• No results found

Antwoorden opgaven syllabus wiskunde B vwo domein E

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Antwoorden opgaven syllabus wiskunde B vwo domein E"

Copied!
1
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Antwoorden opgaven syllabus wiskunde B vwo domein E

1 Omdat driehoek

ABC

gelijkbenig is, geldt AD DB . Driehoek

ADC

is dus een geodriehoek met rechthoekszijde 4. Binnen driehoek

ADC

liggen twee witte driehoeken die gelijkvormig zijn met driehoek

ADC

(wegens gelijke hoeken).

Noem de zijde van het vierkant

x

, dan hebben de witte driehoeken binnen driehoek

ADC

zijden

x

en 12x. Nu geldt: CD121x4, dus 1 23

2

4 2 x  1 

.

2 a. BE2BC2CE2 6242 52, dus BE 52. 90

BEC CBE ABF

       en ECB BFA90, dus de driehoeken

BCE

en

AFB

zijn gelijkvormig. Hieruit volgt:

BC AF

BEAB

, dus

6 24

52 8 13 AF   

. b.

FB

2

AB

2

AF

2

8

2

  52

2

12

, dus FB 12.

FAB BAG

   en AFB ABG90, dus de driehoeken

AFB

en

ABG

zijn gelijkvormig. Hieruit volgt:

FB BG

AFAB

, dus

12

19213

52 8

BG   

.

c. 6: de driehoeken

ABC

,

CDA

,

AFB

,

BCE

,

BFC

en

CFE

zijn gelijkvormig.

d. Noem de lengte van

AB x

. Uit de gelijkvormigheid van de driehoeken

ABC

en

BCE

volgt:

AB BC

BCCE

, dus 1

2

6 6 x

x

, dus 1 2

2x 36, dus x 72.

3 a. De projectie van

E

op

AD

noemen we

G

. Dan is driehoek

DEG

gelijkvormig met driehoek

DAB

, dus GE GD 103 en AG10 103 203 .

Het snijpunt van

AE

met

CD

noemen we

S

. Dan zijn de driehoeken

AGE

en

ADS

gelijkvormig. Hieruit volgt

DS GE

DAGA

, dus

103 203

10 5

DS   

.

AE

gaat dus door het midden van

CD

.

makkelijker:

De driehoeken

ABE

en

SDE

zijn gelijkvormig (wegens Z-hoeken en overstaande hoeken). Hieruit volgt

DS DE

BABE

, dus DS  12 AB5.

E

is dus het midden van

CD

.

b. tan

SAD

105 en tan 30

 

13 3, dus SAD30. Hoek

BAD

wordt dus niet in drie even grote hoeken verdeeld.

(2)

4 Het middelpunt

M

van de cirkel ligt op

AC

. Noem het raakpunt van de cirkel met

AB R

en de straal van de cirkel

r

. De stelling van Pythagoras toepassen in driehoek

ARM

geeft: AMr 2.

Uit AM MC  AC volgt r 2 r 10 2, dus

10 2 r  2 1

. Dit kun je

vereenvoudigen:

 

   

10 2 2 1

10 2 20 10 2

20 10 2 2 1 2 1 2 1 2 1

  

   

   

.

5

AC

is de schuine zijde van een rechthoekige driehoek met rechthoekszijden 8 4 2 en 4 2, dus

   

2 2

2

8 4 2 4 2 64 64 2 32 32 128 64 2

AC         

, dus

128 64 2

AC  .

AD

is de schuine zijde van een rechthoekige driehoek met rechthoekszijden 8 4 2 en 8 4 2 , dus

AD  8 4 22 8 2 8

.

AE

is de schuine zijde van een rechthoekige driehoek met rechthoekszijden

8

en 8 8 2 , dus AE282 

8 8 2

2 64 64 128 2 128 256 128 2     , dus

256 128 2

AE  .

6 a. Het midden van

AB

noemen we

E

en de straal van de cirkel noemen we

r

. De stelling van Pythagoras in driehoek

AEC

geeft: CE2 10262, dus CE8. Het middelpunt

M

van de cirkel ligt op

CE

.

De stelling van Pythagoras in driehoek

AEM

geeft:

8r

262 r2, dus

100 16 r0, dus r614.

b. De stelling van Thales geeft: CAD90.

