• No results found

Historische bronnen

In document Afval, van stad naar platteland (pagina 69-72)

6. Het gebruik van het Stadsland door de eeuwen heen

6.4 Historische bronnen

Andere bronnen die voor dit onderzoek zijn gebruikt, zijn historische bronnen. Historische bronnen verschaffen informatie die aan de hand van historische kaarten, schilderijen en prenten vaak niet afleesbaar is. Enkele voorbeelden die in deze paragraaf worden behandeld, zijn kwesties over wie de eigenaar(en) van het Stadsland waren, welke activiteiten er op het Stadsland plaatsvonden en welke invloed de ruimtelijke ontwikkeling van de stad Deventer heeft gehad in het gebruik van het Stadsland. Hierbij kan worden gedacht aan het uitbreiden van de stad.

6.4.1 De eigenaren van het Stadsland

In deze paragraaf wordt onderzocht wie de eigenaar van het Stadsland was. De relevantie hiervan is de gedachte dat de eigenaar of pachter bepaalde waarvoor de grond werd gebruikt. Om de eigenaren en pachters te achterhalen is gezocht naar informatie in de cameraarsrekeningen. De cameraarsrekeningen zijn rekeningen van de stedelijke kas van de stad Deventer. Deze stedelijke kas is al sinds de jaren 40 van de 14e eeuw in gebruik. De inkomsten en uitgaven werden vanaf 1337 bijgehouden door twee cameraars in plaats van één. Cameraars kunnen worden gezien als de eerste boekhouders.87

Het Stadsland behoorde tot de stadsweiden. De cameraarsrekeningen geven informatie over de eigenaren van de stadsweiden, dus indirect ook over het Stadsland. Uit de

cameraarsrekeningen blijkt dat het eerste bewijs dat het Stadsland in bezit is van de stad Deventer dateert van 1362. Het gaat hier om een vermelding van het innen van het

koewachtersgeld. Dit koewachtersgeld kan worden gezien als een betaling van alle burgers (die vee op de stadsweiden hadden lopen) aan de stad. Om zo een wachter uit te kunnen betalen die op de koeien in de stadsweiden lette.88 Een ander bewijs dat informatie verschaft over het eigendom van het Stadsland zijn enkele stukken uit 1536 die gericht zijn aan Karel van Gelre. Deze stukken dienen als bewijs om aan te tonen dat het Stadsland het eigendom

86

Dit heeft te maken met het feit dat de kadastrale kaart van 1832 gemeente strekkend was. De waterloop valt immers net buiten de gemeentegrens.

87

Benders 2002, 148. 88

van Deventer is.89 Tenslotte is er een concordaat beschikbaar dat in inzicht kan verschaffen in de eigendom van het Stadsland. Dit concordaat is opgesteld op 10 mei 1578. In dit concordaat staat dat de gebruikers van het Stadsland, namelijk de grootburgers van

Deventer, zich moeten houden aan de verordeningen van de magistraat van Deventer.90 De magistraat gebiedt dat er in plaats van drie, niet meer dan twee koeien en geen paarden of stieren opgedreven mochten worden in verband met de onveilige situatie (de belegering van Deventer door de graaf van Rennenberg). Hieruit blijkt dat het stadsbestuur orders uitdeelde naar de grondgebruikers. Dit betekent dat Deventer gezag en regelgeving over het

Stadsland kon uitoefenen. Het betekent niet dat Deventer ook eigenaar is. Het burgerschap – grootburgers en kleinburgers

Het begrip grootburger is al enige malen genoemd in dit onderzoek, maar wat is een grootburger eigenlijk? De oorsprong van het grootburgerschap moet gezocht worden in 1545. Voor 1545 waren er twee soorten burgers in Deventer, namelijk ingezetenen en burgers. Ingezetenen woonden in de stad Deventer, maar hadden verder geen rechten. Burgers daarentegen mochten zonder beperkingen handeldrijven in de stad, waren vrijgesteld van tolgeld dat Deventer hief en mochten gebruik maken van de stadsweiden. Werd een ingezetene betrapt op handel drijven in de stad, dan moest de ingezetene een boete betalen en verplicht een burgerschap aankopen.91 In 1545 veranderde de indeling van ingezetenen en burgers. In plaats van burgers werd er voortaan onderscheid gemaakt in groot- en kleinburgers. Daarnaast werd naast het onderscheid in grootburgers en

