• No results found

OVORM: SIGNATUUR M

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "OVORM: SIGNATUUR M"

Copied!
177
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Deze film is beschikbaar gesteld door het KITL V, uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITL V. Dit behoudt zich het recht voor een vergoeding te berekenen voor reproductie.

Indien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht.

Toestemming voor reproductie dient men schriftelij k aan te vragen.

This fibn is sllpplied hy the KITL V only

011

conditioll th at neither it nor part of it is fttrlher reproducetl

without first ohtaining the penl1issioll of the KITL ~T

which reserves the right to "take a charge for sllch rep ro duction. IJ the lItaterial filllied is itself in copyright, the pennission oJ the oWllers of that copyright will also he required Jor sllch reproduction.

Application for penIlission to reprO(lllCe should he made in writin

o ,

giving details of the proposed reprodllction.

SIGNATUUR

M OVORM:

SHELF NUMBER MIe OFORM:

MMETA 0623

(2)
(3)

r < - 1

11111111111111 1~I]r

00201481

/~@]ij~I,~'~l~1111 11 1 111 1

(4)

GOUDEN REGEN.

(5)

NADRUK VERBODEN.

GOUDEN REGEN

DOOR

OWEN RUTTER

Geautoriseerde vertaling van '-'een H. P . ..Jacob.

SERIE: ROMANS VAN AVONTUUR

HET NEDERL.ANDSCHE BOEK HUIS, TIL.BURG

(6)

EERSTE HOOFDSTUK I

N()oit heb ik 't over mij kunnen verkrijgen, om in Pangeran jcludin niets anders dan een doodgewonen op- standeling te zien. Niettemin valt het onverwacht ver dwijnen uit deze wereld van meer dan één mensch, op zijn rekening te zetten; wellicht was zijnsgelijke in dit opzicht op Borneo ver te zoeken. Hij verwekte opstand tegen 't Gouvernement onder de stammen, die de bergen bewonen, juist op het oogenblik, dat wij er wat kalmte begonnen in te brengen. Hij had er bijzonder slag van, om de eene groep inboorlingen tegen de andere uit te spelen; en maan- denlang liet hij me over de Borneosche heuvels sjouwen om orde te brengen, trots al mijn goede voornemens om er eindelijk eens een eind aan te maken. Hij deed precies alles wat iemand, die de wildernis ingevlucht en vogelvrij verklaard is, te doen pleegt.

Toch heb ik in jeludin altijd iets moeten bewonderen, al wenschte ik hem ook al uit den grond van mijn hart naar de andere wereld, voor de herrie, die hij me bezorgde.

Hij was een en al romantiek, stamde af van Maleische vorsten en bezat al de waardigheid en trots van zijn ras Hij was 'n krijgsman: dapper, meedoogenloos en onover- winnelijk. Hij kon wel wat zwierig doen, was vrij sluw en bij tijden kon hij wreed zijn. Maar ook was hij een man van eer. Zijn manier van doen was steeds correct 5

(7)

en in zijn verhouding tot zijn vijanden volgde hij zeer per- soonlijke ideeën van eergevoel.

Maar na al die lange jaren, nu veel van wat toen on- verklaarbaar was, mij duidelijk is geworden, zie ik hem in het juiste licht: hoe hij den strijd tegeu de intredende be- schaving voerde onder invloed van een vrouw. Het was de strijd van het Oosten tegen het Westen, en als ik de za- ken zoo eens kalm overdenk, ben ik er zeker van, dat ik evenals hij gedaan zou hebben, wanneer ik voor zijn pro- blemen had gestaan, ofschoon ik niet zoo stellig kan zeg- gen, dat ik het er zoo goed zou hebben afgebracht.

Het is mogelijk, dat men meer vergevingsgezind wordt, naarmate de jaren toenemen. Het kan ook komen, doordat Borneo een afgesloten levensperiode voor me is geworden, sedert ik den dienst vaarwel heb gezegd. Maar de hemel weet, dat ik volop tijd om te denken heb, sinds ik thuis ben; en ik geloof, dat Jeludin en zijn heldendaden daar- door zoo dikwijls in mijn geest komen rondspoken.

Wanneer men pensioen krijgt, na dertig jaren van zijn leven te hebben doorgebracht in een der uithoeken van de koloniën, zit er niet veel anders op, dan maar te teren op de oude dagen. Wanneer men gewend is een Residentie te besturen en zijn bevelen in een oogwenk opgevolgd te zien, valt het wel wat hard, wanneer men thuis komt en niets anders te doen weet, dan een bittertje te drinken in de club en golf te spelen ergens anders. De naam Jerry Huntley had iets te beteekenen op Borneo. In Engeland beteekent hij niets; daar heet het meedringen met de menigte om in een autobus te komen. Wanneer een vete- raan, als ik, thuis komt, krijgt hij een hekel aan zichzelf en aan elkeen; vooral als hij niet getrouwd is en geen nako·

6

melin,;en heeft. Dit is eigenlijk de juiste gewaarwording:

dat ik me verloren en eenzaam voel, als een hond, die zijn meester kwijt is geraakt in een drukke straat.

In dien geest ongeveer moet ik mijn hart gelucht heb- ben, toen ik naar Max Loder schreef - die goede Max.

die weer teruggaat voor vijf jaar en nog niet beseft, wat het pensioen, waar hij naar haakt, eigenlijk beteekent. In ieder geval: met de laatste post kreeg ik een briefje van hem, waarin hij me vroeg, waarom ik niet aan een boek begon, waarin ik mijn herinneringen neerschreef.

"Laat jezelf gaan, oompje," zoo schreef Max, "en geef den heeren van het Secretariaat ook eens wat anders om over te denken."

Il

Het is nu meer dan twintig jaar geleden en ik weet zeker, dat ik op het oogenblik de eenige ben, die van al de feiten op de hoogte is. Max weet er ook wel veel van, daar hij gedurig de beweging met mij meemaakte; en zijn zuster Noreen, die er indertijd ook bij was, beeft Jeludin goed gekend. Maar we zagen slechts één kant van de medaille. Noreen en ik vermoedden, hoe 't er ongeveer aan den anderen kant uitzag, doch ik wist niet of we het wel goed voor hadden, totdat de oude knaap, die Jeludin's knecht geweest was, mijn gevangene en tuinman werd.

Pang lima Sabtu was tot levenslang veroordeeld we- gens oorlogvoeren tegen het Gouvernement (hij bofte, dat hij niet doodgeschoten werd) en toen ik, jaren later, als Resident naar Malang ging, had ik hem bij mijn detache- mellt ingelijfd, zoodat hij nog wel in naam een gevangene

7

(8)

was en in de gevangenis sliep, maar toch eIken dag in alle vrijheid zijn werk verrichtte in den Residentie-tuin Hij was meer gewend een kris te hanteerell dan een snoei- mes, en grasmaaien moet een erg kinderachtig werkje voor hem geweest zijn. Maar het was toch beter dan wegwer- ker en hij was me erg dankbaar voor het beetje vrijheid, dat ik hem kon geven.

Jn den bloei van zijn leven, toen ik hem voor het eerst leerde kennen, was Sabtu de lastigste kerel, die ooit een voet op Borneo gezet heeft. Hij was een soort Zoeloe en stamde af van een heel oude rooversfamilie. Jn zijn jeugd had hijzelf ook nog wat aan de rooverij gedaan en ik denk, dat iemand hem in dien tijd den vierden en vijfden vinger van de rechterhand heeft afgehakt, zoodat hij iets als een klauw overhield, die me nog altijd kippenvel be- zorgt als ik eraan denk. Zijn gezicht was al even leelijk als zjjn verminkte hand, want de pokken hadden er kuiltjes in achtergelaten, zooals regendroppels, die in het zand vallen.

Met het grootste plezier zou hij mij een ko[)je kleiner gemaakt hebben, wanneer hij daar maar ooit kans voor had gekregen. Maar tegen den tijd, dat ik hem weer ont- moette had hij ruimschoots gelegenheid gehad, om daar toch nog eerst maar eens over na te denken en den eersten keer, dat ik de gevangenis bezocht, groette hij mij, alsof ik zijn beste vriend was. De oude schelm had toch wel iets prettigs over zich en misschien kwam het, doordat we maanden lang met elkaar gevochten hadden, dat we het zoo goed samen konden vinden, toen we elkander onder heel andere omstandigheden ontmoetten.

Wanneer ik in den namiddag doodverveeld terugkwam 8

van 't kantoor, waar ik den heel en dag achter een lesse- naar brieven had zitten teekenen, kon Sabtu zoo gezellig in mijn veranda komen hurken, in zijn blauw gestreepte gevangeniskleeren, en over het verleden beginnen te boomen.

Ik liet hem praten. Zelfs (dat durf ik gerust zeggen) moedigde ik hem aan. En toen hij zoo lanrrzamerhand van mijn geduld overtuigd werd en wist, dat ik het aardig vond, stelde Sabtu me in de gelegenheid die stukjes van Jeludin's geschiedenis aan elkaar te passen, wier schakels ik tot dan toe alleen maar had kunnen vermoeden.

