• No results found

Het ontstaan van de IJssel

In document Afval, van stad naar platteland (pagina 74-78)

7. De landschapsontwikkeling

7.1 Het ontstaan van de IJssel

De oudste afzettingen die op het Stadsland door een rivier zijn afgezet, zijn ontstaan in het Pleistoceen. Het betreft hier fluviatiele afzettingen van de Rijn vanaf ca. 135.000 tot ca. 40.000 jaar geleden.108 Deze afzettingen bestaan uit kalkrijk zand met zwarte zandkorrels. Dit pakket wordt gerekend tot de Formatie van Kreftenheye.109 40.000 jaar geleden verlegde de loop van de Rijn zich naar het westen. Dit had tot gevolg dat er alleen nog maar sediment van de Veluwe en Dortherbeek/Schipbeek werd afgevoerd. Dit sediment werd immers niet meer afgevoerd door de Rijn en kwam terecht in het voormalige Rijndal. Uit het afgevoerde sediment ontstonden in het Laat Pleniglaciaal en Laat-Glaciaal afspoelingswaaiers. Deze afspoelingswaaiers ontstonden bovenop oudere afzettingen van de Rijn.110 Aan het einde van de vroegste Dryas,15.400 jaar geleden, werd het klimaat warmer (het begin van het Bølling interstadiaal). Daardoor spoelde sneeuwsmeltwater sediment over de late- pleniglaciale en late-glaciale afspoelingswaaiers.111 Het sediment dat was afgezet op de afspoelingswaaiers, kon in de late-Dryas (12600 jaar geleden) op lokaal niveau verwaaien tot dekzandruggen- en duinen.112 Dit dekzand behoort tot de Formatie van Boxtel (volgens de indeling van Mulder).113

Tijdens het Holoceen veranderde het klimaat. Het werd warmer. Dit had tot gevolg dat de piekafvoer van de Rijn toenam, waardoor er vaker water werd opgestuwd in de zijrivieren die afwaterden op de Rijn. Door deze druk erodeerde een dekzandrug tussen het huidige

Voorst-Wilp en Gorssel-Zutphen door. Deze doorbraak had weer tot gevolg dat er een crevasse kon ontstaan op de doorbraaklocatie, dat wil zeggen ter hoogte van Voorst-Wilp en

108 Willemse 2013, 60-61. 109 Vermeulen/Haveman 2007, 4. 110 Cohen 2009, 96. 111 Willemse 2013, 68. 112 Cohen 2009, 81. 113

Gorssel-Zuthpen.114 Deze crevasse was zeer breed en strekte zich uit tot Deventer en het Stadsland. Haar geulen waren vlechtend van karakter.

Een crevasse, oftewel een oeverwaldoorbraak, vindt voornamelijk plaats in een periode dat het waterpeil in een rivier zeer hoog is. Dit hoge waterpeil wordt veroorzaakt door een hoge piekafvoer. Het hoge waterpeil zorgt ervoor dat een oever wordt uitgesleten met als gevolg dat er een doorbraak ontstaat op de zwakkere uitgesleten delen van de oeverwal. Water met sediment stroomt via het gat in de oeverwal het achterliggende komgebied binnen. Direct achter de oever, waar de stroomsnelheid en waterdiepte sterk afnemen, wordt het sediment in het komgebied afgezet.115 Verschillende soorten crevassen worden weergegeven op figuur 7.1.

De doorbraak van de Rijn, waaruit een crevasse voortkwam (figuur 7.1), kon door meerdere opstuwingen van zijrivieren die aan de Rijn lagen, uitbreiden tot een watervoerende geul. Deze watervoerende geul kreeg de naam IJssel. Een gevolg van de doorbraak was dat het pleistocene dekzand gedeeltelijk werd doorsneden en voor een deel werd opgeruimd door de rivier. Dit had tot gevolg dat oudere afzettingen deels niet meer aanwezig zijn, maar zijn vervangen door jonge afzettingen uit het Holoceen of zijn afgedekt door jonger sediment.

