. Bij de metafoor ‘criminaliteit als beest’ waren de lezers eerder geneigd tot het goedkeuren van strengere handhaving dan bij het lezen van ‘criminaliteit als virus’. Bij deze laatste metafoor leek het onderzoeken van de oorzaken van criminaliteit een betere oplossing. Deze studie toont aan hoe metaforen, en dus framing devices, de opinie van lezers kunnen beïnvloeden. Later werd er door Steen, Reijnierse en Burgers (2014) wel een nuance aangebracht bij bovenstaand onderzoek. Zo stelden zij dat er meer onderzoek nodig is om te stellen dat metaforen direct invloed hebben op de beoordeling van lezers. Ook moet er gekeken worden onder welke omstandigheden zulke effecten wel of niet optreden.

1.2.2.4. Framing

Het proces waarbij frames tot stand komen, wordt ook wel framing genoemd. Entman (1991) definieert framing als het vergroten of verkleinen van aspecten van de waargenomen werkelijk, door deze aspecten meer of juist minder zichtbaar te maken. Twee jaar later breidt hij zijn definitie uit met de notie dat een frame gebruikt kan worden om een probleemdefinitie, causale interpretatie, morele evaluatie en/of behandelingsvoorstel voor het besproken onderwerp te bevorderen (Entman, 1993). Het framingmodel van De Vreese (2005), zoals te zien in onderstaande figuur, maakt het proces inzichtelijk. In dit proces zijn twee fasen aan te wijzen, namelijk frame-building en frame-setting. De eerste fase, frame-frame-building, richt zich op de factoren die invloed hebben op het ontstaan van frames. In de journalistiek zijn zowel interne als externe factoren van belang. Interne factoren zijn zaken als nieuwswaarden en redactioneel beleid. Externe factoren, zoals de omgang tussen journalisten en elites en sociale bewegingen, zijn net zo belangrijk. De uitkomst van dit frame-buildingproces zijn de frames die te vinden zijn in de tekst. Hierin zijn twee soorten nieuwsframes te onderscheiden, namelijk de issue-specifieke frames en de generieke frames. Een issue-specifiek frame is, zoals de naam al doet vermoeden, enkel toepasbaar op een specifiek onderwerp. Een voorbeeld van zo’n frame is een onderzoek naar de berichtgeving gedurende de laatste maanden van het presidentschap van Bill Clinton. ‘Clinton behavior scandal’, ‘Conservative attack scandal’ en ‘Liberal response scandal’ zijn enkele issue-specifieke frames die hierin warden gevonden (Shah, Watts, Domke & Fan, 2002). Deze frames zijn duidelijk niet zomaar toepasbaar op een ander onderwerp. Dat kan wel met generieke frames, doordat deze algemener zijn omschreven. Voorbeelden van generieke frames zijn human interest, conflicten en economische consequenties (Semetko & Valkenburg, 2000). De tweede fase, frame-setting, richt zich op de effecten van deze verschillende frames op het publiek. De Vreese (2005) wijst hierin drie effecten aan. Ten eerste kunnen frames invloed hebben op de wijze waarop informatie wordt verwerkt. Daarnaast kunnen ze invloed hebben op de houding tegenover een bepaald onderwerp en tot slot op het gedrag.

(17)

Figuur 2: Framingmodel De Vreese

De uiteindelijke invloed van de media op het publiek is dus af te lezen in het derde blokje van bovenstaand model, de framing effects. Maar om uiteindelijk te kunnen zeggen wat voor invloed framing in de berichtgeving over #MeToo op de ontvanger heeft, is het belangrijk om te weten hoe die framing eruitziet. Dit onderzoek speelt zich daarom af in het tweede blokje, namelijk frames in het nieuws. Hierin wordt gekeken hoe journalisten over #MeToo berichten, en dus over het onderwerp seksueel geweld. Een voorbeeld van framing in het nieuws is het gebruik van evaluatief taalgebruik. Door dergelijk subjectief taalgebruik zet de journalist het onderwerp in een bepaald licht neer. Zoals eerder benoemd, is het tevens een personaliseringstechniek om meer publiek aan te trekken en beter aan te sluiten bij dit publiek (Costera Meijer, 2010). Deze trend is vooral onderzocht in de strijd tussen de ‘gevestigden’ van de traditionele journalistiek en de ‘nieuwkomers’, zoals bloggers, die zich weinig lijken aan te trekken van de van oudsher geldende journalistieke regels (o.a. Janssen, 2010; Lagerwerf et al., 2011).

