Afval, van
stad naar
platteland
C.M. van Binsbergen Studentnummer 343353 Datum 5 februari 2019Opleiding HBO archeologie Saxion Archeologie Deventer
Saxion university of applied science
Afstudeeronderzoek naar de
verspreiding van stadsafval van
de stad naar het platteland in
de Vroege en Late
Middeleeuwen en de Nieuwe
Tijd.
Colofon
© 2019 Archeologie Deventer (met uitzondering van de in de verantwoording van de afbeeldingen genoemde copyrighthouders)
Auteur: C.M. van Binsbergen
Redactie: B. Vermeulen en K.M.C Pollmann Titel: Afval, van stad naar platteland
Reeksnaam: n.n.b.
Vormgeving: C.M. van Binsbergen
Tekstredactie: B. Vermeulen en K.M.C Pollmann Druk: n.n.b
Oplage: n.n.b. ISSN: n.n.b.
Trefwoorden: Deventer, archeologie, Stadsland, stadsweide, Middeleeuwen, Nieuwe Tijd, veldkartering.
Dit rapport is een productie en uitgave van:
Archeologie Deventer/gemeente Deventer Saxion university of applied sciences
Archeologie Deventer Saxion HBO archeologie
Bergpoortstraat 191 Handelskade 75
7411 CV Deventer 7417 DH Deventer
Telefoonnummer: 0570 - 671155 088 - 0193700
E-mailadres: archeologie@deventer.nl info@saxion.nl
Voorwoord
Het uitvoeren van dit onderzoek was niet mogelijk geweest zonder de hulp van een heel aantal personen. Graag spreek ik mijn dank uit richting de volgende mensen:
- Mijn opdrachtgever, Dhr. Bart Vermeulen voor zijn advies en aansturing gedurende het onderzoek.
- Emile Mittendorff en Marieke van der Wal van Archeologie Deventer die mij wegwijs maakten in de software QGIS en Odile.
- Hans Ringenier voor het kritisch meedenken.
- De vrijwilligers die werkzaam zijn bij Archeologie Deventer en hebben geholpen het vondstmateriaal te ordenen.
- Dion Stoop voor het analyseren en determineren van de vuurstenen puntvondsten. - Kim Pollmann, die mij heeft begeleid bij het afstudeeronderzoek.
- De andere docenten voor enige inbreng tijdens het onderzoek en de educatie die ik de afgelopen jaren mocht ontvangen.
- Mijn collega-studenten die hebben geholpen met het uitvoeren van het veldwerk en ook deels met de uitwerking van deze veldkartering. Zowel de ouderejaars studenten voor de metingen en het organiseren van het veldwerk, alsmede de eerstejaars studenten en de stagiaires uit het tweede leerjaar die de vondsten hebben verzameld tijdens de karteringen. - De stagiaires van het tweede jaar die stage hebben gelopen bij archeologie Deventer en de vondsten hebben gewassen en gewogen.
- K. van den Berghe, S. Oosterbosch, S.A. Veugelink, Y. Rougour en R. van Haarlem die allen graag met mij meedachten en mee discussieerden over de opzet en uitvoering van dit onderzoek.
- A. Kloppenburg voor het helpen met taalkundige problemen.
Graag wil ik door middel van het onderzoek naar afvalstromen de lezer een inzage te geven in de grote complexiteit van afvalstromen en de relaties ervan met de ruimtelijke context. Tenslotte wil ik u leesplezier toewensen bij het lezen van het onderzoek.
Cornelis Markus van Binsbergen Rouveen, 5 februari 2019
Samenvatting
Archeologie Deventer doet op grote schaal onderzoek naar de afvalverspreiding van de stad naar het platteland. Het onderzoek richt zich op de Vroege Middeleeuwen, Late
Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. Het doel van dit onderzoek is om te ontdekken welke functie het Stadsland innam in de afvalverwerking van Deventer. Om dit doel te verwezenlijken zijn in het najaar van 2016 en het voorjaar van 2017 enkele veldkarteringen op het Stadsland te Deventer uitgevoerd. Het vondstmateriaal dat hier werd aangetroffen is onderdeel van het afval uit Deventer. Van dit vondstmateriaal is de keramiek onderzocht. Aan de hand van de locaties van keramiek binnen een perceel kon de verspreiding van afval worden vastgelegd.
In het totaal zijn er van dit afval dat op de akker lag 16017 fragmenten keramiek
gedetermineerd. Een hoofdcategorie of subcategorie met een strakke datering (ook wel gidsfossiel genoemd) is gebruikt om verspreiding van specifieke soorten keramiek in beeld te brengen. Het is gebleken dat keramiek pas ruim vertegenwoordigd is in het begin van de Nieuwe Tijd. Daarom wordt er aangenomen dat er geen afval is gedeponeerd in de Vroege en Late Middeleeuwen. Op kaarten die verschillende gidsfossielen weergeven en het beeld van de verspreiding van de totale keramiek is gebleken dat het verspreidingspatroon
hetzelfde is. De concentraties bevinden zich in het uiterste zuidoosten van perceel één en in twee vakken in het zuidoosten van perceel twee.
De vondsten van het Stadsland, waaronder de keramiek, zijn terecht gekomen als onderdeel van afval. Het afval is afkomstig uit verschillende bronnen in de stad Deventer. Enkele van deze afvalbronnen zijn afval van de straat, beer uit de beerputten, afval uit secreetbakken, afval uit afvalkuilen en tot slot fecaliën afkomstig uit tonnen. Deventer had twee locaties waarheen het afval werd opgeslagen en afgevoerd, namelijk de Meyberghe en de Oertmersch. De Oertmersch is een synoniem voor het Stadsland.
De aanvoer van afval naar het Stadsland is nooit een probleem geweest. Uit een
geraadpleegd historisch schilderij en enkele andere historische kaarten is gebleken dat de infrastructuur op het Stadsland altijd in verbinding stond met Deventer via bruggen of boten. Het Stadsland is vermoedelijk in gebruik geweest als hooiland. In ieder geval is zij op een historische kaart die het Stadsland rond 1700 weergeeft in gebruik als bouwland. Uit
historische bronnen is gebleken dat er verschillende oorzaken zijn voor de omslag van weide naar bouwland op het Stadsland. De voornaamste oorzaak is de bouw van het vestingstelsel in de periode 1597-1621. De bouw had tot gevolg dat tuin en akkercomplexen aan de rand van Deventer verplaatst moesten worden. Deze complexen naar het noorden en oosten van Deventer verplaatsen was niet mogelijk, omdat deze gebieden al in gebruik waren als
akkercomplex. Een andere oorzaak is verkleining van het weidegebied door afgraving van de weide voor de winning van klei. Indirect had deze verkleining tot gevolg dat Deventer in 1866 haar grootburgers verbood om koeien op de stadsweiden op te drijven.
De landschapsontwikkeling geeft inzicht in de ouderdom van de bodem en de dikte van verschillende lagen in de bodem. De bodem van het Stadsland is voornamelijk opgebouwd uit Holocene rivierafzettingen die zich hebben ingedrongen in het Pleistocene landschap. De bodemkaart geeft als informatie dat het Stadsland bestaat uit jonge bodemtypen zoals ooivaaggronden en poldervaaggronden. Uit boringen is gebleken dat de top van de bodem van perceel één bestaat uit een laag van 30 à 40 centimeter dik. Deze laag is humeus en bevatte in boringen veel keramiek. Het gaat hier om een opgebrachte laag. Dit is een
afvallaag die is gebruikt om de vruchtbaarheid van de bodem te verbeteren of om de grond te verstevigen.
Veldkarteringen en boringen zijn niet de enige methodes om de verspreiding van stadsafval in beeld te krijgen. Enkele andere methoden die geschikt zijn voor het onderzoek naar de verspreiding van stadsafval, zijn het akkersleuvenonderzoek en meervoudig
esvakkenonderzoek.
Monstername kan een rol spelen tijdens het akkersleuvenonderzoek en esvakkenonderzoek. Enkele monsternames die geschikt zijn, zijn micromorfologie, palynologie, macrobotanie en optisch gestimuleerde luminescentie. Deze monsternames kunnen antwoord geven op vragen over de organische en minerale insluitsels in een laag, met name of een natuurlijke laag is vermengd met afval. Monstername kan ook aantonen welke gewassen er zijn verbouwd op een locatie, met name of een locatie is gebruikt voor akkerbouw en of het terrein daarom geschikt was voor bemesting met afval. Ten slotte kan er onderzocht worden wat de ouderdom van afzettingen is door middel van OSL.