9

(9)

TWEEDE HOOfDSTUK

De eerste maal, dat ik Jeludin zag, was, toen ik teru<Y- keerde

~an

ee.n tocht langs de Tarap. Ik bevond mij ;p een roelda~rels va~ Elopura af, de hoofdstad en mijn hoofdkwartier, en Ik was zoo ziek als een hOI d van we- kenlang in een inlandsch bootje te liggen, want er waren toen nog g~e~ wegen in het land, zelfs geen ruiterpaden, zoodat de nVleren de eenige verkeerswegen vormden.

Omstreeks den middag van dien dag gingen we een bocht om en zagen een andere pakerangan met moeite tegen den sterken stroom opwerken.

,,0 Toewan !" riep mijn roeier, zijn pagaai boven water houdend.

De Tarap was nu juist niet zoo druk als een der groote Europeesche rivieren en wanneer men een ander vaartuig ontmoette, zeker een met een blanke erin, was dat een heele gebeurtenis.

.. Ik lichtte me op van de matras, waarop ik lag en stak miJn hoofd ver uit om te zien, wie ter wereld dit wel mocht zijn.

"Het is de Toewan koopman," zei Abdul Oani, wiens oogen scherper zagen dan de mijne. "De Toewan met de gouden tanden."

Een oogenblik later kon ik de gestalte van Adam Yule onderscheiden, die onder de palmbladeren zonnetent van zijn boot zat. Yule was de broeder van den politie-chef

10

te Elopura. Een tijd lang had hij een kalm leventje geleid met handel te drijven in Manchester-goederen in de kust- plaatsen in ruil voor hun jungle-producten: kamfer, gom.

ruwe rubber en rotting.

Ik beval mijn knecht met roeien op te houden en groette Yule. Toen we langszij kwamen, zag ik, dat de boot boordevol handelswaar geladen was.

"Hallo Yule," zei ik, "waar ga je nu weer op af?"

"De Chineesche kooplui beginnen me in de dorpen om Elopura de loef af te steken," antwoordde hij, terwijl hij vanonder zijn zonnetent uitkroop en zijn hoed opzette.

"Daarom had ik besloten dit keer eens een flinke reis te maken en zoover mogelijk de Tarap op te gaan. Dat is daar een heel ander land en ik denk, dat de dames er wel trek zullen hebben in een nieuwen spiegel, dien ik hier voor ze heb." Hij wees naar een van de houten kisten, en door zijn grijnslach werden de goud-bekroonde tanden zichtbaar, die Abdul Oani zich zoo goed herinnerde.

Zijn nieuws gaf mij maar matig reden tot tevredenheid.

11

(10)

De boven-Tarap was alleszins ten nieuw handelsterrein. Ik was inderdaad ongeveer de eenige Europeaan, die er ooit geweest was en wij badden er geen een Chinees in laten doordringen. Ik stond op het punt Yule te zeggen, dat, wanneer ik in Elopura was geweest en van zijn plan had gehoord, ik daar onmiddellijk een stokje voor zou gesto- ken hebben. Want het land, waar hij naar toeging, was niet gekoloniseerd en het kon nooit goed zijn te doen alsof dat wel het geval was_ Ik had juist de grensstreken ervan bezocht en daar ik er wel VOor opgepast had, niet over belastingen en bestuursmaatregelen te spreken, was ik er zonder in het oogloopende vijandschap ontvangen. Maar ik wist zeer goed, dat bet beele district in beroering was door twisten onder de koppensnellers en ofschoon ik een paar stamhoofden een en ander verteld had over de goede bedoelingen van het Gouvernement, waren zij toch erg achterdochtig. Ik kon heel goed merken, dat ze bet niet al te best op me begrepen hadden. Er zou nog heel wat pionierswerk verricht moeten worden, aleer het land voor een vreedzamen bandel zou kunnen worden opengesteld.

Dergelijke dingen vragen tijd en geduld en ik zag liever niet dat anderen zich ermee bemoeiden.

Yule was evenals zijn broer, een onstuimige, koppige kerel, die zich niet gauw van streek liet brengen. Hij was wel dapper, al was hij een koopman, maar hij was een van die lui, die niet beseffen, dat ze soms, behalve hun eigen leven, ook dat van een boel andere menscben in de waag- schaal stellen, die dan naderhand met de gebakken peren blijven zitten.

Maar daar zat ik nu mee. Hij bad aan het Secretariaat toestemming gevraagd om de rivier op te mogen gaan en 12

het Secretariaat, in plaats van eerst iemand, die het land kende, te raadplegen, had hem dat verlof gegeven. Ik zag wel dat het niet baten zou, te trachten, hem terug te hou- den; al zag ik de onaangename gevolgen van zijn

ond~~­

neming wel aankomen. We lunchten samen - van zIJn voorraad, want ik was door den mijnen haast heen -: .en ik vertelde hem een en ander van het land der bovennvler en waarschuwde hem voor de inboorlingen. . .

Dat komt in orde, Huntley," was al de dank, dien Ik

kre~~.

"Ik wist daar alles al van, voordat jij naar het Oosten kwam en ik verzeker je, dat je er toen slag van

moest hebben." .

Hij deed altijd wel graag een beetje opscheppeng en de paar borreltjes, die we vóór de lunch gedronken had- den maakten dat nog erger.

ik was er toen vijf jaar, behalve een diensttijd in de Maleische Staten, was juist tot Resident benoe~d en stel~e op zoo'n vaderlijken toon heelemaal geen priJS, maar Ik zei alleen:

"Best, zie dan maar zelf, wat je ermee doet. Maar zorg in 's hemelsnaam, dat je er geen herrie verwekt. En .~Is je soms wat tijd over hebt, zou ik je erg. dankbaar ZIJ~:

als je een stukje van het land in kaart zou Willen teek~nen.

Hij beloofde me dit te zullen doen en een paar m1l1uten later zag ik zijn pakerangan om de bocht verdwijnen, met den gelijkmatigen slag van de riemen in het water en het zingen van de roeiers.

11

Het was toen al over drieën en ik besloot te kampeeren waar ik was. Iets verder de rivier op, wist ik een plek.

13

(11)

I

11

,

waar ik wel wat tembadau zou kunnen vinden: het wilde vee, dat op Borneo rondzwerft; ik nam dus mijn geweer en ging met mijn ordonnans Kassim op stap.

Het geluk was met mij en ik slaagde erin een f1inken stier neer te leggen, die een minder sterk begroeid jungle- vlak overstak, door een kudde koeien gevolgd. Ik liet Kassim achter om hem te bewerken en begaf mezelf naar het kamp om een paar van de roeiers te sturen, die het vleesch zouden halen. Maar ik raakte den weg kwijt in de jungle en kwam uit aan de rivier bij een punt, waarvan ik zeker wist, dat het lager lag dan ons kamp. Ik begon dus langs den rivier-oever op te loopen en haastte me, want het was al laat. Ik kon nog maar een goede twee- of drie- honderd meter bebben afgelegd, toen ik op een klein bam- boe·huisje stiet omgeven door de gebruikelijke afscheidin~

van dooreengewassen bananen, broodwortel en maïs.

Het was mij bekend, dat 't hier nogal ver van eenig dorp vandaan was en ik was wel nieuwsgierig, wie daar wel mocht wonen, toen ik in de deur-opening een inboor- ling gehurkt zag zitten, gekleed met een sarong en den traditioneel en lossen Maleischen mantel. Hij rookte een lange palmblaren sigaret en zat blijkbaar naar de zon te kijken, die langzaam wegdook achter een groep cocos boomen op den anderen oever.

Ik kan me deze scène en al de gebeurtenissen, waarvan ze het voorspel was nooit herinneren, zonder aan de Ma- leische uitdrukking te denken: ,.Kijk niet naar de onder- gaande zon, opdat ge op geen vreemde wegen moogt ge- leid worden." Toch was het gezicht alleszins de moeite waard om te zien: die amber-kleurige gloed; de gouden weerkaatsingen in de rivier; de palmbladeren, die als dui-

14

zenden zwarte speerpunten ertegen afstaken, en de ster- vende dag, die alle kleuren van de aarde wegtrok.

Maar onze inboorling scheen niet bijster veel genoegen te putten uit die glorieus ondergaande zon. Het was nog licht genoeg om zijn gezicht te kunnen onderscheiden en ik bemerkte onmiddellijk, dat het niet het gelaat was van een gewonen inboorling. Als ooit een man zijn hooge af- komst op zijn gelaat geteekend had, dan was het deze.

Zijn huid was licht gekleurd voor een Mohammedaan van de kuststreek - de kleur van een goede sigaar, met iets van het zijdeachtig bladweefsel daarvan. Hij had hooge jukbeenderen, gitzwart haar en den Mongoolschen oog-stand, juist als iedere andere kustbewoner, maar cr was iets bijzonders aan neus en mond, dat toch afweek.

