• No results found

Betreft: Advies van de directeur DTe aan de Minister van Economische Zaken, op basis van artikel 15, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Betreft: Advies van de directeur DTe aan de Minister van Economische Zaken, op basis van artikel 15, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998. "

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Nummer: 100549

Betreft: Advies van de directeur DTe aan de Minister van Economische Zaken, op basis van artikel 15, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998.

BEDRIJFSGEGEVENS AANVRAGER Ontheffingsaanvrager:

Universiteit Utrecht Postbus 80125 3508 TC Utrecht

Contactpersoon:

drs. R. van Rossen, hoofd complexbeheer Postbus 80125

3508 TC Utrecht tel.: 030 - 253 4429 fax: 030 - 253 7697

PROCEDURE

Op 5 december 2001 heeft de directeur van de Dienst uitvoering en toezicht Energie (hierna: DTe) een verzoek ontvangen om - voor zover vereist - een ontheffing te verlenen van het in artikel 10, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 (hierna: E-wet) neergelegde gebod een netbeheerder aan te wijzen. Het verzoek is ingediend door de Universiteit Utrecht. Op het verzoek is de openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) toegepast. De aanvraag heeft derhalve voor een periode van vier weken voor belanghebbenden ter inzage gelegen; hiervan is mededeling gedaan in

Staatscourant nr. 261 van 14 januari 2002. Bij brief van 7 januari 2002 is door ENBU B.V. - als netbeheerder belanghebbende in deze - een reactie gegeven over het door de Universiteit Utrecht ingediende verzoek en bij brief van 12 februari 2002 heeft ENBU B.V. een zienswijze ingediend als bedoeld in artikel 3:13 Awb.

FEITELIJKE SITUATIE

Ontheffingverlening 12 juli 2000

Bij besluit van 12 juli 2000 is door de Minister van Economische Zaken aan Universiteit Utrecht een ontheffing ex artikel 15, tweede lid, onder a, E-wet verleend.

Blijkens opgave van Universiteit Utrecht destijds, is Universiteit Utrecht (hierna: UU) eigenaar en exploitant van een deel van het middenspanningsnet- en laagspanningsnet op het Universiteitsterrein De Uithof waarop een aantal bedrijven en instellingen zijn aangesloten. In de brief van 17 december 1998 waarin UU enkele ontbrekende gegevens heeft ingediend met betrekking tot haar ontheffingsverzoek van 27 oktober 1998 geeft UU aan dat zich binnen het Universiteitscentrum De Uithof een ringvormig middenspanningsnet (capaciteit 10 MW; spanningsniveau 10 kV) bevindt dat in eigendom en beheer is bij de N.V. Regionale

Energiemaatschappij Utrecht.

De eerdere aanvraag uit 1998 zag, in tegenstelling tot het huidige verzoek, niet op de 10 kV-ring omdat UU

van oordeel was dat dat deel als een installatie en niet als net in de zin van de E-wet zou worden aangemerkt.

(2)

Huidig ontheffingsverzoek

Voor de energievoorziening van het gehele Universiteitscomplex (waarvoor één WOZ-beschikking is

afgegeven) zijn verscheidene voorzieningen aangebracht, waaronder een 10 kV-ring en, in een later stadium, ook twee warmte/krachtcentrales. De 10 kV-ring is in de jaren zestig in opdracht en voor rekening van UU aangelegd. UU is van mening dat deze voorziening op het terrein van De Uithof geldt als onderdeel van de installatie van UU.

UU meent dat er geen aanvraag behoeft te worden ingediend voor de 10 kV-ring omdat sprake is van een installatie.

Voor zover een aanvraag wel is vereist, ziet onderhavige aanvullende aanvraag op de gehele 10 kV-ring en beoogd de aanvraag de verleende ontheffing van 12 juli 2000 tevens voor de 10 kV-ring te laten gelden.

Onderhavige ontheffingsaanvraag ziet voorts op uitbreiding van de reeds verleende ontheffing. Het betreft een aantal onderaansluitingen andere natuurlijke of rechtspersonen dan UU. Die aansluitingen betreffen dienstwoningen (8), openbaar vervoer (2), openbare verlichting (11) en verkeersregelinstallaties (2) en vervullen een ondersteunende functie binnen het Universiteitscomplex De Uithof. In alle gevallen is sprake van 230/400 volt verbindingen.