Inhoudsopgave
Voorwoord ...3 Samenvatting ...4 1. Inleiding ...9 1.1 Aanleiding en doel ...9 1.2 Onderzoekskader ...11 1.3 Vraagstelling ...11 1.4 Relevante theorie ...12 1.5 Begripsdefinitie ...12 1.6 Leeswijzer ...13 2. Onderzoeksmethoden ...15 2.1 Literatuuronderzoek ...15 2.2. Historisch-geografisch onderzoek ...15 2.4 Keramiekonderzoek ...16 2.5 GIS-analyse ...18 2.6 Theoretisch model ...19 3. Veldonderzoek ...22 Administratieve gegevens ...243.1 De veldkartering van Saxion ...25
3.2 De veldkartering uitgevoerd door Archeologie Deventer ...29
3.3 Voorbereiding en uitvoering van de boringen ...30
3.4 Formatie en Post-depositionele processen ...30
3.4.1 Menselijke aspecten en post-depositionele processen ...31
4. De vondsten van het Stadsland ...33
4.1 Totale aantal keramiekvondsten ...35
4.2 Keramiek uit de Middeleeuwen ...37
4.2.1 Onbehandeld steengoed ...37
4.3 Keramiek uit de Nieuwe Tijd...40
4.3.1 Capucijnerbruin/Zeemleer en industrieel steengoed ...40
4.3.2 Roodbakkend aardewerk uit Friesland en Nederrijn ...44
4.3.3 Industrieel wit aardewerk en Europees porselein ...46
4.4 Deelconclusie keramiek ...49
5. Afvalbronnen in Deventer ...50
5.1 Het afval van de straat ...50
5.2 Het afval uit de Deventer beerput ...52
5.3 Afval uit secreetbakken ...54
5.5 Het tonnenstelsel ...55
5.6 Omliggende erven ...58
5.7 Deelconclusie afvalbronnen en afval ...58
6. Het gebruik van het Stadsland door de eeuwen heen ...60
6.1 De infrastructuur op het Stadsland ...60
6.2 Het grondgebruik van het Stadsland ...65
6.2.1 Belastingheffing over percelen in 1832 ...66
6.3 Waterlopen rondom het Stadsland ...68
6.4 Historische bronnen ...69
6.4.1 De eigenaren van het Stadsland ...69
6.4.2 Gebruik van het Stadsland ...70
6.4.3 Ruimtelijke ontwikkelingen rondom het Stadsland ...71
6.5 Deelconclusie ontstaansgeschiedenis ...72
7. De landschapsontwikkeling ...74
7.1 Het ontstaan van de IJssel ...74
7.2 De Geomorfologische kaart, bodemkaart en het AHN ...78
7.3 Het booronderzoek ...82
7.4 De kaarten en boringen vergeleken ...83
7.5 Deelconclusie landschapsontwikkeling ...86 8. Conclusie ...87 8.1 Beantwoording deelvragen ...87 8.1.1 microniveau ...87 8.1.2 Mesoniveau ...88 8.1.3 Macroniveau ...89 8.2 Beantwoording hoofdvraag ...90 9. Discussie ...91 9.1 Microniveau ...91 9.2 Mesoniveau ...92 9.3 Macroniveau ...92 10. Aanbevelingen ...94 10.1 Microniveau ...94 10.2 Mesoniveau ...94 10.3 Macroniveau ...95 Bronnenlijst ...97 Websites ... 100 Afbeelding ... 100 Bijlagen ... 101
I – Determinatieoverzicht van het aangetroffen keramiek ... 101
II – Onderverdeling van de hoofdcategorieën en subcategorieën ... 104
III - Historisch kaartmateriaal ... 107
IV – Berekening belastingtarief in 1832 ... 110
Voorbeeld perceel 26 ... 110
V - Boorstaten ... 112
VI – Deselectie vondsten ... 117
VII – Vakken op perceel één van het Stadsland ... 119
1. Inleiding
1.1 Aanleiding en doel
Voor u ligt een afstudeeronderzoek dat is geschreven voor de hbo-opleiding Archeologie van Saxion. De opdrachtgever voor dit onderzoek is Archeologie Deventer. De aanleiding voor dit afstudeeronderzoek is dat de opdrachtgever de relatie tussen de stad en het platteland in de Vroege Middeleeuwen, Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd in beeld wil brengen. Dit
afstudeeronderzoek kan worden gezien als een klein onderdeel van het grootschalige onderzoek naar stadsafval door Archeologie Deventer en heeft als doel om te onderzoeken welke functie het Stadsland innam in de afvalverwerking van de stad Deventer in de Vroege Middeleeuwen, Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. De reden voor dit afstudeeronderzoek is dat er weinig bekend is over de verspreiding van afval uit de Vroege Middeleeuwen, Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd vanuit een stedelijke context naar een landelijke context.
Om te achterhalen hoe en waarom stadsafval is gedeponeerd op het platteland, is
onderzoek gedaan naar stadsafval dat deels als bemesting is gebruikt voor het land rondom Deventer. Om de relatie stad en platteland aan te kunnen tonen is er een veldkartering uitgevoerd op het Stadsland. Het Stadsland ligt tegenover Deventer aan de Gelderse zijde van de IJssel (fig. 1.1). Op het Stadsland is onderzocht of het stadsafval op een specifieke plek op een perceel is gedeponeerd. Om dit te kunnen onderzoeken zijn de vondsten van de veldkartering per uitgezette vakken verzameld en weergegeven op verspreidingskaarten. Daarnaast wordt, door middel van dit onderzoek, onderzocht of een veldkartering met een speciaal uitvoeringsplan, een goede methode is om inzicht te verschaffen in de
Fig. 1.1 Kaart waarop de onderzochte percelen van de locatie Stadsland wordt weergegeven. Het Stadsland bevind zich aan de overzijde van Deventer. De
ondergrondkaart is afkomstig van google earth in 2016. Deze ondergrondkaart wordt vaker toegepast in dit onderzoek bij kaarten.
1.2 Onderzoekskader
Om de verspreiding van stadsafval in beeld te kunnen brengen zijn twee veldkarteringen uitgevoerd op het Stadsland. Deze veldkarteringen zijn in opdracht van Archeologie Deventer in december 2016 en januari 2017 door eerstejaarsstudenten van de opleiding Archeologie van Saxion en medewerkers van Archeologie Deventer uitgevoerd.1
Deze veldkarteringen vallen binnen het kader van de Kwaliteitsnorm Nederlandse
Archeologie (KNA) onder een inventariserend veldonderzoek overig (IVO-O), protocol 4003 paragraaf VS02.2 Het doel van deze veldkarteringen was om inzicht te krijgen in de
vondstverspreiding op verschillende akkers van het Stadsland in Deventer. De keramiek die is verzameld tijdens de veldkarteringen is voor dit afstudeeronderzoek uitgewerkt. Verder is er in dit afstudeerverslag onderzoek gedaan naar de landschapsontwikkeling en de
historische geografie van het Stadsland. Het doel daarvan was om te onderzoeken welke invloed zij hebben gehad in relatie tot de vondsten die zijn verzameld op het Stadsland. Naast de uitwerking van het keramiek is de verspreiding van de keramiek in beeld gebracht op verspreidingskaarten. In dit afstudeerwerkstuk wordt er een antwoord weergegeven op enkele gestelde vragen. Onder andere waar het stadsafval vandaan komt en waarom het juist op het Stadsland is gedeponeerd. Deze onderzoeksvragen zijn weergegeven in paragraaf 1.3.
Er is in Noordwest-Europa nog niet veel onderzoek gedaan naar de verspreiding van stadsafval. Wel op andere locaties op de wereld zoals Amerika en het Mediterrane gebied. Enkele buitenlandse onderzoeken zoals de publicaties Archaeological Survey, Frogs around
the pond: perspectives on current archaeological survey projects in the Mediterranean region
en het Feasibility study for the Suffolk Garbology project zijn gebruikt voor dit onderzoek.3 Binnen Nederland zijn er weinig onderzoeken en publicaties in relatie met afvalverspreiding beschikbaar. Eén van deze bronnen is de publicatie De stad, het vuil en de beerput
geschreven door Roos van Oosten.4 Een andere publicatie die over afval uit een stad gaat is
Shit happens geschreven door Sanne van Zanten.5 Binnen Archeologie Deventer zijn ook enkele onderzoeken uitgevoerd die betrekking hebben tot afvalonderzoek. Het gaat hier over het onderzoek naar het erf De Olthof en de naastgelegen watermolen in Epse-Noord in 2007 en de rapportage van de gekarteerde terreinen op Linderveld-Baarlerhoek in de winters van 2013 en 2014.6
1.3 Vraagstelling
Om het onderzoek naar afvalspreiding in goede banen te leiden zijn enkele
onderzoeksvragen opgesteld. Deze vragen moeten inzicht verschaffen in afvalspreiding op het Stadsland en rondom Deventer.
Hoofdvraag
Welke inzichten kunnen veldkarteringen op het Stadsland verschaffen over de
afvalverspreidingop akkers rondom de stad Deventer in de Vroege en Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd?
1
van Binsbergen et al. 2017. 2
College van deskundigen Archeologie 2016, 21-31. 3
Banning 2002; Cherry 1983; Holt-Wilson 2003. 4
van Oosten 2015. 5
van Zanten 2014. 6
Microniveau
1. Wat is de aard en datering van de keramiek van het Stadsland?
2. In hoeverre geeft de keramiek locaties binnen de percelen aan waar intensiever is bemest met stadsafval?
3. Wat kan er gezegd worden over de bemestingsfasen op het Stadsland aan de hand van de keramiek?
Mesoniveau
4. Van welke locaties is het afval, als onderdeel van mest, dat op het Stadsland is gedeponeerd afkomstig?
5. In hoeverre kunnen bodemeigenschappen een verklaring geven waarom er juist op de akkers van het Stadsland stadsafval werd gedeponeerd?
6. In hoeverre is het mogelijk om aan de hand van boringen inzicht te krijgen in een mogelijke esdekopbouw/plaggendekopbouw op het Stadsland?
7. Welk inzicht kan historisch-geografisch onderzoek verschaffen over de afvalverspreiding op het Stadsland?
Macroniveau
8. In hoeverre is een veldkartering een geschikte methode om de verspreiding van het stadsafval in het verleden in beeld te brengen?