Het moment dat de dekzandrug uiteindelijk doorbrak is nog niet duidelijk vastgesteld. Mogelijk hebben er meerdere doorbraken achter elkaar plaatsgevonden waardoor er ook meerdere crevassen ontstonden. Willemse geeft aan in het rapport dat de archeologische verwachtingskaart van Deventer ondersteunt, dat de beste datering een geologische datering is.116 Deze geologische datering geeft het begin van de vorming van het

crevassecomplex (ter hoogte van Zutphen) aan. Deze vorming is inmiddels gedateerd op 550 na Christus.117 De crevasse heeft zich verder ontwikkeld tot een meanderende rivier. Uit C14 dateringen bij Zwolle bleek dat de vorming van de IJssel was voltooid tussen 900 en 1000 na Christus.118 Vanaf dat moment is er geen sprake meer van een crevasse, maar van een meanderende rivier. Het crevassecomplex heeft dan ongeveer 300 à 400 jaar nodig gehad om zich te ontwikkelen tot een meanderende rivier.119

114

Cohen 2009, 87. 115

van Zijverden/De Moor 2014, 67. 116

Het gaat hier om een 14C datering. 117 Willemse 2013, 77-78. 118 Cohen 2009, 103. 119 Idem 2009, 103.

Fig. 7.1 Crevasses in verschillende fasen. De IJssel ontstond door een soortgelijke oeverwaldoorbraak. (Naar Smith et al. 1989).

In de vorige alinea’s is de ontstaansgeschiedenis van de IJssel toegelicht. In deze paragraaf wordt er ingegaan op de landschapsvormen van het Stadsland en de rol die de IJssel heeft gespeeld bij de landschapsvorming van het Stadsland.

Tussen 550 na Christus en 900-1000 na Christus heeft de crevasse in het IJsseldal Pleistocene rivierduinen en dekzandruggen doorsneden en verspoeld. De afzettingen die ontstonden bij een crevasse, bestaan voor het grote deel uit omgewerkt lokaal substraat, zoals dekzand.120 Op het moment dat de IJssel gaat meanderen, dat is tussen 900 en 1000 na Christus, werden op de overblijfselen van de Pleistocene zanden en op de voorgaande afzettingen van de crevasse door de oude IJssel kronkelwaarden, oeverwallen en kommen gevormd. Kronkelwaarden konden zich vormen doordat de IJssel meanderde. Het ontstaan van kronkelwaarden heeft met name te maken met de snelheid waardoor het water door de rivierbedding gaat. De stroomsnelheid is laag in de binnenbocht en hoog in de buitenbocht van de bedding, waardoor de rivier verschuift.121 In de binnenbocht vindt afzetting van sediment, rivierzand, plaats. In de buitenbocht wordt dit juist afgebroken (figuur 7.2).

Kronkelwaarden zorgen ervoor dat delen van het bestaande landschap werden opgeruimd. De oeverwallen bestaan uit zavel en lichte klei. De kommen vooral uit zware klei.122 Al deze Holocene afzettingen van de IJssel kunnen worden gerekend tot de Formatie van Echteld. De afzettingen van de Formatie van Echteld ruimden de delen van het bestaande

Pleistocene landschap en Holocene crevasseafzettingen op. Vermoedelijk is het meanderen van de IJssel al vroeg gestopt. Waarschijnlijk heeft men in opdracht van de bisschop van

120

Cohen 2009, 47. 121

van Zijverden/De Moor 2014, 65. 122

Utrecht tegelijkertijd met bedijken van andere delen van de IJssel (rond de 12e eeuw)123, kribben opgeworpen om zo het meanderen te stoppen. Helaas zijn er geen bronnen die een specifiek moment noemen waarop het meanderen door menselijk handelen is stopgezet. Rivierafzettingen worden nog wel tot 1997 afgezet op het Stadsland bij hoogwater. In 1997 wordt een dijk opgeworpen waardoor er geen overstromingen op het Stadsland meer mogelijk zijn.

Fig. 7.2 Doorsnede van afzettingen door een meanderende rivier. Het

Stadsland bevat een deel kronkelwaard, oeverwal en kom. (Naar Wolfert et al. 1996).

Fig. 7.3 Door de overstromingen werd er nog tot voor kort sediment afgezet in de omgeving van het Stadsland door de IJssel. Deze foto dateert ergens tussen de periode 1920-1926 en toont rechts het plantsoen ‘de Worp’. (Foto: J.W. Janssen 1920-1926 via HCO).

123

In document Afval, van stad naar platteland (pagina 74-78)