Babette Smits van Waesberghe
MA Publieksgeschiedenis | Universiteit van Amsterdam Begeleider: Dhr. Dr. A. Nobel Tweede lezer: Dhr. Dr. P. Knevel 05-‐07-‐2017
Ik schrijf gewoon, en wie ’t lezen wil is welkom
Inhoudsopgave
Inleiding
Historische jeugdfictie
Historiografie
De ‘Grande Dame’ van de historische jeugdfictie
Onderzoeksvraag
Hoofdstuk 1 – Historische accuraatheid
De balans tussen feit en fictie
Waardevrij schrijven
Interpretaties en waarnemingen
Verantwoording
Deelconclusie: Historische accuraatheid
Hoofdstuk 2 – Het menselijk handelen
Alternatieve personen en gebeurtenissen
De mogelijkheid tot identificatie
De link tussen heden en verleden
Deelconclusie: Het menselijk handelen
Hoofdstuk 3 – De educatieve en pedagogische waarde van historische jeugdfictie
Historische jeugdfictie in het onderwijs curriculum
De pedagogische aspecten van historische jeugdfictie
Deelconclusie: De educatieve en pedagogische waarde van historische jeugdfictie
Conclusie
Literatuurlijst
Bronnenlijst
Archief Literatuurmuseum
Thea Beckman: historische jeugdboeken
Websites
Overig
Summary
2
3
4
7
8
10
13
17
21
28
30
31
32
36
40
43
44
45
48
51
53
56
57
57
59
59
59
60
Inleiding
Waar geschiedenis vroeger vooral aan de academische historici in de ivoren toren toebehoorde, is geschiedenis vandaag de dag van iedereen. Onder andere aan de hand van historische romans leert men over personen en gebeurtenissen uit een ver of minder ver verleden. Zelf loop ik zo nu en dan een boekwinkel binnen en neem dan het liefst een historische roman mee; onder andere SONNY BOY, WOLF HALL en OORLOG EN
TERPENTIJN hebben een plek in mijn boekenkast verworven. Stuk voor stuk zijn deze
werken met veel inlevingsvermogen geschreven aan de hand van jarenlang
(archief)onderzoek. Deze voorliefde voor historische romans heeft zijn oorsprong in mijn jonge jaren. Als kind ging ik eens in de twee à drie weken met mijn moeder naar de bibliotheek in het dorp naast het onze. Via een trapje omhoog werd de kinderafdeling bereikt, waar zich een walhalla aan kinderboeken bevond. Voor een klein dorp bezat ‘de bieb’ een indrukwekkende schat aan jeugdliteratuur. Mijn favoriete schrijvers waren Thea Beckman, Jan Terlouw, Evert Hartman en wat later ook Simone van der Vlugt; niet geheel toevallig allemaal schrijvers van boeken met historische inslag. TRIOMF VAN DE VERSCHROEIDE AARDE, OOSTERSCHELDE WINDKRACHT 10, OORLOG ZONDER VRIENDEN, DE GUILLOTINE. Ik nam zoveel boeken mee als mijn armen konden dragen en eenmaal thuis verslond ik pagina na pagina, boek na boek. Drie weken later stonden we weer op de stoep.
Ik durf met zekerheid te stellen dat de boeken van Thea Beckman mij in aanraking brachten met geschiedenis en dat ze vervolgens een eerste aanzet hebben gegeven tot mijn interesse in geschiedenis en een bepaalde verwondering over en nieuwsgierigheid naar het verleden. In mijn tienerjaren herlas ik een aantal van Beckman’s boeken en verbaasde mij erover dat ze, ook voor adolescenten, nog steeds plezierig waren om te lezen. Ook na mijn middelbare schooltijd heeft een zekere fascinatie voor haar boeken mij nooit losgelaten. Tijdens de master
Publieksgeschiedenis hebben wij ons onder andere bezig gehouden met historische fictie vanuit publiekshistorisch perspectief. Binnen de opleiding was dit een van mijn favoriete onderwerpen; twee van mijn grootste interesses, geschiedenis en literatuur, kwamen samen en werden onder een publiekshistorische loep gelegd. Toen het moment daar was om een onderwerp voor mijn scriptie te bedenken, kwam historische fictie -‐ met name de historische fictie van Thea Beckman -‐ direct in mij op.