In dit onderzoek wordt onderscheid gemaakt in micro-, meso- en macroniveau. Het microniveau heeft betrekking op het Stadsland zelf. Het gaat hier om de dataset die is verzameld tijdens de veldkarteringen op het Stadsland in het najaar van 2016. Het
mesoniveau stelt de levenscyclus van de archeologische vondst van belang. Hiermee wordt bedoeld welke route objecten hebben afgelegd voordat ze als archeologische vondst terecht zijn gekomen op het Stadsland. Ook wordt er op het mesoniveau behandeld welke factoren er invloed hebben gehad op de verspreiding van het vondstmateriaal. Tenslotte gaat het macro niveau in op de relatie tussen stad en ommeland. Binnen het macroniveau staan de veldtechnieken centraal. Op macroniveau wordt op basis van de veldkarteringen die op het Stadsland zijn uitgevoerd toegelicht of veldkarteringen ook anders of beter kunnen worden uitgevoerd om de verspreiding van stadsafval in het verleden in beeld te brengen.
1.4 Relevante theorie
Om te kunnen verklaren hoe en waarom het vondstmateriaal uit de stad op het Stadsland terecht is gekomen, wordt een model gebruikt dat is ontworpen door de Amerikaan Michael Schiffer. Schiffer ontwierp dit model om de invloed die een cultuur heeft op archeologisch materiaal te verklaren. De naam van dit model en de toepassing daarvan in de archeologie wordt aangeduid als behavioural archaeology. Dit model heeft als doel om processen en gebeurtenissen die verklaringen kunnen geven voor hoe en waarom vondstmateriaal op een bepaalde locatie terecht is gekomen in beeld te brengen. Het model wordt in dit onderzoek gebruikt als een hulpmiddel om de verschillende processen en gebeurtenissen die voor de totstandkoming van de archeologische context op het Stadsland hebben gezorgd in beeld te brengen. Een uitleg van Schiffer’s model is te vinden in paragraaf 2.6 van de
onderzoeksmethoden.
1.5 Begripsdefinitie
In dit afstudeeronderzoek worden enkele begrippen gebruikt die in deze paragraaf worden toegelicht om de tekst te verduidelijken.
Begrippen die betrekking hebben op het proces van afvalverwerking
In hoofdstuk vijf staan enkele begrippen die moeten worden toegelicht om het onderzoek te kunnen begrijpen. In hoofdstuk vijf staan begrippen centraal zoals afvalbronnen,
afvalstromen, straatafval, beer, afval uit secreetbakken en afval uit het tonnenstelsel. Met het begrip afvalbronnen worden alle verschillende soorten opslaglocaties bedoeld. In deze opslaglocaties zijn weggegooide organische en anorganische resten terecht gekomen. Een voorbeeld van een afvalbron is een beerput. Van alle verschillende afvalbronnen zijn verschillende soorten afval afkomstig zoals straatafval, beer, afval uit secreetbakken en afval uit het tonnenstelsel. Straatafval is afval dat vanaf de straat in goten terecht is gekomen. Het straatafval bestaat uit organische en anorganische delen. Kortom alle resten van sporen van activiteiten die op de straat werden uitgevoerd. Zo zal straatafval hebben bestaan uit
huishoudgoederen, fecaliën, etensresten maar ook resten van waren die aan de straat verkocht werden. Beer is een van de meest onderzochte afvalsoorten. Het bestaat uit
organisch en anorganisch afval, en een groot gedeelte van de inhoud bestaat uit vocht. Afval uit secreetbakken zou voornamelijk uit menselijke fecaliën bestaan, maar er is aan te nemen dat er ook dierlijke fecaliën in dit afval zat. Dit blijkt uit meerdere waarschuwingen van de volkshygiëne om afval te scheiden.7 Ten slotte is er afval afkomstig uit het tonnenstelsel. Dit afval bestaat uitsluitend uit menselijke fecaliën. Al dit afval uit afvalbronnen werd verzameld en vanaf een verzamelplaats op een andere locatie gedeponeerd. De route die het afval uit een afvalbron naar een verzamelplaats en vervolgens naar een deponeringslocatie aflegt wordt in dit onderzoek afvalstroom genoemd. Kortom, een afvalstroom kan worden uitgelegd als de route die afval aflegt vanuit haar afvalbron naar een tijdelijke verzamelplaats waarna het afval vervolgens wordt getransporteerd naar een eindbestemming zoals het Stadsland. Op het Stadsland zijn meerdere afvalstromen samengekomen die door ploegen samen één afvallaag hebben gevormd.
1.6 Leeswijzer
In dit afstudeeronderzoek wordt er door middel van deze leeswijzer kort toegelicht wat er in dit onderzoek behandeld gaat worden. Het eerste onderdeel van het afstudeeronderzoek is de inleiding. De inleiding gaat in op de aanleiding, doelstelling, het onderzoekskader en de vraagstelling van het afstudeeronderzoek. In het hoofdstuk twee worden de
onderzoeksmethoden die zijn gebruikt per deelvraag toegelicht. Hoofdstuk drie Hoofdstuk vier gaat over de opzet van het veldonderzoek. Naast een toelichting van de
veldwerktechnieken worden ook post-depositionele processen benoemd. Vervolgens wordt er in hoofdstuk vier ingegaan op de vondsten die zijn verzameld tijdens de veldkarteringen. In dit hoofdstuk wordt het keramiekonderzoek toegelicht. Hoofdstuk vijf gaat over het afval. Voornamelijk welke soorten afval er zijn en uit welke afvalbronnen het afval afkomstig is. In hoofdstuk zes wordt er onderzocht welke gebeurtenissen er in het verleden hebben plaats gevonden en hoe deze gebeurtenissen de functie van het Stadsland en het gebruik daarvan hebben bepaald. Nauw verwant aan deze historische gebeurtenissen is de
landschapsontwikkeling. De landschapsontwikkeling wordt toegelicht in hoofdstuk zeven. Vervolgens worden de onderzoeksvragen behandeld in hoofdstuk acht. Tenslotte volgt in hoofdstuk negen de discussie over dit onderzoek. De discussie gaat over verbeterpunten en aspecten waarop gelet moet worden tijdens een vervolgonderzoek. De discussie in ook ingedeeld in micro-, meso-, en macroniveau. Na hoofdstuk negen komt hoofdstuk tien. In hoofdstuk tien worden aanbevelingen gedaan die voortvloeien uit de conclusie en discussie. De aanbevelingen zijn ingedeeld op micro-, meso-, en macroniveau en geven advies voor
7
een vervolgonderzoek. Daarna volgt een hoofdstuk dat bestaat uit een lijst met bronnen die zijn gebruikt tijdens dit onderzoek. Ten slotte worden de bijlagen weergegeven. Zij hebben net als de bronnenlijst geen hoofdstuknummer, maar bijlagenummers.
2. Onderzoeksmethoden
Tijdens het onderzoek zijn verschillende onderzoeksmethoden gebruikt om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden. Deze onderzoeksmethoden bestaan uit literatuuronderzoek en de uitwerking van de veldkarteringen. Tijdens deze uitwerking is gebruik gemaakt van kaartonderzoek, historisch-geografisch onderzoek en
materiaalonderzoek. Deze onderzoeksmethoden worden hieronder toegelicht.
2.1 Literatuuronderzoek
Voor het determineren van het aardewerk is als basis het standaardwerk Steden in Scherven gebruikt. Daarnaast is er gebruik gemaakt van de syllabi keramiekdeterminatie van Saxion en andere publicaties (zie de bronnenlijst).8 Voor het verkrijgen van informatie over de ruimtelijke ontwikkeling van Deventer is Aan knellende banden ontworsteld gebruikt.9 Deze publicatie gaat namelijk in op de ruimtelijke ontwikkelingen in en rondom Deventer aan de hand van historische bronnen en rekeningen. Ook zijn er archeologische rapporten die informatie verschaffen over de ruimtelijke ontwikkeling van Deventer geraadpleegd. Andere onderzoekszaken die onder literatuuronderzoek vallen zijn: informatie vergaren over
bodemgegevens (hiertoe behoren ook de geomorfologische kaart, de bodemkaart en het Actueel Hoogtebestand Nederland)10, het vergelijken van verschillende methoden van veldtechnieken en het interpreteren van vertalingen van historische bronnen zoals de Cameraarsrekeningen van de stad Deventer. Deze publicaties zijn afkomstig van de Atheneum bibliotheek, Archeologie Deventer en van internet. Deze onderzoeksmethode is gebruikt voor het beantwoorden van deelvragen 1, 4, 5, 6, 7 en 8.