De 10 kV-ring is uitsluitend ten behoeve van UU in gebruik en is aangelegd om UU binnen het

Universiteitscomplex De Uithof te voorzien van elektriciteit. De aansturing van de elektriciteitsvoorziening op het Universiteitscomplex is dusdanig geïntegreerd met de processen die op het Universiteitscomplex

plaatsvinden en afhankelijk van kennis van de onderzoeks- en onderwijsprocessen, dat het aanwijzen van een onafhankelijk netbeheerder het geïntegreerd aansturen van het bedrijfsproces en de elektriciteitsvoorziening zou bemoeilijken. Het is, aldus UU, niet wenselijk om voor het netbeheer een aparte netbeheerder aan te wijzen. UU is van oordeel dat wordt voldaan aan het gestelde in artikel 15, tweede lid, onder a, van de E-wet.

Met uitzondering van het contractueel overeengekomen onderhoud aan transformatoren in middenspanningsruimten heeft netbeheerder N.V. ENBU, volgens UU, binnen het terrein van het

Universiteitscomplex De Uithof geen taak voor het verrichten van beheer- en/of onderhoudswerkzaamheden.

Voorts is door UU nog aangegeven dat er een financieel belang is bij het toewijzen van het ontheffingsverzoek, in de zin van de afdracht van transportkosten.

Ten slotte is door UU nog aangegeven dat de ontheffingsaanvraag mede is ingegeven door de wens tot risicomijding. UU kiest in dit verband voor een openstelling van productiviteit die de volledige vraag dekt, aangevuld met de mogelijkheid om ingeval van calamiteit (uitval van het openbare net) na enige tijd over te gaan op eilandbedrijf. Om voornoemde vorm van eilandbedrijf mogelijk te maken zijn enige aanpassingen aan de 10 kV-ring noodzakelijk. Zeggenschap van UU over de ring waarop de ontheffingsaanvraag ziet, is daartoe nodig.

Reactie en zienswijze ENBU B.V.

Op 7 januari 2002 heeft ENBU B.V. gereageerd op het door UU ingediende ontheffingsverzoek. ENBU B.V.

(hierna: ENBU) heeft gesteld dat de 10 kV-ring in eigendom is van REMU Infra N.V. (dochterbedrijf van N.V.

Regionale Energiemaatschappij Utrecht) en in beheer is bij ENBU. Ter onderbouwing van die stelling heeft ENBU bij voornoemde reactie een aantal brieven, deels vergezeld van bijlagen, overgelegd.

Bij brief van 12 februari 2002 heeft ENBU haar zienswijze op het ontheffingsverzoek kenbaar gemaakt. In de

zienswijze heeft ENBU - samengevat - het volgende aangevoerd:

(3)

Algemeen

Totdat UU zich met een ontheffingsverzoek tot de DTe heeft gewend, heeft UU nimmer met ENBU

gediscussieerd over de ‘onderaansluitingen’; wel over het middenspanningsnet. UU is niet bereid de conform de Tarieven Code geldende transportkosten te betalen voor de door UU zelf opgewekte en op het

middenspanningsnet ingevoede elektriciteit. Evenmin wenst UU haar meetinstallaties aan te passen. UU ontkent dat het middenspanningsnet in economisch eigendom toebehoort aan REMU Infra N.V. en door ENBU als netbeheerder wordt beheerd.

Zienswijze ten aanzien van het middenspanningsnet.

De diverse gebouwen van UU zijn rechtstreeks op het middenspanningsnet aangesloten. Vanuit het 50/10 kV station zijn op de diverse door UU gebruikte middenspanningskabels ten behoeve van UU thans 50

transformatoren aangesloten. Op twee van die middenspanningskabels wordt door UU door middel van warmtekrachtinstallaties opgewekte elektriciteit ingevoed.

Op een aantal transformatoren zijn laagspanningskabels aangesloten voor transport van elektriciteit naar c.q.

ten behoeve van derden.

