• No results found

Morganatisch burgerschap: Een onderzoek naar burgerschap en politieke representatie van de overzeese burger in het Koninkrijk der Nederlanden, de Franse Republiek en de Europese Unie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Morganatisch burgerschap: Een onderzoek naar burgerschap en politieke representatie van de overzeese burger in het Koninkrijk der Nederlanden, de Franse Republiek en de Europese Unie"

Copied!
503
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

University of Groningen

Morganatisch burgerschap

Karapetian, Gohar

DOI:

10.33612/diss.109923509

IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to cite from it. Please check the document version below.

Document Version

Publisher's PDF, also known as Version of record

Publication date: 2020

Link to publication in University of Groningen/UMCG research database

Citation for published version (APA):

Karapetian, G. (2020). Morganatisch burgerschap: Een onderzoek naar burgerschap en politieke representatie van de overzeese burger in het Koninkrijk der Nederlanden, de Franse Republiek en de Europese Unie. Wolters Kluwer. https://doi.org/10.33612/diss.109923509

Copyright

Other than for strictly personal use, it is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), unless the work is under an open content license (like Creative Commons).

Take-down policy

If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.

Downloaded from the University of Groningen/UMCG research database (Pure): http://www.rug.nl/research/portal. For technical reasons the number of authors shown on this cover page is limited to 10 maximum.

(2)
(3)

nummer]

Volledige citeerwijze: G. Karapetian, Morganatisch burgerschap. Een onder-zoek naar burgerschap en politieke representatie van de overzeese burger in het Koninkrijk der Nederlanden, de Franse Republiek en de Europese Unie (diss. Groningen), Deventer: Wolters Kluwer 2019.

Ontwerp omslag: Hans Roenhorst, www.h2rplus.nl ISBN 978 90 13 15662 1

ISBN 978 90 13 15663 8 E-book NUR 823-301

© 2019 Wolters Kluwer Nederland B.V.

De klantenservice van Wolters Kluwer Nederland B.V. kunt u bereiken via: www.wolterskluwer.nl/ klantenservice.

De auteur houdt zich aanbevolen voor inhoudelijke opmerkingen en suggesties. Deze kunt u sturen naar: boeken-NL@wolterskluwer.com.

Alle rechten zijn voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.

Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m 16m Auteurswet jo. Besluit van 27 november 2002, Stb. 575 is de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding verschuldigd, te voldoen aan de Stichting Reprorecht (www.reprorecht.nl).

Hoewel aan de totstandkoming van deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de auteur, redacteur(en) en Wolters Kluwer Nederland B.V. geen aansprakelijkheid voor eventuele fouten en onvolkomenheden en evenmin voor de gevolgen hiervan.

Op alle aanbiedingen en overeenkomsten van Wolters Kluwer Nederland B.V. zijn van toepassing de Algemene Voorwaarden van Wolters Kluwer Nederland B.V. U kunt deze raadplegen via:www. wolterskluwer.nl/algemene-voorwaarden.

Indien Wolters Kluwer Nederland B.V. persoonsgegevens verkrijgt, is daarop het privacybeleid van Wolters Kluwer Nederland B.V. van toepassing. Dit is raadpleegbaar via www.wolterskluwer.nl/ privacy-cookies.

(4)

Een onderzoek naar burgerschap en politieke representatie van de overzeese burger in het Koninkrijk der Nederlanden, de

Franse Republiek en de Europese Unie

Proefschrift

ter verkrijging van de graad van doctor aan de Rijksuniversiteit Groningen

op gezag van de

rector magnificus prof. dr. C. Wijmenga en volgens besluit van het College voor Promoties.

De openbare verdediging zal plaatsvinden op donderdag 16 januari 2020 om 16.15 uur

door

Gohar Karapetian geboren op 20 maart 1992

(5)

Prof. mr. H.E. Bröring Prof. mr. H.G. Hoogers

Beoordelingscommissie Prof. mr. R. de Lange Prof. dr. J. van der Harst Prof. mr. G.R. de Groot

(6)

Եվ մանավանդ որ կարենալուդ հետ՝ և՛ Especially as they please your կամենալն է քեզ ախորժելի։ Unfailing power and will.

