• No results found

OVORM: SIGNATUUR M

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "OVORM: SIGNATUUR M"

Copied!
67
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV. Dit behoudt zich het recht voor een vergoeding te berekenen voor reproductie.

Indien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht.

Toestemming voor reproductie dient men schriftelijk aan te vragen.

This fibn is sllpplied hy the KITL V only

011

conditioll that neither it nor part of it is ftu'tlter reproduced without first ohtaining the pennissioll of fhe KITL V which reserves the right to IIlake a charge for sllcll reproduction. If tlle Illaterial fibned is itself in copyright, the pennission of tlle oWllers of that copyright JviU also he required for sllch reproduction.

Application for pennission to reprodllce should be I1lade inwriting, giving details of the proposed reproduction.

SIGNATUUR

M C OVORM:

SHELF NUMBER MICROFORM:

MMETA 1246

(2)

o 0

(3)

DE LOTGEVALLEN VAN EEN INDISCH STUIVERTJE

DOOR

H. SCHR 00

MET.j GEKLEURDE PLATEN VAN C. ]ETSES

TWEEDE URUK

BI]

J.

B. WOL TERS' U. M. - GRONINGE1, DE. I1AAG, 1921

(4)

Blz.

DE LOTGEVALLE~ VA EEN DI' 11 STUlVERT}E

DE R P EN~!AG 'EET. 41

DE or M.\NT VA T DE); KRE PELE. 69

GROOnIOEDER. ENGELTJES. 101

(5)

STUIVERTJE.

,Daar lig ik me nu al weer in zoo'n bedompte portemonnaie,"

mopperde een stuiver, die nog maar kort in omloop was. "Wie ziet er zoo iets van mijn smetteloos costuum' Ik ben de moeite waard om bekeken te worden. Hoe fijn is alles aan mij afgewerkt.

Waarom lieten ze mij niet aan dien vriendelijken horlogeketting hangen 1). Daar trok in ieders aandacht, daar schitterde ik in het zonlicht. Wat heb ik in die paar dag n al niet veel van de schoone wereld gezien. !-Joe vroolijk bengelde ik met nog twee kameraden aan den ketting. Ieder had zijn opmerkingen, ieder zag wat nieuws.

0, wat een schik hadden we met ons drietjes'

Wat een benauwde lucht hier, bah, ik houd het in dit hok geen uur uiti" En de stuiver trok een gezicht, of zijn laatste uurtje geslagen had.

Daar drong zich een dubbeltje tegen hem aan. Het had lang in het zoutpakhuis gelegen en zag er ondanks zijn nieuwheid onooglijk uit. Wo st stoof de stuiver op en als hij vatbaar voor kleurveran.

dering was geweest, zou hij minstens zoo rood als een kalkoensche haan geworden zijn. De stuiver behield dus zijn matwitte kleur en kon zich hoogstens verbeelden lijkwit van woede te zijn.

"Op zij schooiertje'" snauwde hij tegen het dubbeltje, "raak mij niet aan, vuile bedelaar'" En een rilling ging door zijn leden.

" chooier, vuile bedelaar," herhaalde het dubbeltje verontwaardigd,

"weet tegen wien je spre kt. Al b n ik klein, ik ben een edelman, want ik ben van edel metaal vervaardigd. Dat mijn pakje er op 't oogenblik haveloos uitziet, dat is mijn schuld niet. Ach, waarom hebben ze me in 't zoutpakhuis ook zoo lang tusschen al dat koper-

1) Toen de Indi che nikkelen stui\'ers pas uitkwamen, droegen vele Inlanders ze aan hun horlogeketting.

SCHROO. De l.otl[~lIallm van em /Ildisdt . 'Illiver/je, 2e druk. (Schooluitgave). 1

(6)

geld laten liggen, dat 't ook al niet helpen kon, dat het door de ziltige lucht groen begon uit te slaan. Wanneer ik maar weer wat door de handen ben gegaan, glim en glinster ik weer in al mijn reinen zilverglans.' ,

En een onverwachtsche beweging van de portemonnaie te baat nemende, verwijderde het dubbeltje zich 'met een hooghartig gezicht van den stuiver.

Maar zijn ergernis kon het niet verkroppen, het moest ze luchten tegen een paar oude heertjes. Dat waren halve guldens, waaraan men ternauwernood kon onderscheiden, wat de voor·, en wat de achterkant was. Zij waren dan ook reeds in '79 aangemunt en hadden in hun omloop weinig rust gekend. teeds waren ze van de eene hand in de andere gegaan, werden beurtelings uitbetaald, beurtelings ontvangen. Bovendien waren ze ontelbare malen geklonken, zoodat er van beeltenis en wapen zoo goed als niets meer te zien was.

,,] ullie bent oud en hebt in de wereld heel wat ondervonden,"

sprak het dubb Itje, "maar heb je ooit van zoo'n brutaliteit gehoord, mij voor een schooier uit te krijten? Laat die eend van een stuiver eens bedenken van welk minderwaardig metaal hij gemaakt is. Hoe durft hij zijn grooten mond nog open te doen '"

>Edelman," hoonde de stuiver, "je b nt 't edelmannetje wel. Ik wed, dat je nog minder waard bent, dan een hal \'e cent."

Deze krenkende woorden wekten de verontwaardiging van al 't zilvergeld op. Dat was te bar. Als é n man vlogen ze op den stuiver toe en er zou iets vreeselijks gebeurd zijn, als niet een hand juist bijtijds den stuiver gegrepen had.

In die hand ontmoette hij een tweeden stui\"er en juist wilde hij verheugd een gesprek aanknoopen, om eens lekkertjes op zijn helden·

daden te no ven, toen hij tot zijn beschaming een menschenstem hoorde zeggen; "Graag zou ik deze twee stuivers voor een dub·

beltje wisselen."

't Was den stuiver, of hij een slag in 't gezicht kreeg. Hij keek, of hij het in Keulen hoorde donderen. En heuseh, dan kijk je raar.

Hij voelde zich vreeselijk vernederd en zweeg beschaamd.

Het zilvergeld in de portemonnaie tinkelde vroolijk. Dat had de woorden ook gehoord en haJ nu groote pret over den stuiver, die zoo'n hoogen dunk van zich zelf had en die ZOOi lekkertjes, door een mensch nog wel, op zijn plaats was gezet. ' .

De vernedering op zich zelf had de stuiver nog wel kunnen slikken, maar dat het vieze edeJmannetje en al 't afgesleten zilver·

geld in 't gelijk waren gesteld en zich nu over hem vroolijk maakten, dat leek hem iets onoverkomelijks.

Toch, de stuiver had de bittere pil gauw geslikt. Even had hij er nog dt::n nasmaak van. Toen nam alles, rondom hem, zijn gedachten zóó in beslag, dat hij weldra aan 't heele geval niet meer dacht.

I Jij ging namelijk over in een welverzorgde dameshand. Behaaglijk strekte hij zich uit als op een donzen bed. Met welbehagen snoof hij d n fijn n zeepgeur op.

Plots <..leed een schok hem opspringen. Daardoor botste hij tegen en gouden ringetj aan, dat met haar diamanten oog hem toornig aankeek. ,Lomperd," tinkelde de ring en haar oog schoot vuur,

"kijk, waar je loopt'" 0, ze was zoo boos, dat dametje.

De stuiver, die diep ontzag voor goud had, \ ilde zijn veront·

schuldigingen stamelen, maar de gelegenheid daartoe werd hem benom n. Zijn verblijf in de dameshand was slechts van korten duur.

Tegen wil en dank moest hij verhuizen. Och, een stuiver heeft zoo WeJl11g in de melk te brokkelen. Zijn eigen zin en wil wordt zoo weinig geteld.

Zijn kam raad viel met een smak op den grond, rolde een heel eind over 't perron en kwam op de rails terecht. Een minuut later werd hij door een trein, die met veel geraas binnenstoomde, verpletterd.

Hij zelf viel in de gore, eeltige hand van een spoorkoeJie, die een fooi ontving voor 't sjouwen van de bagage van de dame, die op reis ging. Dat was een heele verandering, en . . . . niet ten goede. Net alsof men uit de loge van de opera opeens op 't schel·

linkje terecht komt. De stuiver was, zooals ge denken kunt, dan ook lang niet in zijn schik. In zijn verontwaardiging dacht hij zeUs in 't geheel niet meer aan het droevig einde van zijn makker.

(7)

T och had hij redenen genoeg tot dankbaarheid. 't Lot van zijn kameraad had ook hem kunnen treffen. En dan is de harde peluw van een eeltige hand, al is ze wat gro zelig, in elk geval honderd maal te verkiezen boven het pleziertje, dat een locomotief met zijn sleep van wagens je plat rijdt. loover cringen de gedachten van .den stuiver niet. Hij leefd bij 't oogenblik.

Aan alle dingen komt een end. Aan de goede, gelukkig ook aan de kwade. Edoch, soms wil 't gebeuren, dat voor de kwade noO"

erger in de plaats kom n. Dat ondervond ook 't munt tukje,

\\'ien~

weg door de wereld we volgen.