Het 50/10 kV schakelstation, de inrichting ervan, het middenspanningsnet en de inrichting van het transformatiestation waren eigendom van het gemeentelijk energiebedrijf Utrecht (hierna GEB). Ook het onderhoud beruste bij GEB, terwijl het schakelstation en het middenspanningsnet - toen onderdeel van het openbare elektriciteitsnet - door GEB werden beheerd. De transformatoren behoorden vroeger tot de aansluitingen en zijn nu als gevolg van de inwerkingtreding van de E-wet ‘vrij domein’. Het overdrachtspunt ligt nu ook op een andere plaats dan vroeger. Ten aanzien van UU strekte het openbare elektriciteitsnet zich uit tot en met de transformatoren, maar was het middenspanningsnet wel in de grond van UU gelegen evenals dat deel van het middenspanningsnet waarop UU niet was aangesloten. Uit vorenstaande blijkt dat het middenspanningsnet economisch eigendom was en is van GEB c.q. REMU Infra N.V.

In 1981 is in onderling overleg besloten de meting te verplaatsen naar het schakelstation en zijn de gebouwmeetinrichtingen om niet aan UU overgedragen. Zo kwam het openbare middenspanningsnet van GEB achter de centrale meetinrichting te liggen.

Medio jaren tachtig is UU zelf elektriciteit gaan opwekken en gaan invoeden op het middenspanningsnet.

GEB miste hierdoor inkomsten, ter dekking van de kosten van de inrichting van de transformatorstations, en er werd overeengekomen dat UU het GEB schadeloos zou stellen. Hierbij is overeengekomen dat de

inrichting van de stations en het kabelnet eigendom van GEB zouden blijven.

Vanaf die tijd betaalde UU tevens een vergoeding voor het transport van de door haarzelf verbruikte elektriciteit, die met de warmtekrachtcentrale was opgewekt en op het middenspanningsnet was ingevoed.

Tot in 1986 stond een en ander niet bij UU ter discussie.

Vanaf de tweede helft van de jaren tachtig startte UU een discussie met als inzet het kunnen (door-) leveren van elektriciteit aan alle aangeslotenen op het universiteitsterrein. In het kader van die discussie wilde UU ook het middenspanningsnet overnemen. GEB kon hiermee niet instemmen.

Het universiteitsterrein maakt onderdeel uit van het netbeheersgebied van ENBU. Tegen de

instemmingsbeschikking inzake de aanwijzing van ENBU als netbeheerder (d.d. 18 september 2000, kenmerk: E/EM/00056406) heeft UU zich niet verzet.

In de tweede helft van 2000 zijn ENBU en UU in discussie geraakt over de aansluit- en transporttarieven

alsmede het aanpassen van de meetinstallaties. Hierbij gaf UU wederom te kennen het middenspanningsnet

te willen overnemen. Op dit voorstel is ENBU niet ingegaan.

(4)

Op 3 januari 2001 heeft UU met ENBU een aansluit- en transportovereenkomst gesloten. Er zijn 30 overdrachtspunten.

Er is sprake van een aansluiting met 30 verbindingen omdat het universiteitsterrein in het kader van de Wet waardering onroerende zaken als één onroerende zaak mag worden beschouwd. In de oude situatie was sprake van 30 verschillende aansluitingen.

Na het sluiten van de aansluit- en transportovereenkomst is UU zich op het standpunt gaan stellen dat het middenspanningsnet tot haar installatie behoort althans een elektriciteitsnet is, dat bij haar als zijnde de economisch eigenaar in gebruik is.

Gelet op de definiëring in de E-wet beschikt UU over één aansluiting met meerdere verbindingen. Die verbindingen zijn de overdrachtspunten in de diverse transformatorstations, waarop de elektrische installaties in de gebouwen van UU zijn aangesloten.

Uit de ontheffingsaanvraag van UU van 17 december 1998 blijkt dat UU zichzelf tegen spreekt. UU stelt in dat ontheffingsverzoek immers dat het ringvormige middenspanningsnet dat zich binnen het

Universiteitscentrum de Uithof bevindt in eigendom en beheer is bij N.V. Regionale Energiemaatschappij Utrecht. Tevens wordt aangegeven dat de trafo’s 10000/400V eveneens in eigendom en beheer bij N.V.