J-Iet was bijna een arendsneus inplaats van een klomp, die de helft van het gezicht innam, en de lippen onder den kleinen zwarten knevel waren fijn gesneden, niet breed:

alsof ze met den duim als stopverf op het aezicht geduwd en rood geverfd waren.

Maar er was nog iets anders dan zijn uiterlijk, dat mijn nieuwsgierigheid prikkeld. Hij was vrij jong, ik dacht dat hij niet veel ouder dan zeven en twintig zou kun- nen zijn. Toch lag er een uitdrukking op zijn gelaat, die ik nooit zal vergeten. Het was een blik van onzegbare droefheid en tegelijkertijd van buitengewone bitterheid, alsof hij beroofd was van alles, wat hij voor kostbaars ter wereld bezat en hij den dief nooit zou vergeven.

Ik kon met geen mogelijkheid vermoeden, wie hij was, maar natuurlijk zou ik iederen inboorling, dien ik tegen- kwam, gegroet hebben. En toen ik dan ook dichterbij kwam, groette ik ook hem op Maleische manier:

15

(12)

I

~'

1

)

"Tabek," zei ik: "Geen nieuws?"

Hij schrok op uit zijn droomerij. Ik had hem verrast en voor de tweede maal zag ik een vreemden, vijandigen blik in zijn oogen, alsof zijn ergste vijand hem zonder waarschuwing overvallen had. Later heb ik me dien blik nog vaak genoeg kunnen herinneren. Hij verdween oogen- blikkelijk en ging over in een zwak glimlachje toen hij de gebruikelijke beantwoording van mijn groet uitsprak:

"Goed nieuws, Toewan."

In zijn stem hoorde ik een fijn verschil met die van den gewonen dorpeling, dien ik zoo vaak ontmoette. Een Ma- leier zal niet kruipen. Hij zal zich altijd op gelijk stand- punt met een ander stellen, wat den omgang met hem zoo aangenaam maakt. Maar hij is wel eerbiedig, en in de stem van dezen man vernam mijn oor, getraind op zulke dineren, een buiginkje van, ik zal niet zeggen van neerbui- gende minzaamheid, maar van de rustige zekerheid, waar mee 'n Europeesch landheer zijn pachter groet. Het hin- derde mij wel een beetje. Ik vroeg hem wie hij was, er niet aan denkend, dat een inboorling, van hoe lage afkomst ook, niet graag zijn naam noemt.

"Ik ben Pangeran Jeludin ben Pangeran di Gadong Yoesoef Ali," antwoordde hij en nu klonk er werkelijk trots uit zijn stem.

Ik wist onmiddellijk, wie hij was. De naam van zijn vader zei het me. Ik zag hem met groote belangstelling aan. Dit was dus de zoon van Yoesoef Ali, die het Gou- vernement getrotseerd had, nadat de Sultan van Zoeloe zijn vermeende rechten op Noo d-Borneo had afgestaan.

Ik wist heel weinig van Jeludin, maar de geschiedenis van zijn vader was me bekend genoeg. Hij was een Zoe- 16

loe'sch edelman geweest, dien de Sultan het zoogenaamde administratief beheer van sommige zijner Borneosche beo zittingen had toevertrouwd vóór de komst der Europeanen.

Hij was er in goeden doen door gekomen, want na den Sultan de belastingen betaald te hebben, die hij verwachtte, haalde hij nog uit de streek, wat er uit te halen was. Over de rechten van de heidensche bevolking, die hij regeerde, huldigde hij nogal ongevoelige meeningen. Overeen- komstig de Maleische gewoonte bestonden de onderdanen voor het gemak van den Staat. Hij had macht gehad over leven en dood eo zij, die het waagden te protesteeren te- gen de belastingen, die hij oplegde, vonden spoedig hun dood in een flitsende kris of een nog martelender einde, door met het gezicht naar beneden op een blok gebonden te worden, waarop ze de rivier afdreven naar de open zee.

Nadat de Sultan het grondgebied aan de Europeanen had afgestaan, was Yoesoef AH op denzelfden voet blijven doorgaan en was een doorn in het oog van het Gouverne·

ment. Men had van alles geprobeerd om hem tot rede te brengen, maar hij was twistziek en had er zich nooit. aan kunnen wennen zich voor het nieuwe regiem te bUIgen. Tenslotte toen hij aanspraak bleef maken op een grot met

waardev~lIe

eetbare vogelnestjes, werd een kleine politie- macht op hem afgezonden om de rechten van het Gouver·

nement te handhaven. Hij stelde zich teweer en werd doodgeschoten. Het was een ongeluk, maar Yoesoef AH had het zichzelf te wijten.

Die geheele geschiedenis snelde door mijn geest, ter- wijl ik naar Yoesoef Ali's zoon keek. Ik had mijn tong wel kunnen afbijten, omdat ik hem zoo onceremoniëel ge- groet had. Want, wat zijn vader dan ook uitgehaald

17

2

(13)

mocht hebben, Jeludin was een man van adellijke afkomst en daardoor had hij recht op een bejegening, zooals het Maleische gebruik voorschrijft.

"Ik vraag U vergiffenis, Tunku," zei ik. "Ik groet U als de zoon van uw vader. Ik kend~ hem. Hij was een groot krijger."

"Zijn lot was ongelukkig," antwoordde Jeludin.

"Zijn bart was een beetje heet gebakerd tegen het Gou- vernement," kon ik niet weerhouden op te merken.

"De Pre n t a h vermoordde hem," antwoordde Jeludin bitter, 't Maleische woord voor Gouvernement gebrui.

kend, "en met zijn dood is alles anders geworden. De blanke heeft de vorstelijke rechten omlaag gehaald en zijn eigen gebruiken in de plaats gesteld."

. Ditmaal paste ik op nict te fel op zijn verontwaardiging

10 te gaan.

"Misschien zullen de nieuwc gebruiken toch nog beter blijken te zijn dan de oude," zei ik, echter zonder de ge- ringste hoop, de zaak voor dezen edelman er aantrekke- lijker mee te maken.

"B a r a n g k a I i, Toe wan. Het is mogelijk." Hij was te beschaafd om over dit punt te kibbelen en scheen er geen bezwaar tegen te hebben, het daarbij te laten.

Evenmin kon ik veronderstellen, dat het hem erg zou ontroeren, wanneer ik maar wegkraste. Maar ik wilde wel wat meer van hem weten, en ik was ook nog nieuws- gierig naar iets anders.

Zooals ik reeds zei, wist ik heel weinig van Jeludin en het beetje, dat ik van hem wist, was, dat hij getrouwd was met een nicht van den Sultan van Zoeloe. Deze prin- ses - Dayang, zooals ze daar genoemd werd _ was,

18

zooals we in Elupora gehoord badden, geen gewone in- boorlinge. Niemand kon beweren, haar ooit te hebben zien loopen, daar ze overal, waar ze zijn moest, heenge- dragen werd in een draagstoel. Geruchten deden de ronde, dat zij haar eersten man vergiftigd had om met Je- ludin te kunnen trouwen en bovendien schreef men haar de eigenschap van het tweede gezicht toe. Zelfs Yoesoef AIi, zoo vertelde men, had naar haar raadgevingen gelui- sterd zonder er echter

,

zelf blijkbaar vee] profijt van ge- had te hebben, zooals de geschiedenis uitgewezen had Wat er ook van waar was, zij was 'n groote vrouw, en naar ik gehoord had, moest zij uitermate mooi zijn. Be- grijpelijkerwijze stelde ik er dus prijs op haar eens te zien.

III

Na een kort onsamenhangend gesprek, dat zeer om- zichtig om alle politieke dingen beenkoerste, kwam ik ein- delijk op het punt, waar ik wezen moest.

"

Is het den Resident geoorloofd kennis te maken met

de Dayang Alimah?" vroeg ik.

Een paar oogenblikken zag Jeludin mij zwijgend aan en ik wist, dat hij erover dacht, dat mijn manieren, trots mijn klaarblijkelijke kennis der Maleische etiquette een beetje zonderling waren. Van den anderen kant: ik was de Resident, en zijn eigen manieren waren te goed om het

mij te weigeren. ..

Buleh juga Toewan," antwoordde hij. "Wanneer gIJ het

'~enscht."

'Hij verhief zijn stem: ,,0, Sabtu!" riep hij.

Er klonk getrappel van bloote voeten van achter het huis uit en een oogenblik later zag ik den ouden schelm, dien ik later zoo goed zou leeren kennen.

19

(14)

"Dit is Panglima Sabtu," zei Jeludin bij wijze van voor- stellen.

Wij wisselden een groet. Zelfs in de schemering kon ik zien, hoe afschuwelijk verminkt zijn rechterhand was.

"Maak licht," beval Jeludin, "cn zeg dan aan de Dayang dat Toewan Resident kennis met haar wenscht te maken."

Panglirna Sabtu hoorde deze bevelen met de grootste eerbiedigheid aan. Hij verdween weer achter het huis en keerde terug met in zijn "klauw" een toorts, waarmee hij de twee gele waskaarsen aanstak, die in koperen kande- laars stonden en met geel doek omwikkeld waren. Ik her- kende dit als teekenen van Maleische vorstelijkheid.