De spoorkoelie had honger en dus leidden zijn wegen al heel spoedig naar een druk beklante warong in de nabijheid van het station. Hij liet zich door de waronghoudster een flinke portie rijst opscheppen. Daarover kwamen allerlei sausjes en sambals. Ook bestelde hij krocpo k·oedang, saté en een kippekluiQ . Toen alles flink door elkaar gewerkt was, b gon hij zijn maaltijd en liet zich het kostje lekker smaken. De stuiver met nog eenige O"obang had hij op tafel gelegd, om de warong vrouw, die hem wantrouwig aankeek, gerust te stellen. Het gebeurde namelijk dikwijls, dat er mensch n in de warong kwamen, die zich een flinke portie lieten opscheppen, maar niet bij machte blek n het eten te betalen. Van zulke klanten moest de vrouw niets hebben en daarom eischte z geld, voordat ze de gasten bediende. Spottenderwijs werd zij daarom mb ok Contant genoemd.

Nieuwsgierig keek de stuiver rond. I lij was vol aandacht voor d kauwende en smakkende menschen, di hun honger stilden. Hij zelf had nooit honger. Hij voelde zich steeds voldaan. HooCTstens had 't gat midden in zijn lijf gevuld kunnen worden) maar da:r was hij volstrekt niet op gesteld. Hij was het eenige geldstuk met een

g~~ en daarop verhief hij zieh. at maakte hem tot iets bijzonders.

HIJ keek scherp toe, of de menschen ook een gat midden in 't lichaam hadden, maar kon zoo iets niet ontd kken. Toen kwam hij tut het besluit, dat de menschen hol moesten zijn. Nu, dat was nog zoo dom niet gedacht.

Opgekwikt door het stevige maal kuierde de koelie weer naar 't stati.on t~rug om da~r, in .afwachting van de treinen en mogelijke vrachtjes, tn een rustIg dutje op 't perron vergetelheid te zoeken.

Wat kan zoo'n koelie slap n, als hij zijn buikje rond gegeten heeft I .e waronghoud~ter stre k den stuiv r en de gobangs in haar vettIge. hand .en h ~ het. geld in een klapperdop glijden. Daar lag de stUIver, dIe mOOIe, OIeuwe stuiver tusschen een aroote meniO"te vuile, kleverige, groene centen en

hal~e

stuivers. I:>

.. "Ik, te midden van zoo'n vuil en bedelaarstroep " klaagde hij en hIJ probeerde het armzalige goedje wat op zij te stooten. laar 't schooi rsvolkje liet zich niet duwen. Vijandig keek het den alim- menden mijnh er aan, die zich zooveel v rb eldde. Het uitte zelfs bedr iging n. Toen hield de stuiver zich gauw koest. De held I

De saamg pakte menigte crroeide stceds aan. Met eiken o·ast die de warong ve~lict, vielen er nieuwe centen en gobangs in 't bakje.

Dat stapelde ZIch maar al op. En zoo duurde het niet lana of de stuiver lag er diep onder bedo\ en.

~,

Ilij zuchte, steende en dacht gauw den verstikkingsdood te zullen sterven.

Maar en tui ver sterft niet gauw, hij heeft een taai leven. Be- dolven on de: de dik~e laag. kopergeld bleef hij de stuiver, die hij was, al ontsIerde memg vlekje koperroest weldra zijn matwit pakje.

Ge zult me moeten toeg ven, dat zijn toestand verre van aanO"e-

n~am was. Maar 't leven i ook ni ct altijd n pleziertje. Dat onder- vmd n de .l11enschen gedurig. Licht, dat e n nikkclstukje ook eens met de nanghed n des levens k nnis maakt.

. Ein?clijk bra.k het uur der verlossing aan. Een rekeninglooper, wlen taan klemgeld mankeerde liep de waroncr binnen kocht een kl . . I b '

eme versnapenng voor 2:! cent en legde een briefje van vijf gulden op tafel. Hij on~ving vier guldens en 97 ~ cent terug. e O"uldens nam de vrouw UIt haar beurs, d

97t

cent uit den klapperdop.

.. Daar b hoorde de stuiver ook bij. Even zag hij de warong met zIJn kauwend en koffieslurpend publiek. even voelde hij Ie dikke

(8)

vingers van de vieze waron<Thoudster, hij rook den koffiegeur, ver- mengd met dien van verscohillende spijzen, toen verdween hij in 't zakje van gevlochten stroo, waarin de rek ninglooper zijn klein-

geld bewaarde. .

W êl was de toestand niet veel verbeterd, maar de stuiver kon zich gemakkelijker in zijn lot schikken, nu zelfs guldens de kame- raadschap van 't kopergeld moesten verduren. Wonderlijk I Die leken daar niets om te geven. Ze onderhielden een gezellig gesprek met elkaar en amuseerden zich best.

Als de oude grappenmaker, die de beeltenis van Willem II droeg, een aardigheid verkocht dan schaterden de anderen alle drie jonge koninginnetjes, dat het daverde. Maar met h t nikk 1- en kopergeld bemoeiden zij zich niet ze deden net, of dit niet bestond. Ook spraken zij onder elkaar de fijne moeilijke zilvertaal, zoodat de stuiver zeer tot zijn verdriet er geen jota van begreep. Hij kende de nikkel taal perfekt en kon zich ook b hoorlijk in de algemeene geldtaal uitdrukken, maar de zilvertaal, daar \'erstond hij nog niets \ an. De uitspraak was zoo moeilijk, vond de stuiver. Hij wi t niet, hoe hij zijn mond moest zetten, om de klanken te maken, die het zih erg Id als van- zelf uitte. En dan al de taalreg-els met de honderden uitzonderingen. 't Was lastig, bar lastig.

Hij wilde met zijn kornuiten ook een clubje vormen en na heel veel gescharrel had hij nig stuivers bij elkaar

Of zijn <Trappen maar half aardig waren, of dat de stemming er bij de anderen niet in was, dit is zeker, de stuiver kon het zilver·

geld niet overstemmen. W I lachten zoo af en toe zijn toehoorders, maar 't gelach mi te di n h Ideren, tintelenden klank 't klonk dof en gesmoord.

Geërgerd zweeg hij ten laatste dan ook maar. Trou Yens, alle gesprekken waren door onnaspeurbare oorzaken plotseling verstomd.

Willem de II, de grappenmaker, zweeg in zeven talen en de gi ge- lende V\ iIlemientjes bewaarden het stilzwijgen n zetten zulke ernstige gezichten, alsof 't reeds deftige matrones waren.

Juist begon aan alle kanten weer een algemeen g babbel, toen

plotseling het schemerdonker in 't helderste daglicht verkeerde. De stuiver werd beetgepakt en nagestaard door al het geld, verliet hij zijn medereizigers. Graag had hij het nikkel nog vaarwel gezegd, maar alles ging zoo vlug in zijn werk, dat hij in een dameshand lag vóór hij het wist.

Terwijl hij zich behaaglijk neervlijde, hoorde bij een lieve stem zeggen:

"Kijk eens Betty, daar hebben we iets om een leuk tolletje van te maken" en tusschen duim- en wijsvinger ging de stuiver de hoogte in. Een jubelkreet weerklonk en een krullekopje van 9 jaar danste om moeder rond.

De blijdschap, waarmee hij ontvangen werd, streelde den stuiver niet weinig en dadelijk had hij de beste gedachten over moeder en dochtertje.

"Zeg liefje, haal eens vlug een kort griffeltje uit je schooltasch, dan zijn we in een ommezientje klaar. 't Moet heel kort zijn, hoor.

En met een punt. '

Spoedig kwam Betty met een eindje grift aansnellen. Haar lieve- lingsgriftje, want het schreef zoo heerlijk. Dit duwde moeder door 't gat van den stuiver, totdat 't niet verder kon. Wel schrijnde de harde griffel de huid van 't nikkelstukje, maar bepaald pijn deed het niet. Trouwens, al had 't pijn gedaan, de stuiver was in een stemming om veel te kunnen verdragen. Zóó trotsch was hij, nu hij één b en had, dat hij alle ongemakken licht telde.

Nieuwsgierig wachtte hij de dingen af, die komen zouden, want hij had er heelemaal geen idee van, wat men met hem van plan was. Maar hij zou het gauw ervaren.

Een kleine beweging van duim en wijsvinger en trippelend op 't eene been, draaide de stuiver in duizelingwekkende snelheid rond.

Hij werd er draaierig van. Eerst hield hij zich nog kranig overeind, maar na een poosje kon hij zich met alle inspanning niet meer goed houden. Hij waggelde, waggelde en uitgeput viel hij op 't tafelblad neer.

Evenals een zeezieke genezen is van zijn vreeselijke kwaal, zoodra hij weer vasten grond onder de voeten heeft, zoo ging het ook den

(9)

stuiver. Hij lag nog niet stil, of de duizeligheid was voorbij. Hij was dan ook weer geheel op streek, toen de kleine vingertjes het griffeltje beetpakten.

Maar wat de moeder zoo handig afging, dat lukte het kleintje maar zoo ineens niet. Eerst na heel wat mislukte pogingen, had Betty den slag beet een tolletje te zetten. raar toef' kon ze het dan ook.