2.2. Historisch-geografisch onderzoek
Onder historisch-geografisch onderzoek worden verschillende onderzoeken gecombineerd. Hierbij is het historisch kaartenonderzoek gecombineerd met historische bronnen. Zo is het bestuderen van kaarten onderdeel van historisch-geografisch onderzoek. De volgende schilderijen en kaarten zijn voor dit onderzoek geraadpleegd: het schilderij van de belegering van Deventer door de graaf van Rennenberg in 1578, een kopie van een topografische kaart uit 1700 door W. Holthuis, de Hottingeratlas die de situatie tussen 1773 en 1794 weergeeft, de kadastrale kaart van 1832, de bonnekaart van 1900 en de topografische kaart van 1997. Deze bronnen zijn geraadpleegd, omdat zij een chronologische weergave geven van het Stadsland over een lange periode. Daarnaast worden deze kaarten veel gebruikt door de opdrachtgever zelf. De kaarten zijn afkomstig van de computerserver van de opdrachtgever en uit de historische atlas van Deventer.11 Aan de hand van het schilderij en de verschillende historische kaarten is onderzoek gedaan naar het wegenpatroon, grondgebruik en
waterlopen op het Stadsland. Deze factoren geven inzicht in verschillende zaken zoals de vraag of het Stadsland bereikbaar was om afval naartoe te vervoeren, of deponering van afval in relatie staat met het grondgebruik en natuurlijke belemmeringen zoals waterwegen om het Stadsland te bereiken en te bewerken. Het initiatief om het wegenpatroon,
grondgebruik en waterlopen te bestuderen komt uit de publicatie Archeologie van de
8
Bartels 1999; Berends 2016, VME, LME en NT. 9
ten Hove 1998. 10
De geomorfologische kaart en de bodemkaart zijn ontworpen door het archeologisch bedrijf RAAP voor Archeologie Deventer.
11
Brabantse akker.12 Deze publicatie heeft aangetoond dat, als deze drie aspecten worden onderzocht, dit heel veel inzicht geeft in het landschapsgebruik.
Historische kaarten worden aangevuld door vertaalde archiefstukken en publicaties over historische gebeurtenissen. Een voorbeeld zijn de Cameraarsrekeningen van Deventer. Deze stadsrekeningen geven veel informatie over het grondgebruik rondom Deventer, wat niet is af te lezen aan historisch kaartmateriaal. Van sommige historische bronnen zoals de Cameraarsrekeningen is gebruik gemaakt van een vertaalde versie van de originele
historische bronnen. Hiervoor is gebruik gemaakt van de publicatie over bestuursstructuur en schriftcultuur van Jeroen Fitzgerald Benders.13 De reden hiervoor is dat de archiefstukken in oud Nederlands of Latijn zijn geschreven. Tenslotte is er ook gebruik gemaakt van het proefschrift van Kronenberg waarin diverse malen de Cameraarsrekeningen worden aangehaald.14 Deze onderzoeksmethode is gebruikt bij de deelvragen 4 en 7.
2.4 Keramiekonderzoek
Tijdens het veldonderzoek is er een grote hoeveelheid vondsten verzameld. Deze vondsten bestaan voornamelijk uit keramisch bouwmateriaal, glas, keramiek, metaal, slak en overige vondsten (fig. 2.1). Tijdens dit onderzoek is besloten om alleen de keramiek te bestuderen. Hiervoor zijn enkele redenen aan te dragen. In de eerste plaats is keramiek een goede indicator om een vindplaats, structuur of spoor te dateren.15 Daarnaast is keramiek vaak goed bewaard gebleven in de bodem. Keramiek verschaft informatie over diverse aspecten van het leven van de mens in het verleden. Zo behoren scherven toe aan een voorwerp, bijvoorbeeld scherven van een kookpot, die te herkennen zijn aan een zwarte roetlaag. Andere redenen voor de keuze om keramiek te bestuderen zijn van praktische aard.
Keramiek is het meest is aangetroffen vondstmateriaal en geeft daarom het beste beeld van een verspreiding. Een andere reden is de fragmentatie van andere materialen zoals metaal en glas. Door de fragmentatie waren deze categorieën moeilijk te determineren. Het
tijdsbeslag voor het determineren van materiaal heeft ook een rol gespeeld. Er was niet voldoende tijd om alle categorieën, zoals metaal en glas, tot in detail te determineren.
Keramiekonderzoek is toegepast om de afvalstromen op het Stadsland inzichtelijker te maken. Daarvoor zijn er tijdens dit onderzoek 16017 fragmenten keramiek gedetermineerd. De keramiek is gedetermineerd op basis van de kleur van het baksel. Deze kleur is vooral zichtbaar op de breuk van de scherf. Er is ook gelet op het type magering van het baksel en versieringen aan de binnenzijde en buitenzijde van de scherf (Bijlage I). Die versieringen kunnen handgemaakt zijn of machinaal. Daarnaast is er onderzocht of versieringen bij typen keramiek zoals industrieel wit aardwerk onder het glazuur of bovenop het glazuur zijn aangebracht. Ook is er gelet op het voorkomen van fabricagemerken zoals Petrus Regout. De keramiek is niet onderzocht op vormtype. Dat wil zeggen behoort de keramiek tot een voorraadpot, mineraalwaterfles en dergelijke. De reden hiervoor was dat de keramiek te gefragmenteerd was om te kunnen bepalen of scherven tot een bepaald vormtype behoorden. Al deze kenmerken zijn gebruikt om te bepalen tot welke specifieke soort keramiek een scherf behoort.16 Aan deze keramieksoorten is een datering gekoppeld. Met een specifieke soort keramiek wordt de indeling in een hoofdcategorie en subcategorie bedoeld. Onder een hoofdcategorie wordt een algemene groep keramiek verstaan, zoals het 12 Theuws/Verspay 2011. 13 Benders 2002. 14 Kronenberg 1902. 15 Bloo et al. 2017, 5. 16
roodbakkend aardewerk. Een subcategorie is een groep keramiek die onder de hoofdcategorie geplaatst kan worden. Zo valt binnen de hoofdcategorie roodbakkend aardewerk de subcategorie Nederrijn. Op deze wijze kan keramiek goed worden
gedetermineerd. Kleipijpen vallen onder de categorie Keramiek. Kleipijpen zijn wel globaal beschreven op kenmerken zoals steel, wand/ketel, hiel met merk en hiel zonder merk. Een diepere determinatie van de kleipijpen is niet uitgevoerd, omdat het merendeel van de stelen, ketels en hielen te gefragmenteerd was. De hielen met een merk zijn niet verder
gedetermineerd vanwege de tijd die er beschikbaar was voor dit onderzoek. In totaal gaat het om 3958 fragmenten steel, wand/ketel en hiel. Alle fragmenten die behoren tot de kleipijp zijn niet meegenomen in het beeld van de verspreiding. Een uitgebreid schema van
hoofdcategorieën en subcategorieën is terug te vinden in bijlage II.
Nadat bepaald was tot welke hoofdcategorie of subcategorie een fragment behoorde, werden de fragmenten per hoofdcategorie of subcategorie per vak geteld en gewogen. Dit werd ingevoerd in een database zodat het duidelijk is hoeveel fragmenten er van een
bepaalde subcategorie of hoofdcategorie voorkomt in een vak. Door dit materiaal per vak op een kaart weer te geven, ontstaat zo een patroon van afvaldeponering. Deze kaarten tonen aan waar per periode veel afval of juist weinig afval is gedeponeerd.
Naast de genoemde publicaties in hoofdstuk 2.1 zijn er ook publicaties geraadpleegd die specifiek gaan over een type keramiek of subsoorten binnen een keramiektype. Een voorbeeld hiervan is Steinzeug aus Stadtlohn und Vreden.17
Daarnaast kan keramiekonderzoek uitwijzen of afval op egaal is verspreid of juist concentraties heeft binnen de verspreiding. Dit wordt gedaan door keramiek, met een datering binnen een bepaalde periode, te onderzoeken. Om een beeld te krijgen van de verspreiding van keramiek, zijn kaarten gemaakt waarop het aantal keramiek per vak wordt weergegeven. Voordat deze verspreidingskaarten konden worden gemaakt moest de keramiek per vak eerst worden gedetermineerd, geteld en gewogen. Deze
onderzoeksmethode is gebruikt bij deelvraag 1.
Net zoals keramiek zijn glas en metaal ook op periode te determineren. Glas en metaal zijn echter te weinig aangetroffen waardoor de zeggingskracht hiervan te gering voor dit
onderzoek.18 Dit valt op te lossen door metaalcollecties van het Stadsland (verzameld door amateurarcheologen) mee te nemen in het onderzoek. Voor dit afstudeeronderzoek was er niet voldoende beschikbare tijd om deze collectie te onderzoeken. Daarnaast is het
verzamelde glas vanwege fragmentatie niet goed te determineren. Dit betekent niet dat glas en metaal geen rol spelen in het overkoepelende onderzoek naar afvalstromen van
Archeologie Deventer.
17
Elling 1994. 18
Dat wil zeggen dat het glas en metaal dat niet gefragmenteerd en gedetermineerd kon worden niet vaker dan 0 of 1 fragment per vak bevat.
Fig. 2.1 Gewassen materiaal dat uit één vak is verzameld. (Foto: C.M. van Binsbergen 2017).