"Toewan wil binnentreden?" noodigde Jeludin mij hoffelijk uit, alsof hij me in een paleis bracht in plaats van in een bamboehut.

Ik ging het kleine trapje op en trad binnen. Er was niets anders in het vertrek d1n de kandelaars, een paar mooie oud-koperen potten, die langs de muren gerang- schikt stonden, en een verhooging, waarop een heel groote matras lag, met gele draperieën behangen en overdekt met een groote mat, die afgezet was met goud-draad en zijden boorden en waarvan de hoeken geborduurd waren. Op de matras lag een soort peluw met zilver versierd. Aan het hoofdeinde van dit bed, dat overdag voor rustbank gebruikt werd, waren vier van cHe houten doozen opgesta- peld, waarin de Maleiers hun kleeren en juweelen bewaren Op den vloer lagen nog een paar gekleurde matjes ver- spreid.

Een paar minuten later kwam de Dayang Alimah bin- nen, gekleed in een schitterende gele sarong, met een 20

glinsterenden goud doek over hoofd en schouders. Voor een Maleische vrouw was ze niet jong meer; ongeveer dertig, zoowat twee jaar ouder dan haar echtgenoot.

Maar toch was zij mooi, van haar met alhenna geverfde nagels af tot haar groote schitterende oogen, die me van onder het gouddoek vast aankeken, toe.

jeludin zag er uit zooals van hem verwacht kon wor- den: als een jonge aristocraat, maar de Dayang ~ad be- paald iets vorstelijks over zich. Zij had ~e houdl~g v~~

iemand, die gewend is te bevelen, en de~ mdr~k dien Zl~~ zelfs in dat eerste oogenblik onzer kenmsmakmg, op mi]

maakte was, dat ik mij in de tegenwoordigheid van ~en machtige persoonlijkheid bevond, een h~~rschzuchtlge vrouw, geheel verschillend van de gewoonhJk onnoozele Maleische dame met neergeslagen oogen.

Haar eerste woorden versterkten dezen indruk nog, want zij groette mij met het Arabische "Salaam aleikum", inplaats van het gebruikelijke Maleische: "Salamat ber-

jumpa Toewan". " . .

Dit waarschuwde mij ervoor, dat ZIJ op haar waaIdlg- heid van Zoeloe-prinses prijs stelde. Met Jeludin ~ad i.k me al eens lee1ijk vergaloppeerd, bij haar besloot Ik dIe stommiteit niet uit te halen en gaf haar dus het Arabische antwoord. lij scheen daar niet ongevoelig voor en werd iets minder gereserveerd, toen zij zich op de rustbank zette.

Op bevel van Jeludin, maakte Sabtu de toorts aan. een der muren vast en bracht koekjes binnen op een prachhgen zilveren schotel, dien ik me wel toegewenscht had, en w~t sorbet in dikke glazen. Toen vroeg hij, naar het Malel- sche gebruik of hij zich kon verwijderen (aan de Dayang,

21

(15)

merkte i~ op, niet aan ]eludin) en ging weg, alhoewel ik zoo een Idee had, dat hij niet te ver zou gaan om ons ge- sprek goed te kunnen afluisteren.

jeludin hurkte op een van de gekleurde matjes ik maakte het mij zelf gemakkelijk op een ander en t~en onder 't koekjes-knabbelen en sorbet-proeven maakte ik m~

gereed om de conversatie te beginnen.

. jeludin behandelde de Dayang met even grooten eer- bied als Sabtu gedaan had. Natuurlijk probeerde ik even.

Z?o te doen en pijnigde mijn hersens om de juiste uitdruk- kingen te kunnen vinden. Maleisch is een der talen die zich het gemakkelijkst slecht laten uitspreken en een v:n de moeilijkste om dat goed te doen. Ik wist dat de termen die ik gewoon was te gebruiken als ik het tegen een roeie:

of ~nderen inboorling van gewone makelij had, niet te ge- brUIken waren tegenover mijn gastlui, en dat ik Hof-Ma- leisch zou moeten spreken om een degelijken indruk te maken. En dat Hof-Maleisch is bijna een heel andere taal.

En waar de Dayang van vorstelijke afkomst was moest ik wel dubbel voorzichtig zijn, want dergelijke lui 'houden er een heel bijzonder vocabularium op na: gewone men- schen makan en tidor, dat wil zeggen: zij etcn en slapen. Maar vorsten bersantap en beradu, nuttigen en rusten. Ik moet dit vermelden, daar het veel verklaart van hetgeen volgde. In dit opzicht moest ik zeer stipt zijn, want er bestaan geen gevoeliger menschen dan de Maleiers en een Maleier van vorstelijken bloede is zooiets als een wand~­

lend~ zenuw. Behalve de manier van doen van de Dayang verneden de vorstelijke kandelaars en de gele troonhemel:

dat zij ook nog een zekeren stand wenschte op te houden 22

Het deed nogal erg pathetisch aan in die bamboehut en menigeen zou er misschien om gelachen hebben.

Ik begon medelijden met hen te krijgen, toen ik met kleine beetjes iets van hun geschiedenis begon te hooren, vooral met de Dayang, die van hoogere afkomst was dan haar man en die het meest getroffen was door het tanen van haar praalvertoon.

Maar toch durfde ik van mijn sympathie niets te laten blijken, evenmin als zij erom vroegen. Ze beschikten sa- men over heel wat trots en alhoewel zij te welopgevoed waren om zich een onvertogen woord over het Gouverne- ment te laten ontvallen, lieten zij me toch wel merken, dat zij het verantwoordelijk stelden, voor hun tegenwoordigen toestand, omdat het land geconfisceerd was, nadat Voesoe[

Ali als opstandeling gebrandmerkt en gedood was, zoodat jeludin niets anders had overgehouden dan zijn geërfden titel van Pangeran en een zorgelijk bestaan leidde, waar ik hem gevonden had.

"Misschien wenscht de Dayang terug te keeren naar het hof van haar oom, zijne Hoogheid de Sultan?" vroeg ik op een gegeven oogenblik.

jeludin antwoordde voor haar:

"Heeft Toewan vergeten," zei hij, "dat zijne Hoogheid de vazal is van Spanje? Hij is nu nog maar sultan in naam. Wanneer wij onder een vreemd juk moeten leven, laat ons dan in het land van mijn vader."

Dit idee was typeerend voor een Maleisehen geest, en het was maar al te waar, dat het Gouvernement der Phi- lippijnen de naburige Zoeloe-eilanden een paar jaar gele- den geannexeerd had. Toch scheen het een droevig gevolg te zijn, dat deze twee hier te lijden hadden, alleen omdat 23

(16)

Yoesoef AIi geweigerd had, zich aan het Gouvernements- bestuur te onderwerpen.

Op dit oogenblik had ik den heel en Kassim en mijn tembadau vergeten, want een zeker plan begon in mij rijp te worden. Hier immers, zoo dacht ik, was de man, dien ik noodig had, de man, dien ik al maanden lang aan 't zoe- ken was. Wat de vader had uitgespookt behoorde tot het verleden. De zoon was jong. Zijn hooge afkomst en zijn vorstelijke echtgenoote zouden hem een geweldigen invloed kunnen verschaffen onder de .\4ohammedanen, die de bevol- king der Oost-kust uitmaakten. Het was een ongeordende b nde daar en ik kon zeer goed iemand gebruiken, om hen in bedwang te houden, zoodat ik rustig de kolonisatie in de berglanden zou kunnen voortzetten. Ja, jeludin zou er geknipt voor zijn en ik dacht (optimist die ik was) dat het voorstel hem wel zou aanstaan en haar eveneens. Dus merkte ik zoo terloops op, terwijl ik de laatste kruimpjes in mijn mond stopte, dat hij misschien wel een gesalariëerd, door het Gouvernement aangesteld bestuurder zou kunnen worden.

Ik sloeg hem oplettend gade en zag hem een snellen blik wisselen met de Dayang. Gedurende het heele onder- houd schenen zij op hun hoede geweest te zijn, alhoewel hun manieren te onberispelijk waren om te kunnen verra.

den, dat ze mij wantrouwden. Maar wanneer men ve t met inboorlingen omgaat, begint men spoedig aan te voe I n, wat er in hen omgaat (want ze zij n karig met woor- den) en zoo voelde ik ook op de een of andere wijze, dat hun verweer hechter en scherper werd.

Er was eerst een korte stilte. Toen antwoordde Jelu- djn voorzichtig:

24

"Barangkali Toewan. Het is mogelijk."

Ik had Diet meer verwacht. Het zou voor een Maleier niet gepast hebben zoo een voorstel direct met beide han- den aan te grijpen. Maar ik voelde, dat ik gezaaid had en dat was mij voor het oogenblik al genoeg.

"Ik zal er met Toewan Gouverneur over spreken,"

zei ik.