1.2.3. Populaire kranten versus kwaliteitskranten

Hoe journalisten over een onderwerp berichten, kan afhangen van voor welk medium zij schrijven. Zowel in het maatschappelijk debat – veelal ook door de journalistieke beroepsgroep zelf – als in de wetenschappelijke literatuur wordt vaak onderscheid gemaakt tussen twee soorten kranten, namelijk populaire kranten enerzijds en kwaliteitskranten anderzijds (o.a. Bakker & Scholten, 2009; Schaap & Pleijter, 2012). Over het algemeen zouden populaire kranten zich richten op een zo groot mogelijk publiek. Daarom brengen zij meer ‘soft’ nieuws en presenteren zij ‘serieus’ nieuws op een sensationele manier (Ohlemacher, 1996; Plasser & Ulram, 2003). Daarentegen zouden kwaliteitskranten zich voornamelijk richten op het informeren van betrokken burgers en houden ze zich bezig met hun publieke verantwoordelijkheid. Deze kranten plaatsen daarom meer ‘serieus’ of ‘hard’ nieuws, zoals politieke onderwerpen (Scholten & Ruigrok, 2006). Eerder onderzoek naar televisienieuws heeft uitgewezen dat vergelijkbare populaire nieuwsprogramma’s inderdaad sensationeler zijn dan hun serieuzere tegenhangers. Zo blijkt uit inhoudsanalyses dat het NOS-journaal minder sensationele kenmerken bevat dan het nieuwsprogramma van SBS 6, dat meer bekendstaat als volkszender (Nuijten, 2007). Het lijkt aannemelijk dat dit onderscheid ook voor de traditionele dagbladpers geldt, maar tot op heden is dit niet volledig empirisch bewezen (o.a. Bakker & Scholten, 2000; Van Hoof, 2000). Bakker en Scholten (2009) onderzochten het sensatiegehalte van voorpaginafoto’s in Nederlandse populaire en kwaliteitskranten. Zij zagen dat de populaire kranten vooral sensationeler zijn als het gaat om vormaspecten en levendigheid. Zo brengen zij meer emotie, zorgen voor een dynamischer geheel door elkaar overlappende foto’s, zijn deze foto’s indringender door meer gebruik van close-ups en portretten en gaan ze vaker over binnenlandse onderwerpen. Anderzijds zagen Bakker en Scholten dat de kwaliteitskranten vaker kozen voor ongelukken, rampen en geweld en anonieme burgers. Dit wijzen zij toe aan het feit dat de kwaliteitskranten vaker kiezen voor onderwerpen uit het buitenland. Hierin spelen onderwerpen als oorlogen en rampen vaker centraal (Bakker & Scholten, 2009). In dit licht is het dan ook niet raar dat de kwaliteitskranten hoger scoren op deze sensationelere onderwerpen. Eerder onderzoek toonde al aan dat populaire kranten andere onderwerpen belichten dan de kwaliteitskranten. In de populaire kranten is meer roddel, meer sensatie, meer seks en juist minder politiek en beleid (o.a. Bakker & Scholten, 2009). Pas in een recent onderzoek door Boukes en Vliegenthart (2017) werd onderzocht hoe de verschillende krantgenres over eenzelfde onderwerp

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De politiek-ambtelijke en militaire leiding van Nederland is niet meer in staat een strategie te ontwikkelen, ziet daar de noodzaak niet toe of weet niet meer wat deze is,

• Op ons college kunnen elk schooljaar 200 leerlingen starten in het eerste jaar van het secundair onderwijs?. • Aanmelden kan tussen maandag 8 maart (09u30) en 26 maart (17u00)

Het investeringsplan voor de Europese Green Deal om ȏnanciĺle middelen van de EU vrij te maken en een stimulans te geven aan publieke en private investeringen die nodig zijn

Ik ga met u een verbond aan dat nooit meer enig levend wezen door het water van de vloed zal worden uitgeroeid en dat er zich nooit meer een vloed zal voordoen om de aarde

Laat Jezus deze gaven voor ons breken en delen,zodat ze ons voorbereiden op zijn komst .Aanvaard naast onze offerande ook onze gebeden en onze goede voornemens om in deze adventmee

Elk jaar kiest de gemeente Velsen haar sportkampioenen en worden andere spor- ters in het zonnetje gezet. Wie een kandi- daat kent, mag hem, haar of een heel team

 Door welke organisaties voor hoeveel euro inmiddels aanvragen zijn ingediend en of toegekend.. Met deze brief komen wij puntsgewijs terug op de vragen in

Om de juiste afbakening te maken, moeten gemeenten goed voor ogen hebben wat de functie en bijbehorende werkzaamheden zijn van alle andere ondersteuning in het sociaal domein en