2.5 GIS-analyse
Nadat het vondstmateriaal was gedetermineerd, geteld en gewogen, is de keramiek ingevoerd in een database. Om de aantallen keramiek per vak te visualiseren zijn er GIS-bestanden van de uitzette vakken nodig. Tijdens de GIS-analyse zijn de aantallen
keramiekfragmenten per soort en per vak ingevoerd in een Odile database. Nadat de database is gekoppeld aan een digitale kaart in QGIS, waarop de vakken waren uitgezet, is er een verspreidingskaart gemaakt. Om de keramiek aan de vakken te koppelen is dit uit de database geëxporteerd en geïmporteerd in QGIS en gekoppeld aan de shapefile van de vakken. Alleen keramiek dat behoort tot een specifieke soort of subsoort met een strakke datering werd gebruikt. Deze keramiek wordt aangeduid met de term gidsfossiel. Nadat de vakken waren gekoppeld, zijn de klassen bepaald zodat de verspreiding van de keramiek kon worden weergegeven. De klassen zijn gebaseerd op het voorkomen van een bepaald aantal keramiekfragmenten per vak. Daarnaast is ervoor gekozen om op basis van de mediaan van het aantal fragmenten van een bepaalde categorie keramiek in klassen op te delen. De mediaan geeft de middelste waarneming van een reeks getallen. Het voordeel hieraan is dat de ene helft groter is dan de mediaan en de andere helft kleiner. Hierdoor kan snel bepaald worden welk getal het meest voorkomt. De mediaan stelt gelijk duidelijk of lage aantallen veel voorkomen of juist alleen hoge aantallen. Aan de hand van de mediaan en frequentie van het aantal fragmenten van een specifieke hoofdgroep of subgroep keramiek kon worden bepaald welke aantallen er relatief veel voorkomen en waar er concentraties waren. De verspreiding van verschillende gidsfossielen op kaarten werden met elkaar vergeleken. Zo konden overeenkomsten en verschillen van de concentraties van
gidsfossielen worden onderzocht. De ondergrondkaart die is gebruikt voor de verspreidingskaarten is afkomstig uit google earth en gemaakt in 2016.
Om de kwaliteit van de GIS te waarborgen is de hulp ingeroepen van stadsarcheoloog Emile Mittendorff en is gebruik gemaakt van een QGIS handleiding.19 De GIS-analyse is gebruikt voor de beantwoording van deelvragen 2 en 3.
2.6 Theoretisch model
Tijdens de veldkarteringen in 2016 is een grote hoeveelheid vondstmateriaal verzameld op het Stadsland. Het vondstmateriaal bevat geen duidelijke context, omdat het aan de oppervlakte van percelen lag. Aan de hand van een model over de levenscyclus van archeologische objecten wordt onderzocht hoe dit materiaal terecht is gekomen op het Stadsland. Het model dat tijdens dit onderzoek wordt gebruikt is een model ontworpen door de Amerikaanse archeoloog Michael Schiffer in 1972. Dit model behoort tot de stroming van
behavioural archaeology of te wel gedragsarcheologie. Schiffer’s model is gerelateerd aan the middle range theory van de archeoloog Lewis Binford.20
Gedragsarcheologie kan gedefinieerd worden als de studie naar de relatie tussen menselijk gedrag en materiële cultuur door alle tijden en plaatsen. Gedragsarcheologie beschrijft de interactie tussen mensen en materiële objecten. Schiffer stelt dat gedragsarcheologie een oplossing kan bieden voor de problemen die voortvloeien uit de drie basiseigenschappen van archeologische gegevens:
- Archeologische gegevens maken deel uit van materiaal in een statische ruimtelijke relatie.
- Archeologische gegevens zijn de uitkomst van een cultureel systeem.
- Archeologische gegevens zijn onderworpen aan de werking van non-culturele processen.
Daarnaast heeft gedragsarcheologie het doel om een wetenschappelijke verklaring te vinden voor variabiliteit (de verschillen en overeenkomsten tussen materialen in tijd en ruimte
gevonden in een archeologische context)21 en veranderingen in menselijk gedrag. Om deze variabiliteit en veranderingen in menselijk gedrag in het verleden te kunnen onderzoeken is het nodig dat er onderscheid wordt gemaakt in de archeologische context en systemische
context. De archeologische context kan worden beschouwd als de vondsten die een
cultureel systeem hebben doorlopen en nu onderzoeksobjecten zijn van archeologen.
De systemische context wordt beschreven als de activiteiten (die het gevolg zijn van menselijk handelen) waar een element in deelneemt gedurende zijn levenscyclus. Deze activiteiten zijn te herkennen aan materiële objecten.22 Tussen de systemische context en
archeologische context spelen culturele en non-culturele aspecten een rol. Zij zorgen voor
verandering aan het materiaal. Non-culturele processen worden toegelicht in hoofdstuk drie.
Binnen het model wordt onderscheid gemaakt in duurzame goederen en verbruiksgoederen (durable elements and consumable elements) weergegeven in figuur 2.2 en 2.3. Duurzame goederen worden in de levenscyclus meerdere malen opnieuw gebruikt. Verbruiksgoederen passeren de cyclus maar één maal. In dit onderzoek wordt niet ingegaan op de
19 Rijswijk et al. 2018. 20 Murphy 2003, 7. 21 Schiffer/Skibo 1997, 27. 22
verbruiksgoederen en de route die zij hebben afgelegd, omdat dit materiaal meestal wordt opgenomen en om wordt gezet in energie (voeding voor mens, dier of machine) of organisch afval (fecaliën en etensresten). Het organische afval is vaak niet beschikbaar voor onderzoek in archeologische context, omdat het door organische processen zoals blootstelling aan zuurstof vernietigd is.
Goederen kunnen op verschillende manieren en momenten in het schema worden weggegooid (zie figuur 2.4).
Fig. 2.2 Schematische weergave van de verbruiksgoederen. (Bron: M.B. Schiffer 1972, 158).
Fig. 2.3 Schematische weergave van de duurzame goederen. (Bron: M.B. Schiffer 1972, 159).
3. Veldonderzoek
De verspreiding van afval op het Stadsland is in kaart gebracht door middel van
veldkarteringen. In dit hoofdstuk worden deze veldkarteringen toegelicht. In de Nederlandse archeologie valt een oppervlaktekartering of veldkartering onder het Inventariserend
veldonderzoek. Het doel van een inventariserend veldonderzoek is het aanvullen en toetsen van de gespecificeerde archeologische verwachting zoals deze is opgesteld in het
bureauonderzoek. Het inventariserend veldonderzoek is gericht op gebieds- of
vindplaatsgericht onderzoek. En wordt uitgevoerd met behulp van waarnemingen in het veld. Bij een inventariserend veldonderzoek kan onderscheid worden gemaakt in verschillende vormen onderzoek zoals verkennend, karterend en waarderend onderzoek. De verkennende vorm heeft als doel om de vormeenheden van het landschap in kaart te brengen.
Bijvoorbeeld locaties die in het verleden ideaal waren als woonlocatie. Karterend onderzoek is gericht op het systematisch zoeken naar sporen en vondsten. Waarderend onderzoek is erop gericht om de aard, conservering, omvang, datering, gaafheid en inhoudelijke kwaliteit van vondsten te bepalen.23 Er zijn verschillende methoden om een inventariserend
veldonderzoek uit te voeren. Er kan gebruik worden gemaakt van boringen, geofysisch onderzoek en veldkarteringen. Deze vallen onder inventariserend veldonderzoek overig (IVO-O). Een andere methode om een inventariserend veldonderzoek uit te voeren is het aanleggen van proefsleuven (IVO-P).
Veldkarteringen worden uitgevoerd om vindplaatsen te lokaliseren Dit wordt gedaan door vondstmateriaal dat aan de oppervlakte ligt te verzamelen. Hieronder verstaat de KNA het belopen van akkers, inspecteren van molshopen, geschoonde slootkanten en andere vormen van bodemontsluitingen. Van het verzamelde vondstmateriaal wordt de ruimtelijke verspreiding weergegeven op een kaart. Op deze manier ontstaat er een beeld van de vondstconcentraties.24
De veldkarteringen die zijn uitgevoerd op het Stadsland vallen onder een IVO-O in de karterende vorm. Waarbij de nadruk vooral ligt op het aantreffen van vondsten. Dit blijkt ook uit het doel van het onderzoek. Het doel van dit onderzoek is om de verspreiding van het stadsafval uit Deventer op het Stadsland te onderzoeken en om erachter te komen welke functie het Stadsland in de afvalverwerking van Deventer had. Om hierover een uitspraak te doen is onderzoek gedaan naar een anorganisch onderdeel van het afval, namelijk
keramiek. Doordat het Stadsland is geploegd is de keramiek afkomstig uit diepere lagen aan de oppervlakte terecht gekomen. Het is aannemelijk dat er geploegd is tot 20-25 centimeter diep.25 Dit maakt dat het verzamelen van archeologisch vondstmateriaal goed mogelijk was door middel van veldkarteringen. Deze veldkarteringen zijn in de winter van 2016 uitgevoerd door Saxion en Archeologie Deventer (figuur 3.1). Hieronder wordt het werkverloop en de methodiek van deze twee veldkarteringen toegelicht.
23
College van Deskundigen Archeologie 2016, 4-5. 24
Idem 2016, 26. 25
Fig. 3.1 De gekarteerde percelen van het Stadsland. Het eerste perceel is gekarteerd door Saxion. Het tweede perceel door archeologie Deventer. De ondergrondkaart is afkomstig van google earth in 2016.
Administratieve gegevens
Toponiem Stadsland Plaats Deventer Gemeente Deventer Provincie Overijssel
Projectcode StadslDE2016 bij uitwerking bij archeologie Deventer, project 589
Type onderzoek Inventariserend veldonderzoek overig (IVO-O) RD-coördinaten N: 205797.0/474432.1
W: 205748.4/474376.5 O: 206241.2/474141.7 Z: 206158.3/474048.4 Kaartblad 33 Oost op de top10 kaart Kadastrale gegevens DVT00D 3190
Datum IVO 5-12-2016 t/m 21-12-2016 Onderzoeksmeldingsnummer 4652010100
Oppervlakte plangebied 68850 m2
Opdrachtgever Gemeente Deventer Contactpersoon Drs. B. Vermeulen Uitvoerder Saxion Hogeschool Bevoegde overheid Gemeente Deventer
Opsteller onderzoek Marco van Binsbergen, Suze Corporaal, Eva Heukers, Martijn van der Lee, Melissa van Mierlo, Hidde Moerland, Konan Pruiksma, Sam Rijlaarsdam, Yoram Rougour (onder toezicht van Dr. W.K. Vos) Beheer en plaats van documentatie Provinciaal depot voor bodemvondsten Overijssel
Bergpoortstraat 191-193 7411 CV Deventer Aantal vierkante meters m2 van de
geselecteerde vakken
15009,80 m2 Pachter Klein Velderman
Tabel 3.1. Administratieve gegevens van de veldkartering van perceel één.