Historische jeugdfictie
Het zal weinig historici ontgaan zijn dat de popularisering van geschiedenis binnen de literatuur in de laatste jaren enorm is toegenomen. Steeds meer mensen halen hun geschiedkundige kennis uit historische romans. Binnen de academische wereld werd deze ontwikkeling echter vele jaren-‐ op enkele uitzonderingen na-‐ grotendeels genegeerd. Weinig historische romans werden door academische tijdschriften
gerecenseerd of door academische historici genoemd en behandeld. Ook vandaag de dag blijft het populariseren van geschiedenis een bron van controverse. De kracht die schuilt in het bieden van historische kennis aan de hand van fictie moet echter niet worden onderschat. Zoals de historicus Herbert Butterfield in zijn publicatie THE HISTORICAL
NOVEL zegt: “History is full of tales half told, and of tunes that break off in the middle;
she gives us snatches from the lives of men, a peep at some corner of a battlefield, just enough to make us long for a fuller vision”.1 Schrijvers van historische fictie zijn, wellicht in grotere mate dan academische historici, in staat het verleden tot leven te wekken. Binnen de academische wereld dringt dit besef tegenwoordig ook door. De populariteit en het steeds hogere literaire niveau van historische romans voor volwassenen en kinderen werpt voor historici nieuwe vragen op, waaronder: wat voor waarde moeten historici hechten aan de nieuwe mogelijkheden die het presenteren van geschiedenis aan de hand van fictie biedt? Daarnaast, in hoeverre willen schrijvers van historische fictie verantwoording afleggen over de balans tussen feit en fictie in hun werk? Binnen de jeugdliteratuur is historische fictie al jaren een populair genre. Tegenwoordig is er over vrijwel elke periode in de geschiedenis wel een jeugdboek geschreven. De afgelopen jaren zijn er enkele vooraanstaande Engelstalige
publiekshistorische boeken betreffende historische fictie verschenen die een goed overzicht geven van de (veranderende) beeldvorming over historische fictie. Hoewel er wel Engelstalige artikelen zijn verschenen over geschiedenis in jeugdboeken, gaan deze sleutelpublicaties echter niet of nauwelijks specifiek in op historische jeugdboeken. Ook binnen de Nederlandse academische wereld is er tot nu toe nauwelijks onderzoek gedaan naar het verband tussen het publiekshistorisch discours over historische fictie en Nederlandstalige historische jeugdboeken. Een gemis, aangezien deze vorm van publieksgeschiedenis minstens zo interessant is om te onderzoeken als historische fictie voor volwassenen; al is het maar omdat kinderen dikwijls via historische fictie voor het eerst in aanraking komen met geschiedenis. Het ontbreekt de historiografie momenteel dus aan studies die een nieuw licht werpen op het publiekshistorische aspect van historische jeugdfictie.
Deze scriptie poogt een eerste aanzet te geven om dit hiaat op te vullen. Ik heb besloten met deze scriptie het werk van Thea Beckman vanuit publiekshistorisch oogpunt te analyseren. Ik heb om meerdere redenen voor deze schrijfster gekozen. Allereerst, een persoonlijke reden; terwijl ik opgroeide was Thea Beckman voor mij de onbetwiste koningin van de jeugdboeken. Daarnaast heeft Beckman een groot aantal historische jeugdboeken geschreven waarvoor zij gedegen historisch onderzoek verrichtte. Beckman was bovendien een uitgesproken vrouw en heeft veel interviews gegeven waarin zij reflecteert op het schrijven van historische jeugdfictie. In hoeverre komen in Beckman’s oeuvre belangrijke punten uit het publiekshistorische discours naar voren? Wat is haar stellingname ten aanzien van deze punten? Om tot een
antwoord op deze vragen te komen wordt in deze scriptie de historische jeugdfictie van Thea Beckman vanuit publiekshistorisch oogpunt geanalyseerd.
Historiografie
De relatie tussen geschiedenis en fictie – vanaf de klassieke Oudheid tot vandaag de dag – is altijd problematisch geweest. De twee genres werden gezien als elkaars absolute tegenhangers. Historici meenden dat zij zich als professionals bezig hielden met het ‘serieuze werk’ en dat historische fictie een onzuivere versie van het verleden aan lezers voorschotelde. Hun werk contrasteerde nadrukkelijk met fictie: zij schreven geen fictieve geschiedenis maar verifieerbaar werk dat ‘waar’ is op een wijze die historische fictie niet ambieert. De laatste decennia is dit beeld echter gekanteld. Onder andere dankzij de groeiende populariteit van historische fictie is bij historici het besef
ingedaald dat de waarde van historische fictie wellicht heroverwogen moet worden. 2 De afgelopen eeuw zijn er een aantal belangrijke studies over historische fictie verschenen. Herbert Butterfield uit in 1924 in THE HISTORICAL NOVEL: AN ESSAY zijn waardering voor ‘de vreemde waarde van fictie als het portaal naar het verleden’. Volgens hem vinden we in historische romans het sentiment van geschiedenis, het gevoel voor het verleden. Butterfield verklaart in zijn voorwoord dat hij historische fictie niet tegenover de historicus verdedigt; hij verwelkomt historische fictie juist vanuit het oogpunt van de historicus. Zijn studie probeert het historische boek als een vorm van geschiedenis op waarde te schatten; als een manier om met het verleden om te gaan.3
De Marxistische literatuurwetenschapper Georg Lukács publiceerde in 1937 zijn
2 Peter J. Beck, Presenting history. Past & present (Basingstoke 2012) en Beverley Southgate,
History meets fiction (Harlow 2009).
invloedrijke studie THE HISTORICAL NOVEL.4 In dit werk traceert Lukács de ontwikkeling van het historische fictie genre. Volgens Lukács was de kennis van mensen over de geschiedenis voor de Franse Revolutie vrij onderontwikkeld. Later, na onder andere de opkomst en val van Napoleon, ontstond er echter een realisatie van het constant
veranderende karakter van het menselijk bestaan. Lukács gebruikt de roman WAVERLEY
van Sir Walter Scott, die gezien wordt als de eerste historische roman, als voorbeeld van deze verandering. Voor de Verlichting bestond er volgens Lukács geen ‘geschiedenis’ die de gewone mens kon begrijpen. Er was geen gevoel van verandering of vooruitgang in de geschiedschrijving. Economische en sociale onrust creëerde een dynamisch proces van vooruitgang en vooral van geschiedenis als een proces. Deze verandering kwam tot uiting in realistische romans en vooral in de historische vorm binnen dat genre.
