• No results found

Formatie en Post-depositionele processen

In document Afval, van stad naar platteland (pagina 30-33)

In paragraaf 2.6 van hoofdstuk 2 is kort uitgelegd dat er een relatie is tussen materiaal dat deelneemt in verschillende activiteiten (door menselijk handelen) en archeologisch

vondstmateriaal in archeologische context (systemische en archeologische context). Voordat materiaal wordt gevonden en onderzocht door een archeoloog ondergaat het materiaal vele veranderingen. Deze veranderingen vonden plaats tussen en in de systemische en

archeologische context. De veranderingen worden veroorzaakt door culturele en non- culturele processen.38 In deze paragraaf worden de non-culturele processen toegelicht. Onder non-culturele processen worden activiteiten bedoeld die niet zijn veroorzaakt door mensen. Het gaat hier om natuurlijke aspecten die invloed hebben op artefacten en

archeologische deposities in systemische en archeologische context.39 Meestal vallen non- culturele processen onder andere wetenschappen dan archeologie. Hieronder worden non- culturele processen genoemd die invloed hebben gehad op de gevonden archeologische vondsten. Ook zijn er enkele culturele processen die geen onderdeel zijn van het

gedragssysteem, maar wel de vondsten van de archeologische context hebben veranderd. Dit zijn voornamelijk post-depositionele processen. De onderstaande non-culturele aspecten en post-depositionele processen zijn van toepassing op het Stadsland.

36

van Binsbergen et al. 2016, 16-17. 37

Sinds april 2016 is het gebruik van de NEN 5104 niet meer geaccepteerd. Tijdens het zetten van de boringen is geen rekening gehouden met de afschaffing van de NEN 5104 door sommige Saxion docenten.

38

Murphy 2003, 11, 16. 39

 verplaatsing van artefacten door erosie

Deze verplaatsing komt voornamelijk voor in een heuvellandschap. Dit is mogelijk doordat een artefact wordt getransporteerd door water. Verplaatsing door water is mogelijk op het Stadsland. De IJssel overstroomde regelmatig, waardoor water over de akkers stroomde en vondstmateriaal, dat aan de oppervlakte lag, kon verplaatsen.

 Verwijdering van artefacten door erosie

Het verschil met het proces hierboven is dat een artefact geheel wordt verwijderd uit een concentratie vondsten. Het is mogelijk dat dit is gebeurd met zacht vondstmateriaal zoals sommige soorten keramiek. Dit kan door het afzettingssediment verplaatst of vernietigd zijn.

 Verplaatsing of verwijdering van artefacten door bioturbatie

Dit proces kan zowel positieve als negatieve gevolgen hebben voor vondstmateriaal. Met positief wordt bedoeld dat een organisme vondstmateriaal naar het oppervlakte kan transporteren. Een voorbeeld hiervan zijn mollen die vaak keramiek naar het oppervlakte naar boven werken. Met negatief wordt bedoeld dat vondstmateriaal dieper verplaatst kan worden in de bodem door organismen.

 Verwijdering/vernietiging van artefacten door chemische of mechanische vernietiging

Botten en zachtgebakken aardewerk kan beschadigd worden door vertrapping, een

afwisseling van natte en droge cyclus in de bodem (wisselende grondwaterstand), verwering door zout en de zuurgraad (PH) van sediment en andere factoren, zoals kunstmest.

 Vernietiging van vondsten door fysische verwering

Sommige vondsten zoals keramiek nemen vocht in zich op. Door vriezen en dooien zet het vocht in de keramiek uit en klinkt het bij dooien weer in. Daardoor kan een scherf kapot knappen.40 Dit proces wordt in de archeologie en bodemkunde cryoturbatie genoemd.

Niet alleen vondsten kunnen vocht in zich opnemen. Grondsoorten zoals klei kunnen dit ook. Doordat klei vocht kan opnemen en verliezen, kan klei vondsten in haar naaste omgeving fragmenteren of vernietigen.

 Verplaatsing van artefacten door ploegen

Hier is door verschillende archeologen onderzoek naar gedaan. Het blijkt echter dat

verplaatsing van artefacten door ploegen geringer is dan altijd werd aangenomen.41 Het kan worden aangenomen dat het Stadsland tenminste 20-25 centimeter diep is geploegd (zie

Veldonderzoek).

3.4.1 Menselijke aspecten en post-depositionele processen

Het veld team bij een kartering

De data die is verzameld is niet altijd objectief. Hiermee wordt bedoeld dat uit het ene vak meer of juist minder vondsten worden gedaan dan uit een ander vak. Een oorzaak hiervoor kan gevonden worden in de motivatie van de leden van het team. Verschillende mensen zien dingen anders. Zo hebben sommige mensen een scherp oog voor het vinden van stenen werktuigen, maar minder goed in het herkennen van keramiek. Andere kijken juist over werktuigen heen, maar hebben het vermogen om kleine objecten zoals kralen en munten te

40

Stein 2001, 22. 41

vinden. Het is ook belangrijk dat een team de juiste kennis en instructies heeft gekregen. Zo moeten de teamleden bekent zijn met materialen zoals glas, kralen, keramiek, baksteen en beton.42

Zichtbaarheid

Een belangrijk gegeven om archeologisch vondstmateriaal te verzamelen is zicht. Zicht wordt beïnvloed door vegetatie. Dat wil zeggen in de winter is de meeste vegetatie kaal en dood, terwijl deze in het voorjaar in bloei staan en daardoor het zicht op de grond

belemmeren. Een ander probleem is grond die is bedekt met bladeren of naalden van dennenbomen.43 Het is daarom verstandig om een veldkartering in het najaar uit te voeren. Dit is één van de redenen dat de karteringen van dit onderzoek hebben plaatsgevonden in het najaar.

Toegankelijkheid van het terrein

Er zijn ook enkele factoren die de toegankelijkheid van een terrein beïnvloeden. Dit zijn klimaat, biotische milieu, terrein en de grootte (extent) van wegen en eigenaren van een terrein. Voor de kartering van het Stadsland is alleen het klimaat van belang. Het klimaat beïnvloed de toegankelijkheid van het terrein op verschillende wijzen. Bijvoorbeeld sneeuw, dit zorgt ervoor dat vondsten niet zichtbaar zijn, waardoor het terrein niet belopen kan worden. 42 Banning 2002, 65-66. 43 Schiffer/Sullivan/Klinger 1978, 7.

In document Afval, van stad naar platteland (pagina 30-33)