kleinburgers ook nog de categorie ingezetenen in stand gehouden. De reden voor dit onderscheid in burgers was dat het aantal inwoners steeg en bijna iedere burger gebruik maakte van het recht om vee op de stadsweiden op te drijven. Het gevolg was dat de weiden overbezet raakten met vee. Om dit tegen te gaan bedacht het stadsbestuur een indeling van groot- en kleinburger. Een grootburger is een inwoner van Deventer met speciale rechten, zoals vrije koophandel, vrije tol en het gebruik van de stadsweiden. Een kleinburger had weliswaar ook recht op vrije koophandel en vrije tol, maar in tegenstelling tot de grootburger mocht een kleinburger geen gebruik maken van de stadsweiden.

6.4.2 Gebruik van het Stadsland

Deze paragraaf gaat in op het gebruik van de stadsweiden. Het Stadsland valt onder deze stadsweiden. Specifieke informatie over het Stadsland is om verschillende redenen niet beschikbaar. Daarom wordt er in deze paragraaf onderzocht wat de functie was van andere stadsweiden. Dat de stadsweiden aan de overzijde van de IJssel al geruime tijd in gebruik zijn geweest als weide om het vee uit de stad te laten lopen, blijkt uit een verhaal dat

mondelings werd doorgegeven. Het verhaal gaat dat er in 1331 36 meisjes zijn verdronken in de IJssel toen zij in een boot de IJssel overvoeren om aan de overzijde van de IJssel de koeien te gaan melken.92 Andere bronnen die informatie geven over het gebruik van de stadsweiden zijn de cameraarsrekeningen. Hierin wordt namelijk melding gemaakt van het ambt van weidegraaf tussen 1344 en 1346. Een weidegraaf had de taak om voor de weiden

89

Kronenberg 1902, 27. 90

Het gegeven dat het hier om grootburgers gaat is gebaseerd op het recht van gebruik van weidegronden in 1545.

91

Kronenberg 1902, 32. 92

te zorgen en vee te schutten (in beslag nemen) dat niet op de stadsweiden mocht grazen.93 Enkele jaren later, in 1347, wordt er in de cameraarsrekening melding gemaakt van de kosten voor het brandmerken van vee dat op de stadsweiden werd opgedreven.94 Het aantal opgedreven dieren op de stadsweiden staat vermeld in het stadsrecht van 1642. Het

weiderecht was het privilege van een grootburger. Toch zijn hier uitzonderingen op zoals diegenen die de landweren bewaakten. En ook steenbakkerijen, ook wel tichelers genoemd, die bij de weiden lagen kregen een uitzondering.95 Het was gasthuizen ook toegestaan een bepaalde hoeveelheid vee op de stadsweiden te laten lopen.96 Dit hield dus in dat niet iedereen die in Deventer woonde ook beesten op de stadsweiden mocht laten lopen.

Bovengenoemde gegeven zijn van belang voor dit onderzoek. Het geeft namelijk aan dat de stadsweiden voornamelijk zijn gebruikt als weidegrond omstreeks 1578.97

6.4.3 Ruimtelijke ontwikkelingen rondom het Stadsland

De inwoners van Deventer hebben lange tijd een deel van hun landbouwgronden binnen de stadsmuren gehad. Uit bronnen is gebleken dat een klein deel van de landbouwgronden met zekerheid al vanaf 1000, mogelijk zelfs al vanaf de 9e eeuw binnen de stadsmuren lagen.98 Er mag niet vergeten worden dat een groot deel van de landbouwgronden van Deventer vanaf de 9e eeuw ten noorden en oosten van Deventer gelegen was.99 Het gaat hier om akkergrond op Enken. Zo had het kapittel van Deventer landerijen ten oosten van de stad.100 Na de 14e eeuw zijn er geen ongebouwde gebieden meer in de stad, waardoor