 

106

sin ACE  , dus ACE37 en ADE180     90 37 53. 2 53 106

ADB    .

7 b. BC2 92 32   2 9 3 cos30 43, 23, dus BC 6,6. a.

sin sin 30

9 6,6

B

geeft sin B 0, 68, dus  B 180 43 137.

8 a. Een vergelijking van

AB

is

1 4 3

x   y

, ofwel 3x4y12.

De gevraagde afstand is 25

2 2

3 0 4 0 12 2 3 4

   

 

.

3

  x    

(3)

9 a. Normaalvectoren van

l

en

m

zijn

1 2

   

 

en

3

1

 

  

 

.

2 2 2 2

1 3

2 1 1 3 2 1 1

cos 1 3 1 2 3 ( 1) 50

2 1

   

         

   

   

        

    

   

, dus  82.

b. x2(3x2) 1 geeft 7x5, dus x75. y   3 75 2 71. Snijpunt ( , )5 17 7 . c.

l

heeft rico 12, dus

k

heeft rico

2

. Vergelijking: y2(x1), ofwel y2x2. 10 a. b2a en a10.

b. a10 en b20.

11 a. Herschrijf de vergelijking van

C

: x2 10x y2 0, dus (x5)2y2 25. Middelpunt (5,0) en straal

5

.

b. (Niet verticale) lijnen door ( 5,0) : y a x ( 5). Snijden met

C

geeft:

2 10 ( 5 )2 0

xxaxa  , dus x210x a x2 210a x2 25a2 0. Sorteren: (1a x2) 2(10a210)x25a2 0.

Deze vergelijking heeft één oplossing als de discriminant

0

is, dus

10 a

2

10

2

   4 1a

2

25 a

2

0

.

4 2 2 4

100a 200a 100 100 a 100a 0 geeft a231, dus

a  

13 of a13 . Vergelijkingen zijn:

y  

13

  ( x 5)

en y13 (x 5).

andere manier:

Het raakpunt heeft coördinaten R(5 5cos , 5sin )   .

De lijn door

M

(5,0) en

R

staat loodrecht op de lijn door

N

( 5,0) en

R

.

5cos 5cos 10

5sin 5sin 0

  

   

 

     

   

geeft

2 2

25cos  50cos 25sin  0, dus 25 50cos  0, dus cos  12 (dus    23 ).

2 2

sin  cos  1, dus sin2 34, dus sin 12 3 of sin  12 3.

1 1

2 2

(2 , 2 3)

R of R(2 , 21212 3).

Een vergelijking van

NR

is y13 (x 5) of

y  

13

  ( x 5)

. nog anders:

Driehoek

MNR

is een rechthoekige driehoek waarvan de rechthoekszijde

MR

de helft is van de schuine zijde

MN

, dus MNR30. De rico van de raaklijn is (plus of min) tan 30 13 3, dus de gevraagde vergelijkingen zijn

13 3 ( 5)

y  x en y 13 3 ( x 5).

(4)

12 a.

3 OP   4

  

 



is een normaalvector van de raaklijn, dus de raaklijn heeft

vergelijking 3x4y c .

3 3 4 4 c    geeft c25, dus een vergelijking is 3x4y25.

b. De lijnen hebben vergelijking 3x4y c en liggen op afstand

6

van

O

, dus

2 2

3 0 4 0

6 3 4

    c

 

, dus c 30.

Vergelijkingen van de lijnen zijn 3x4y30 en 3x4y 30.

13 Noem het middelpunt van de verschoven cirkel

M

, het raakpunt

R

en O(0, 0).

OMR

is een gelijkbenige rechthoekige driehoek met rechthoekszijde 8.

    8

2

8

2

4

OM   

, dus M(0, 4) . Een vergelijking is x2(y4)2 8.