En nu ving een draaien aan, dat de stuiver er totaal door van de wijs geraakte. Hij kon er maar niet aan gewennen. Telkens had de duizeligheid hem te pakken, telkens wag-gelde hij als een dronkaard heen en weer, vici ten slotte traarde en bleef dan eenige oogenblikken versuft liggen.

Eindelijk was I rullemietje moe gesp eld. Zij borg het speeltuig in haar schooltasch op, want zij had heerlijke plannen. Betty stelde zich heel wat voor van d n komenden Maandag. Dan zou zij haar vriendinnetj s de oogen uitsteken met haar mooie tolletje. En wat zou het niet verrukk lijk zijn, onder de les, of al de sommen klaar waren, eens heim lijk het tolletje te zetten. 't Zou heusch wel een prettige Maandag worden.

e stuiver loge rde nu bijna een etmaal in de boekcntasch.

D boeken waren zoo geslóten! Die zeiden niets, hielden hun wijsheid maar stevig bewaard tusschen de kartonnen omslagen. De meeste hadden nog een mantel van papier aangetrokk n, die hun heele uiterlijk verborg. Alleen vertelden ze, dat ze aan Bettr Koster b ·hoorden.

Het andere was niet voor de buitenwereld best md, meenclen ze.

Een papiertje, dat los tusschen cle zwijg nde bo ken in lag, herhaalde tot vervelens toe, dat Betty beter moest opl tten. Hè, dat verveelde den stuiv r, om telkens in denzelfden deun te moeten hooren: "Ik moet goed opletten en niet mijn tijd yerbeuz len. Ik moet goed opletten en niet . . . . ."

Bij die zeurkous moest hij vandaan. Die maakte hem tureluursch met haar gezanik. Op zijn griffelbeen hinkte hij naar een anderen kant en kwam zoo bij een paar griffels te liggen.

Dadelijk begon zijn been een praatje te maken met een paar

lange, fijn toegespitste griffels: "Wat heb ik tegenwoordig een leventje. Eindelijk is voor mij de tijd van uitspanning gekomen, na al het zwoegen, dat ik gedaan heb. Zie eens, hoe ze me afgebeuld hebben. Ik heb niet eens meer het vijfde van jullie lengte. De vingers konden mij niet eens meer behoorlijk vasthouden. Den laatsten tijd werd ik daarom steeds in een houdertje gestoken. Een allertreurigst houdertje. Een stukje steel van de bloempluim van het suikerriet I Ik, eerste kwaliteit griffel, had toch op zijn minst recht op de chacht van den een of anderen maaien vogel.

Altijd moest ik maar over een lei krassen en al ik dan met mijn eigen vleesch en bloed mijn groote wijsh id neergeschreven had, dan kwam mijn ~rf-vijandin, de spons, of die vervelende juffrouw Nattelap en vlakte alles weer uit. Dan kon ik weer opnieuw beginnen. Zoo mooi kon ik de letters niet geschreven, zoo jui t kon ik de ge- talletjes niet opgeteld of afgetrokken hebben, of die hatelijke spons kwam uit haar schuilhoek te voorschijn en vernietigd al mijn arbeid. Nu ben ik opgeschreven Juist bijtijds heb ik kennis g maakt met meneer Stuiver. Wij hebben dadelijk ~riendschap gesloten en zijn compagnons geworden. Onze firma heet Tol.

Samen zwaaien, zwieren en draaien wij door 't leven. tuiver is een uitstekend kameraad. Altijd in een goed humeur. Jammer alleen, dat hij last van duizeligheid heeft. En als die kwaal hem de baas wordt, dan sla ik ook tegen den grond. Dat brengt het compagnon·

schap mee.

Ik mag hem graag en omg keerd lijkt hij voor mij ook e n warm genegenheid te koesteren. Hij houdt me stevig vast. Hij omarmt me niet alleen, hij omlijft me zelfs. InniO"er kan 't haast niet z u ik denken."

" i er wel gelukkig aan toe," antwoordden de lange griffels.

" iaar u hebt een prettig noudendag ook \\' I verdiend, na uw leven van zwoegend krassen. \\ ij zijn nu al een week in gebruik, maar als dat zoo door moet gaan, dan zUn we vóór onzen tijd op Wij worden door Betty telkens aan haar vri ndinnetjes uitgeleend.

Als onze punten maar eventjes bot zijn, dan worden wij z6ó lang

(10)

over een stukje puimsteen gewreven, dat onze punten wel naalden gelijken. Zoo loopen wij op zevenmijlslaarzen onzen dood tegemoet. 11

" iet zoo somber," antwoordde het lid van de firma Tol. "Geen zorgen voor den tijd. Misschien kunt ge nog eens een voordeelig huwelijk doen. Zoo heb ik eens een stuk grift zien trouwen met een stuk zegellak. Die twee konden het best: met elkaar vinden.

T oen het lak langzamerhand van warme genegenheid versmolten was, toen kon het griffeltje zich niet anders troosten, dan maar weer en stukje lak tot vrouw te nemen. Hoe dikwijls hij een huwelijk aangegaan heeft, dat zou ik u niet kunnen zeo-gen, maar men

f] uistert van minstens zeventien maal.

U kunt ook mijn voorbeeld volgen. 't Zal u wel eenige moeite kosten een prettigen firmant te vinden. Maar wat heeft men zonder moeite I Naar mij moet u niet kijken. Ik heb reusachtig gehoft. Ik heb een compagnon uit duizenden, zoo beschaafd en met zoo'n keurig verzorgd uiterlijk. Zijn witte jasje is hem als aan 't lijf ge- goten. Snit van een eerste klas coupeur. En wellevend I Zoo duizelig kan hij niet zijn - in onze firma heeft hij last van duizeligheid, ongewoonte natuurlijk I - of vóór hij valt, zegt hij nog "pardon".

In geldzaken verdient hij, ook een bijzonder vertrouwen. Men weet precies, wat men aan hem heeft. Daarin is hij als een open boek. 't Is een onwaardeerbare gerustheid, als men van zijn deel- genoot weet, dat en hoe kapitaalkrachtig hij is.

Aan alles kan men merken dat hij een zorgvuldige opleiding heeft genoten. Hij spreekt zijn Inlandsche talen vloeiend. Wat een genot dat voor de 1irma is, behoef ik niet te zeggen. Hij doet zijn woordje evengoed in 't Maleisch en Javaansch als in 't HollanJsch.

Dat is zijn moedertaal, zie je.

Ik geloof zelfs, dat hij zich in Engeland verstaanbaar zou maken.

Ook weet hij met alle rassen om te gaan. let den Chineeschen koelie evengoed, als met den zwartsten Klingalees; n hij maakt geen onderscheid tusschen Arabieren en Europeanen, of tusschen

umatranen en Ambonneezen.

Velen schamen zich ook voor hun leeftijd. De één wil voor ouder

doorgaan, dan hij is, de ander jokt een paar jaartjes van zIJn leef- tijd af. 1ijn compagnon niet. Bij de eerste kennismaking toonde hij zijn geboorteakte.

Ik herhaal 't nog eens, 't zal u niet gemakkelijk vallen, zoo'n volmaakt deelgenoot te vinden. laar als u genoegen wilt nemen met een aardappelschijtje, of een dikken droppel lak, of met een é ngatsknoop, allemaal heel ge chikte lui om een firma te vormen, dan kunt u ook en zwierigen ouden dag hebben. Dan kunt u ook als tol door 't leven gaan.

Ook heb ik een griffeltje gekend - ik waardeerde 't om zijn vast en hard karakter - , dat een verbond aanging met een riet- stengel.

Tot Pijl vereenigd, zweefden zij als een lucht chip door de wereld ell maakten zich zeer gevreesd. Zij hadden drukke zaken met de firma Boog, opgericht door de heeren Koord en Rottan.

Eigenaardig zooals die twe firma's met elkaar omgingen I Telkens werd h t tweemanschap Pijl er bij Boog uitgesmeten.

Koord namelijk was een lange, magere kerel. Maar in zijn lenig lichaam huisde geweldig veel kracht.

Bij de minste aanleiding gooide hij het tweetal met een reuzen- vaart de deur uit. Dan zeilde firma Pijl een beetje rond, trof spelen- derwijs een slapende kat, een mangga met e n verleidelijk rood wangetje of een paar vechtende musschen en keerde terug, als ze meende, dat sobat Koord weer tot kalmte g komen was.

Koord had na zijn uitbarsting van woede daar altijd spijt van.

Hij mocht nu eenmaal Grift en Riet graag en hij vond het leuk, dat zij zulke prettige werktuigen bij zijn krachttoeren waren. Ook grepen de zaken van beide firma's zoo in elkaar, dat ze niet buiten elkaar konden.

Dan werd opnieuw vriendschap gesloten, innige vriendschap. In zijn onstuimige hartelijkheid kon Riet bij zoo'n gelegenheid nooit nalaten vriend Koord hevig in de zij te dU\ven en te stompen. Je hebt lui met 7Ulke eigenaardige gewoonten. Daar kon Koord abso luut niet tegen. Dan ontstond weer een gespannen toestand met

(11)

het bekende gevolg. Wij, buitenstaanders, hadden altijd de grootste pret om dien komieken omgang."