Regionale Energiemaatschappij Utrecht zijn. N.V. Regionale Energiemaatschappij Utrecht is thans statutair REMU Infra N.V. geheten. REMU Infra N.V. heeft vervolgens het netbeheer opgedragen aan ENBU.

Zienswijze ten aanzien van het laagspanningsnet

Het ontheffingsverzoek ziet in dit verband op 24 ‘onderaansluitingen’. Niet UU maar ENBU hebben met de op het laagspanningsnet aangeslotenen een aansluit- en transportcontract gesloten. Het betreft vrijstaande woningen, verlichting van openbare bushaltes van het gemeentelijk vervoersbedrijf van Utrecht, openbare verlichting c.q. verkeersregelinstallaties van de gemeente Utrecht en openbare verlichting van Rijkswaterstaat.

Het laagspanningsnet, waarop deze derden zijn aangesloten, is door GEB c.q. REMU Infra aangelegd. ENBU is hiervoor als netbeheerder aangewezen. Dit net wordt niet ten behoeve van UU gebruikt. UU heeft zich niet tegen de instemmingsbeschikking inzake de aanwijzing van ENBU als netbeheerder verzet. UU doet ten onrechte voorkomen alsof de aansluitingen bij haar in beheer zijn.

Conclusie ENBU

Zowel ten aanzien van het middenspanningsnet als ten aanzien van het laagspanningsnet en de daarop aangeslotenen concludeert ENBU dat de ontheffingsaanvraag van UU onrechtmatig is en behoort te worden afgewezen.

Bijeenkomst 24 mei 2002

Op 24 mei 2002 zijn ENBU en UU uitgenodigd om hun standpunten ten aanzien van onderhavige ontheffingsverzoek toe te lichten tijdens een bijeenkomst ten kantore van DTe. Beide partijen hebben hun standpunten toegelicht en zijn in de gelegenheid gesteld vragen te stellen en te beantwoorden.

In reactie op de door ENBU ingediende zienswijze heeft UU – samengevat – het volgende aangevoerd.

De ontheffingmogelijkheid ingevolge artikel 15, tweede lid, E-wet ziet op alle mogelijke gebruikssituaties. De

eigendomsverhoudingen spelen daarbij geen rol. In de adviezen van DTe inzake ontheffingsaanvragen is het

element ‘een recht van gebruik’ niet als (afzonderlijk) beoordelingscriterium genoemd en is ook geen

afzonderlijke aandacht aan het recht van gebruik besteedt. Alleen bij de toetsing van de netdefinitie wordt

gekeken of de aanvrager een recht van gebruik heeft.

(5)

Het recht van gebruik en de bestemming van het net waarvoor ontheffing wordt gevraagd, vloeit voort uit het centrale bedrijfsproces van UU.

Het net is destijds specifiek voor het centrale bedrijfsproces van UU aangelegd. UU heeft zelf de

aanlegkosten van het net inclusief de 10 kV-ring betaald. UU dient in dit verband als één (centraal) complex te worden beschouwd, zoals ook blijkt uit een aantal dossierstukken.

De omstandigheid dat het net bestemd is voor ondersteuning van het bedrijfsproces is bepalend.

In de Parlementaire Geschiedenis bij artikel 15, tweede lid, E-wet wordt op eigendom en vorm niet ingegaan.

Er dient te rade worden gegaan bij artikel 10, derde lid, E-wet. Artikel 10, derde lid, E-wet spreekt slechts van

“een recht van gebruik”. Blijkens de Parlementaire Geschiedenis bij artikel 10, derde lid, is uitdrukkelijk gekozen voor een recht van gebruik omdat alle vormen van gebruik daaronder te vangen zijn ook zonder dat sprake is van juridisch of economisch eigendom (TK, 1997-1998, 25 625, nr. 7, blz. 38). Iedere vorm van recht van gebruik zal voldoende moeten zijn, anders is de functie van artikel 15, tweede lid, uitgehold.

Het recht van gebruik vloeit voorts voort uit de historische situatie. De aanleg en onderhoud van het net zijn door UU betaald. Deze betalingen dienen als doorslaggevend te worden gezien.

De door ENBU gegeven uitleg van het begrip aansluiting is in strijd met de wettelijke definitie zoals die in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de E-wet is omschreven. Naar de mening van ENBU dient de wet zo gelezen te worden dat de ene aansluiting met meer verbindingen de facto als 30 afzonderlijke aansluitingen geldt.