Historische fictie heeft de mogelijkheid om een menselijke connectie te creëren. We beschouwen de psychologie en ethiek die in de historische fictie naar boven komt niet als historische rariteiten, maar moeten deze juist herbeleven als een fase van de ontwikkeling van de mensheid die ons aangaat en ons aangrijpt. Dit gevoel van verbinding met het verleden en het er bewust van zijn dat de gebeurtenissen uit de geschiedenis een impact hebben op het hedendaagse, heeft grote gevolgen voor de manier waarop wij leven en onszelf zien. De historische roman geeft ons deze verbinding en dit inzicht en is daarom, volgens Lukacs, van groot belang.5
In 2009 verscheen HISTORY MEETS FICTION door historicus Beverley Southgate.6 In deze studie zet Southgate de moeizame verstandhouding tussen geschiedenis en fictie uiteen. Hij borduurt niet voort op het werk van Butterfield en Lukács, maar kiest een eigen invalshoek en plaatst zijn overwegingen in een brede historische en filosofische context. Southgate schetst in zijn eerste hoofdstuk de problematische relatie tussen geschiedenis en fictie. Volgens hem is het de ‘menselijke handeling’ in historische fictie waarop zo positief gereageerd wordt; dit kan een licht schijnen op alternatieve
onderwerpen en perspectieven, en een plezierige empathie voor personen uit het verleden opwekken. Ondanks de weerstand vanuit academische historici, heeft historische fictie wel de reikwijdte als vraag opgeworpen van wat als ‘echte’
geschiedenis overwogen wordt; sinds Scott hebben historische fictie-‐schrijvers het voor elkaar gekregen de veronderstelde scherpe scheiding tussen ‘geschiedenis’ en ‘fictie’ te vervagen.
Schrijvers van historische fictie, niet tegengehouden door enige disciplinaire
4 Georg Lukacs, The historical novel (Moskou 1937).
5 Jerome de Groot, The historical novel (Abingdon 2010), 26-‐27.
consensus, zijn vrijer dan historici om op een andere manier naar het verleden te kijken en kunnen zo, als individuele observators, alternatieve personen en gebeurtenissen vanuit een ander perspectief zien. Op deze manier kunnen ze ook onderwerpen naar de voorgrond brengen die voorheen onderbelicht waren en als katalysator werken voor andere historische werkzaamheden. Dit zet het gangbare idee, dat fictie op de een of andere manier geschiedschrijving besmet, op zijn kop door enkele ‘vlekken op het pure voorkomen van feitelijkheid’ te belichten. Het suggereert dat fictie kan helpen de geschiedenis op creatieve wijze levende te houden; niet gegijzeld door de vakgebonden regels van haar ‘strenge’ partner (academische geschiedenis), kan historische fictie de maatstaven van historische belangen blijven verruimen door voor te stellen waaruit het onderwerp wellicht bestaat en hiervoor zelfs nieuw bewijs aan de dag leggen.
Historicus en literatuurwetenschapper Jerome de Groot heeft met zijn boek THE
HISTORICAL NOVEL7 een overzichtswerk geschreven over het raakvlak van geschiedenis en fictie. Hij introduceert het genre en de bespreekt de discussies omtrent het genre. Vervolgens behandelt hij de ontwikkeling van de historische roman van vroeg 18e eeuwse werken tot postmoderne en hedendaagse historische fictie. Hij wijdt hierbij een paragraaf aan zowel de romans van Sir Walter Scott als het werk van Lukács en
Butterfield. Daaropvolgend belicht hij verschillende genres binnen de historische fictie, de verschillende functies van historische fictie, de relatie tussen historische fictie en de bredere culturele sfeer en theoretische kernconcepten zoals bijvoorbeeld
postkolonialisme, Marxisme en feminisme. Hij gaat hierbij in op een grote
verscheidenheid aan voorbeelden verspreid over vele eeuwen en over de gehele wereld. Hij wijdt in zijn boek enkele bladzijdes aan historische jeugdboeken.
Historicus Peter J. Beck gaat in zijn boek PRESENTING HISTORY. PAST & PRESENT8 onder andere in op historische fictie. Beck behandelt in het hoofdstuk ‘Philippa Gregory: The Historical Novelist’ de groeiende aantrekkingskracht van historische fictie. In zijn inleiding noemt hij kort de publicaties van De Groot en Southgate. Vervolgens behandelt hij in verschillende paragrafen achtereenvolgend historische romans als een apart genre, specificeert wat een historische roman is en overweegt historische fictie als literatuur en als geschiedenis. Vervolgens behandelt hij het werk en de methodologie van de historische fictie-‐schrijver Philippa Gregory. Hierbij gaat hij onder andere in op het onderbouwen van historische romans met een hedendaagse boodschap. In deze scriptie wordt ingegaan op Beck’s casestudy van Gregory’s werk.
7
De Groot, The historical novel
De ‘Grande Dame’ van de Nederlandse historische jeugdfictie
Thea Beckman komt op 23 juli 1924 als Theadora Petie ter wereld in Rotterdam. Ze is het enige kind van een kantoorbediende bij de Holland-‐Amerika lijn en huisvrouw. Op haar elfde weet ze al dat ze schrijfster wil worden. Helaas verliest haar vader tijdens de crisisjaren zijn baan; geld om te studeren is er nauwelijks. Bovendien is ze een meisje en voor haar ouders is het vanzelfsprekend dat ze in de huishouding helpt en een ‘nuttig’ beroep leert. Het wordt de huishoudschool, waar ze urenlang met naald en draad steekjes zet. “Ik was een meisje en meisjes gaan trouwen. Dus die hebben meer aan kousen breien en kinderkleertjes maken. Zo bekeken de mensen in die tijd dat”.9 Uiteindelijk mag ze toch naar de ULO (Uitgebreid Lager Onderwijs), waarna ze een kantooropleiding volgt. Tijdens de oorlog ontmoet ze haar toekomstige man Dick Beckmann en werkt ze op kantoor. In het bevrijdingsjaar trouwt ze, op eenentwintig jarige leeftijd. Niet lang daarna verhuizen ze naar Utrecht, waarna hun eerste kind al snel geboren wordt.