14 a. t x 8 invullen in y 8 2t geeft y 8 2(x8), dus y  2x 24. andere manier:

8 0

x  t en y 8 2t0, dus 2(x  8 t) (y 8 2 ) 0t  , dus 2x y 24 0 . nog anders:

8 1

8 2

x t

y

     

 

      

     

heeft normaalvector

2 1

   

 

, dus een vergelijking is 2x y c  . 2 8 8 24

c    , dus 2x y 24.

b. 2 2

2 5 4 24 10 5 2 5 2 1

  

 

. (veel andere manieren mogelijk)

15 Er zijn acht van zulke cirkels C2, in elk kwadrant twee.

Noem de middelpunten van C1 en C2 achtereenvolgens M1 en M2 en de straal van C2

r

. Teken een rechthoekige gelijkbenige driehoek met schuine zijde

1 2

M M . Deze heeft schuine zijde r1 en rechthoekszijden r1, dus

2 2 2

(r1)  (r 1)  (r 1) . Uitwerken geeft r26r 1 0, dus (r3)2 8, dus 3 8

r  of r  3 8.

16 Voor een punt ( , )x y van de parabool geldt: 4 y  x2y2 , dus

2 2 2

(4y) xy . Uitwerken geeft 16 8y x  2, ofwel y 2 18x2.

17 a. De middelloodlijn van

OA

heeft normaalvector

2 1

   

 

en gaat door (4, 2), dus heeft vergelijking 2x y 10. Deze snijdt de

x

-as in P(5, 0).

b. De middelloodlijn van

OP

heeft vergelijking x21. Deze snijdt de

(5)

18 a.

OP  (3 ) t

2

  ( t 10)

2

 10 t

2

 20 t  100  10( t  1)

2

 90

.

OP

is minimaal 90 (voor t  1).

De kortste afstand tot de cirkel is 90 10 3 10  10 2 10 .

b. OP2 (3 )t 2 (t p)2 10t22pt p2 is minimaal als 20t2p0, dus

1

t 10 p. De minimale afstand is 101 p2102 p2p2109 p2 . Deze afstand is hoogstens 10 als 109 p2 10, dus p21009 , dus   103 p 103 .

19 a.

4 AP   a

  

 

is een normaalvector van de middelloodlijn, dus een vergelijking is 4

ax y c

   . De middelloodlijn gaat door (12a, 2), dus c 12a28. Een vergelijking is  ax 4y 12a28, ofwel y14ax18a22.

b. ma gaat door (4, 0) als 0 a 18a22, dus a28a16 0 , dus (a4)2 32, dus a 4 4 2 of a 4 4 2.

De richtingscoëfficiënten zijn 1 2 en 1 2. Het product hiervan is (1 2)(1 2) 1 2   1, dus de lijnen staan loodrecht op elkaar.

c. Er is geen waarde voor

a

waarvoor geldt y14ax18a22 als de discriminant van de vergelijking 18a214xa y  2 0 (met variabele

a

) negatief is, dus als

1 2 1

4 8

( x)    4 (y 2) 0 . Uitwerken geeft 161 x221 y 1 0, dus y18x22.

20 a.

C

is een cirkel met middelpunt M(9, 6) en straal

5

. Een vergelijking van

C

is:

2 2

(x9) (y6) 25. Invullen geeft (3 3 t 9)2   ( 2 4t 6)2 25, dus

2 2

(3t6) (4t8) 25. Uitwerken geeft 25t2100t75 0 , dus (t1)(t 3) 0, dus t1 of t3. Invullen in de pv van

L

geeft de snijpunten (6, 2) en (12,10). b. Deze straal is de afstand van

O

tot

L

. Een vergelijking van

L

is 4x3y18.

De straal is dus 35

2 2

4 0 3 0 18 3 4 3

   

 

.

c.

OM   5 9

2

 6

2

  5 117 5 

en OM  5 117 5 .

(6)

21 a. Een normaalvector is

2 1

   

 

, dus een richtingsvector in de richting van de positieve

x

-as is

1

2

 

  

 

; deze heeft lengte 5. Een vectorvoorstelling is dus:

0 1 1

10 5 2

x t

y

     

   

      

     

b.

1

10 2 0

t 5

    

geeft t 5 5.

c. De loodlijn door

O

op

l

heeft vergelijking x2y0. Voor het snijpunt van deze lijn met

l

geldt

1 2

2 10 0

5 5

t        t  

 

, dus 5 t 20, dus

20 4 5 t  5 

. d. 10 2 t2 0 geeft t 5 (of t  5).

( ) 2

x t  t en y t( ) 4t, dus de snelheidsvector op tijdstip t 5 is

2 5 4 5

 

 

  

 

. De snelheid is dan

   2 5

2

  4 5

2

10

.

e. x t( ) 2 en y t( ) 4, dus de versnelling is 22 ( 4)2  20.