"Toewan."

De Dayang zweeg en keek me aandachtig aan. Zelfs toen voelde ik, dat men met haar rekening diende te hou- den en het kwam mij niet ondienstig voor als ik ook haar omtrent het plan aan den tand voelde.

,Vindt de Dayang mijn voorstel tToed?" vroeg ik haar. Goed als het de wil van Allah is, Toewan," ant-

, ,

woord de zij: "Maar ik heb de toekomst nog niet geraad- pleegd."

Haar laatste woorden deden me vreemd opkijken, al had ik dan ook gehoord, dat haar de macht van helder- ziendheid werd toegeschreven. Maar er viel niets meer te zeggen en ik vond het maar 't beste, het hierbij te laten.

Een oogenblik later trok zij zich terug en liet mij dus de gelegenheid te vertrekken als ik wilde.

]eludin, als altijd de correcte gastheer, bood mij het geleide aan van Panglima Sabtu, met een fakkel, doch daar het een sterren lichte nacht was, sloeg ik het aanbod af en liep alleen langs den rivieroever naar het kamp terug, de mogelijkheid overwegend om van Jeludin een bestuursman te maken.

Ik voelde, dat als ik hem bijstond, zijn prestige vestigde en bern toonde hoe de zaak aangepakt diende te worden in overeenstemming met onze ideeën, dat hij dan een 25

(17)

succesvolle positie zou kunnen bekleeden. Ik was er zeker van, dat de Gouverneur geen bezwaar zou maken en dat Jeludin zelf zou kunnen weigeren, kwam geen oogenblik als een ernstige veronderstelling bij mij op.

26

DERDE HOOfDSTUK

Maanden verliepen eer ik Jcludin weerom zag en toen wij elkaar ontmoetten, waren de omstandigheden heel wat veranderd. Maar pas jaren later vernam ik van Panglima Sabtu, dat ik werkelijk de man geweest was, die den strijd aan den gang gemaakt had.

Volgens Sabtu, die in de veranda van de Residentie te Malang op een zekeren middag gehurkt bij me zat, was de heele zaak begonnen op het oogenblik, dat ik in het beste Maleisch waar ik over beschikte, afscheid genomen had en naar mijn eenzaam kamp aan den oever van de Tarar terugkeerde.

Zij waren direct met hun drieën over het voorstel beo gonnen te praten en op dat oogenblik scheen Jeludin er nog al liefhebberij in te hebben om een Gouvernements·

ambtenaar te worden. Zooals ik gehoopt had, scheen hij het als 'n soort vergoeding te beschouwrn voor de macht en weelde, die de zijne zouden geweest zijn, wanneer de sultan de rechten over het district, waarvan Yoesoef AH heerscher geweest was, niet had verkocht.

Maar de Dayang die zich in mijn bijzijn heel rustigjes gehouden had, deed haar mond niet zuinig open toen ik weg was. De oude Sabtu had iets van een tooneelspeler, en toen hij opstond, zijn band met een dramatisch gebaar ver uitstrekte en met zijn voet stampte, begreep ik heel 27

(18)

goed, dat hij me een vrij goed idee gaf van de redevoering, die de Dayang voor Jeludin had afgestoken. Men kan zich voorstelIen hoe dat daar toeging.

Heb ik daarom het paleis van mijn oom moeten ver- laten, om rijst te koken in een hut V00r iemand

,

die een aalmoes van den Prentah aanneemt: een paar miserabele dollars per maand! Zijn wij dan zoo diep moeten zinken?

Onze kinderen mogen sterven, maar onze gebruiken niet.

Ben je vergeten wat de ouden gezegd hebben? Waar zijn de zeden? De blanke is gekomen en heeft ze alIe verrnor zeld, gelijk de storm een veld verwoest van bloeiende rijst.

In hun plaats stelt hij zijn eigen barbaarsche wetten, tot- dat onze ingewanden pijn doen en onze eigen rijst ons bitter smaakt in den mond."

abtu's pantomime en zijn nabootsing van de hooge stem der Dayang maakte het mij al heel gemakkelijk me dit tooneel voor den geest te roepen: de druipende was.

kaarsen, de walmende fakkel; de Dayang declameerend in het midden van het tooneel; Jeludin knorrig en onrustig;

Sabtu hen gadeslaand met glinsterende oogen.

Het was niets nieuws, een dergelijke uitbarsting, ver- telde abtu, en juist voor mijn bezoek waren dergelijke sc'netjes al eens vaker voorgekomen. ]eludin haatte de veranderingen en voelde het verlies van zijn stand even- zeer als de Dayang, maar hij bleef in een toestand van wrokk nde berusting, daar hij de macht van den blanke kende en nergens een uitweg zag. Mijn voorstel had er nog een schepje opgedaan en de vrees, dat hij het soms eens mocht aannemen joeg de Dayang de koorts op het lijf.

Zooals ik uit Sabtu's woorden verstond had zij geen 28

grief tegen mIJ m 't bijzonder. Integendeel, zij gaf toe, dat ik de eerste Europeaan was, die hen ooit met gepasten eerbied behandeld had. Maar het Gouvernement dat ik vertegenwoordigde haatte zij en toen ze weer op adem kwam zei ze tegen ]eludin, dat zij het schandelijk zou vin- den hen te dienen, die zijn vader vermoord hadden. Dit maakte indruk op ]eludin, zei Sabtu, maar wat hem nog meer overstuur bracht was, toen zij hem vroeg aan haar lot te denken en hem verweet, dat hij haar behandelde als de vrou w van een doodgewonen koelie.

Dit trof doel en ik kon me voorstellen hoe. Men dient in het oog te houden, dat hijzelf het verlies van macht en weelde nog wel gedragen zou hebben, en de bakens verzet naar het nieuwe getij der nieuwe beschaving, volgens de berusting, die de Koran voorhoudt. Maar als Alimah zich over haar lot beklaagde was dit iets heel anders. Het was een beroep op zijn trots en zijn trots was hem, zooals ik later ondervond, meer waard dan macht en rijkdom.

Ik kon me zeer goed voorstellen, wat er allemaal in hem omging, toen de Dayang zoo tegen hem bezig was Toen de sultan, een vriend van zijn vader, hem zijn nicht tot vrouw gegeven had, beloofde dit een heerlijke toekomst Het was waar, dat de sultan zelfs toen reeds zijn rechten afgestaan had. Maar het nieuwe Gouvernement had be- loofd de zeden van het land te zullen eerbiedigen, en de adellijke lui hadden zich verbeeld, dat ze rustig hun gang konden blijven gaan met plunderen en met de bevolking op hun eigen manier uit te zuigen.

Met een hoopvoJlen blik op de toekomst moet ]eludin zijn bruid dus wel in het district gebracht hebben, waarin zijn vader zoo een klein koninkje was geweest en van wien 29

(19)

hij niet anders verwachtte, dan dat hij dit blijven zou.

Toen was de desillusie gekomen; Yoesoef Ali's verzet en dood gevolgd door armoede en vernedering. Arme duivel, het moest wel een bittere pil voor hem geweest zijn en dat opspelen van de Dayang maakte het hem al niet veel pret- tiger.

Maar wat kon hij doen? De blanke was zooiets als een cipier, di hen en het land, waar ze van hielden, in boeien sloeg. Hij zei iets in dien zin en zijn woorden ontketenden een nieuwen storm van verontwaardiging bij de trotsche Dayang. Nooit zou de blanke hén in boeien slaan, riep zij uit. Zij waren vrij geweest en vrij zouden zij blijven.

Ze hadden al genoeg moeten uitstaan. Het was hun land.

het land hunner voorvaderen. Reeds bezetten de blanken de kuststreken en drongen ze zelfs de rivieren op, zoo on- bezorgd als een prairiebrand, pratend over kolonisatie en vreedzame handelsrelaties. Dienzelfden dag nog was een blanke koopman langs het huis geroeid, op weg naar de dorpen in de heuvels.

Maar wie had om vrede gevraagd? Wie had om han- del gevraagd? Waren macht en vrijheid niet de dingen waar het op aan kwam? En de handhaving der oude zr- den, geheiligd door eeuwen traditie? De blanke bracbt verandering en verandering beduidde verdwijnen van ,)Ude zeden. Waar haalde de blanke het recht vandaan om zich met hen te bemoeien? Hadden zij zelf dan geen Jar.,j.

waarin ze konden leven en handelen en over vrede praten?

Met welk recht stalen zij de plichten, die aan de wett!'·

lijke stamhoofden hoorden of waarom ontnamen zij dezcn het recht en de macht om te straffen en het volk te regeerel1, dat door hun vaders was bestuurd vóór hen?

30

Die he Ie redevoering droeg Sabtu met een bewor.- derenswaardige bezieling voor. Hoe lang geleden het ook reeds was, geen woord ervan scheen aan zijn geheugen te zijn ontsnapt. Misschien bracht hij hier en daar wel een kleine versiering aan, maar ik begreep wel, dat hij niet zoo heel veel overdreef, als ik naging wat ik over de

Dayang al van mezelf wist. ..