Terwijl haar kinderen opgroeien schrijft Beckman voor damesbladen en korte verhalen voor de jeugdbladen Kris Kros en Taptoe. Ook heeft ze een jarenlange column, MOEDERLIJKE OVERPEINZINGEN, in het Utrechts Nieuwsblad. In 1957 worden zowel haar
debuutroman, ANJERS VOOR ADELE, als haar eerste jeugdboek, DE ONGELOOFLIJKE AVONTUREN VAN TIM EN HOLDERDEBOLDER, gepubliceerd, werken waarvan zij later zegt
dat ze best vergeten mogen worden: “Ik moest het vak nog leren”. De boeken worden uitgegeven onder de naam ‘Beckman’; volgens haar uitgever is de dubbele ‘n’ te Duits, zo kort na de oorlog. Beckman gaat ermee akkoord: “Wat doe je als je eerste boek op het spel staat? Dan vind je alles goed.”10 Het zal de rest van haar loopbaan zo blijven. Zodra haar kinderen uit huis zijn heeft Beckman meer tijd om te schrijven. In 1973 komt KRUISTOCHT IN SPIJKERBROEK uit. Het boek is een regelrechte hit en levert haar een
Gouden Griffel en de Europese prijs voor het beste historische jeugdboek op. Sinds het uitkwam is het meer dan 700.000 keer over de toonbank gegaan. Inmiddels is het boek verfilmd en heeft het zijn 90e druk gehad. Het schrijven van historische fictie valt bij zowel Beckman zelf als haar jonge lezers in de smaak en in de decennia erna volgen nog veertien historische jeugdboeken.
In 1981 gaat een lang gekoesterde wens van Beckman in vervulling; na het afronden van het atheneum op de Avondschool studeert zij in 1981 af in de Sociale Psychologie aan de Universiteit Utrecht, waarmee zij haar grote frustratie – niet hebben
9 Dik Binnendijk (interview), ‘Een leven lang: vraaggesprek met Thea Beckman’, NPO (11-‐05-‐
1995)
kunnen studeren – van zich af schudt. Ze schrijft haar doctoraalscriptie over de invloed van boeken op de jeugd. Ze ontwikkelt zelf een onderzoeksmethode om deze invloed te meten. Ze komt tot de volgende conclusie: “Ofschoon dit onderzoek er niet geheel in geslaagd is de directe invloed van kinder/jeugdboeken op jonge lezers aan te tonen, zijn er wel aanwijzingen dat er van enige invloed sprake is, maar ook dat de relatie
kind/boek veel gecompliceerder is dan algemeen wordt aangenomen.”11 In 2003 ontvangt Beckman de in het leven geroepen Bontekoeprijs voor het beste historische jeugdboek voor GEKAAPT! Haar reputatie als Grande Dame van de historische jeugdfictie
is dan al decennia lang gevestigd. Het jaar daarop, in de nacht van 4 op 5 mei, overlijdt Thea Beckman na een ziekbed van enkele maanden. De Bontekoeprijs wordt hernoemd tot de Thea Beckmanprijs.
Onderzoeksvraag
In deze masterscriptie wordt de historische jeugdfictie van Thea Beckman vanuit publiekshistorisch oogpunt geanalyseerd aan de hand van drie thema’s uit het discours over historische fictie: historische accuraatheid, het menselijk handelen en de
educatieve en pedagogische waarde van historische jeugdfictie. Deze thema’s worden meermaals door (publieks)historici genoemd en hangen met elkaar samen; gezamenlijk dragen zij bij aan het wel of niet ‘geslaagd’ zijn van een historisch jeugdboek. De
overkoepelende onderzoeksvraag luidt: hoe verhoudt Thea Beckman zich tot de drie thema’s uit het discours over historische fictie en hoe uit dit zich in haar werk? In het eerste hoofdstuk zal de focus van het discours op de historische accuraatheid in
historische fictie liggen. Historische accuraatheid is voor academische historici een heet hangijzer. Historisch onderzoek, verantwoording, waardevrij schrijven; dit zijn enkele kernpunten die vanuit publiekshistorisch oogpunt in Beckman’s werk geanalyseerd worden, onder andere door haar eigen houding ten aanzien van deze punten te
belichten en dit in verband te brengen met haar historische boeken. Dit hoofdstuk is het langste hoofdstuk van deze scriptie, omdat het discours over historische fictie wat betreft historische accuraatheid erg uitgebreid is. Het tweede hoofdstuk gaat in op een kernpunt dat vrijwel elke historicus die over historische fictie heeft geschreven ‘human interest’ noemt, ofwel het menselijk handelen. Historische fictie is, meer dan
academische geschiedschrijving, in staat geschiedenis tot leven te wekken. Belangrijke punten hierbij zijn identificatie, het belichten van alternatieve personen en
gebeurtenissen en het leggen van een link tussen verleden en heden. Hoe verhoudt
11 Thea Beckman, ‘“Ik wil iets opwindends beleven!” Een onderzoek naar de directe invloed van
het kinder/jeugdboek op jonge lezers’ -‐ Doctoraalscriptie Sociale Psychologie aan de Universiteit
Beckman zich tot deze punten en op welke manier komt dit in haar werk naar voren? Het laatste hoofdstuk behandelt de nadruk in het discours van de laatste decennia op de educatieve en pedagogische waarde van historische jeugdfictie. In hoeverre kan (en moet) historische fictie ingezet worden als educatief en pedagogisch middel? Wat kan (en wil) de schrijver meegeven aan diens publiek? Hierbij zal wederom Beckman’s eigen stellingname ten aanzien van dit punt belicht worden.
