Nummer: 100748
Betreft: Advies van de directeur DTe aan de Minister van Economische Zaken, op basis van artikel 15, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998.
BEDRIJFSGEGEVENS AANVRAGER Ontheffingsaanvrager:
NS Railinfrabeheer B.V.
Postbus 2038 3500 GA Utrecht
Contactpersoon:
E. Kleinhout, adj. Directeur beheer & instandhouding Postbus 2038
3500 GA Utrecht tel.: 035 - 235 3413
PROCEDURE
Op 14 december 2001 heeft NS Railinfrabeheer B.V. (hierna: NS RIB) een verzoek bij de directeur van de Dienst uitvoering en toezicht Energie (hierna: DTe) ingediend ter verlening van een ontheffing van het in artikel 10, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 (hierna: E-wet) neergelegde gebod een netbeheerder aan te wijzen. Op het verzoek is de openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) toegepast. De aanvraag heeft derhalve voor een periode van vier weken voor belanghebbenden ter inzage gelegen; hiervan is mededeling gedaan in Staatscourant nr. 18 van 25 januari 2002. Er zijn geen zienswijzen ingediend als bedoeld in artikel 3:13 Awb
FEITELIJKE SITUATIE
NS RIB beheert een stelsel van voedingsinstallaties en netwerken en vervult een publieke taak bij het
spoorwegvervoer. Dit stelsel is ontwikkeld voor de uitvoering van die publieke taak. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen het stelsel van voedingsinstallaties en netwerken ten behoeve van het voeden van
treinbeveiligings- en beheerssystemen en het stelsel van voedingsinstallaties en netwerken ten behoeve van de elektrische tractie (ook wel aangeduid als Tractie-energievoorzieningssysteem).
De ontheffingsaanvraag betreft het genoemde Tractie-energievoorzieningsyssteem (hierna: TEV). Het TEV vormt een onderdeel van de landelijke spoorweginfrastructuur en beslaat het gehele Nederlandse vasteland.
Het TEV wordt door in totaal vier - Nederlandse en buitenlandse - spoorwegvervoerders gebruikt. Aan iedere spoorwegvervoerder wordt, volgens opgave van NS RIB, een elektrisch vermogen beschikbaar gesteld van meer dan 2 MW.
NS RIB is, aldus NS RIB, de economisch eigenaar en daarmee de persoon met een recht op gebruik van het TEV. Het ontwerp en de uitvoering van het TEV zijn afgestemd op de specifieke eisen van het
spoorwegvervoer. Vanwege de ondersteunende functie beschikt het TEV, volgens NS RIB, ten opzichte van andere openbare netten over een aantal bijzondere technische karakteristieken. Deze afwijkingen hebben onder meer betrekking op:
· het type en niveau van de spanning
· de wijze van aansluiten van afnemers
· de fysieke gesteldheid
· de betrouwbaarheid
· de bedrijfsvoering
· het afnamepatroon
Het TEV wordt gevoed vanuit het openbare elektriciteitsnet. In de onderstations van NS RIB wordt de elektriciteit, volgens opgave van NS RIB, omgezet van wissel- naar gelijkspanningsniveau (1500 VDC) of van wissel- naar 25 kV wisselspanningsniveau (eenfasige afname). Vanuit deze onderstations wordt vervolgens het vermogen via het bovenleidingsysteem gedistribueerd naar de treinen. Het 25 kV TEV is op dit moment nog niet in exploitatie.
WETTELIJK KADER
Alvorens kan worden bepaald of een ontheffingsaanvraag kan worden gehonoreerd, moet worden vastgesteld of de aanvrager het recht van gebruik heeft van een net zoals gedefinieerd in de E-wet. Uit de
wetsgeschiedenis volgt dat alleen sprake is van een net indien andere natuurlijke personen of rechtspersonen dan de aanvrager verbonden zijn aan het net van de aanvrager en een meetinrichting is geplaatst tussen deze rechtspersonen en het net.
1Vervolgens dient te worden vastgesteld of het net in de zin van de E-wet niet onder de bagatelbepaling van artikel 15, eerste lid, valt. In deze bepaling wordt aangegeven dat geen netbeheerder hoeft te worden aangewezen voor een net met een spanningsniveau van ten hoogste 0,4 kV en een verbruik van ten hoogste 0,1 GWh per jaar, waarvan een ander dan een leverancier of een netbeheerder een recht van gebruik heeft.