J let was begrijpelijk, dat 't stormde in jeludin, toen hl]

zijn vrouw zoo hoorde uitpakken. Maar er scheen toc~

geen uitweg te zijn. Wat moesten ze doen? vroeg hll weer.

En toen had de Dayang hem haar plan ontvouwd, dat zij met Sabtu beredeneerd had, bij ]eludin's afwezigheid.

In jeludin's aderen, beweerde zij, vloeide het bloed van prinsen, zooals door de hare het bloed van kon~ng;>'1 stroomde. Voor menschen als zij, waren vele d1l1gen mogelijk. rIet was niet noodig, dat zij zich koest hielden als een kikvorsch onder een cocosschaal, onbekend mei het bestaan van een andere wereld. De blanken bezetten hrt land dat Yoesoef Ali bestuurd had, het was waar. Maar daarachter was nog meer land, het uitgestrekte, berg- achtige binnenland, dat nog onbetreden en ongeschond~n was. Aan de kust was de blanke oppermachtig. Maar 111 de bergen zou een nieuw koninkrijk gesticht kunnen wor- den. De heidenen waren eenvoudige menschen, maar beo dreven in het hanteeren der wapenen. Zij wenschten geen vreemden bestuurder. Zij wilden een groot hoofdman volgen. En onder hem zouden zij voor hun vrijheid wil- len vechten. Zij waren talrijk, sterk genoeg om het opko- mend gevaar tot staan te brengen. Jeludin zou radjah van de bergen zijn.

31

(20)

Jeludin was diep bewogen maar aarzelde nog.

"Mijn heer sprak toen dat Maleische gezegde, dat Toewan zich zeker nog herinnert," zei Sabtu: "De spreuk van Gouden Regen."

Ik kende het spreekwoord heel goed. En zooals we nog zullen zien kwam er een dag, dat ik het ze\[ tegen Je- ludin bezigde. J-Iet is de Maleische variatie voor het Engel- sche Home Sweet Home of van het Fransche spreekwoord:

Chaque oiseau trouve son nid beau, en het zou ongevee~

vertaald kunnen worden in: laat ginder Gouden Regen zijn, en hagelsteenen thuis, het is thuis toch het best. Ik zei Sabtu de regels nog eens:

,Ujan mas di negri orang, Ujan batu di negri kita:

Baik juga negri kita."

"Juist, Toewan," riep Sabtu prijzend uit. "Toewan heeft onze taal altijd goed gekend."

"Nou," vroeg ik, , en wat heeft de Dayang daarop tCt'11 allemaal gezegd?"

"Het is waar, - z i ze, - dat het heuvelland voor ons een vreemd land is. Maar een half ei is beter dan een leegt' dop. Laat ons den "ouden regen der macht zoekt'n in de heuvels, dit duizendmaal liever dan de hagelsteenen der vernedering in ons eigen land te moeten verdragen. Pro- fiteert de muis niet van den open graanzolder en de wouel- duif van het gevallen koren? Ik heb liet gezien in een "lis;- oen. Jeludin: jij, koning van het groote heuvelland, heer- schend over de kolonies der blanken aan de kust. Wanneer is een visioen van mij ooit niet bewaarheid geworden?"

Ontegenzeggelijk had de Dayang dezen passus, die haar visioen verhaalde tot het laatst bewaard

,

om indruk

te maken. En haar verwachtingen werden niet teleurge- steld. ]eludin en Sabtu, kortom, iedereen, die de Dayallg Alimah van nabij kende, had het volste vertrouwen in haar helderziende macht en ze twijfelden er nooit aan, dat een der visioenen, die zij kreeg, niet bewaarheid zou worden. Voor een gemoed als van ]eludin, verstokt in traditie, was een spreekwoord iets als een toovermiddel, maar een vi&ioen van de Dayang neutraliseerde het ten volle; en nu zij er eenmaal over gesproken had, begon hij zijn twijfels een voor een af te leggen, aarzelend: als iemand die zich langzaam ontkleedt, voordat hij in koud water gaat baden.

De Dayang deed haar best om het proces te bespoedigen, bijgestaan door Sabtu, die, zooals hij me eerlijk vertelde, glunderde bij de gedachte aan de heerlijke dagen van vecht- partijen en plunderingen, die hij in een niet te ver ver- schiet zag wenken.

Men had verder geredeneerd, tot diep in den nacht, en nog lang nadat de twee waskaarsen waren uitgegaan. [n het draaide hierop uit: dat Jeludin volmaakt overtuigd was van de deugdelijkh id van het plan der Dayang, en met die overtuiging laaide zijn haat, die zoo lang gesmeuld had, ten volle op. De Dayang had "elijk. Bij zou nog liever sterven dan het loon ontvangen van een blanke.

Zij moesten handelen, voor het te laat was. Hij was voor het lapje gehouden, behandeld als een koelie, beroofd van al de macht, die hem rechtens toekwam. Maar lang ZOIt

die toestand niet meer voortduren.

,,[n toen, Toewan," zei Sabtu, met van opwinding glinsterende oogen, "beval hij mij, hem Rahman, den Vrt- debrenger te geven. Toewan herinnert zich nog wel Rahman, het bruidsgeschenk an den sultan?"

33

(21)

Er was heel weinig kans, dat ik het vergeten zou zijn, want Rahman was Jeludin's prachtige kampilan, het groote zwaard, dat over den schouder gedragen werd in een losse bamboe-schede, heel eventjes met rotting omwonden:

het werd nooit uit de schede getrokken: wanneer het ge- bruikt werd, kwam het met een geweldigen slag neer, die de bindsels uit elkaar deed gaan, zoodat het zwaardblad bloot kwam. Jeludin's kampilan was door heel Borneo beroemd geworden. Het werd De Vredebrenger genoemd, omdat éen slag ervan den vrede bracht van den dood.

"Mijn heer nam het van mij over," vervolgde Sabtu,

"en hij liefkoosde het alsof het een kind was, terwijl de Dayang en ik hem stonden gade te slaan. ,Va Allah, Rahman', fluisterde hij, ,er zal voor ons beiden spoedig werk zijn. Zij zullen een harde les leeren, die blanken.

Geen stap verder zullen ze meer dieper het land inzetten.' En de Dayang voegde aan deze woorden toe: ,en als ze komen, zullen zij niet terugkeeren'. "

34

VIERDE HOOfDSTUK

Toen ik na mijn tocht langs de Tarap in Elopura terug- keerde, heerschte daar een herrie die alle gedachte aan Jeludin bij me verdreef.

Het eerste, dat ik zag, toen ik uit de pakerangan klau- terde was het gelaat van Rufus Vu Ie, rood als een bak·

steen, dat me van boven op het houten trapje van den steiger aanstaarde.

Het was het laatste gezicht, dat ik op dit oogenblik ver·

langde te zien, want Vule was een van die druktemakers, die nergens behoorlijk tijd voor kunnen nemen, maar iets aanpakken, zoo gauw ze het in hun kersepit krijgen. Doe het nu, was Rufus Yule's motto, en voor een politie-chef was het nog zoo kwaad niet. Maar het nare van de zaak was, dat Rufus altijd van iedereen verwachtte, dat die hl!t ook nu deed.

Toen ik hem voor de tweede maal aankeek, zag ik, dat hij iets op het hart had en brandde van verlangen om 't daar ook bij mij te deponeeren. En juist op dat moment wilde ik geen enkele geschied nis van een vermoorden Chinees of van een ontsnapten gevangene hooren. Al wat ik verlangde was, zco gauw mogelijk naar mijn bun·

galow te gaan, ren bad te nemen en dan rustig de post te lezen, die zich in de zes weken, dat ik de rivier op was ge- weest, had opgestapeld.

35

(22)

Ik was dus tamelijk uit mijn humeur, toen ik hem daar z~g staan, en voor hij iets kon zeggen, liet ik een opmer- king los, waarvan ik wist, dat hij er heelemaal niet op ge- steld was.

"Erg attent van je om me te komen afhalen Rufus"

riep ik. "Ik hoop, dat je een paar

gevangene ~ meeg~­

bracht hebt, om de boot aan wal te halen."

Ik zag hem sputteren, toen ik het verrotte trapje begon op te loopen. Iiij nam het leven zoo zwaar op als een egel en zette bij de geringste aanraking zijn pennen over- eind.

"Loop naar den drommel, zie je me voor je waterdra- ger aan?" riep hij terug, met die strijdlustige beweging van zijn notenkraker kin, die we zoo goed kenden.

"Nee, maar je zou 't toch wel kunnen worden," ant- woordde ik en wilde me met een schoon praatje uit de voc- t~~ maken. "Kom morgen maar eens met je getuigschriften biJ me op kantoor, dan zal ik er eens over denken."

Het is buitengewoon, hoe kinderachtig men in die dagen kon zijn.

Maar ik verlangde aan mijn post te komen, en ik dacht, dat als ik hem genoeg verveelde, hij zijn onbeduidend gevalletje - want ik was overtuigd dat h t niet méér was - waarvoor hij naar me toe was gekomen, zou vergeten.