AI dien tijd zweeg de stuiver. Maar hij luisterde met beî zijn ooren. Vooral als t been hem zoo ophemelde zwol zijn hart van blijdschap. \Vi houdt r niet van, geprezen te worden I Daarvoor b hoeft men geen stuiver te zijn, die ingenomen met zich zelf is.

.

. . .

.

. . . . .

Dans nd en springend ging Betty, de kleine wildebras, naar school.

De schooltasch zwaaide zij aan haar riemen rond en sloeo- er mee tegen de takken van de asemboompjes langs den weg. Haar opge- wekte stemming en dartelh id deelde zich aan de taschbewoners mee.

Die sprongen als kafii rs, die een krijgsdans uitvoeren. Ze botsten tegen elkaar, vielen schaterlachend neer, sprongen weer op en maakten een herrie en lawaai, dat hooren en zien verging. De lange griffels verloren hun fijne punten maar dit schaadde hun vroolijkheid niet.

Het griffeltje had met zijn yerhalen hun een riem onder het hart gestoken. Hoop doet leven en geeft \'roolijkh id. Hun sombere buien waren v rdwenen, nu zij zich een prettige toekomst konden d nk n. Het einde was hun geen vers hrikking meer, maar v el liever iets, waarnaar ze moesten verlangen.

De kroontjesp nnen vielen de z\\ijgende boeken aan, di tegen wil en dank m e sproncren. Zij probeerden er m t hun fijn' punten binnen te dringen en plaagden en treiterd n de wijsgeeren zoo\'eel ze konden.

Een vVillem.drie·pen die in een p nhouder g stoken \\as en zich o-e"rg rcl had aan 't vervelende g teem \'an 't blaadje strafregels, dat noo- maar steeds zijn vervelend preekj' herhaalde, liep er met volle vaart dwars door heen.

Podooden dansten er ov r heen trokken kris kras allerl i wonder- lijke teekens en spotten: "Verveel ons nu in 't ~gypti ch, zeurkous, zanikbrok, teempot, wouwelaarster 1" •

En he I de woeste b nde herhaalde als refrein: " Zeurkous, zanikbrok, teempot, wOll\velaarster I" f en toe vond een vernuftig geest een nieuwen spotnaam uit. Die werd clan onèler uitbundige geestdrift aan 't rijtje toegevoegd.

Opeens werd het merkwaardig stil in de tasch. 't Leek n~t een klas, waarin de hevigste wanorde heerscht, welke bij 't verschijnen van den meester als bij tooverslag overslaat in een pijnlijke, be- nauwende stilte.

Er werd wat aan een riempje gemorreld en plots drong het schelk daglicht naar binnen. Een taalboek werd uit de tasch genomen en tegelijkertijd het tolletje. Het boek werd opengeslagen en w rcl ge- dwongen zijn wijsheid te openbaren, de tol bleef veilig- in Bett 's I~~~d.

Toen een jongen bij 't bord moest komen, om een paar moeIlIjke woorden op te schrijven en de aandacht van de klas en van den onderwijz r daarop gericht was, kon Krullekopje de verzoekino- niet langer weerstand bieden het tolletje te laten draai n. 1aar, 0 wee, ze had niet op de helling van de choolbank ger kendo let groote passen hipte de stuiver al draaiend de bank af en dat maakte zoo'n leven, dat de onderwijzer zich omdraaide en onderzoekend Betty's kant uitkeek.

Die had zich gauw van haar schrik hersteld en tuurde strak in haar boek, terwijl ze prevelend de lippen bewoog. De v inzaard I Den tol hield ze in haar schoot verborgen.

Maar spelen durfde ze niet meer, al was ze er v ilio- doorgeglipt.

Later op den morgen evenwel, toen de sommen af waren en de onderwijzer zich met eenige achterlijke leerlingen bezig hield, durfde ze het tolletje wel weer te zetten. \\ eldra was ze Zóó in haar spel verdiept, dat ze alles om zich heen Yergat. Tot opeens de zware stem van den onderwijzer vlak bij haar opklonk: "Zoo, dat gaat wel prettig, hé Beur? Maar geef dat vernuftig uitgedachte tolletje maar aan mij. Waar de stuivers al geen dienst voor doen I"

at was iet I

Betty barste in snikken uit. Haar stuivertje weg, haar mooie stuivertje! Ze was 'én en al wanhoop.

Doch de onden ijzer liet zich door geen tranen vermurwen. Hij borg het tolletje in zijn broekzak en maande \Voel watertje aan om stil te zijn, daar er anders straf op zou volgen. Bett)' was verstandig en koos de wijste partij.

(12)

De eerste, die het stuivertje in den broekzak ontmoette, was juf- frouw Zakdoek. Zij lag netjes opgevouwen, gewasschen en gestreken in den zak. De stuiver kreeg slechts een heel stijf knikje, toen hij binnen kwam. Het griffeltje werd met geen blik verwaardigd.

Juffrouw Zakdoek was in een slecht humeur en dat had zijn reden.

Den heel en morgen namelijk had ze met eenige krijtjes gekibbeld, wie wel 't witst was. Dat wilde zij met alle geweld zijn, maar de krijtjes, die haar om haar stijf- en nuffigheid niet konden uitstaan, wilden dat niet toegeven. t Waren anders goedmoedigerds en heele- maaI geen ruziezoekers. Integendeel ze stonden bekend om hun zacht karakter. Maar de zakdoek had met haar stijve houding hun plaag- lust opgewekt.

"Wij hebben de ware witheid," beweerden ze, "u, juffrouw Zak- doek, u is wit zoo bij gelegenheid. Wit-zijn is onze vaste eigen- schap, u is 't maar toevallig. Neen, spreek on nu niet tegen. wij h bben al met zoovel zakdoeken kennis gemaakt, dat wij er over kunn noordeelen. Heusch, die waren dikwijls verre van wit, en verre van ongekreukt, maar gelukkig, ze waren niet zoo stijf als u.

Zoo wit als krijt, zegt 't spreekwoord, maar wie kan dat van u zeggen, als onze baas zijn neus gesnoten heeft?"

Het laatste was al heel grof gezegd I Juffrouw Zakdoek was zeer nijdig geworden en had nog stijver gekeken.

Men kan zich dus gemakkelijk voorstellen, hoe haar stemming was, toen het tweemanschap Tol binnen kwam. De plooi zat nu en- maal in haar gezicht en wilde er niet uit. Tegen het stuivertje had ze wel wat vriendelijker willen zijn maar zij vond, dat hij al in zeer onfatsoenlijk gezelschap was.

De k nnismaking met de krijtjes vlotte beter. Die ontvingen h m met open armen. Ook de griffel werd hartelijk verwelkomd. De stuiver zelf was allerminzaamst.

"Ik heb het genoegen, al heel wat schrijvers te kennen," zeide hij. ,,'t Zijn gezellige lui. Heel wat aardiger, dan die gesloten boeken."

"En nuffige zakdoeken," vulden d krijtjes aan en ergerden daarmee opnieuw hun medebewoonster van p nsion "Broekzak." "Ik heb een

allerdolsten morgen met eenige bekende schrijvers doorgebracht,"

vervolgde de stuiver. "Jammer van die braven, dat de arbeid hen zoo gauw op maakt· zij zijn dikwijls reeds voor hun tijd versleten."

"Wat zit uw pakje u keurig," zeiden de krijtjes en keken be- wonderend den stuiver aan. U is van een degelijk wit, net als wij. Wit is de schoonste kleur. Zij gaat in smetteloosheid alles te boven. Juffrouw Zakdoek probeert daarom ook wit te zijn. Ze is er voor-

treffelijk in geslaagd. Eerlijk geven wij dat toe. Maar voor hoe lang?

Kom over een poosje eens kijken. Dan wordt ze wegens haar onreinheid uit dit pension gezet. Niet waar, juffrouw, hoeveel keer hebben ze u al uit een pension verwijderd?" Maar de zakdoek antwoordc!e niet_ Zij hield zich doof.

"Neef Griffel," gingen de krijtjes voort, "weet je wel, dat jij binnen je zwarte pakje meer wit bergt, dan een zakdoek zich droomen kan? Jij h bt een zuivere ziel."

Op dat oogenblik schuurde de onderwijzer bij een haastige be- weging met zijn broekzak langs een bank. Het tolletje kreeg daar- door een duw, dat het stuivertje zijn been los mo st laten. Tegelijkertijd drong de griffel punt door twee laagjes katoen in de dij van den onderwijzer. Deze slaakte en kreet van pijn. Het griAèltje ook, want het was in tweeën geknakt. De eene helft rolde naar 't diepste putje van den bro kzak, de andere bleef in 't vleesch steken. Voorzichtig werd het er uitgetrokken. Zoo was het stuivertje weer tolletje af en moest probeeren verder door 't leven te rollen. De stukjes krijt beklaagden den stuiver om 't hardst. Maar deze hield zich groot en beweerde, dat hij wel zooveel rolvermogen in zich had, dat hij den afgeschreven, nu bovendien nog doorgebroken schtijver, wel missen kon. Hij zou op eigen gelegenheid zijn weg wel rollen.