1. Historische accuraatheid
“Wat bekend is, klopt in mijn boeken. Waar gegevens ontbreken, mag je die aanvullen met je fantasie.”12
Maandenlang – soms wel een jaar – zat Thea Beckman van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat achter haar bureau of in een archief, of bezocht ze musea. Haar werkkamer stond vol met naslagwerken over verschillende onderwerpen en ook publicaties van klassieke historici zoals HERFSTTIJ DER MIDDELEEUWEN door Johan Huizinga en ERFLATERS VAN ONZE BESCHAVING door Jan en Annie Romein had ze in haar bezit.13 Beckman was naar eigen zeggen niet bijzonder thuis in geschiedenis en wist er niet veel vanaf. Voor KRUISTOCHT IN SPIJKERBROEK moest ze dus gaan studeren. Ze liet boeken uit de Sorbonne en andere bibliotheken in Frankrijk overkomen: “Het werd steeds gekker. Er kwamen pakken boeken van een Franse universiteitsbibliotheek, van die dikke pillen en allemaal in het Frans, van dat geleerde Frans ook nog. En dan een briefje erbij: “Binnen drie weken terug.” Ik had er drie maanden voor nodig!”.14 Het studeren beviel haar zo goed dat ze met historische onderwerpen verder is gegaan:
Van historische verhalen trekt de research me erg aan. Ik ben dol op me
verdiepen in geschiedenis. Wat je dan tegenkomt, is net zoiets als de bijbel, zulke verhalen kun je gewoon niet verzinnen. Ik ontdekt altijd leuke dingen en loop dus zo tegen een idee aan. Bijvoorbeeld van kinderkruistochten en dat in Kampen Europees vermaarde klokkengieters woonden. Zulke dingen weet niemand meer.15
Beckman ging op reis om de landen waarover zij schreef met eigen ogen te aanschouwen. Ze was van mening dat bij de voorbereiding voor een boek ook het opzuigen van de couleur locale hoorde: de plaatsen waar ‘het’ allemaal ‘gebeurde’
12 NLMD, collectie Thea Beckman, inv.nr. P 00376 K 1: ‘Heleen Crul, ‘Misschien nooit volwassen
geworden’, De Gelderlander (24-‐12-‐1987)’
13 NLMD, collectie Thea Beckman, inv.nr. P 00376 K 1: ‘Peter de Lange, ‘”Ik schrijf gewoon. Wie
het lezen wil, is welkom”’, Rotterdams Dagblad (15-‐10-‐1998)’
14 NLMD, collectie Thea Beckman, inv.nr. P 00376 K 1: ‘Sonja van Amelsfoort en Aukje de Graaf,
‘Ik kan nooit doen wat iedereen doet’, Vooys. 15 (1997)’
15 NLMD, collectie Thea Beckman, inv.nr. P 00376 K 1: ‘Jacqueline Visser, ‘Thea Beckman geeft
geen geschiedenisles maar schrijft ‘lekkere’ boeken… “Geen problemen met populair zijn”’, Fries
Dagblad (30-‐09-‐1991)’
moesten zelf bekeken worden, waarbij er rekening diende te worden gehouden met dat er de nodige eeuwen voorbij waren gegaan die grote veranderingen hadden
bewerkstelligd.16 Reizen hoorde dus, naast het eigen maken van feiten uit
geschiedenisboeken en archieven, ook bij research. Voor KRUISTOCHT IN SPIJKERBROEK
volgde Beckman samen met haar echtgenoot de route die de kinderkruisvaarders in de 13e eeuw hadden afgelegd: “We hebben die reis heel comfortabel in een auto gemaakt. Maar toen we in de Alpen kwamen, was het hondenweer. Op andere plekken droogden we bijna uit van de hitte. Mooi, dacht ik, dat kan ik die kinderen ook allemaal laten meemaken.”17 Behalve het opdoen van historische feiten uit geschiedenisboeken en archieven en het bekijken van landschappen en oude steden was het volgens Beckman voor het schrijven van een historisch jeugdboek van belang je ook te verdiepen in de religieuze, filosofische en culturele overwegingen van het tijdvak dat je bestudeert. Die overwegingen hoefden niet per se in het verhaal te worden verwerkt, maar je moest er wel van op de hoogte zijn, want “anders weet je niet wat de mensen in juist die tijd bewoog om te handelen zoáls ze handelden.”18
Onderwijskundige Leland B. Jacobs stelde dat het binnen historische jeugdfictie gebruikelijk is dat bekende historische figuren een verschijning maken. Deze personen van aanzien en prestige dragen door hun verschijning in het boek, zelfs al is het maar een vluchtige, bij aan een onderscheidende historische sfeer. Meestal gaat het om mannelijke personages; belangrijke politieke figuren of kunstenaars en krijgshelden. Jacobs stelde dat auteurs van historische fictie in de meeste gevallen hun plot zo construeren dat historische personages niet noodzakelijk zijn voor het verloop van het verhaal. Ze zijn vooral van verbeeldende waarde voor het verhaal, maar dragen weinig bij aan de algemene ontvouwing van het plot. Ze zijn van belang bij de overtuiging van de lezer te maken te hebben met solide, tastbare historische omgeving.19 Inderdaad zijn enkele bij-‐personages in Beckman’s boeken bestaande historische personages die een middelgrote tot kleine rol hebben. Personages als Matthis Cuvelier in GEEF ME DE RUIMTE!20, Catharina van Leemputte in DE VAL VAN DE VREDEBORCH21 en Jan van
16 NLMD, collectie Thea Beckman, inv.nr. P 00376(gf) [NG]: ‘Thea Beckman, ‘Hoe schrijf je een
historisch boek voor de jeugd?’ I’, 2.