22 Het midden van

OA

is M(3,1).

3 1

1 3 3

OB OM MB              

   

  

, dus

B

heeft coördinaten (3 3,1 3 3) .

23 a.

0 4 2 0 4 8

3 , 3 (2, 4)

   

b.

2 0 4 2 2 0 4 8

1 4 , 4 (1 , 3)2

     

24 Leg de driehoek met de rechthoekszijden op de positieve

x

-as en

y

-as. De middens van de zijden zijn dan (5, 0), (0, 5) en (5, 5). Het zwaartepunt is

5 0 2 5 0 5 2 5

 

5 5 2 5 5 2

2 2

,

2 2 2 2

,

2 2

   

.

De afstand van dit punt tot de lijn x y 10 is

5 5 2 5 5 2

2 2 2 2

10 2(5 5 2) 10(2 2) 10 10 2(2 2)

5 2 5 2(4 2)

2 2(2 2) 2(2 2)

         

  

25 a.

y

is maximaal als cos( )  t 1, dus      t k 2 , dus t 1 2k, met

k

een geheel getal. 1 2 k 1000 geeft k499,5, dus het eerste getal is

500

.

b. De snelheid is

2 cos( )  t  

2

  2 sin( ) t

2

  2

.

De versnelling is

   2

2

sin( ) t  

2

   2

2

cos( ) t

2

  2

2.

(7)

26

5 AB   5

  

 



en

1

AC   7 

     



, dus

2 2 2 2

5 1

5 7 5 35 4

cos CAB 5 5 1 7 50 5

    

       

   

    

  

, dus

143

CAB . 27 Ontbind Fz

in twee componenten: de ene loodrecht op het vlak en de andere evenwijdig aan het vlak. Deze laatste heeft grootte 500 sin 25  211N.

28 a. 300 30021802 60cm.

b.

180

240

h z

F

F

, dus Fh  34 15 11 14N

c.

300

240

s z

F

F

, dus Fs  54 15 18 34N

29 b. Ontbind de kracht die wordt uitgeoefend door de krachtmeter in een horizontale en een verticale component. De horizontale component heeft grootte 15 cos 37  12N (naar links), de verticale component 15 sin 37  9N (omhoog). De grootte van de horizontale component van de spankracht is dus

12

N (naar rechts), maar ook Fssin 37, dus

12

sin 37 20 F

s

 

N.

De verticale component van de spankracht heeft grootte

12 tan 37  16

N. De grootte van de zwaartekracht is dus 9 16 25  N.

30 a. 3b2, dus b23.

b. x t( ) 3 cos( )b2 bt en y t( ) 3 sin( )b2 bt , dus de versnelling is 3b2. 3b2 0,12 geeft b0, 2.

31 a. y t( ) 10 10  t0 geeft t 1. Het punt is (10,125).

b. x t( ) 10 , dus x(0) 10 en ook y(0) 10 , dus de hoek is 45.

c. x(4) 40 , y(4) 80 , x(4) 10 en y(4) 30, dus een vectorvoorstelling is

40 10

80 30

x t

y

     

 

      

     

.

d. 120 10 t5t2 0 geeft t2 2t 24 0 , dus (t6)(t4) 0 , dus t6 (want 4

t  voldoet niet). x(6) 10 en y(6) 50, dus de snelheid is

2 2

10 50  2600 .

e. x t( ) 0 en y t( ) 10, dus de versnelling is constant

10

.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Met twee gelijke hoeken en ´ e´ en gelijke zijde kun je zeggen dat de driehoeken congruent

Je ziet ook dat je, als je de lijn door C evenwijdig aan AB trekt, en een willekeurig punt op die lijn pakt, een gelijkzijdige driehoek kunt maken waarvan het laatste punt op de lijn

[r]

4p 2 Bereken de kans dat de totale hoeveelheid getapt bier van het rondje meer dan 90 ml minder is dan je zou mogen verwachten... ▬ www.havovwo.nl

De twee grafieken snijden elkaar in punt C.. 4p 17 † Bereken de oppervlakte van

Controleer je tekening m.b.v... Controleer met

[r]

[r]