Toponiem Stadsland Plaats Deventer Gemeente Deventer Provincie Overijssel Projectcode 579
Type onderzoek Inventariserend veldonderzoek overig (IVO-O) RD-coördinaten N: 205.657,1826/474.314,4121
O: 205.690,0813/474.363,7601 W: 206.225,1693/473.962,2024 Z: 206.150,6634/473.915,7572 Kaartblad 33 Oost op de top10 kaart Kadastrale gegevens DVT00D 3190
Datum IVO 1-2-2017 en 2-2-2017 Onderzoeksmeldingsnummer 4032985100
Oppervlakte plangebied 85450 m2
Opdrachtgever Gemeente Deventer Contactpersoon Drs. B. Vermeulen Uitvoerder Archeologie Deventer Bevoegde overheid Gemeente Deventer Opsteller onderzoek C.M. van Binsbergen
Beheer en plaats van documentatie Provinciaal depot voor bodemvondsten Overijssel Bergpoortstraat 191-193
7411 CV Deventer Aantal vierkante meters m2 van de
geselecteerde vakken
14951,94 m2 Pachter Klein Velderman
Tabel 3.2. Administratieve gegevens van de veldkartering op perceel twee door gemeente Deventer.
3.1 De veldkartering van Saxion
Om verspreiding van materiaal in beeld te brengen is een veldkartering uitgevoerd door Saxion op perceel één (fig.3.1). Het materiaal is verzameld in vakken die op het terrein zijn uitgezet. Om de spreiding van het vondstmateriaal goed in beeld te brengen was het nodig dat er een keuze werd gemaakt in de afmetingen van de vakken. De keuze in afmeting van vakken hangt af van vele factoren zo als logistiek, de parameters (welke vondsten uit welke structuren worden er verwacht), complextype en de verspreiding van relevante
archeologische vondsten. Als een archeoloog bijvoorbeeld verlaten nederzetting heeft en geïnteresseerd is in de ruimtelijk verspreiding van vondsten binnen een site (intra-site spatial
analysis), dan kan het handig zijn om grote vakken uit te zetten. Als vondsten schaars zijn en
het doel is om de dichtheid van een site te verkrijgen, dan kan gekozen worden voor vakken van een gemiddelde grootte. In sommige gevallen kan er binnen één onderzoek gekozen worden voor verschillende groottes van een vak.26 Er is namelijk niet één methode die het beste is om de vak grootte te bepalen.
Zoals hierboven is aangegeven valt de keuze voor de afmetingen van de vakken vaak samen met de verwachting van het type nederzetting en de soorten activiteiten die plaats vonden op een locatie. Voor het Stadsland geldt echter dat er geen verwachting was met betrekking tot complextypen. De vraagstelling van dit onderzoek was er niet op gericht om complextypen en vindplaatsen aan te treffen. Een ander gegeven waarmee rekening mee moest worden gehouden was dat gedeponeerd afval mogelijk een grote spreiding kent over het terrein. Er moet dan een groot oppervlakte gekarteerd worden. Er zijn daarom vakken uitgezet die het gehele perceel bestrijken. Er is gekozen voor de afmeting van vakken van 25 bij 25 meter.27
Bij vakken van 25 bij 25 meter is uitgegaan van een bezetting van dertien studenten. Elke student had dan twee meter te karteren in één lijn. Dit wijkt af van de gemiddelde afstand van 10-75 meter tussen personen die wordt geadviseerd in de publicatie The design of
archaeological surveys.28 De vakken zijn één keer in een rechte lijn belopen vanaf het noodwesten naar het zuidoosten. (figuur 3.2). Nu kan er discussie ontstaan over het gegeven dat een vak éénmalig belopen niet de garantie geeft dat alle materialen vanaf het oppervlakte zijn verzameld. Banning geeft aan dat het resultaat wordt verbeterd als men op 45 graden op de gelopen rechte lijn nieuwe lijnen gaat uitzetten en belopen.29 Met dit onderzoek is dat niet gedaan, omdat het aantal mensen dat de vakken heeft belopen, gezorgd heeft voor voldoende vlakdekking.
26
Schiffer/Sullivan/Klinger 1978, 11. 27
Vaak worden karteringen opgezet om een complextype (erf, grafveld cetera) op te sporen aan de hand van vondstmateriaal dat aan het oppervlakte ligt.
28
Schiffer/Sullivan/Klinger 1978, 13. 29
Fig. 3.2 Vondsten verzamelen van de akkers. Zoals op de afbeelding te zien is lopen de eerstejaarsstudenten van Saxion in één lijn gelijktijdig het vak af. (Foto: C.M. van Binsbergen 2017).
Op basis van punten die van tevoren in GIS software zijn bepaald, zijn er in het veld vakken uitgezet. Het voordeel van vooraf bepaalde punten is dat de coördinaten in de GPS worden ingevoerd en vervolgens in het veld alleen opgezocht hoeven te worden door de GPS. Naast bekende punten werden vakken verder uitgezet door middel van doorzichten, tussenzichten en het gebruik van meetlinten. De vakken zijn gebaseerd op voorgestelde karteringsgrid in het Plan van Aanpak.30 De vondsten (glas, metaal, keramiek, et cetera.) werden per vak verzameld. Daarbij werden vondstkaartjes gevoegd met daarop het vondstnummer,
vaknummer en de datum. Tenslotte zijn er enkele vondsten ingemeten als puntvondst. Het gaat hier voornamelijk om vuursteen en metaal. Dit onderzoek gaat niet verder in op de puntvondsten, omdat de vondstcategorieën vuursteen en metaal in dit onderzoek niet worden behandeld.31 Een uitwerking van het materiaal is terug te vinden in hoofdstuk De
vondsten van het Stadsland.
In totaal zijn er tijdens de kartering van Saxion 77 vakken onderzocht op het Stadsland (bijlage VII). Elk vak had een afmeting van 25 bij 25 meter. De keuze voor deze afmeting is gebaseerd op het aantal personen dat een vak kan belopen. In het Plan van Aanpak is uitgegaan van tien personen.32 Van deze vakken zijn er uiteindelijk 24 aangemerkt voor
30
van Binsbergen et al. 2016, 15. 31
Eveneens zijn deze categorieën te weinig aangetroffen om de verspreiding van in beeld te brengen. 32
vervolgonderzoek (zie figuur 3.3).33 Deze 24 vakken zijn representatief als steekproef voor het perceel. De vakken zijn verspreid over het gehele perceel. Vergelijkbaar met het hagelslagpatroon voor proefsleuven. De gekozen vakken bevatten geen fouten. Vakken waarvan vondstnummers of vaknummers incorrect zijn, vallen door de keuze van deze 24 vakken buiten dit onderzoek. 24 vakken van de 77 vakken komt neer op een percentage van 31% van het totale aantal vakken wat voldoet aan de eisen voor een steekproef. Dit moet namelijk meer zijn dan 20%.34 Als er wordt gekeken naar de totale oppervlakte van de twee onderzochte percelen van het Stadsland en het aantal vierkante meters van de onderzochte vakken dan komt het onderzochte deel uit op ((25 x 25 meter) x 48 vakken) : 154300,00 m2 x 100 = 19,4%. Er kan een klein verschil van 0,1% in de berekening zitten als de vakken exact worden opgemeten, want niet alle vakken zijn exact 25 bij meter. Er zijn bijvoorbeeld vakken van 25,1 meter en 24,9 meter. De oorzaak van deze afwijking is te verklaren door het
handmatig uitzetten van de vakken in het veld. Door vakken om en om te selecteren voor vervolgonderzoek ontstond er een dambordpatroon. Dit dambordpatroon overlapte het perceel grotendeels. Het voordeel aan het dambordpatroon was dat er een steekproef ontstond die representatief is voor het gehele terrein zonder dat alle dataset tot op detail uitgewerkt hoefden te worden. Daarvoor was het tijdsbestek immers te kort.
33
De keuze waarom 24 vakken zijn geselecteerd wordt niet benoemd in het Plan van Aanpak van Saxion en Archeologie Deventer.
34
Fig. 3.3 Een weergave met de ligging van de vakken die zijn uitwerkt en samen een dambordpatroon vormen.
3.2 De veldkartering uitgevoerd door Archeologie Deventer
Door Archeologie Deventer is het tweede perceel gekarteerd. Hiervoor zijn de
uitgangspunten en methode beschreven in een Plan van Aanpak.35 De voorbereiding is anders aangepakt dan bij de kartering van Saxion. De vakken voor het tweede perceel zijn op dezelfde wijze belopen als de vakken van de veldkartering van Saxion, maar hier is bij voorbaat gekozen voor een steekproefsgewijze benadering waarbij niet de gehele akker vlakdekkend is gekarteerd. Dit hield in dat de vakken van perceel één en perceel twee samen een dambordpatroon vormen. Een dambordpatroon is een geschikte
steekproefsgewijze benadering om de verspreiding van stadsafval op een groot perceel in kaart te brengen. Zou er gezocht worden naar complextypen of vindplaatsen, dan is een dambordpatroon niet representatief. Verspreid over de akker zijn zes blokken belopen, die per blok bestonden uit vier vakken van 25 x 25 meter. Samen vormen deze vier vakken één blok van 50 x 50 meter (figuur 3.3 en 3.4).