Dat was harteloos gesproken, vindt ge niet. Inderdaad de stuiver was harteloos. Sinds zijn geboorte al. Op de plaats, waar zijn hart behoorde te zitten, was slechts lucht. Op zijn allerhoogst kon hij luchthartig genoemd worden.

(13)

Toen de schooltijd ten einde was, bleef Krullekopje, die anders de én·uurbel ternauwernood kon afwachten in haar bank dralen.

E~~delijk

verstoutte zij zich en heel kleinties 'vroeg zij, of de onder- wIJzer haar het stuivertje terug wilde geven dat hij haar onder

schooltijd had afgenomen. '

"De "onderwijzer was begrijpelijk in een niet al te best humeur.

ZIJn dIJ deed hem veel pijn, cle wond gloeide.

In de eerste opwelling weigerde hij, maar toen de waterlanders voo: den dag kwamen en Betty heusch, heusch beloofde om nooit, nooit meer onder de les te spelen, liet hij zich verteederen.

e stuiver werd dus uit den broekzak opo-ediept. De krijtjes krasten even vol innigheid tegen hem aan en h namen voorzoover de korte tijd r hun gelegenheid toe schonk, afscheid ~an hem. Zij zonden hem hun zegewenschen na op zijn verderen tocht door de wereld

~oo. lag de. stuiver .d~s weer in het handje van Krullekopje. De huIlbUI dreef 10 een wIpJe over. Innig blij, dat ze den stuiver weer had, waaro~er ze d n h:ele~ morgen in onrust gezeter'l had, huppelde

~e naar hLIIs .. Het "st~lvertJe gebruikte ze als vangballetje. Onder t loopen gOOtde ZIJ t muntstukje hoog op, om het even daarna weer op te vangen.

Dit. gino- een heelen tijd goed. Totdat het meisje, dat met haar n~u~ In de lucht li p, over een kei struikelde, daardoor den stuiver Ult, t oog verloor en hem natuurlijk niet opving.

. r

oen b wees de" stuiver, dat hij rolvermogen in zich had. Tjonge, Jonge, wat rolde hl~. ver J Heel ~~ar de andere zij van den weg .

. ':N

at deed de oollJkerd, t?en hl) meende ver genoeg te zijn geg-aan?

HIJ kroop onder een. blaadJ , dat met " n punt in 't zand vastgetrapt was en h tandere md als een dakje omhoog hield.

Glurend onder de \'eranda door, lag hij ~Iimlachend af te wachten

dat Betty hem ontdekken zou. '

Maar Betty. ontdekte hem niet. En toch, ze zocht zoo goed. Hoe kon het meisJe evenwel veronderstellen, dat de stuiver heel naar den anderen kant van den weg was gestoven en dat hij nog wel

onder een blaadje was gekropen, om met haar kiekeboe te spelen I Ten einde raad gaf zij ten laatste het zoeken op. Graag- had zij nog eenigen tijd gezocht, maar zij durfde niet langer op straat blijven, daar er met het eten op haar gewacht werd.

Moeder zag dadelijk aan Betty's gezicht, dat er iets aan schortte.

"Wat kom je laat, kindje. Heb je school moeten blijven? Je kijkt zoo sip?"

"Ik heb mijn stuivertje verloren," barstte zij uit "en ik kan 't maar niet weer vinden , ..

"Bedaar toch kind," zeide moeder sussend. "Ik versta je nauwelijks.

Heb jij je stuivertje verloren, zeg, je? Waar?"

"Op straat, moeder. 't Is weggerold. En ik kon het maar niet vinden."

"Dat is jammer, hoor. Maar nu aan tafel. 't Is vreeselijk laat. Ik rammel van den honger."

Had je gedacht, dat Betty bij haar thuiskomst een standje zou gekregen hebben?

Was zij door 't verlies van het geldstukje al niet genoeg gestraft?

Het eten smaakte haar niet en zij zat stil en kleintjes voor haar bordje rijst. Iets, wat niet de g woonte was van de kleine woelwater.

Het kiekeboe spelen lukte den stuiver niet erg. Al wie verscheen, Betty niet. Bruine voeten schui~ Iden hem voorbij. Een enkel karretje, dat uit moest wijken, reed langs hem heen, zonder hem nóchtans te raken.

Het blaadje was in 't geheel niet spraakzaam. Het keek maar verlangend op naar den boom, waarvan 't afgewaaid was. Als zijn broertjes en zusjes zuchtten, dan zuchtte het terug. Onhoorbaar haast. Het had heimwee naar den tak, waaraan 't negen maanden vast- gezeten had. it eigen zin en wil zou het zijn ouderlijk huis nooit verlaten hebben, om de wijde wereld in te dwarrelen, want het was er zeer aan gehecht geweest.

Wel had de tak zich den laatsten tijd weinig aan 't steeds geler wordende blad gelegen laten liggen, wel had hij zich veel meer bemoeid met de frissche, jonge blaadjes aan zijn top, toch zou het

SCHROO, Df Lotg-fvallm valt cm II/disclt Stuivertje, 2e druk. (Schooluitgave). 2

(14)

blaadje niet naar beneden gedwarreld zijn, als niet een muschje door zijn onvoorzichtig neerstrijken het bladsteeltje gebroken had.

Terwijl het stuivertje lag uit te kijken en zich verveelde, hoorde het een zwaar gebons op het dak.

"Daar komt bezoek, daar komt bezoek I" juichte het. Het was haring voor Sint-Jan geroepen.

Het waren dikke regendroppels, de voorloopers van een zware bui, die zoo'n spektakel maakten.

Plotseling weerlichtte het fel en knetterende donderslagen volgden.

Daar werden de sluizen van den hemel opengezet en een stortvloed kletterde neer.

"Ik verdrink, ik verdrink '" kermde de stuiver, die nog nooit met water in aanraking was geweest en er een heiligen afschuw van had.

Maar een stuiver verdrinkt zoo gauw niet. Hij kan het wonder- lang in 't water uithouden, al heeft hij er ook nog zoo'n afschuw van. Zelfs in de modder van de straat bleef hij de stuiver, die hij was en verstikte niet, toen hij onder een modderbrijtje bedolven lag.

Ja, een stuiver beschikt over veel uithoudingsvermogen.

trenge heeren regeeren niet lang. Na een uurtje was de bui overgedreven. Het zonnetje kwam weer voor 'den dag. De menschen, die uit hun middagdutje ontwaakten, zagen de natuur op haar schoonst.

Het stof was weggespoeld, alles zag er even frisch en vroolijk uit. Maar het stuivertje genoot van dien ommekeer in de natuur niets.

Alles was nacht om hem heen. Hij was levend begraven, één ge- worden met den weg. Van clen rang van muntstuk was hij ontheven en verrichtte nu dezelfde nederige diensten, als de keisteentjes rondom hem.

Bloote voeten en harde schoenen liepen over hem heen en trapten hem nog dieper in de modder.

Hoe lang de stuiver daar zoo gelegen had, hij wist het zelf niet.

Het kon een dag, het kon evengoed een jaar geweest zijn. Hij had op zeker oogenblik het bewustzijn erloren en in een toestand van schijndood had hij den tijd doorgebracht. Hij ontwaakte, toen een

hard voorwerp krassend over hem heenstreek. Daarop kuste hem het zonlicht en lachte den langslaper vriendelijk toe. Hoe heerlijk was dat ontwaken I

De gestraften veegden de straat. Eén der bruinkielen had met zijn sapoe-lidi den stuiver bloot geveegd.

"Oewah I" riep de man verheugd uit, maar zich bedenkende, plaatste hij den voet op 't stuivertje en deed, of hij zich bezeerd had. De kameraden, die zijn vreugdekreet gehoord hadden, be- merkten aan zijn pijnlijk gezicht, dat zij zich in de beteekenis van het "oewah" vergist hadden. Zij meenden nu, dat hij een doorn in zijn voet gekreaen had. In werkelijkheid peuterde de slimme ge- vangene den

st~iver

uit h t zand. Daarna frommelde hij wat aan zijn hoofddoek en stopte ongemerkt den stuiver er in.

Zie zoo, die lag daar wel bewaard.

Een gestrafte, die gewoonlijk geen cent op zak heeft, In 't bezit van een stuiver' Hij voelde zich den koning te rijk. Maar zijn vreugde durfde hij niet te uiten. Betty had gedanst en gejubeld, toen zij van haar moeder het stuivertje kreeg. De gestrafte vertrok geen spier van zijn gezicht. Aan niemand verried hij, wat in zijn binnenste omging. Piekerend en overwegend, hoe hij 't meeste plezier van 't geld kon hebben, vi I het werk hem licht. Tabak en lucifers, dat was wel 't eerste, waarnaar hij verlangde. Hoe vaak reeds had hij 's avonds in zijn cel gehunkerd naar een strootje, naar één strootje slechts.

Maar hoe het verlangde te koopen? Telkens dwaalde hij wat van den troep af, maar de strenge oogen van den mandoer merkten alles. Het sche n, dat deze raadde, dat er iets in den koelie omging, want voortdurend hield hij hem in het oog.