Ten slotte dient het net in de zin van de E-wet, dat niet onder de bagatelbepaling valt, te worden getoetst aan de criteria genoemd in artikel 15, tweede lid, van de E-wet. Een ontheffing kan alleen worden verleend aan een aanvrager die over een net beschikt waarop een beperkt aantal afnemers is aangesloten. Daarbij dient het net van de aanvrager aan één van de vier volgende criteria te voldoen:
a. het net is bestemd om de aanvrager te voorzien van elektriciteit dan wel om het centrale bedrijfsproces van de aanvrager te ondersteunen;
b. het net is bestemd om een aantal samenwerkende rechtspersonen te voorzien van elektriciteit en de samenwerking van deze rechtspersonen een betrouwbaar, duurzaam, doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord functionerende energiehuishouding in hun vestigingen ten doel heeft;
c. ten aanzien van het net zijn kwaliteitseisen van toepassing die in betekenende mate afwijken van de voorwaarden die de directeur DTe op grond van artikel 36 van de E-wet heeft vastgesteld.
d. De aanvrager is geen netbeheerder en is niet in een groepsmaatschappij met een netbeheerder verbonden en de aanvrager:
- zal een overeenkomst sluiten met de netbeheerder van het net waarop zijn net is aangesloten om te waarborgen dat de uitvoering van de taken van die netbeheerder niet wordt belemmerd, en
- zal degene die daarom verzoekt voorzien van een aansluiting op het net van de aanvrager dan wel een aanbod zal doen om met gebruikmaking van het desbetreffende net ten behoeve van de verzoeker transport van elektriciteit uit te voeren met inachtneming van redelijke tarieven en voorwaarden alsmede van de voorschriften bedoeld in artikel 15, derde lid, E-wet.
Om in aanmerking te komen voor een ontheffing moet de aanvragende rechtspersoon beschikken over een net waarop een beperkt aantal natuurlijke personen of rechtspersonen is aangesloten. In de wetsgeschiedenis
1
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998-1999, 26 303, nr. 7
wordt aangegeven dat er geen scherpe getalsgrens valt te geven om te bepalen of aan een net een beperkt aantal afnemers is verbonden.
2Mede in dit verband is ervoor gekozen de beoordeling of er wel of niet sprake is van een beperkt aantal aansluitingen afhankelijk te laten zijn van de mate waarin het publiek belang wordt gediend. Het is aan de ontheffingsaanvragers zelf om te onderbouwen op welke wijze bij verlening van een ontheffing het publiek belang wordt gediend.
BEOORDELING
Uit de ontheffingsaanvraag kan worden afgeleid dat NS RIB economisch eigenaar is en tevens de rechtspersoon die over het bewuste net beschikt en aldus een recht van gebruik heeft.
Het net is te kwalificeren als net in de zin van artikel 1, onder i, van de E-wet.
Het net waarvoor ontheffing wordt aangevraagd heeft een spanningsniveau van 1500 VDC of 25 kV. Het jaarlijkse verbruik zal naar schatting 1400 GWh zijn. Aldus valt het net niet onder de bagatelbepaling van artikel 15, eerste lid, van de E-wet.
In casu is - conform artikel 15, tweede lid, aanhef, van de E-wet - sprake van een net waarop een beperkt aantal andere natuurlijke personen of rechtspersonen dan de ontheffingsaanvrager zijn aangesloten.
Voorts wordt naar het oordeel van de directeur DTe aan de voorwaarde voldaan van het gestelde in artikel 15, tweede lid, onder c, van de E-wet en artikel 1, eerste lid, onder c, van de Beleidsregel van de Minister van Economische Zaken met betrekking tot de ontheffing van de verplichting een netbeheerder aan te wijzen.
Deze ontheffingsgrond ziet op een net waarop kwaliteitseisen van toepassing zijn die in betekenende mate afwijken van de voorwaarden die ingevolge de E-wet aan netten van netbeheerders zullen worden gesteld.
Op essentiële punten wijken de technische kenmerken van het net waarop de aanvraag ziet af van andere netten. Deze kenmerken hangen samen met de processen die op het terrein van de aanvrager plaatsvinden.
In de parlementaire geschiedenis is in het kader van artikel 15, tweede lid, onder c, E-wet, aangegeven dat gedacht moet worden aan bijvoorbeeld de netten op de terreinen van Hoogovens en Schiphol
3. De directeur DTe is van mening dat ook het net van NS RIB vergelijkbaar is met die netten. Het is een dermate specifiek net waarvoor kwaliteitseisen van toepassing zijn die in betekenende mate afwijken van de voorwaarden die de directeur DTe op grond van artikel 36 E-wet heeft vastgesteld. Hierbij is van belang dat daarmee bij het opstellen van voorschriften bij de ontheffing rekening wordt gehouden.
4De directeur DTe wijst in dit verband op het voorgestelde voorschrift 8 behorende bij dit advies.
De opmerking van NS RIB op pagina 5 van de aanvraag ten aanzien van de plaats van het overdrachtspunt is gelet op de definitie van het begrip aansluiting in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de E-wet waarin is aangegeven dat een aansluiting ook betrekking heeft op één of meer verbindingen tussen een net en een ander net op een ander spanningsniveau, niet relevant. De plaats van het overdrachtspunt is bij dergelijke aansluitingen niet gespecificeerd in wet- en regelgeving. Over het overdrachtspunt kunnen vrije afspraken worden gemaakt tussen de betreffende partijen. Een voorschrift dienaangaande acht de directeur DTe dan ook niet nodig.
2
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997-1998, 25 621, nr. 3
3
Tweede Kamer, vergaderjaar 1998-1999, 26 303, nr.3
4