17 NLMD, collectie Thea Beckman, inv.nr. P 00376 K 1: ‘Jant van der Weg, ‘Schrijfster Thea
Beckman wordt 80 jaar. Verbeelding als geheim van het succes’, Friesch Dagblad (25-‐06-‐2003)’
18 NLMD, collectie Thea Beckman, inv.nr. P 00376(gf) [NG]: ‘Beckman, ‘Hoe schrijf je een
historisch boek voor de jeugd?’ I’, 2.
19
Leland B. Jacobs, ‘Some observations on children’s historical fiction’, Elementary english 29
(1952) 185-‐189, aldaar 188.
20 Gebaseerd op Jean Cuvelier, zanger en dichter die ‘La vie de Bertrand du Guesclin’ schreef
Schaffelaar in HASSE SIMONSDOCHTER22 komen in haar boeken voor. Beckman koos er bewust voor om nooit – op de kunstschilder Hendrick Avercamp in DE STOMME VAN
KAMPEN na -‐ een bestaand historisch figuur als hoofdpersonage van haar boek te kiezen.
Wanneer ze een persoon zou kiezen die echt had geleefd, zou ze te veel vast zitten aan de feiten en dan kon ze geen kant meer op met haar fantasie:
Met alleen historische figuren loop je snel vast, omdat van hen de levensloop van begin tot het einde vastligt. Daarom bedenk ik mijn hoofdpersonen er zelf bij. De historische feiten bouw ik om hen heen. Binnen de feitelijke lijnen kan ik de fantasiefiguren alles laten doen. Hun vrijheid van bewegen is groot, maar moet binnen het verhaal en de tijd waarin het zich afspeelt geloofwaardig blijven.23
Dit stemde overeen met wat Jacobs zei: “Fictionele helden lijken auteurs meer vrijheid te geven om de echte geest van de voorbije tijd te ontwikkelen – om met meer
overtuiging in het plezier en avontuur van het leven van hun held te duiken.”24 Zo nu en dan maakte Beckman, wanneer het historische personage bijzonder voor zijn tijd was, echter een uitzondering. Over de keuze om eenmalig een historisch figuur tot haar protagonist te maken zei Beckman:
Het idee van een doofstomme schilder in de zestiende eeuw fascineerde mij enorm. Ik ben naar Kampen gegaan om daar in het archief te duiken op zoek naar meer informatie. Er bleek niet eens zo veel te zijn en zeker niet over de jeugd van Avercamp. Dus ben ik zelf gaan nadenken hoe het leven voor een doofstomme jongen en zijn familie moet zijn geweest.25
Over het personage Bertrand du Guesclin, een Franse veldheer uit de Honderdjarige Oorlog die in haar boek GEEF ME DE RUIMTE! voorkomt, zei ze: “Die Bertrand du Guesclin
zag ik eerst niet zo zitten, ik hou niet van oorlogshelden. Maar ja, je kunt er niet omheen. En hij was heel ongewoon, voor die tijd. Voor de adel van lage komaf. Zo humaan, hij wilde geen mensenlevens verspillen.”26
De balans tussen feit en fictie
22 Gebaseerd op Jan van Schaffelaar, Kabeljauwse ruiteraanvoerder
23 NLMD, collectie Thea Beckman, inv.nr. P 00376 K 1: ‘Victoria Farkas, ‘Schrijven is gewoon een
vak’ Spits (14-‐12-‐2001)’