Tijdens deze veldkartering zijn er per vak vijf vondstnummers aangemaakt voor de
categorieën glas, keramiek, metaal en slak, keramisch bouwmateriaal en overig. Dit betekent dat elke categorie vondsten per vak een uniek vondstnummer heeft. De reden hiervoor was dat het materiaal gemakkelijker in de Odile database in te voeren was. Wel moet worden opgemerkt dat er bij de kartering door Archeologie Deventer voornamelijk keramiek is
verzameld. De aanleiding hiervoor was de fragmentatiegraad van de overige categorieën die zijn verzameld tijdens de kartering van Saxion. Door de fragmentatie ging het determineren van glas en metaal en slak namelijk moeizaam. Daarom is er bijna geen glas en metaal verzameld. Bovendien is daardoor de informatiewaarde van deze categorieën
verwaarloosbaar. Een uitwerking van het materiaal is terug te vinden in hoofdstuk De
vondsten van het Stadsland.
Fig. 3.4 Vakken op perceel twee van het Stadsland die zijn uitgezet op basis van coördinaten in de GPS. (Foto: Archeologie Deventer 2018).
35
3.3 Voorbereiding en uitvoering van de boringen
Tijdens de uitvoering van de veldkartering door Saxion zijn er boringen gezet. Bij de kartering die is uitgevoerd door Archeologie Deventer zijn geen boringen gezet, omdat dit geen deel uitmaakte van de onderzoeksopzet van het onderzoek van Archeologie Deventer. De boringen werden gezet met een edelmanboor die een diameter had van 7 centimeter. De diepte tot waar geboord is betreft 120 centimeter beneden maaiveld, hoewel enkele boringen dieper zijn gezet. Dit had te maken met de interesse van enkele docenten van Saxion in de stratigrafie van rivierafzettingen.
De boringen hadden als doel het toetsen van de gegevens van de geomorfologische kaart en bodemkaart van de locatie. Daarnaast hadden deze boringen ook als doel om inzicht te geven in de dikte van een eventueel aanwezige minerale eerdlaag (Ap-horizont).
De boringen moesten een overzicht geven van de bodemopbouw van perceel één. Vooraf aan het onderzoek zijn enkele raaien uitgezet, zodat het mogelijk zou zijn om door middel van de boringen het bodemprofiel te bepalen. In het Plan van Aanpak van Saxion is
uitgegaan van een raai boringen in het zuidoosten, een raai in het midden van het perceel en een raai in het noordwesten van het perceel.36 Volgens het Plan van Aanpak zouden er in iedere raai per vak twee boringen worden gezet. In de praktijk is hiervan afgeweken, omdat er voldoende tijd was om meer raaien, dus ook meer boringen te zetten. Het voordeel van deze extra boringen is dat het profiel door deze extra boringen nog gedetailleerder werd. Deze extra raaien bevonden zich tussen de hier bovengenoemde raaien. (afbeelding 7.5 in hoofdstuk 7).
Tijdens het veldwerk in 2016 zijn de boringen ingemeten en beschreven volgens de NEN5104.37 Met het uitwerken op Saxion zijn de boringen in het softwareprogramma LLG volgens de Stiboka beschreven. Een uitwerking van de boringen is te vinden in hoofdstuk 9,
De landschapsontwikkeling.
3.4 Formatie en Post-depositionele processen
In paragraaf 2.6 van hoofdstuk 2 is kort uitgelegd dat er een relatie is tussen materiaal dat deelneemt in verschillende activiteiten (door menselijk handelen) en archeologisch
vondstmateriaal in archeologische context (systemische en archeologische context). Voordat materiaal wordt gevonden en onderzocht door een archeoloog ondergaat het materiaal vele veranderingen. Deze veranderingen vonden plaats tussen en in de systemische en
archeologische context. De veranderingen worden veroorzaakt door culturele en non-culturele processen.38 In deze paragraaf worden de non-culturele processen toegelicht. Onder non-culturele processen worden activiteiten bedoeld die niet zijn veroorzaakt door mensen. Het gaat hier om natuurlijke aspecten die invloed hebben op artefacten en
archeologische deposities in systemische en archeologische context.39 Meestal vallen culturele processen onder andere wetenschappen dan archeologie. Hieronder worden non-culturele processen genoemd die invloed hebben gehad op de gevonden archeologische vondsten. Ook zijn er enkele culturele processen die geen onderdeel zijn van het
gedragssysteem, maar wel de vondsten van de archeologische context hebben veranderd. Dit zijn voornamelijk post-depositionele processen. De onderstaande non-culturele aspecten en post-depositionele processen zijn van toepassing op het Stadsland.
36
van Binsbergen et al. 2016, 16-17. 37
Sinds april 2016 is het gebruik van de NEN 5104 niet meer geaccepteerd. Tijdens het zetten van de boringen is geen rekening gehouden met de afschaffing van de NEN 5104 door sommige Saxion docenten.
38
Murphy 2003, 11, 16. 39
verplaatsing van artefacten door erosie
Deze verplaatsing komt voornamelijk voor in een heuvellandschap. Dit is mogelijk doordat een artefact wordt getransporteerd door water. Verplaatsing door water is mogelijk op het Stadsland. De IJssel overstroomde regelmatig, waardoor water over de akkers stroomde en vondstmateriaal, dat aan de oppervlakte lag, kon verplaatsen.
Verwijdering van artefacten door erosie
Het verschil met het proces hierboven is dat een artefact geheel wordt verwijderd uit een concentratie vondsten. Het is mogelijk dat dit is gebeurd met zacht vondstmateriaal zoals sommige soorten keramiek. Dit kan door het afzettingssediment verplaatst of vernietigd zijn.
Verplaatsing of verwijdering van artefacten door bioturbatie
Dit proces kan zowel positieve als negatieve gevolgen hebben voor vondstmateriaal. Met positief wordt bedoeld dat een organisme vondstmateriaal naar het oppervlakte kan transporteren. Een voorbeeld hiervan zijn mollen die vaak keramiek naar het oppervlakte naar boven werken. Met negatief wordt bedoeld dat vondstmateriaal dieper verplaatst kan worden in de bodem door organismen.
Verwijdering/vernietiging van artefacten door chemische of mechanische vernietiging
Botten en zachtgebakken aardewerk kan beschadigd worden door vertrapping, een
afwisseling van natte en droge cyclus in de bodem (wisselende grondwaterstand), verwering door zout en de zuurgraad (PH) van sediment en andere factoren, zoals kunstmest.
Vernietiging van vondsten door fysische verwering
Sommige vondsten zoals keramiek nemen vocht in zich op. Door vriezen en dooien zet het vocht in de keramiek uit en klinkt het bij dooien weer in. Daardoor kan een scherf kapot knappen.40 Dit proces wordt in de archeologie en bodemkunde cryoturbatie genoemd.
Niet alleen vondsten kunnen vocht in zich opnemen. Grondsoorten zoals klei kunnen dit ook. Doordat klei vocht kan opnemen en verliezen, kan klei vondsten in haar naaste omgeving fragmenteren of vernietigen.
Verplaatsing van artefacten door ploegen
Hier is door verschillende archeologen onderzoek naar gedaan. Het blijkt echter dat
verplaatsing van artefacten door ploegen geringer is dan altijd werd aangenomen.41 Het kan worden aangenomen dat het Stadsland tenminste 20-25 centimeter diep is geploegd (zie
Veldonderzoek).
3.4.1 Menselijke aspecten en post-depositionele processen
Het veld team bij een kartering
De data die is verzameld is niet altijd objectief. Hiermee wordt bedoeld dat uit het ene vak meer of juist minder vondsten worden gedaan dan uit een ander vak. Een oorzaak hiervoor kan gevonden worden in de motivatie van de leden van het team. Verschillende mensen zien dingen anders. Zo hebben sommige mensen een scherp oog voor het vinden van stenen werktuigen, maar minder goed in het herkennen van keramiek. Andere kijken juist over werktuigen heen, maar hebben het vermogen om kleine objecten zoals kralen en munten te
40
Stein 2001, 22. 41
vinden. Het is ook belangrijk dat een team de juiste kennis en instructies heeft gekregen. Zo moeten de teamleden bekent zijn met materialen zoals glas, kralen, keramiek, baksteen en beton.42
Zichtbaarheid
Een belangrijk gegeven om archeologisch vondstmateriaal te verzamelen is zicht. Zicht wordt beïnvloed door vegetatie. Dat wil zeggen in de winter is de meeste vegetatie kaal en dood, terwijl deze in het voorjaar in bloei staan en daardoor het zicht op de grond
belemmeren. Een ander probleem is grond die is bedekt met bladeren of naalden van dennenbomen.43 Het is daarom verstandig om een veldkartering in het najaar uit te voeren. Dit is één van de redenen dat de karteringen van dit onderzoek hebben plaatsgevonden in het najaar.