De gestrafte bedwong dus wij elijk zijn erlangen en stelde den aankoop van tabak tot den volgenden dag uit.

Zoo zat de stuÎ\-er, na alweer in een gevangenis.

hebben. I lij zou gemopperd

ven 't zonlicht aanschouwd te hebben, Vroeger zou hij vreeselijk geklaagd en gesputterd hebben zonder end. Maar

(15)

hij had zich een weinIg leeren schikken in zijn lot. Een stuiver die eenigen tijd in omloop is geweest, heeft heel wat minder

prete~sies,

·dan wanneer hij zoo kersversch van de Munt komt. Met den gloed verdwijnt ook veel inbeelding.

Och, als men dagen, of weken, misschien maanden in de modder heeft gelegen, dan waardeert men het, in een hoofddoek te zijn op- geborgen, zelfs al is die niet bijzonder zindelijk en al ruikt hij naar ranzige klapperolie.

De hoofddoek verontschuldigde zich tegen den stuiver over zijn vettigheid.

"U moet niet denken, meneer, dat ik van mijzelf zoo vies ruik.

Dat heb ik van de haren. Die zijn zoo vettig. AI wat zij aan vet te veel hebben, dragen ze aan mij over. Dan word ik bovendien door m9n baas voor alles en nog wat gebruikt. In mijn goeden tijd kreeg Ik zoo af en toe een lekker zeepsopje om in te baden.

Daarn.a werd al 't vuil er uitgeslagen en uitgewasschen. Och, hoe snak Ik naar een bad I Zeepsop hoeft 't niet eens te wezen. Ik zou al dankbaar "oor wat water zijn."

,Ja, 't is niet prettig, om ongewasschen rond te moeten loopen ..

antwoordde de stuiver. "Ik heb ook betere dagen gekend. Ik b~n zoo dof geworden, dat ik noodig eens opgepoetst mag worden. Je had me vroeger eens moeten zien. Toen blonk ik als een spieO'el.

E'n ding evenwel is gelukkig, mijn innerlijke waarde is niet-verand:rd.

Ik blijf, die ik was en dat geeft mij kracht in tegenspoed."

"Ik wou, dat ik zo~ iets ook van mij kon zeggen," sprak de hoofddoek weer. "Ik zie met beven en vreezen het einde naderen. I~ verbleek en verkleur en mijn weefs I verzwakt bij den dag. 't Zal met lang meer duren: of men noemt mij vod. Dien smaad overleven

~ij ~iet ~an~. Als men als eerlijk hoofd~?ek de wereld ingestuurd

IS, vmd Ik t beter maar gauw te verdWijnen dan telkens de ver- nedering te moeten verdragen een vod

genoe~d

te worden.

Ik ben toch zoo'n k urige, kleurige hoofddoek geweest. Ik herinner me nog als den dag van gister, hoe ik een eereplaatsje in de toko had. Ik geloof, dat ik de mooiste was, onder al mijn broers en

zusters, want uit heel de verzameling hoofddoeken, kains en sarongs werd ik gekozen. Zoo mooi was ik, dat men mij voor echt batik- werk aanzag. Slechts bij feestelijke gelegenheden werd ik gedragen.

Zelfs in 't pandhuis, waar ik wegens geldgebrek van mijn baas naar toe werd gebracht, was ik nog één van de mooiste uit de groote collectie gedrukte hoofddoeken, die daar bewaard werden."

Hier werd het gesprek afgebroken. De gestrafte in zijn cel aan- gekomen, zette zijn hoofddoek af en haalde den stuiver er uit.

T ot nog toe hadden de menschen zich tamelijk onverschillig jegens den stuiver betoond. Hij had hen tot nut of tot vermaak gediend.

l\laar om zijn \\'el en wee hadden zij zich niet bekommerd. De Javaan in zijn eenzaamheid liefkoosde en vertroetelde den stuiver.

Eetst poetste hij het nikkelstukje met wat vochtig zand, daarna wre f hij het blinkend met een tip van zijn hoofddoek. Gedurende dit werkje neuriede hij zijn dessa-wijsjes. Eerst haast onhoorbaar, allengs luider.

Op 't laatst zette hij flink zijn stem uit. Alles om zich heen vergat hij, terwijl hij, al zingend, aan den stuiver van het leven in de dessa vertelde.

De stuiver raakte er door in een weemoedige stemming.

Eindelijk werd het gezang é' n der oppassers te bar. Hij gelastte den gevangene zijn gegalm te staken. Ruw werd de Javaan tot de werkelijkheid t~ruggeroepen.

Hij strekte zich op zijn balé-balé uit en weldra was hij in diepe rust. Het stuivertje hield hij als een kostbaren schat in zijn hand geklemd.

Den volgenden dag had de gevangene weer buitenwerk te ver- richten. Het had weinig gescheeld, of hij was aan het keienkloppen gezet. Hij mocht echter invallen voor een gestrafte, die beweerde sakit proet te hebben.

De sproeiwagens moesten gevuld worden. De gestraften deden dat bij een stuwdam in de kali. Daarna trokken zij er mee de stad in. Bij den tweeden tocht naar de rivier zag de eigenaar van

(16)

den stuiver er kans toe, om ongemerkt aan een stalletje op den hoek van een straat tabak, klè>bots en luciCers te koopen. nel verborg hij zijn schatten, deels in zijn hoofddoek, deels op zijn lichaam. Daarna voegde hij zich weer bij zijn makkers. De mandoer had niets gemerkt, daar hij een praatje haà gemaakt met een familielid, dat hem voor de een of andere feestelijkheid uitnoodigde.

Als iemand ooit van zijn stuiver genoten heeft dan is dat zeker de Javaan geweest, die gedurende de eenzame uren in zijn cel, zoo af en toe zijn strootje rookte. En toch, de lucifers waren echt }apansch bocht, de tabak zeker niet uit Deli. Voor hem evenwel waren h t schatten, die hem voor minstens vijf gulden troost en plezier gaven.

Voor de zoov eIste maal was de stuiver van eigenaar verwisseld.

Ja, dat is nu eenmaal het lot van een stuiver. Meen evenwel niet, dat hij het zich erg aantrok. Zijn luchthartigheid, om niet te zeggen zijn harteloosheid, hielp hem al heel gemakkelijk over die zwarigheid heen.

Hij kwam nu eens niet in een portemonnaie of in een geldbakje te liggen, maar werd op een tafeltje neergelegd. Daarop was van alles uitg-estald. Kleinigheden \'oor den gaanden en komenden man.

Hij kwam in gelid te staan naast twee gobangs en een stuiver.

Voor hem stonden twee rijen van vijf centen. En de achterhoede werd g-evormd door een dubbeltje, een spik-splinter-fonkel-nag Inieuw dubbeltje. Dat speelde zooveel als sergeant over de afdeeling munt- stukken.

De keurig opgepoetste sergeant had te veel met zich zelf te doen, om zich bijzonder te bekommeren om zijn sectie. 1isschi n ook wachtte hij de bevelen af van sergeant-majoor Kwartje, of "an Jen tweeden luitenant Halvegulden: Hij streek zijn knevels op, bewaarde zijn stramme houding en liet zijn uniform schitteren in het zonnelicht.

De eenige plicht van de manschappen was, om kaarsrecht in het gelid te blijven staan en hun mond te houden.

'Wat waardeerde de stuiver het, dat zijn vorige baas, de ketting- ganger, hem zoo netjes verzorgd had. Op den sergeant na, die zijn spullen kersversch uit het kleedingmagazijn had, droeg hij de mooiste

uniform. Zijn buurman was, wat men 10 dienst een "vetzak" noemt. Hij zag er uit om met geen tang aan te raken. De gobangs en centen droegen een plunje, of ze pas uit de loopgraven waren gekomen.

Het soldaatje spelen beviel den stuiver opperbest. Hij had volop tijd en gelegenheid rondom zich te zien. Dat is een heel genot voor een kijkgraag en nieuwsgierig persoontje.

Alleen praten mocht hij niet. Onmiddellijk had het sergeant je stilte gekommandeerd, toen hij zich AuisterenJ met zijn buurman trachtte te onderhouden. Dus zweeg de stuiver en lette op alles, wat rondom hem gebeurde.

Het ging rlien morgen heel goed met den verkoop, het vrouwtje maakte goede zaken. Ze had he I veel aanloop. u eens verdween een pakje naalden, of een potlood, dan een pakje tabak, een klosje garen enz_ van het tafeltje. Ook het snoepo-oed vond veel aftrek.

De legerafdeeling groeide voortdurend aan. Al ras stonden de centen in zeven gelederen. Ze morden. Hun kleeding werd zoo slecht verzorgd, meenden ze. Maar hoofdzaak was hun grief over de aanwezigheid van vier halve centen. Zonder eenigen omslag, gewoonweg of 't zoo hoorde, waren die twee aan twee tusschen de soldaten ingezet.

"Rijp en groen wordt tegenwoordig in 't leger maar aangenomen,"

mopperden ze.

"Wat heb je aan die jonge, halfwassen snuiters, als je tegen den vijand moet oprukken. Ze zijn een schande voor onze afdeeling.