24 Jacobs, ‘Some observations on children’s historical fiction’, 188-‐189.
25 NLMD, collectie Thea Beckman, inv.nr. P 00376 K 1: ‘Farkas, ‘Schrijven is gewoon een vak’’
26 NLMD, collectie Thea Beckman, inv.nr. P 00376 K 1: ‘Yvonne Gnirrep, ‘”Je kan met kinderen
Historische fictie kan volgens publiekshistorici helpen de geschiedenis op creatieve wijze levend te houden. Een historische romanschrijver is niet gebonden aan de strenge regels van de academische geschiedschrijving. Bovendien kan historische fictie ons
gevoel voor de historische menselijke ervaring en binding met het verleden geven. Een
belangrijk punt in het publiekshistorische discours over historische fictie is de historische accuraatheid. De meeste publiekshistorici noemen dit als een van de belangrijkste punten. In hoeverre is het toegestaan de fantasie de vrije loop te laten? Hoe zorgt de schrijver ervoor dat de balans tussen feit en fictie bewaard blijft? Of haar werk wel of niet in de smaak viel bij critici, over één ding waren ze het eens: Beckman was nooit te betrappen op halfbakken of slordige historische
documentatie. Beckman meende dat schrijvers van historische fictie zich altijd aan de historische feiten dienden te houden. In haar lezing ‘Hoe schrijf je een historisch boek voor de jeugd?’ zette ze uiteen wat er bij het schrijven van een historisch boek komt kijken. Wanneer je een historisch onderwerp kiest voor je boek krijg je te maken met feiten: bepaalde gebeurtenissen hebben plaatsgevonden, bepaalde personen hebben werkelijk bestaan, mensen uit een bepaald tijdvak geloofden bepaalde zaken en konden nog niks weten over andere zaken. Je ‘actieradius’ wordt beperkt: je kan niet vrijelijk fantaseren en gebeurtenissen naar eigen wil laten verlopen. Je hebt, zoals Beckman zei, een “harnas” aangetrokken. Ondanks deze beperking, hoef je de fantasie niet compleet uit te schakelen. Het is toegestaan personages te introduceren die nooit bestaan hebben, maar die wellicht wel hadden kúnnen bestaan. Je mag gebeurtenissen inlassen die in geen enkel vakboek of kroniek vermeld worden en gesprekken die nooit hebben plaatsgevonden weergeven: “Je kunt met je materiaal doen wat je wilt, zolang je de opgedoken feiten maar geen geweld aandoet.”27
Hierbij heeft de verwachting van de lezers een groot effect op de schrijver. Hoogleraar Engels A. Waller Hastings beschrijft in zijn artikel Toward a theory of
historical fiction for children dat historicus Joseph Turner observeerde dat lezers
verwachten dat historische fictie trouw blijft aan de beschikbare kennis over het verleden, want waarom zou je het werk anders ‘historisch’ noemen? Tegelijkertijd gaan ze er ook vanuit dat een schrijver van historische fictie zich grotere vrijheden kan veroorloven tijdens het schrijven dan een historicus – waarom wordt het anders ‘fictie’ genoemd? Het probleem was volgens Turner dat het verwachtingspatroon van de lezer
27 NLMD, collectie Thea Beckman, inv.nr. P 00376(gf) [NG]: ‘Beckman, ‘Hoe schrijf je een
tot conflicterende verplichtingen voor de schrijver leidt.28 Het boek moet historisch verantwoord in elkaar steken, maar tegelijkertijd moet het verleden vlekkeloos en geloofwaardig verbeeld worden.
Beckman erkende dat ‘de val van de Geschiedvervalsing’ daarbij dan wel wijd open staat en dat je, om die val te vermijden, als auteur met
verantwoordelijkheidsgevoel en zelfrespect te werk dient te gaan; iets wat volgens haar niet eenvoudig is. Beckman verhaalde in haar lezing en meerdere interviews over een voorval dat later tekenend zou blijken voor haar schrijverschap. In de brugklas van de vervolgschool werd door de docent DE VIER HEEMSKINDEREN van Felix Timmermans voorgelezen. Het boek was voor haar gevoel een historische roman en ze vond het een prachtig verhaal. Enkele maanden later kwam ze erachter dat het boek een navertelde middeleeuwse ridderroman was, “meer legende dan feit”. In Beckman’s beleving had Felix Timmermans dus gelogen en geschiedvervalsing gepleegd om een mooi verhaal te vertellen. Ze nam het de schrijver erg kwalijk en wilde nooit meer iets van zijn hand lezen, ze vertrouwde hem niet meer. Toen ze zelf historische jeugdboeken ging schrijven nam ze zich voor dat de feiten moesten kloppen:
De details moesten juist zijn. […] Dus geen gesjoemel met data, plaatsen of jaartallen omdat het voor het verhaal beter uitkwam. Neen, een feit was een feit en moest als zodanig vermeld worden. Dat betekende extra research,
zorgvuldige voorbereiding, eindeloos speuren naar details, maar dat had ik er voor over. Niemand mocht achteraf kunnen zeggen dat ik b.v. de Slag bij Poitiers heel anders had laten verlopen dan het in werkelijkheid gegaan was.29
Volgens Peter J. Beck hangt het succes dat een schrijver van historische fictie heeft met het overtuigend recreëren van voorbije levens en tijden samen met diens
geschiedkundige kennis en begrip van het verleden – vooral aan de hand van research. In de praktijk varieert de mate van research van vrijwel geen gedane research tot een jarenlange diepgaande studie. Het kan zelfs zo zijn dat aan een historisch boek een grotere mate van research vooraf is gegaan dan aan een academische
geschiedschrijving. Veel hangt af van de prioriteit die de schrijver geeft aan historische accuraatheid, evenals diens vermogen gebruik te maken van bronnen; specifiek de mate
28 A. Waller Hastings, ‘Toward a theory of historical fiction for children’, presented at the third
biennial conference on modern critical approaches to children’s literature (Nashville 1999) 1-‐7,
aldaar 6-‐7.