St. Gregory of Narek, Book of Lamentations, Surb Etchmiadzin 2016, 86.2 (gecompileerd in 1001-2, Engelse vertaling van prof. dr. M. Papazian).

Aan Andranik Meltonian Անթոյիս

(7)
(8)

LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN . . . XI

1

HOOFDSTUK I

INLEIDING . . . 1

1.1 Inleiding en aanleiding tot het onderzoek . . . 1

1.2 Morganatisch burgerschap . . . 6

1.3 Onderzoeksmethode . . . 6

1.4 Plan van behandeling . . . 9

2

HOOFDSTUK II

HET BEGRIP BURGERSCHAP EN

ZIJN VERSCHIJNINGEN. . . 11

2.1 Inleiding . . . 11

2.2 De geboorte van burgerschap in de Griekse poleis . . . 12

2.2.1 Burger van Sparta of van Athene: eenzelfde verschijnsel, verschil in uitwerking . . . 14

2.2.2 Het Romeinse burgerschap in de Republiek en het Keizerrijk: experimenteren met de uitbreiding van burgerschap . . . 21

2.2.3 Burgerschap getheoretiseerd: Aristoteles’ Politica en de wezenlijke karakteristiek van de polis-burger . . . 25

2.3 Burgerschap en Gods Koninkrijk: de relatie tussen de burger en zijn aardse rechtsorde volgens de theologisch-christelijke literatuur . . . 27

2.3.1 Libanius en de heilige Johannes Chrysostomos . . . 27

2.3.2 Verzoening van Augustinus’ Stad van God en Stad der Wereld: de innige relatie van de christen-burger met zijn aardse rechtsorde . . . 29

2.4 Burgerschap in de Renaissance: de teloorgang en de wedergeboorte . 33 2.4.1 De renaissance van burgerschap: het humanisme. . . 35

2.4.2 Middeleeuwse visies op burgerschap: Marsilius, Bartolus en Baldus. . . 37

2.4.3 De burger in een wankelend Europa: Guicciardini en Machiavelli . . . 43

2.5 Burgerschap en revolutie: soevereiniteit en politieke representatie. . 48

2.5.1 De verzoening van soevereiniteit en burgerschap. . . 49

2.5.2 Politieke representatie, kiesrecht en vrij mandaat. . . 58

2.6 (Politiek) burgerschap na revolutie: individuele vrijheid en emancipatie. . . 66

2.6.1 De verandering van Hobbes’ mensbeeld en het belang van de individuele vrijheid . . . 68

(9)

2.6.2 Emancipatie van mens en burger in de samenleving: het

politieke en het sociale principe . . . 78

2.7 Besluit . . . 82

3

HOOFDSTUK III

DE GENEALOGIE VAN DE LGO:

ONTSTAAN EN STREKKING . . . 87

3.1 Inleiding . . . 87

3.2 De meerwaarde van La France d’outre-mer voor het ontstaan van het overzees Gemeenschaps- resp. Unierecht . . . 91

3.2.1 De eerste Franse koloniale golf. . . 91

3.2.2 De tweede Franse koloniale golf en haar gevolgen voor het overzees Gemeenschapsrecht. . . 93

3.3 Het overzees Unierecht en zijn verschillende smaken . . . 102

3.3.1 De strekking van de UPG-status: de bevoegdheden van de Raad ten aanzien van derogaties . . . 103

3.3.1.1 Besluit UPG. . . 112

3.3.2 De strekking van de LGO-status: de invloed van de dekolonisatie . . . 112

3.4 Besluit . . . 122

4

HOOFDSTUK IV

HET LGO-ASSOCIATIEREGIME

VERSCHIET VAN KLEUR: VAN

ONTWIKKELINGS-SAMENWERKING NAAR WEDERKERIG PARTNERSCHAP. . 125

4.1 Inleiding . . . 125

4.2 Periode I van 1964 tot 1980: het vrijwel identieke karakter van het LGO-regime aan het ACS-regime . . . 129

4.2.1 Yaoundé I Overeenkomst en LGO-besluit I . . . 129

4.2.2 Yaoundé II Overeenkomst en LGO-besluit II . . . 133

4.2.3 Lomé I Overeenkomst en LGO-besluit III . . . 135

4.2.4 Tussenconclusie Periode I . . . 137

4.3 Periode II van 1980 tot 1997: de loskoppeling van het LGO-regime van het ACS-regime . . . 138

4.3.1 Lomé II Overeenkomst en LGO-besluit IV. . . 138

4.3.2 Lomé III Overeenkomst en LGO-besluit V. . . 139

4.3.3 LGO-besluit VI van 1991 . . . 143

4.3.4 Tussenconclusie periode II . . . 150

4.4 Periode III van 1997 tot heden: convergentie tussen LGO en UPG? 152 4.4.1 LGO-besluit 1997 . . . 152

4.4.2 LGO-besluit 2001 . . . 162

4.4.3 LGO-besluit 2013 . . . 167

4.4.4 Tussenconclusie Periode III . . . 175

(10)

5

HOOFDSTUK V

HET BURGERSCHAP VAN DE EU.

OVER DE RECHTSBETREKKING TUSSEN DE

LGO-UNIEBURGER EN DE EU . . . .181

5.1 Inleiding . . . 181

5.2 Het EU-burgerschap als legitimatie- en beloningsinstrument . . . . 183

5.3 Het Unieburgerschap als species van het genus burgerschap . . . . 199

5.3.1 De eerste levensjaren van het Unieburgerschap: een kopschuw Hof van Justitie . . . 200

5.3.2 De tienerjaren van het Unieburgerschap: naar autonomie en zelfstandigheid . . . 210

5.3.3 De twintiger jaren van het Unieburgerschap: naar een ‘echt burgerschap’. . . 223

5.4 Het Unieburgerschap in de LGO . . . 231

5.4.1 Het Unieburgerschap en de LGO-regeling: geleidelijke institutionele inkleuring. . . 232

5.4.2 Lidstaatburgers die voor Uniedoeleinden Unieburgers zijn: het geval LGO . . . 237

5.4.3 Unieburgerschapsrechten in de LGO: het kiesrecht voor het Europees Parlement . . . 241

5.5 Besluit . . . 251

6

HOOFDSTUK VI

LA CITOYENNETÉ FRANÇAISE . . . .255

6.1 Inleiding . . . 255

6.2 Franse visie op burgerschap: gelijkheid door burgerschap . . . 257

6.2.1 Het ancien régime en het droit d’aubaine: rudimentair Frans burgerschap in het erfrecht . . . 257

6.2.2 Een beroep van de revolutionairen op de antieke wereld . . . 261

6.2.3 Gelijkheid door middel van burgerschap: ongemakken in de postrevolutionaire praktijk . . . 263

6.3 Frans burgerschap en kiesrecht overzee. . . 280

6.3.1 De koloniën en de Franse Revolutie . . . 281

6.3.2 Slavenopstand en assimilatiepolitiek . . . 286

6.3.3 Het sluitstuk van de idealen van 1789: de Loi Lamine Guèye (1946) en de Loi-cadre Defferre (1956) . . . 292

6.3.4 Citoyenneté de la Nouvelle-Calédonie: differentiatie met behoud van uniformiteit. . . 296

6.3.5 De stand van het huidige recht . . . 299

6.4 Het Unieburgerschap in de Franse LGO . . . 302

(11)

7

HOOFDSTUK VII

HET NEDERLANDERSCHAP ALS

MORGANATISCH BURGERSCHAP . . . .311

7.1 Inleiding . . . 311

7.2 Kolonisatie, dekolonisatie en de Nederlanden . . . 313

7.2.1 De koloniën en bezittingen vanaf 1814: enkele hoofdmomenten . . . 316

7.2.2 Dekolonisatie Nederlands-Indië en de Nederlands-Indonesische Unie . . . 325

7.3 Naar een nieuwe statutaire rechtsorde . . . 328

7.3.1 Staatkundige verhoudingen in de nieuwe statutaire rechtsorde: kort begrip. . . 332

7.3.2 De rijksregelgevingsprocedures: rijkswet, algemene maatregel van rijksbestuur en ministeriële rijksregelingen. . . 338