Anders dan ENBU lijkt te suggereren, is het niet zo dat over de 10-kV-ring ook stroom voor andere partijen dan die partijen die betrokken zijn in het centrale bedrijfsproces van UU wordt getransporteerd.

Er is een aantal redenen waarmee verklaard kan worden dat ENBU thans aansluit- en transportkosten in rekening brengt aan derden. Uit hiermee verband houdende correspondentie blijkt voorts dat ENBU het als taak van UU beschouwt om deze derden op het Universiteitscomplex te beleveren.

Dat ENBU, ten aanzien van het net waarvoor UU ontheffing heeft aangevraagd, meent rechten te kunnen ontlenen aan het feit dat UU zich niet heeft verzet tegen de algemene aanwijzing van ENBU als regionaal netbeheerder is niet juist.

Dat UU pas in 2001 een ontheffingsaanvraag heeft ingediend, kan niet aan UU worden tegengeworpen. Pas in 2001 heeft ENBU voor het eerst gesproken over het heffen van transportvergoedingen met een bepaald bedrag voor binnen het complex verbruikte, zelfopgewekte stroom. Onduidelijkheid hierover is uiteindelijk aanleiding geweest een ontheffingsverzoek in te dienen. Bovendien is er geen termijn voor indiening van een ontheffingsaanvraag en heeft de te late indiening ook geen rechtsgevolgen (EK, 1998-1999, 26 303, nr. 225 b, blz. 26).

In reactie hierop heeft ENBU zijn standpunt, zoals weergegeven in de zienswijze, nog eens extra benadrukt.

WETTELIJK KADER

Alvorens kan worden bepaald of een ontheffingsaanvraag kan worden gehonoreerd, moet worden vastgesteld

(6)

Uit de wetsgeschiedenis volgt dat alleen sprake is van een net indien andere natuurlijke personen of rechtspersonen dan de aanvrager verbonden zijn aan het net van de aanvrager en een meetinrichting is geplaatst tussen deze rechtspersonen en het net.

1

Vervolgens dient te worden vastgesteld of het net in de zin van de E-wet niet onder de bagatelbepaling van artikel 15, eerste lid, valt. In deze bepaling wordt aangegeven dat geen netbeheerder hoeft te worden aangewezen voor een net met een spanningsniveau van ten hoogste 0,4 kV en een verbruik van ten hoogste 0,1 GWh per jaar, waarvan een ander dan een leverancier of een netbeheerder een recht van gebruik heeft.

Ten slotte dient het net in de zin van de E-wet, dat niet onder de bagatelbepaling valt, te worden getoetst aan de criteria genoemd in artikel 15, tweede lid, van de E-wet. Een ontheffing kan alleen worden verleend aan een aanvrager die over een net beschikt waarop een beperkt aantal afnemers is aangesloten. Daarbij dient het net van de aanvrager aan één van de vier volgende criteria te voldoen:

a. het net is bestemd om de aanvrager te voorzien van elektriciteit dan wel om het centrale bedrijfsproces van de aanvrager te ondersteunen;

b. het net is bestemd om een aantal samenwerkende rechtspersonen te voorzien van elektriciteit en de samenwerking van deze rechtspersonen een betrouwbaar, duurzaam, doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord functionerende energiehuishouding in hun vestigingen ten doel heeft;

c. ten aanzien van het net zijn kwaliteitseisen van toepassing die in betekenende mate afwijken van de voorwaarden die de directeur DTe op grond van artikel 36 van de E-wet heeft vastgesteld.

d. De aanvrager is geen netbeheerder en is niet in een groepsmaatschappij met een netbeheerder verbonden en de aanvrager:

- zal een overeenkomst sluiten met de netbeheerder van het net waarop zijn net is aangesloten om te waarborgen dat de uitvoering van de taken van die netbeheerder niet wordt belemmerd, en

- zal degene die daarom verzoekt voorzien van een aansluiting op het net van de aanvrager dan wel een aanbod zal doen om met gebruikmaking van het desbetreffende net ten behoeve van de verzoeker transport van elektriciteit uit te voeren met inachtneming van redelijke tarieven en voorwaarden alsmede van de voorschriften bedoeld in artikel 15, derde lid, E-wet.

