• No results found

De Geomorfologische kaart, bodemkaart en het AHN

In document Afval, van stad naar platteland (pagina 78-82)

7. De landschapsontwikkeling

7.2 De Geomorfologische kaart, bodemkaart en het AHN

Het onderzoeksgebied Stadsland is op te delen in twee aan elkaar grenzende percelen. Dit zijn perceel één en perceel twee. Deze twee percelen liggen op de overgang van twee geomorfologische vormvlakten (fig. 7.4). Perceel één is gelegen op een dekzandvlakte die vervlakt is door overspoeling (2M14) Deze dekzandvlakte bestaat uit Pleistoceen en Holoceen rivierzand waar zich een kleidek heeft ingedrongen. Dit valt te koppelen aan het ontstaan van de IJssel. Immers de dekzandvlakte is ontstaan doordat afspoelingswaaiers in de Late-Dryas op lokaal niveau zijn verwaaid. Vervolgens is deze dekzandvlakte eerst ondiep doorsneden door crevasseafzettingen die het begin van de IJssel vormden. Vervolgens werd de IJssel meanderend waarbij een groot deel van de crevasse en het verwaaide dekzand werd opgeruimd. Tenslotte zette de rivier er klei af.

De vervlakte dekzandvlakte van perceel één gaat in perceel twee over in een dekzandrug waar dan niet een oud-bouwlanddek zich op kan bevinden (3K14). De dekzandrug bestaat uit voor een deel nog aanwezige Pleistocene afzettingen die zijn afgedekt door een deels ingedrongen zandig kleidek. Eveneens als de dekzandvlakte is deze dekzandrug ontstaan doordat afspoelingswaaiers in de Late-Dryas zijn verwaaid tot dekzandrug. Doordat deze dekzandrug hoger gelegen was heeft de crevasse (beginfase van de IJssel) de dekzandrug niet verstoord. Toen de IJssel ging meanderen ruimde deze grote delen van de bodem van het Stadsland op. De dekzandrug lag hoger in het landschap en is grotendeels afgedekt en voor een klein gedeelte ingedrongen met klei.

In de geomorfologische kaart en de verwachtingskaart van Archeologie Deventer is ook de bodemkaart opgenomen (fig. 7.5 en tabel 7.1). Hieruit blijkt dat het Stadsland uit

verschillende bodemtypes bestaat. Zo ligt er bovenop de vervlakte dekzandvlakte een ooivaaggrond en een poldervaaggrond. Beiden zijn kalkrijk en vallen onder de

rivierkleigronden. Rivierkleigronden zijn gerijpte zavel- en leigronden die door een

meanderende rivier zijn afgezet, in dit geval de IJssel. 124 Doordat de IJssel dit gedeelte van het onderzoeksgebied meermaals heeft verstoord is het niet mogelijk om exact aan te geven welke van de twee bodemtypen het meest is aangetroffen. Hetzelfde geldt voor de

bodemtypen op de dekzandrug. Op de dekzandrug liggen kalkloze en kalkhoudende ooivaaggronden en ook een beekeerdgrond. Dit betekent dat er geen bodemvorming in perceel één en perceel twee van het Stadsland heeft plaatsgevonden, omdat de

bovengenoemde bodemtypen relatief jong zijn. Een kenmerk van de ooivaaggronden en poldervaaggronden is dat zij klei bevatten. Deze klei kan worden gezien als Holocene klei van de meanderende IJssel dewelke zich heeft ingesneden in de dekzandvlakte en dekzandrug en de dekzandrug ook deels heeft afgedekt.

124

Fig. 7.4 Geomorfologische kaart waarop perceel één en twee van het Stadsland zijn weergegeven. (Geomorfologische kaart is gemaakt door RAAP).

Fig. 7.5 geomorfologische kaart in combinatie met de codes van de bodemkaart van het Stadsland. De codes staan niet in de legenda, maar zijn wel weergegeven in tabel 7.2.

Geomorfologische code

Omschrijving Vormgroepomschrijving

Perceel één 2M14 Vlakte van ten dele verspoelde

dekzanden (vervlakt)

Vlakten

Perceel twee 3K14 Dekzandrug (+/- oud bouwlanddek)

Geïsoleerde lage heuvels, ruggen, welvingen en lage dijkvormen

Tabel 7.1 Schematische weergave van de landschapsvormen aan de hand van de geomorfologische kaart.

Bodemkaart Code Verklaring

Perceel één Rd05A Kalkhoudende

ooivaaggrond;profielverloop 5, overig Rn15A Kalkhoudende poldervaaggronden; lichte zavel, profielverloop 5, overig

Perceel twee kpZg23 Beekeerdgrond met kleidek

kRd12A Kalkhoudende ooivaaggrond

met lichte zavel

profielverloop 2, op zand.

Rd02C Kalkloze ooivaaggrond;

profielverloop 2, op zand

Tabel 7.2 Binnen de percelen één en twee komen de bodemtypen voor die hierboven schematisch zijn weergegeven.

Ten slotte is het AHN geraadpleegd. In het AHN worden hoogteverschillen in het landschap in beeld gebracht. Het AHN kan worden gebruikt om te kijken of de kronkelwaard en

oeverwal nog zichtbaar zijn in de hoogteverschillen, of dat deze zijn geëgaliseerd. In tweede instantie kan het AHN inzicht geven in de ophoging die tot stand is gekomen door eventuele bemesting in combinatie met gegevens uit de boringen.

Het AHN toont veel hoogteverschillen (Figuur 7.6). Zo is ten zuiden van de gekarteerde akkers een lichtgele/lichtoranje verhoging op de kaart zichtbaar. Deze verhoging kan worden verklaard als een zandeiland in het Pleistoceen dat niet door de rivier is verspoeld. Verder is er een doorsnede gemaakt van de hoogte (in Normaal Amsterdams Peil) van perceel één en perceel twee. In het oosten van perceel één is de hoogte 5,7 meter boven NAP. Deze loopt af naar het westen van perceel één waar de hoogte 5 meter NAP is. Perceel twee heeft hetzelfde hoogteverschil als perceel één, namelijk 0,7 meter. alleen is in het oosten van het

terrein de hoogte 6,0 meter boven NAP waarna deze in het westen van perceel twee 5,3 is. De hoogteverschillen op de gekarteerde percelen kunnen onder andere zijn ontstaan door kleiige en siltige afzettingen van de rivier. Of door mogelijk stadsafval dat als bemesting heeft gediend. Mogelijk is dit stadsafval gebruikt om het perceel op te hogen. Hiervan is een voorbeeld bekend uit Zwolle.125 Om te kunnen aantonen hoe dik de afvallaag is moet er worden geboord. De resultaten van dat booronderzoek worden in de volgende paragraaf toegelicht.

Fig. 7.6 Uitsnede van het Actueel Hoogtebestand Nederland. Blauwgeel: 5.0 – 5.5 meter NAP+ Geel: 6.0 – 6.5 meter NAP+ en Rood: 10.0 meter NAP+. (Bron: website Actueel Hoogtebestand Nederland via www.ahn.nl)

In document Afval, van stad naar platteland (pagina 78-82)