29 NLMD, collectie Thea Beckman, inv.nr. P 00376(gf) [NG]: ‘Beckman, ‘Hoe schrijf je een
waarin hij in staat en welwillend is een goed geïnformeerde en kritische benadering ten overstaan van de bronnen te hanteren. Een goede balans is hierbij echter van belang. Het onderzoeksproces moet als middel tot een doel dienen, niet als doel op zichzelf.30 Beck verwijst naar de Canadese schrijfster Kate Pullinger, die dit als volgt duidt:
Het moeilijkst aan research is zo nu en dan weten wanneer te stoppen, wanneer je het moet loslaten zodat je je kan concentreren op je verhaal. We hebben allemaal de ervaring van het lezen van een roman gehad waarbij de research te duidelijk aanwezig is op de pagina’s, waarbij de schrijver zich gedwongen voelt om elk laatste detail over wat voor soort knopen dat regiment op hun jassen droeg en waar die knopen gemaakt zijn, en wat precies de juiste manier was om ze te poetsen erin te proppen. Het is alsof de schrijver denkt, ik heb er tien jaar over gedaan om al deze dingen te leren, dus ik ga ze nu verdomme met je delen ook.31
Leland B. Jacobs deelde dit sentiment. Hij stelde dat de schrijver van historische fictie door het verrichten van uitgebreide research véél meer leert dan mogelijk te verwerken is op papier. Omdát hij zoveel kennis heeft opgedaan, is de verleiding groot om meer feiten en informatie in zijn verhaal te werken dan nodig zijn. Het is ook mogelijk dat de schrijver zijn plot en personages vooral gebruikt in dienst van het overbrengen van zijn informatie. In beide gevallen deed dit volgens Jacobs af aan de fictie; in het eerste geval door de overbodige informatie, in het tweede geval door de gestileerde en levenloze tekst.32
De worsteling die Beck en Jacobs beschreven – het hanteren van een goede balans tussen feit en fictie – is te herkennen in Beckman’s werk en dikwijls punt van kritiek voor haar recensenten. Ze wist niet altijd wanneer ze moest stoppen. Vaak zijn haar boeken te nadrukkelijk informatief. Haar werk is daardoor zo nu en dan iets te veel geschreven in functie van die kennisoverdracht: het onderzoek dient te veel als doel in plaats van als middel. Beckman had de neiging vanuit het lopende verhaal ineens over te schakelen op uitgebreide passages over de gebruiken in een land of tijdens een bepaalde periode; de politieke of sociaaleconomische omstandigheden; de gangbare normen en waarden. In een goed lopende historische roman zijn de historische feiten op zo’n
30 Beck, Presenting history, 203.
31 Opiniestuk Kate Pullinger en Philippa Gregory
<https://www.theguardian.com/books/2008/sep/20/katepullinger.writing.fiction2>
geraadpleegd op 23-‐05-‐2017
32 Leland B. Jacobs, ‘Historical fiction for children’, The reading teacher 3 (1961) 191-‐194, aldaar
manier verwerkt dat de lezer onbewust informatie tot zich neemt zonder dat de leeservaring hierdoor onderbroken wordt. In de boeken van Beckman is dit echter niet altijd het geval. Zo begon ze hoofdstuk 13 in DE VAL VAN DE VREDEBORCH met een
paginalange geschiedenisles:
De graaf van Bossu is, na de vlucht van de prins van Oranje, door de koning benoemd tot stadhouder over Holland, Zeeland en Utrecht, maar zijn macht reikt niet veel verder dan de provincie Utrecht, want de Hollanders en Zeeuwen hebben in de loop van de winter hun ‘eigen prins Willem’ weer binnengehaald en die oefent in de opstandige gewesten de eigenlijke macht uit. […] Gedwongen door de honger en algemene verzwakking moesten de Haarlemmers hun
dappere verzet opgeven, al wisten ze wel te bereiken dat de stad niet zou worden geplunderd. De plundering werd afgekocht voor een kwart miljoen gulden, waarvan honderdduizend meteen betaald moest worden […]33
Beckman benadrukte dat ze, naast de gedegen voorbereiding die ze trof voor het schrijven van een boek, wel degelijk een verhaal aan het vertellen was en niet een wetenschappelijke, historische verhandeling aan haar lezers voorschotelde.34 De paradox is dat haar boeken af en toe wel degelijk als een geschiedkundig naslagwerk lezen. Hierdoor schiet het literaire aspect er zo nu en dan bij in en mede daardoor daalde haar aanzien bij critici en nam het aantal prijzen dat zij won af. Volgens Beckman was het etaleren van het resultaat van haar maandenlange research echter wél nodig, want haar boeken waren des te geloofwaardiger als ze zoveel mogelijk op echte feiten gebaseerd waren.35 Elk detail moest kloppen en ook worden genoemd. De ene keer bewees deze werkwijze zich geslaagder dan de andere keer. Het is opvallend dat Beckman’s meest succesvolle werk, KRUISTOCHT IN SPIJKERBROEK, en haar eigen favoriet,
HASSE SIMONSDOCHTER, de boeken zijn die het meest geslaagd zijn in de verweving van
historische feiten en narratief. Blijkbaar voelden haar lezers, en Beckman zelf ook, het goed aan wanneer deze verweving goed in balans was, en had dit effect op de
leesbaarheid en daarmee op de ontvangst van de boeken.
33 Thea Beckman, De val van de Vredeborch (Rotterdam 1988), 129.
34 NLMD, collectie Thea Beckman, inv.nr. P 00376 K 1: ‘Van der Weg, ‘Schrijfster Thea Beckman
wordt 80 jaar', (25-‐06-‐2003)’
35 NLMD, collectie Thea Beckman, inv.nr. P 00376 K 1: ‘Edwin Kreulen, ‘Tegenwoordig zien ze
overal tasjesdieven’ Trouw (06-‐05-‐2004); NLMD, collectie Thea Beckman, inv.nr. P 00376 K 1: ‘Jeroen de Preter, ‘Populaire jeugdauteur Thea Beckman op 80-‐jarige leeftijd overleden. Dood van een jeugdboek oude stijl’ De Morgen (08-‐05-‐2004)’’