moestuingronden naar de randen binnen- en buiten de stad werden verplaatst. Deze

moestuinen kwamen terecht tussen de enken ten noorden en oosten van Deventer. Hierdoor nam de intensiviteit van het grondgebruik rondom Deventer toe. Een voorbeeld van een verplaatst tuincomplex is Rozengaarde. Rozengaarde is een klein moestuin- en

akkercomplex buiten de stadsmuren.101

Tussen 1597 en 1621 kreeg Deventer de opdracht van prins Maurits om een nieuw

vestingstelsel te bouwen. Dit was nodig, want de middeleeuwse verdedigingswerken waren van baksteen. Dat baksteen was niet bestand tegen het moderne vuurgeschut. Met de voltooiing van het vestingstelsel was het niet meer mogelijk om activiteiten uit te voeren bij de stadsmuur. Onder andere het bouwen in steen, waaronder buitenplaatsen, stallingen, huizingen, boerenwoningen, schuren of getimmerten van welke aard dan ook binnen het schootsveld met een omtrek van 1130 meter waren verboden. Dit gold ook voor tuiningen, boomgaarden, dreeften en andere beplanting binnen de afstand van 1130 meter.102 De regelgeving die hoorde bij het Nieuwe vestingstelsel maakten de verplaatsing van moestuinen en kleine akkercomplexen, die aan de rand van de stadsmuren lagen, noodzakelijk. Eén van deze nieuwe tuincomplexen die ontstond doordat eerdere tuinen

93 Kronenberg 1902, 97-98. 94 Benders 2002, 197. 95 Kronenberg 1902, 70. 96 Idem 1902, 68. 97

In theorie is het mogelijk om ook enkele akkerpercelen naast de weidegronden in gebruik te nemen. In de praktijk gaan het gebruik van weide en akker naast elkaar niet samen, omdat het vee van de weiden de gewassen van de akker opeten. Het is wel mogelijk om deze weiden en akkers gelijktijdig te gebruiken, maar dan moet er worden gezorgd voor een goede afrastering van de akkers, zodat het vee niet bij de gewassen op de akkers kan.

98 Vermeulen/Nalis/Havers 2006, 59, 240-241. 99 Hermsen 2005, 16. 100 Vermeulen 2004, 7 101 Vermeulen/Gerritsen/Mittendorff 2010, 29. 102 ten Hove 1998, 35.

verplaatst moesten worden is het complex de Hoven welke is aangelegd in het begin van de 17e eeuw.103

Een andere ruimtelijke ontwikkeling die samenhangt met de landbouwgronden is de opkomst van tichelovens en steenbakkerijen. De eerste melding van een steenoven op de Mars (een deel van de stadsweiden aan de westelijke zijde van de IJssel, ten zuiden van het Stadsland) komt uit 1339.104 Deze steenbakkerij is verdwenen in 1794. Een andere steenbakkerij was gelegen op de Bolwerksweide. Deze steenbakkerij was tot 1835 in gebruik. Daarnaast heeft archeologisch onderzoek in 2003 op de westelijke oever van de Bolwerksplas uitgewezen dat er puinresten aanwezig waren. Deze resten kunnen in verband worden gebracht met de kleiwinning die nodig was voor de baksteenproductie. De klei werd uit putten gewonnen. Vervolgens werden deze putten opgevuld met misbaksels van baksteen, tegels, dakpannen en netverzwaringen.105 Hierdoor waren de stadsweiden waar de baksteenproductie plaats vond zo erg vergraven, dat het voor vee niet toegankelijk was. Dat wil zeggen, het terrein was zo onregelmatig dat vee zoals koeien, de poten braken in de onregelmatige kuilen. Het winnen van klei en de productie van baksteen op verschillende stadsweiden had tot gevolg dat het areaal dat beschikbaar was als hooiland voor vee kleiner werd. Doordat de

beschikbaarheid van weideoppervlak kleiner werd had dit tot gevolg dat dat Deventer in 1866 haar grootburgers verbood koeien op de stadsweiden op te drijven. In plaats daarvan konden de grootburgers ervoor kiezen om een paard op de stadsweiden op te drijven of te kiezen voor een jaarlijkse uitkering.106

In document Afval, van stad naar platteland (pagina 69-72)