Een mooie boel' Oudgedienden en pappotkinderen. De wereld staat op zijn kop."

Een ander klaagde: "De regelmaat van 't gelid wordt door dat grut totaal \ erbroken."

Ieder had wat. Ze mopperden en bromden, zooals oudgedienden mopperen kunnen.

Er waren twee gobangs bijgekomen. Ze werden in één rij ge- plaatst met de beide anderen. Alle vier trokken een gezicht en

(17)

namen met hun dikke lichamen een houding- aan, alsof ze de hee1e wereld wilden toeroepen: "Wij met ons vieren hebben de gevechts- waarde van twee gelederen soldaten!"

Een beetje krijgshaftigheid staat wel voor soldaten. Maar de gobangs overdreven daarin schromelijk. 't Is een heele toer, om maat te houden.

De stuiver vormde nu met zijn makker een afzonderlijk gelid.

"Dat noem ik promotie maken," riep hij zijn makker toe, die rechts 't toezicht kreeg, terwijl hij links geplaatst werd.

"Korporaal Stuiver, niet praten !., gebood met snijdende stem sergeant Dubbeltje. "Nog eens, en ik draag je voor ter degradatie I"

Degradatie, terugzetting I Een rilling voer den stuiver door de leden. Kor·po-raal I 't Klonk zoo vol, zoo zoet, zoo waardig. De korte 0, de heldere 00 en de klankrijke aa, dat gaf zoo'n keurig effekt met de rollende r's en de andere medeklinkers Een titel uit duizenden, vond de stuiver.

Eindelijk, eindelijk kwam sergeant.majoor Kwartje. De sergeant kon toen met zeven manschappen en scherpschutter Gobang afmarcheeren.

"Natuurlijk," dacht de stuiver. "Zoo'n sergeant-majoor, in den dienst vergrijsd, ziet dadelijk, wat voor vleesch hij in de kuip heeft.

Aan mijn stramme houding en weh'erzorgde kleeding zag hij met één oogopslag, dat ik voor mijn taak berekend ben. Daarom heeft hij het nieuw-bakken sergeant je laten inrukken."

Van exercitie kwam nog maar steeds niets.

,,'t Zal inspectie zijn voor den kapitein," dacht de korporaal en hij beklaagde in stilte zijn sobat "vetzak" om de uitbranders, die hem te wachten stonden.

Hij keek gedurig uit, of kapitein Rijksdaalder, gevolgd door zijn luitenants Gulden en Halvegulden er nog niet aan kwam rollen.

Dat uitkijken bleek vergeefsch te zijn. Op zijn onverwachts kwam zich een dubbeltje bij den sergeant-majoor melden en onze stui\ler kreeg bevel om in te rukken.

Meteen ontving hij zijn paspoort uit den militairen dienst.

Het dochtertje van de vrouw was bij het stalletje gekomen. Ze zeurde en drensde net zoolang, tot moeder haar den stuiver gaf om mee te spelen.

Zij reeg hem aan een dun touwtje. Nu ving een draaien en een slingeren aan, dat de stuiver meende het verstand te verliezen. Hij werd levendig herinnerd aan den tijd, toen hij in bondgenootschap met het griffelstompje leefde. Maar de draad liet hem nooit tuimelen. Als hij van duizeligheid geen raad meer wist, dan hield deze hem liefderijk vast. Ja, de draad zorgde goed voor zijn makker.

Maar de stuiver waardeerde de zorg niet bijzonder. Och, dat komt zoo dikwijls voor in de wereld. De een doet zijn best en slooft zich uit en de ander is onvriendelijk en humeurig op den koop toe.

Dat snelle ronddraaien en dat slingeren beviel den ontslagen militair niet. Brommend liet hij dikwijls zijn ongenoegen merken.

Het touwtje echter vergde te veel van zijn krachten. Het was te mager, om sterk te kunnen fijn en weerstandsvermogen te hebben tegen vermoeienissen en verdrietelijkheden. Opeens knapte het.

"Goddank I" riep de stuiver en met een fikschen sprong maakte hij, dat hij weg kwam.

Plons, daar viel de deserteur in een vischvijver. Het water spatte naar alle kanten.

't Was ongeveer de tijd, dat de goerami's gevoederd werden.

Ongeduldig rondzwemmend, wachtten die groote visschen op hun dagelijksche portie keukenafval, timpé en fijngehakte waterplanten.

De plomp van 't stuivertje werkte op de hongerige dieren als en electrische schok. Met één slag van den krachtigen staart maakten ze front naar 't muntstukje, dat dwarrelend de diepte in ging. Het blinkende voorwerp voor iets eetbaars aanziende, schoten ze er als één man op af. Een reus van een visch, de koning van den vijver, was er 't eerst bij. Hap, daar verdween de stuiver in zijn gulzigen bek. Met moeite wrong het muntstukje zich door 't ke Igat, ver- volgde zijn weg door den slokdarm en bleef in de maag liggen.

Het gekrijt van het meisje hoorde de stuiver niet. De woede van de moeder zag hij evenmin. Maar als hij ooggetuige was geweest,

(18)

hoe onbarmhartig het kind geranseld werd door de moeder, hoe ze getrapt, gestompt en aan de haren gesleurd werd, dan had hij wroeging moeten hebben over zijn ontvluchting.

"Commandant van e n onderzeeër", lachte de stuiver vergenoegd, ,dat is een baantje, dat me lijkt. Hier zal ik carrière maken. De marine is altijd mijn lust en mijn leven g~weest. Bent u mijn

1 e officier," zeide hij tot een wit schoen knoopje, dat door den gulzigen goerami voor een broodkruimel was aangezien en daarom onverwijld was ingeslokt. "Ik hoop, dat ik met u zal kunnen op.

schieten en dat u den dienst zult kennen. tipte gehoorzaamheid eisch ik en trouw aan h t gouvernement, dat ons heeft aangesteld.

Hier in de Indische wateren moeten wij toonen, wie wij zijn. \\ ij moeten de glorie van onze vlag handhaven. De Trompen en de Ruyters leven nog! Houdt dat altijd in 't oog."

Met dezen toespraak begon de stuiver zijn nieuwen loopbaan.

e goerami was in een razend slecht humeur. Hij had een ge.

weldigen appetijt en de voedering bleef maar uit. Men scheen de visschen totaal te vergeten De stuiver lag hem zwaar op de maag.

Het schoenknoopje prikte· hem met de scherpe tandjes, waarmee het vroeger in 't linnen van den schoen bevestigd was geweest, in den maagwand. Dit maakte hem boosaardig. Hij koelde zijn woede op zijn medebewoners van den vischvijver. Die hadden heel wat te verduren van den toornigen slokop

Ze probeerden hem zoo\'eel mogelijk uit den weg te blijven, maar dat lukte in ,de Indische ,vateren" niet zoo erg.

r

an kreeg de éne ongelukkiO'e een klap met den staart, dat hij bijna verdoofd "'as, Jan kreeg. een ander slachtoffer een por in de zij, of een hap in den staart.

Een vette modderaar (ikan lillih), die zijn slaapje uit had en uit de modder te voorschijn was gekropen, werd bij zijn baard gegrepen en zocht met verlies van twee baardharen zijn heil weer in 't modo derbed. Daar besloot hij bloedig wraak te nemen, door nog meer goeramikuit te verorberen, dan hij al deed: "Ik zal me aan kuit te

bersten eten," knorde hij grimmig en zwoer dit bij de resteerende zes baardharen.

"Flink zoo I" juichte de commandant van de duikboot. "Dat gaat er eerst eens goed van langs. Zoo worden wij de schrik der zee. Wat niet wijken wil, moet in den grond geboord worden. Wij kennen geen pardon I"

Op deze aanmoediging van den commandant prikte stuurman Schoenknoop den goerami opnieuw vinnig in zijn maagwand. Het gekwelde dier schoot naar boven en deed een luchtsprong. De ge·

weldige plons, waarmee hij neerkwam, trok de aandacht van de menschen.

De eigenaar van den vijver had geld noodig en dacht er reeds over, een paar sarongs te verpanden. Toen hij den goerami zijn luchtsprong zag maken, wist hij opeens, hoe hij zijn tekort gemakkelijk kon aanvullen. Een rijke Chinees in de buurt was van plan een feestmaal te geven. Die zou wel een goede som voor den kostelijken visch willen geven. In elk geval, 't was te probeeren. De man haalde zijn totebel (kruisnet) voor den dag en na een paar keer vruchteloos ophalen, had hij den vijver van zijn woesten despoot verlost.

\Vel ging de goerami in 't net n later op den wal als een razende te keer, maar hij vermoeide zich voor niets. Men liet hem naar hartelust spartelen. Eindelijk zag hij zelf in, dat zijn pogingen nutteloos waren. Hij hield zich verder zoo rustig mogelijk.