Tot mijn wrrassing negeerde hij mijn hatelijkheid.

,Och, schei uit," was al wat hij zei. "I-Ieb je het nieuws al gehoord?"

Toen ik boven aan de trap was, zag ik, dat hij in groo- te opgewondenheid verkeerde. N u was dit niets nieuws. Hij was in den regel over het een of ander opgewonden. Ik stelde me zijn ge t voor als een eeu\ ig vuur, dat niet

36

alleen binnen in brandde, maar ook naar buiten actief en zichtbaar was, want hij had een haardos zoo rood als ik maar zelden gezien heb. Zijn ouders hadden hem William genoemd, maar wij zeiden Rufus') en zelfs de inlanders hadden hem den bijnaam gegeven van Toewan Api: de Vuur-Toewan.

Het had er alles van, dat hij me met alle geweld iets nieuws wilde vertellen en dat ik te eerder aan mijn post zou kunnen beginnen, naarmate ik hem gauwer gelegen- heid gaf zijn har! te luchten.

"Nee, ik heb al zes weken geen nieuws meer gehoord", zei ik, "ze brengen de avondbladen nooit daarboven op de Tarap. Is er weer een gevangene ontsnapt?"

Zijn stekels begonnen weer overeind te staan.

,,'t Lijkt er niet op," snauwde hij, "de pokken zijn uit- gebroken in de bergen boven Malang."

Dat was zijn nieuws en ik keek er aardig van op. Ma- lang was toen onze jongste kolonie. Die was bestemd voor de hoofdkwartieren van het Gouvern ment op de westkust, juist als Elopura op de oostkust; en het mo st de haven worden van de rijke rijstvelden die zich vandaar naar het binnenland uitstrekten de heuvels, langs welker uitloo- pers ik niet lang gel den gereisd had. De wilden van de vlakte waren in den regel een vreedzame troep boeren, die zich daar neergezet hadden, zonder te sputteren tegen ons bestuur. Maar een pokken-epidemie IZOU vernieling en onrust onder hen doen uitbreken en dat zou zoo goed als zeker, naar hun methode, aan het nieuwe regiem worden toe- geschreven. Als bet nieuws waar was, wist niemand beter

'l Hel Engelsche ,rufous', dat op dezelfde wijze wordt uitgesproken als:

.Rulus·, beteekent ; roodbruin

(23)

dan ik, wat het zeggen wilde, want ik had iets dergelijks al eens ondervonden in de Maleische Staten. Maar het kon evengoed een loos alann zijn.

"Waar haal je die wetenschap vandaan?" vroeg ik Rufus. "Praatjes van de wilden?"

"Neen, de Brunei bracht het nieuws mee van Malang dezen morgen. Ik zag net je boot binnenkomen en kwam het je vertellen."

Er was natuurlijk geen twijfel meer mogelijk en mijn eerste reactie was een zelfzuchtig gevoel van verademing. Het had erger kunnen zijn: voor mij; de epidemie had ook op de oostkust kunnen uitbreken.

,,'k Dank den hemel, dat Malang mijn Residentie niet is", zei ik.

"Toch zul je er naar toe moeten."

Rufus hield er van, om iedereen, en altijd, te ergeren en hij zou Rufus niet meer geweest zijn, als ihij het mij na m'n paar woorden ook niet gedaan had.

"Zoolang we maar voorzichtig zijn, zal 't niet noodig zijn, dat we er iets mee te maken krijgen", zei ik.

"Je moet gaan om 'n oogje in 't zeil te houden in Ma- lang", zei hij. Er klonk iets kwaadaardigs in zijn stem.

"Waarom? Atkinson is er toch?"

"Hij is ziek geworden. [en lever-abces. Ze hebben hem ingescheept naar Singapore om geopereerd te worden."

Nu nog kan ik me mijn schrik herinneren. Niet zoo- zeer, dat ik me in een streek zou moeten begeven, waar de pokken heerschten, al was dat natuurlijk allesbehalve aan- trekkelijk; dit hoorde nu eenmaal bij ons werk en men kon op dergelijke dingen voorbereid zijn. Maar ik .had de Resi- dentie Elopura nog niet zoo lang geleden gekregen en ik

had mijn best gedaan om er alles in orde te brengen; en toch was er nog zoo veel te doen. En nu zou ik ze moeten verlaten. Het was gewoonweg hartverscheurend. Zoo een- zelfde gevoel als een machinist heeft, die een machine, welke hij door en door kent, uit handen moet geven.

Ik koesterde nog een kleine hoop: dat het idee om mij naar Malang te zenden, wellicht van het secretariaat kwam. En als dit zoo was, dacht ik van den Gouverneur nog wel gedaan te kunnen krijgen, dat ik mocht blijven.

"Wie heeft gezegd, dat ik erheen moet?" vroeg ik.

"Z.E."

"Waar is hij?'(

"In Malang. De Brunei gaat vanavond terug."

"En wie zal mijn plaats innemen?" vroeg ik bitter.

"Zeker Loder junior?"

"Ik geloof, dat dat de bedoeling is."

,,'t Is niets aardig voor dien jongen. Hij is bij de hand genoeg, maar hij is pas drie maanden hier."

"ja, ik kan er ook niets aan doen. Het gaat voor ons allemaal wat meer werk beteekenen, ik krijg ook al minder menschen in mijn dienst. Daarnet heb ik order gekregen om dertig man op stap te zenden voor speciaal patrouille-

loopen. Dat wil zeggen ... "

"Och, loop naar de maan met je verdraaide politie- agenten", barstte ik los en stapte kwaad langs hem heen.

Ik wist heel goed, dat ik onredelijk was, maar ik kon 't waarachtig niet helpen. Het is moeilijk te beschrijven hoe ilc met hart en ziel voor mijn Residentie leefde. Ik zou er graag zes maanden salaris voor gegeven hebben, als ik had mogen blijven.

39

(24)

Ik had nog maar een paar pas gedaan toen Rufus me nariep.

"Wat is er nog?" vroeg ik en keerde me onvriendelijk om.

"Ben je m'n broer niet tegengekomen, toen je de rivier afkwam?"

Nu begreep ik pas, waarom hij me tegemoet gekomen was. Die Vules waren toch een zonderling paar: allebei onhandelbaar en vuri!T, en ik liet me nooit erg veel aan hen gelegen liggen. Men weet nooit goed wat men aan dat soort menschen heeft. Maar men ontkwam er niet aan, om de merkwaardige toewijding die zij voor elkan- der aan den da!T legden te bewonderen. Met ieder ander zouden zij om de geringste kleinigheid uit hun slof kunnen schieten of zelfs niet eens om een kleinigheid. Maar ond r hun hveeën da hten ze cr geen oogenblik aan om te twis- ten, alhoewel ze samen woonden als Adam Vule thuis was.

En met een ander een huis declen vergt nogal heel wat in de tropen, zelfs van den bezadigsten sterveling, \\at de Yules heelemaal niet waren. Maar in plaats, dat Rufus blij was als zijn broer er eens voor een tijdje tusschen uit- ging (zooals ik zou geweest zijn als hij mijn JlUisgenoot geweest was) was hij de oude niet meer als de ander weg was en ik hoorde een vcrontschuldigenden toon in zijn stem, die me verried, dat hij bezorgd was over Adam, maar 't niet wilde laten blijken.

Het trof me toch een beetje en 't speet me, dat ik zoo scherp grweest was. Op slot van zaken kon Rufus 't niet helpen dat ik naar Malang moest.

40

"Het spijt me, dat ik wat kortaf was Rufus", zei ik.

Een der beste eigenschappen van Rufus was, dat hij

nooit mokte. Hij stond altijd gereed om te ruziën, maar hij maakte ook even gauw weer alles in orde, en als de vrede eenmaal gesloten was, was hij zoo hartelijk als maar kan.

Het verwonderde mij dus heelemaal niet, hem te hooren zeggen:

Dat is in orde kerel. Ik kan me best begrijpen, dat Je

" , ..

. "

't niet prettig vindt." Toen begon hiJ weer: "Heb Je ...

Ik vertelde hem mijn ontmoeting met zijn broer.

Ik !Teloof niet dat 't verstandig van je was, hem zoo-

"..::t ,

ver de Tarap op te laten gaan", voegde ik er aan toe.

"Het was zijn plan", zei Rufus, alsof dat alles ver- klaarde. "Ik hcb niet gewild dat hij er gaan zou." Toen

luchtte hij zijn hart nog iets meer: "Denk je niet, dat we hem moesten laten waarschuwen voor de pokken? Als het over de heuvels komt.. ."

Dat is toch onwaars hijnlijk", antwoordde ik. "In ieder

gev~l,

moet hij er zich maar uit zien te redden. Je zou

I~em

nu in geen geval kunnen bereiken. De rivier is nu ver b~lten

haar oevers en het zou drie of vier dagen duren eer Je de plaats kon bereiken, \\ aar ik a fscheid van l1em genomen heb."