Om in aanmerking te komen voor een ontheffing moet, zoals hierboven reeds is opgemerkt, de aanvragende rechtspersoon beschikken over een net waarop een beperkt aantal natuurlijke personen of rechtspersonen is aangesloten. In de wetsgeschiedenis wordt aangegeven dat er geen scherpe getalsgrens valt te geven om te bepalen of aan een net een beperkt aantal afnemers is verbonden.

2

Mede in dit verband is ervoor gekozen de beoordeling of er wel of niet sprake is van een beperkt aantal aansluitingen afhankelijk te laten zijn van de mate waarin het publiek belang wordt gediend. Het is aan de ontheffingsaanvragers zelf om te onderbouwen op welke wijze bij verlening van een ontheffing het publiek belang wordt gediend.

BEOORDELING

Onderhavig ontheffingsverzoek is gedaan door Universiteit Utrecht. Het gebod van artikel 10, derde lid, van de E-wet en de ontheffingsmogelijkheid ex artikel 15 van de E-wet van dat gebod, hebben betrekking op een net zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de E-wet. Allereerst zal dan ook moeten worden nagegaan hoe de zogenoemde 10 kV-ring, waarvoor door UU, voor zover vereist, een ontheffing ex artikel 15,

1

Tweede Kamer, vergaderjaar 1998-1999, 26 303, nr. 7

(7)

tweede lid, van de E-wet is aangevraagd en de kern van het geschil tussen ENBU en UU vormt, juridisch is te duiden.

De directeur DTe is van oordeel dat de 10 kV-ring is te kwalificeren als een aansluiting zoals omschreven in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de E-wet. Er is immers sprake van een verbinding tussen een net (het openbare net) en een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met d, van de Wet waardering onroerende zaken, zoals blijkt uit de als bijlage bij het ontheffingsverzoek bijgevoegde

beschikking van de Gemeente Utrecht van 30 april 2001. Het totale complex De Uithof is bij die beschikking aangewezen als één onroerende zaak. Aldus is sprake van één aansluiting.

De directeur DTe is meer specifiek van oordeel dat de 10 kV-ring is aangelegd als onderdeel van de

aansluiting op het complex De Uithof op het openbare net waarover ENBU het beheer voert. Ingevolge de E- wet valt de aansluiting als onderdeel van het net van de netbeheerder onder het beheer van de netbeheerder, in casu ENBU. Voor een aansluiting is het, in tegenstelling tot het openbare net, gebruikelijk dat de

aangeslotene betaald voor de aanleg (initiële aansluitkosten) en het onderhoud van de aansluiting (periodieke aansluitvergoeding).

De aansluiting wordt gevormd door de knip, de verbinding en de beveiligingen, zoals die zijn omschreven in artikel 28, lid 1, onderdelen a tot en met c, van de E-wet.

De knip waar het openbare net van ENBU wordt verbroken om een verbinding met de installatie van UU met het openbare net tot stand te brengen, zoals omschreven in artikel 28, eerst lid, onderdeel a, van de E-wet, is naar het oordeel van de directeur DTe gelegen op de 10 kV rail van het 50/10 kV-station aan de Sorbonnelaan.

De knip markeert de scheiding tussen enerzijds het openbare net van ENBU en anderzijds de verbinding van UU zoals hierboven omschreven. Deze verbinding bestaat naast de 10 kV ring, voorts uit een 30-tal

(onder)verbindingen, allen op middenspanning. De beveiligingen ten slotte zijn gesitueerd in de diverse gebouwen van UU op het universiteitscomplex De Uithof al dan niet in de daar aanwezige compactstations.

De beveiligingen zijn gelegen voor de transformatoren 10.000/400 volt in de diverse gebouwen van UU. De beveiligingen vormen de begrenzing tussen enerzijds de aansluiting en anderzijds de installatie(s) van UU.

Achter de diverse beveiligingen is/zijn de installatie(s) van UU gelegen.