Commandant en stuurman k ken elkaar verwonderd aan. Ze beo gr pen geen zier van den toestand. Wat ging di boot eerst storm·

achtig te keer en wat was ze later rustig I

,,\Ve hebben storm gehad en zijn op 't strand geloopen," zeide na diep nadenken commandant Stuiver en als een rechtgeaard zeeman bevestigde hij zijn meening met een kernachtig woord. Op 't voor·

beeld van den kapitein jammerde ook de stuurman over zoo'n tegenslag. Wat gingen die twe te keer I

Daar moet je heldendaden willen verrichten en dan tot de g volg.

trekking komen, dat je op 't droge zit. 't Was de beide heldhaf·

tige zeerobben dan ook niet kwalijk te nemen, dat ze de taal wat krachtiger spraken, dan men gewoonlijk doet.

(19)

"Hij komt nog wel vlot," zoo troostten 7.e mekaar van tijd tot tijd en bij elke beweging, die de goerami maakte, kregen ze hoop.

De reuzenvisch werd door den Chinees, die blij was, dat hij zijn gasten iets lekkers kon voorzetten, goed betaald. Daar het feest pas over een week zou plaats hebben, werd de goeraml In een mandi- bak geworpen, die niet gebruikt werd. Dan kon meteen de grond- smaak er afgaan.

"We zijn vlot, we zijn vlot," juichten kapitein en stuurman. Veel plezier hadden ze echter ni t van de zeewaardigheid, die hun vaar- tuig opnieuw verkregen had. a de schipbreuk was het een ver- schrikkelijk saaie boot g worden.

De goerami moest namelijk eerst tot verademing komen. Boven- dien kon hij zich in den bak ternauwernood omkeeren.

De Chinees, die wist wat een goerami toekwam en er "erstand van had zulk soort visch smakelijk te maken, legde eenige klompen zacht gekookte rijst in het water. Het uitgehongerde beest deed zich er aan te goed.

,Eerst lading innemen," zeide de stui"er tot stuurman Knoopje, die nog maar steeds pogingen aanwendde, om het sohip weer de snelheid en de onstuimige dartelheid van ,roeger te ge\·en.

Het schip nàm lading in. De heele laadruimte werd "01 gestopt, zoodat op 't laatst kapitein en stuurman zich niet meer verwrikken of bewegen konden. Daar zaten ze in den rijstenbrijberg.

e stuiver nam den toestand luchtig op.

"Wij zijn vast op w g naar Luil kkerland," meende hij. Als we nu maar kans zien ons r doorheen te eten."

Maar ach, een stuiver eet zoo weiniO' en met den honger van een schoenknoopje is het al even treurig gesteld. Zij bleven dan ook in 't begin van de poort, die naar Luilekkerland leidde, !';teken en hadden 't er heusch niet gezellig.

Plotseling begon de goerami geweldig te spartelen. Hij werd namelijk uit den mandibak gehaald om klaargemaakt te worden voor den volgenden feestdag.

"Daar gaan wij weer aan den dans I" riepen stuiver en schoen-

knoopje mekaar in de rijstlading toe en van louter plezier z?ngen z~

uit volle borst alle drie coupletten van: "De kabels los, de zetlen op I Och

,

wat duurde dat dansen kort! 't Mes van

.

de kokkie maakte een einde aan het leven van koning Goeraml.

Twee katten liepen likkebaardend en met opgeheven staarten om de kokkie, toen zij den visch aan het schoonmaken was. ?ie weten uit o~der­

vindino- dat er bii zoo'n O'elegenheid iets lekkers te bikken valt. Als ultge-:::>' 'J :::> hongerd en met opgezette haren vielen ze op de I~gewanden .. aan, die de keukenmeid aan de grommende dieren toewierp. TerWijl ze samen om 't hardst aan de maag trokken en die uit elkander scheurden, viel de heele inhoud op den grond. Daar viel een klokhen met haar kuikens op aan. De kippenfarnilie pikte alles schoon op, behalve 't schoenknoopje en den stuiver. Het tweetal bleef liggen.

Lading verloren bemannino- welvarend," wilde de stuiver al

" ' b

telegrafeeren, maar dit plan kon zij niet uitvoeren. .

De keukenmeid vond het muntstukje. Zij waschte het af en liep er mee naar de Chineesche njonja. Zij vertelde haar meesteres, dat de stuiver uit de maag van den goerami g komen was.

De rijke vrouw was zeer bijgeloovig. Zij zag den stuiver nu met geheel andere oogen aan. 't \Vas voor haar geen geldstuk meer,

't was een djimat geworden.

Zij kocht den bijzonderen stuiver voor .. één gul1en en een halv~n

van haar keukenprinses. Daarop reeg ZIJ den taltsman aan een fiJn gouden kettinkje en hing hem haar dochtertj~. van vijf jaar, dat last had van vallende ziekte, om den hals. ZIJ verwachtte, dat de stuiver het kind zou genezen van die vreeselijke kwaal. Een geldstuk uit de maag van een visch, meende zij, bezat tooverkracht, kon genezend werken op allerlei ziekten en kon den mensch behoeden voor allerlei ongelukken.

\ an marine· officier O'eneesheer," lachte de stuiver vergenoegd.

È~n

talentvol

persoontj~

als ik, staat nooit met zijn handen verkeerd."

" Bakker houd je bij je bollen," waarschuwde het kettinkje. "Ik

be~'

al

k~tting

ter wereld gekomen elI dat blijf ik. Ik volg mijn

(20)

~ ~

bestemming en daar voel ik mij het gelukkigst bij. Een ketting moet een ketting blijven, een stuiver een geldstukje. AI dat ver- anderen dient tot niets. Daardoor zijn er zooveel prullen op de wereld.

"Ieder zijn meug," antwoordde de stuiver, "maar ik houd van verandering. Het leven is anders zoo eentonig. Door telkens iets anders aan te pakken, wordt men alzijdig ont'..vikkeld. U weet niet van welke dingen ik door mijn verschillende betrekkingen al zoo verstand heb gekregen. 1aar laten we nu over iets anders spreken,"

sprak de nieuwbakken dokter. ,Ik moet een visite gaan maken bij mijn patiënt. Doe me het genoegen me te vergezellen. Dan kunt u me aan de zieke voorstellen."

Op dit oogenblik deed de moeder haar kleine Tiong Nio den ketting om.

De stuiver trok zijn gewichtigste gezicht. Hij trad met een zeker- heid op, dat de ketting er van in de war geraakte.

Het dokterschap ging den stuiver heel goed af. Hij was kalm en vriendelijk tegen het meisje. Hij beklopte en betastte haar heel nauw- keurig en toen h tonderzoek afgeloopen was, zei hij op bemoe- digenden toon tegen vri nd Ketting' "De toestand is ernstig, heel ernstig. Ik heb evenwel g gronde hoop, dat er spoedig verbetering zal in- treden. Het onderzoek heeft me geleerd, welke maatregelen ik moet nemen.

Tevens weet ik, waarin de vorige doctoren misgetast hebben. Ik kan u verzekeren, dat men er geen spijt va.n zal hebben, dat men mijn hulp ingeroepen heeft."

De zekere en gewichtige toon van kwakzalver tuiver boezemde den ketting ontzag in. Hij was totaal overbluft.

Met al zijn schak Is nam hij dan ook het voorstel aan, om een onverbreekbare, eeuwige vriendschap te sluiten. Had hij geweten, hoe zwaar op den duur hem dat bondgenootschap zou vallen, hij

7;OU met minder gretigheid op 't voorstel zijn ingegaan.

Op 't feest werd het yerhaal van den stuiver in geuren en

kleuren verteld. Aan alle feestvierende Chineezen werd hij als een groote merkwaardigheid vertoond. Uit welwillendheid tegenover de gastvrouw vonden ze den stuiver buitengewoon.

~.

- J .--.. . .i I

,l. 11. "olt"r"

GrolliJlRclI, Ih:u IIn.IJ.{, "'eltcvrl'l.lt'u.

,Latljll~ 1t'r!Ul"CIl. h"l1lannin" IIclraI"Cnu", wilde ti· ,;tlli\"er nl ll'l, W'aft'cn')l . . . .

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze film is beschikbaar gesteld door het KITLV, uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV.. Dit

.. Mevrouw Eerlen ~neep ~en ondeelbaar oogenblik de oogen samen, beet op haar onderlip. Kn ikte dan, strak voor zich uit ziende, over- dreven goedkeurend met het

Deze fIlm is beschikbaar gesteld door het KITLV, uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV.. Dit

(fot Oesin). Jij beroerde vlegel. Kwee klla, ja! Een goeie taal om iemand uit tc scllelde. Ik zou werachies wel eens willen weten hoeveel moeders di jongen

Toen hij haar in het manteltje hielp, moest hij zich toch weer ' bedwingen om niet even zijn lippen te drukken achter een der kleine oortjes, waar een

lossen. Dc onmiddellijk afgege- ven • chotrn der schietvaardig l11archeerl'nde manschappen hadden klaarblijkelijk .1ICCC blijkcn d gevonden blo dspor n. Vol rens

Want door het plotselinge vertrek van Hendriks was de tijgerjager 'n beetje op den achtergrond geraakt Doch Bram begreep, dat bij een eerstvolgende ontmoeting de

De Lijn schept bovendien een zwaar precedent. Want al wie politiek correct is of dat wil zijn, zal zich binnenkort ongetwijfeld geroepen voelen om dat voorbeeld te volgen. En we