Nu goed hiJ' weet er zich wel doorheen te slaan," be-

u , J

sloot Rufus, alhoewel niet heelemaal op zijn gemak. "Ik ben toch blij, dat ik iets over hem gehoord heb."

Ik mompelde iets, 'i aarvan ik hoopte, dat het gerust·

stellend zou klinken, en begaf me naar het secretariaat om te hooren, wat ze nu eigenlijk van me wilden.

11

Ik wist al heel gauw, dat er niets anders op zat, dan te gaan. Op het secretariaat kreeg ik mijn orders en later,

(25)

toen ik mijn post nalas, vond ik er 'n brief bij van Z.E., die me een beetje opvroolijkte. Hij was een goede Gouver- neur, Proctor, en verstandig in zijn beleid. Hij kon alles van iemand gedaan krijgen, zonder een mond open te doen.

Die brief van hem was er een voorbeeld van. Ik herinner me nog hoe die brief mijn zienswijze !Seheel veranderde en ik heb hem tot nu toe altijd trouw bewaard:

"Mijn beste Hunlley,

Men rapporteert het uitbreken van de pokken in de heuvels boven Malong. Ik 'wel je niet te verteLLen, hoe ernstig dit kan zijn, vooral nu we de menschen daar juist een beetje voor ons gewonnen hebben. Het is nood- zakelijk, dat we alle voorzorgsmaatregelen nemen, (1m verspreiding te voorkomen, en we doen ons best. "'foor Atkinson is ziek geworden en de maatregelen die we moeten nemen eisclun zooveel voorzichtigheid en beleid, willen we de inboorlingen niet tegen ons in 't harnas jagen, dat ik behoefte heb aan een man, dien ik heele- maal vertrouwen kan en waarvan ik verwarht, dat hij volgens mijn wensch de situatie zal beheerschen. Jij bent die man.

Jij weet 'we je met die inboorlingen om moet gaan en je bent op de hoogte van de maatregelen, die noodig zijn. Het spijt me, dat ik je juist nu van Elopura moet wegnemen, want ik weet, dat je er vaart achter gezet hebt en dat er nog heel wat te doen is. Maar de zorg voor een territorium gaat vóór die van een persoonliike Residentie.

Je zult olficitel nog wel instructies onivangen, maar ik schrijl je dezen brief, om je de noodzakelijkheid er- van te verklaren. Ik hoop, dat je op je tocht langs de 42

l d , B ...

Tarap niet opgehouden bent. In ieder geva: e, runet heelt bevel om je terugkomst at te wachten.

Je kunt tegen Loder junior zeggen, dat ik hem een kans zal geven om te toonen wat hij kan. Van wat ik van hem gezien en gehoord lub, leid ik al, dat hij wel wil.

Mijn beste groeten

CHAR.LES PROeTOR."

Ik heb niet veel dergelijke brieven ontvangen in mijn loopbaan en, zooals ik reeds .zei, ik ging er de zaak geheel anders door beschouwen. Het prikkelde mijn ijdelheid, denk ik - misschien was die brief daar ook wel op berekend - maar ook deed hij me inzien, dat mijn gemopper tegen het verlaten van Elopura zuiver zelfzuchtig was, ofsohoon ik dat natuurlijk nooit zou hebben toegegeven voor Rufus of voor het secretariaat.

Het deed me er bijna naar verlangen te kunnen vertrek- ken en 's avonds reisde ik af met de Brunei, nadat ik de Residentie aan Max Loder had ~ergedragen. Ik gunde hem zijn kans van harte. Ofschoon hij maar een korten tijd onder mij gewerkt had, had ik toch spoedig genoeg gezien, dat hij van de juiste makelij was en ik zou niet gauw een ander voor mijn zaakje hebben willen laten zor- gen, terwijl ik weg was.

Het eettige waar ik spijt van had was, dat de overeen- komst met jeludin zou moeten wachten. Maar ik waar- schuwde Loder hoe hij met de Dayang moest omspringen, als hij haar ooit zou ontmoeten en ik beloofde hem, dat ik hem zoo spoedig mogelijk iets omtrent jeludin zou laten weten zoo gauw als ik met Z.E. gesproken had.

43

(26)

111

Zes en dertig uren later bereikte ik Malang. Tegen- wooniig is Malang een fleurende Oostersche haven, met spoorwegen, auto's en electrisch licht. Maar in dien tijd was het niet meer dan een kuststation, gebouwd op de gunstigste zijde van een eiland in de Malang-baai met een ruw-opgetrokken huis voor den Resident, een kantoor, gevangenis, barakken en hospitaal benevens een vervallen inboorlingen· dorp, dat op stelten in het water stond.

Ik kwam tot de bevinding, dat de pokken er woedden als een vuurtje, want natuurlijk was geen een van die ar- me drommels ingeënt. Maar de Geneeskundige Dienst was er in geslaagd wat serum uit Singapore te krijgen en den volgenden morgen, gewapend met een paar dozijn buisjes en een lancet je, trok ik op weg, met vier inlandsche po- litiemannen en SimanO", een Dajak.korporaal.

Wij waren allen ingeënt voor we vertrokken en ik leerde Simang al gauw, hoe hij het zelf moest doen - een paar krassen met het mes, even op den arm drukken en wat se- rum en zoo begonnen we de inwoners van ieder dorp waar we aankwamen in te enten, mannen, vrouwen en kinderen.

In de nabijheid van het Gouvernement ging het nog al, en ofschoon er heel velcn dachten, dat wij er op uit waren, hun de pokken te bezorgen (om een reden, die we zelf wel het beste zouden weten) onderwierpen zij zich toch aan de behandeling. I let was het verlangen van den To wan Resident en daarmee hield alles op. Maar zoo gauw als we in het heuvelland kwamen, ondervond ik dat de bevolldng er erg schuw was. Sommigen hunner, vooral de oudjes, vluchtt n de jungle in en moesten onder hevig protest worden teruggehaald.

Terwijl een van de politieagenten een arm van een oude vrouw vasthield, ontsmette ik mijn mesje met een brandenden lucHer, kraste even over de huid en volbracht de operatie. Erg galant was het niet, maar er was '!liet veel tijd voor praatjes. Een jonge vrouw nam een groot mes om haar baby te verdedigen, bedacht zich en liet het vallen, en voor zij wist wat er gebeurde, lag de kleine weer io haar armen met de drie plekjes glinsterend in de zon.

Op zekeren daO" bereikte ons een boodschap, dat een dorp waar we niet ver vandaan waren, weigerde "de pok- ken te acceptecren' en dat wij geslacht zouden worden als we er kwamen. We tapten er op af en vonden het heele dorp in afwachting vergaderd. De hoofdman was norsch en zijn volk wierp ons donkere blikken toe. Het was een van die oogenblikken, waarop snel handelen noodzakelijk is. Ik rolde dus de mouw van mijn hemd op, vaccineerde mezelf nog eens ten aanschouwe van de heele bevolking en toen imang en de ongelukkige politie-agenten even ns.

Ik vermoed dat de menschen troost vonden in de gedacht~, dat, indien alles wat ik hen over de goede resultaten van de vaccinatie verteld had niet \\ aar was, wij tenminste allemaal samen er aan zouden bezwijken. In ieder g val lietcn ze ons onzen ganO" gaan zonder verdere tegenwer- pingen.

pocdlg daarna begon het onprettige gedeelte van ons werk, \\ ant we bereikten de besmette streek. Met \ as pijn- lijk om aan te zien. Pokken is zeker eCII dcr akeligste men- schenziekten. In die tropi he dorpen waar van medische voorziening geen sprake is en de omgeving in den reO"el niet al te rein, kan men maar heel weinig doen voor de

45

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze film is beschikbaar gesteld door het KITLV , uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV.. Dit

\'oor het viool. dween denzelfden dag. Sientje stopte kou en.. avond, mijn igaren rooken. Daarom ben ik zoo lang opgebleven. waremdel, uit Frankrijk ... Met zijn

Eens hebben wij fier de dag gegroet Vóór de sombere tocht naar beneden W ij hebben niet meer de levensmoed Om weer naar het licht te treden.. werd allereerst háár

Deze fIlm is beschikbaar gesteld door het KITLV, uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV.. Dit

Toen hij haar in het manteltje hielp, moest hij zich toch weer ' bedwingen om niet even zijn lippen te drukken achter een der kleine oortjes, waar een

lossen. Dc onmiddellijk afgege- ven • chotrn der schietvaardig l11archeerl'nde manschappen hadden klaarblijkelijk .1ICCC blijkcn d gevonden blo dspor n. Vol rens

(Schooluitgave).. Een schreeuw, zooals een bok dien zou uiten, wanneer hij een hevigen aanval van kiespijn krijgt. De gamelanspelers hielden verschrikt op en

Want door het plotselinge vertrek van Hendriks was de tijgerjager 'n beetje op den achtergrond geraakt Doch Bram begreep, dat bij een eerstvolgende ontmoeting de