Op de installatie(s) van UU zijn voorts 23 aansluitingen voor derden gerealiseerd. Het betreft 2 van

Rijkswaterstaat ten behoeve van de openbare verlichting voor de rijkswegen A27 en A28, 8 ten behoeve van de bij UU in eigendom zijnde dienstwoningen, 2 ten behoeve van openbaarvervoermaatschappij GVU, 9 ten behoeve van de openbare verlichting en 2 ten behoeve van verkeersregelinstallaties. Deze aansluitingen maken géén onderdeel uit van de hierboven omschreven aansluiting. Ze zijn gerealiseerd op de installatie(s) van UU waardoor de betreffende derden naar het oordeel van de directeur DTe niet aangesloten zijn op het openbare net van ENBU. De aansluitingen van de diverse derde-afnemers vallen ook niet onder de

voornoemde WOZ-beschikking van het Universiteitscomplex, maar zijn als afzonderlijke WOZ-objecten te

kwalificeren (waardoor gesproken kan worden van aansluitingen in de zin van artikel 1, lid 1, onderdeel b, van

de E-wet). Voor deze aangeslotenen op de laagspanningsinstallaties van UU geldt, dat deze ondergebracht

kunnen worden in de reeds verleende ontheffing voor het desbetreffende net. Dit net is verbonden met de

installatie(s) van UU. De directeur DTe is van oordeel dat voor bovengenoemde derden de verleende

ontheffing van de Minister van Economische Zaken kan worden uitgebreid. Het aantal aangeslotenen neemt

toe, maar er kan nog steeds gesproken worden van een beperkt aantal in de zin van artikel 15, tweede lid, E-

wet.

(8)

Concluderend kan worden opgemerkt dat de aanvraag voor een ontheffing niet noodzakelijk is en dat verlening van een dergelijke ontheffing niet mogelijk is, daar de 10 kV- ring inclusief de 30 verbindingen met de universiteitsgebouwen op het Universiteitscomplex De Uithof op grond van de E-wet moet worden beschouwd als één aansluiting. De reeds verleende ontheffing van UU kan worden uitgebreid met voornoemde aangeslotenen.

ADVIES

Nu de zogenoemde 10 kV-ring is aan te merken als één aansluiting in de zin van artikel 1, lid 1, onderdeel b,

van de E-wet behoeft niet om een ontheffing ex artikel 15, lid 2, van de E-wet te worden verzocht daar een

dergelijke ontheffing slechts verleend wordt ten behoeve van een net. De directeur DTe adviseert gelet op

vorenstaande de gevraagde ontheffing voor zover het verzoek betrekking heeft op de 10 Kv-ring dit verzoek af

te wijzen. De directeur DTe adviseert voorts de reeds verleende ontheffing aan Universiteit Utrecht te herzien

met dien verstande dat de verleende ontheffing worden uitgebreid met de aangesloten derden, zoals

hierboven omschreven.

(9)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

c. ten aanzien van het net zijn kwaliteitseisen van toepassing die in betekenende mate afwijken van de voorwaarden die de directeur DTe op grond van artikel 36 van de E- wet

De voorwaarden als bedoeld in artikel 36 van de E-wet, zoals deze zullen worden of zijn vastgesteld door de directeur DTe, zijn van overeenkomstige toepassing, voor zover

De directeur DTe adviseert de Minister van Economische Zaken de aanvrager, Het Marinebedrijf op basis van artikel 15, lid 2, sub c van de E-wet ontheffing voor het aanwijzen van

- zal degene die daarom verzoekt voorzien van een aansluiting op het net van de aanvrager dan wel een aanbod zal doen om met gebruikmaking van het desbetreffende net ten behoeve van

De directeur DTe adviseert de Minister van Economische Zaken om op grond van artikel 15, lid 2, onderdeel a, van de E-wet aan Coöperatieve Bloemenveiling FloraHolland U.A,

De directeur DTe adviseert de Minister van Economische Zaken om op grond van artikel 15, lid 2, onderdeel a, van de E-wet aan De Kleef BV BV een ontheffing te verlenen,

In casu zal, gelet op het aantal aan te sluiten afnemers, voorts sprake zijn van een net waarop een beperkt aantal andere natuurlijke personen of rechtspersonen dan

De ontheffinghouder dient onverwijld nadat het net waarvoor de ontheffing is verleend en de desbetreffende afnemers zijn aangesloten aan de directeur DTe een overzicht te