Toegankelijkheid van het terrein
Er zijn ook enkele factoren die de toegankelijkheid van een terrein beïnvloeden. Dit zijn klimaat, biotische milieu, terrein en de grootte (extent) van wegen en eigenaren van een terrein. Voor de kartering van het Stadsland is alleen het klimaat van belang. Het klimaat beïnvloed de toegankelijkheid van het terrein op verschillende wijzen. Bijvoorbeeld sneeuw, dit zorgt ervoor dat vondsten niet zichtbaar zijn, waardoor het terrein niet belopen kan worden. 42 Banning 2002, 65-66. 43 Schiffer/Sullivan/Klinger 1978, 7.
4. De vondsten van het Stadsland
Schiffer geeft aan dat vondsten producten zijn van een cultureel systeem. Centraal binnen dit systeem staat het gedrag van mensen waardoor een voorwerp wordt behandeld en een eigen levenscyclus doorloopt. Dit onderzoek vangt aan met de laatste fase van Schiffers model, namelijk hetgeen door archeologen wordt teruggevonden en wordt aangemerkt door Schiffer als archeologische context. In dit onderzoek is het Stadsland de archeologische context. De vondsten zijn anorganische overblijfselen uit afval. Van het anorganische afval wordt met name de keramiek, dat onderdeel uitmaakt van het afval, onderzocht. Anorganisch afval is namelijk het enige wat over is van de totale afvaldeponering (fig. 4.1). Organisch afval is inmiddels vergaan. Het anorganische materiaal kan inzicht verschaffen in de
bemesting op het Stadsland. De keramiek toont specifieke concentraties aan waar de boeren afval als mest hebben opgebracht.
Fig. 4.1 Een mix van geraapte vondsten afkomstig van perceel één van het Stadsland. Op de afbeelding is te zien dat de fragmentatiegraad hoog is. (Bron: C.M. van Binsbergen 2017).
Materiaal Aantal vondsten Gewicht (gram) % van Aantal Bouwkeramiek 2625 26052 9,78% Dierlijk bot 221 940 0,82% Menselijk bot 1 2 0,00% Glas 1904 7481 7,09% Keramiek 19975 76593 74,43% Metaal 138 2502 0,51% Slak 444 2792 1,65% Natuursteen 824 11203 3,07% Dierlijk organisch 442 685 1,65% Plastic 24 27 0,09% Vuursteen 37 375 0,14% Indet 202 603 0,75% Totaal 26837 129256 100,00%
Tabel 4.1 Weergave van het aantal vondsten uit de 48 vakken die zijn gebruikt voor dit onderzoek. Hiervan is een deel van het keramiek uitgewerkt (16017 fragmenten).
De opgebrachte laag van het Stadsland bevat veel categorieën archeologisch
vondstmateriaal (zie tabel 4.1). In deze tabel is te zien dat bepaalde materiaal categorieën weinig voorkomen. Een oorzaak hiervoor kan zijn dat materiaal is gerecycled. Dit blijkt uit onderzoek van het Suffolk Garbology project.44 Dat onderzoek geeft aan dat de
verhoudingen in afvalbronnen verschilt, omdat vodden, glas en bot door betaalde
verzamelaars uit de verzamelplaatsen van afval werd gehaald om te recyclen.45 Daardoor is het aantal fragmenten bot en glas dat is aangetroffen laag. Bovendien spelen andere
formatieprocessen en post-depositionele processen hier ook een rol bij (paragraaf 3.4.1).46
Stof, sintels, as Organisch en dierlijk stof Papier Stro en Vezel Glas blik en ijzer
Bot Vodden Briketten, aardewerk
83,2% 4,6% 4,3% 3,2% 1,4% 1,0% 0,5% 0,4% 1,4%
Tabel 6.1 Samenstelling van het afval in Suffolk in 1892, nadat het gerecyclede materiaal
grotendeels is verwijderd.
Door herhaaldelijk ploegen van de bodem van het Stadsland is het vondstmateriaal aan de oppervlakte van de percelen gekomen en door middel van veldkarteringen kon dit materiaal worden verzameld. Om inzicht te krijgen hoe bemest werd per perceel tijdens een langere periode is ervoor gekozen om de categorie keramiek te gebruiken voor dit onderzoek. De reden hiervoor is dat keramiek goed is te dateren en dat er genoeg keramiek is verzameld om een beeld van de verspreiding te creëren.
44 Holt-Wilson 2003. 45 Holt-Wilson 2003, 93 46
Daarnaast moet worden opgemerkt dat het vondstmateriaal dat niet tot het keramiek behoort (glas, bot metaal) veel minder is aangetroffen op perceel twee van het Stadsland. De reden hiervoor was dat de focus van die kartering op keramiek lag en niet op ander vondstmateriaal.
De keramiek werd ingedeeld op hoofdcategorie en waar mogelijk werd de hoofdcategorie verdeeld in subcategorieën.47 Een hoofdcategorie of subcategorie met een strakke datering werd gebruikt om de verspreiding van deze specifieke categorie keramiek op de akkers keramiek inzichtelijk te maken. Een hoofdcategorie of subcategorie met een strakke datering die is gebruikt om haar verspreiding weer te geven op de percelen wordt in dit onderzoek
gidsfossiel genoemd. Door de verspreiding van gidsfossielen in kaart te brengen worden
eventuele ontwikkelingen zoals de deponering van afval door de tijd inzichtelijker gemaakt. Een schema met de aantallen per subcategorie van een hoofdcategorie kan men vinden in bijlage II.
4.1 Totale aantal keramiekvondsten
Voordat er vergeleken kan worden of er per tijdsperiode een andere verspreiding van afval is, is de verspreiding van het totaal gedetermineerde keramiek in kaart gebracht. Uit fig. 4.2 blijkt dat de algemene verspreiding van de keramiek bestaat uit een hoge concentratie in het oosten en centrum van perceel één. Daarna wordt het aantal scherven keramiek per vak lager als men in westelijke richting gaat. Op perceel twee is er in twee vakken in het
zuidoostelijke deel een concentratie. Ook in het centrum van perceel is een concentratie met een gemiddelde waarde. Zowel in westelijke richting als oostelijke richting van deze
concentratie is het voorkomen van keramiek veel lager.
47
In bijlage II staan de kenmerken beschreven waaraan het keramiek is gedetermineerd. In bijlage IV wordt een indeling van hoofdcategorieën en subcategorieën weergegeven. Tijdens de karteringen is veel keramiek aangetroffen en verzameld. Er is ook veel keramiek gedeselecteerd en weggegooid, hetgeen te zien is in bijlage VI.
Fig. 4.2 Overzicht van het totale aantal keramiek per vak. Het laagste aantal scherven per vak dat is aangetroffen zijn 65 fragmenten. De achtergrondkaart betreft een luchtopname van google earth uit 2017.
Om te kunnen vergelijken of het verspreiding van keramiek in verschillende perioden afwijkt van het algemene verspreidingsbeeld is er gekozen om keramiek per periode weer te geven op een kaart. Keramiek met een specifieke periode wordt gebruikt als gidsfossiel. De
gidsfossielen die zijn toegepast voor dit onderzoek zijn weergegeven in tabel 4.2. Deze tabel geeft aan of het gaat om een hoofdcategorie van de keramiek of dat er is gekozen voor een subcategorie als gidsfossiel.
Soort keramiek Subcategorie Aantal Gewicht (Gram) Datering onbehandeld steengoed Siegburg en Blos 82 792 gram 1200-1550 Aziatisch porselein Zeemleer en Capucijnerbruin 88 221 gram 1680-1780 industrieel steengoed Industrieel wit steengoed en scratch blue 135 420 gram 1725-1760 roodbakkend aardewerk Friesland en Nederrijn 416 2699 gram 1700-1900 Europees porselein
Alle 1655 4535 gram 1775-heden
industrieel wit aardewerk
Alle 3492 6537 gram 1750-heden
Tabel 4.2. De gekozen gidsfossielen per periode.
4.2 Keramiek uit de Middeleeuwen
4.2.1 Onbehandeld steengoed
Op het Stadsland is weinig Middeleeuws materiaal aangetroffen. De kleine aantallen keramiek die wel zijn aangetroffen bestaan uit fragmenten Kogelpot, Badorf/Walberberg, Pingsdorf, Paffrath, proto-steengoed, bijna-steengoed, grijsbakkend aardewerk en
onbehandeld steengoed (tabel 4.3). Van het materiaal dat hierboven is benoemd, is alleen het onbehandeld steengoed gebruikt als gidsfossiel om een beeld te krijgen van de
verspreiding van afval als mest (zie figuur 4.3). De reden hiervoor is dat het onbehandeld steengoed de enige keramieksoort is uit de middeleeuwen die tenminste één maal per vak voorkomt. Hetgeen het mogelijk maakt om de verspreiding ervan in beeld te brengen. Een kaart waarop een verspreiding van drie vondsten in het totaal is immers niet voldoende om een uitspraak te kunnen doen over de verspreiding van een gidsfossiel. Daarnaast zijn er ook enkele categorieën keramiek die hun oorsprong hebben in de late middeleeuwen en doorlopen tot heden, zoals het roodbakkend aardewerk. Deze zijn deels niet meegenomen, omdat het voor dit onderzoek niet mogelijk is om het roodbakkend aardewerk uit de
Middeleeuwen te onderscheiden van het roodbakkend aardewerk uit de Nieuwe Tijd. Alleen enkele subcategorieën van het roodbakkende aardewerk met een strakke datering zoals het roodbakkend aardewerk uit Friesland en Nederrijn is gebruikt als gidsfossiel.