7.4 Het Nederlanderschap: voorlopers, ontstaan, toepassing overzee en mankementen . . . 348

7.4.1 Stadsburgerschap in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden . . . 349

7.4.2 Van stadsburgerschap naar Bataafs burgerschap . . . 352

7.4.3 Nederlanderschap en toekenning ervan overzee. . . 359

7.4.4 De stand van het huidige recht: het Nederlanderschap als ongedeeld burgerschap? . . . 377

7.5 Het Unieburgerschap in de LGO van het Koninkrijk . . . 395

7.6 Koninkrijksburgerschap als uitgangspunt: een optie . . . 405

7.7 Besluit . . . 415

8

HOOFDSTUK VIII

SLOTBESCHOUWING . . . .419

8.1 Het fluctuerende karakter van burgerschap . . . 419

8.2 Een tegengestelde logica in de EU en het Koninkrijk der Nederlanden: wederkerigheid, politieke representatie en de constitutionele aard van de rechtsorde. . . 423

8.3 Het Unieburgerschap en de LGO: het Koninkrijk in een ongemakkelijke spagaat . . . 428

SAMENVATTING . . . .433

SUMMARY . . . .439

LITERATUURLIJST . . . .445

JURISPRUDENTIEREGISTER . . . .483

PERSONEN- EN ZAKENREGISTER . . . .487

(12)

AB Administratiefrechtelijke Beslissingen

ABRvS Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ACS Afrika, Caribisch gebied en Stille Oceaan

afl. aflevering

A-G advocaat-generaal

AJDA Actualité juridique Droit administratif

ARM Antillean Rice Mills

art. artikel

Bulletin EC Bulletin of the European Communities

BW Burgerlijk Wetboek

cf. confer

CNRS Centre national de la recherche scientifique COM Collectivités d’outre-mer

d.d. de dato

diss. dissertatie

DOM Département d’outre-mer

DrOM Départements et régions d’outre-mer

e.a. en anderen

ECPR European Consortium for Political Research EEG Europese Economische Gemeenschap EGKS Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal EHRM Europees Hof voor de Rechten van de Mens

EU Europese Unie

e.v. en verder

EVRM Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden

HR Hoge Raad der Nederlanden

HvJ EU Hof van Justitie van de Europese Unie JB Jurisprudentie Bestuursrecht

JBplus Jurisprudentie Bestuursrecht plus

jo. juncto

JORF Journal officiel de la République française

KB Koninklijk Besluit

LGDJ Librairie générale de droit et de jurisprudence LGO Landen en Gebieden Overzee

m.nt. met noot

NJ Nederlandse Jurisprudentie NJB Nederlands Juristenblad

no nummer

(13)

p. pagina

PbEG Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen PbEU Publicatieblad van de Europese Unie

PbNA Publicatieblad van de Nederlandse Antillen P.U.F. Presses universitaires de France

QCC Qualifying Commonwealth Citizen RDPubl Revue de Droit Public

red. redactie

RM Themis Rechtsgeleerd Magazijn Themis

r.o. rechtsoverweging

RvO I Reglement van Orde van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

RvO II Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Stb. Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden TAAF Terres australes et antarctiques françaises TOM Territoires d’outre-mer

Trb. Tractatenblad van het Koninkrijk der Nederlanden TvCR Tijdschrift voor Constitutioneel Recht

UPG Ultraperifere Gebieden v.Chr. voor Christus

VEU Verdrag betreffende de Europese Unie

Vol. Volume

(14)

Inleiding

1.1 Inleiding en aanleiding tot het onderzoek

Burgerschap raakt aan ieders politieke bestaan. Rechtssubjecten ontlenen bevoegdheden aan subjectieve rechten die door verschillende rechtsordes worden toegekend. Zo kan een rechtssubject, ongeacht zijn burgerschap, eigenaar zijn van goederen op grond van privaatrechtelijke normen die binnen een rechtsstelsel gelden. Het rechtssubject transponeert daarmee echter niet tot een burger. Burger is degene die niet alleen bevoegdheden kan ontlenen aan het objectieve recht binnen een rechtsorde, maar die ook een eigendomspretentie heeft ten aanzien van het objectieve recht van de desbetreffende rechtsorde. Een cruciaal verschil tussen de burger en de niet-burger is dat de eerstgenoemde vanwege zijn hoedanigheid als burger, met of zonder tussenkomst van een politieke representant, bijdraagt aan de inhoud en de totstandkoming van het objectieve recht.1 De burger bepaalt hoe het recht komt te luiden waaraan hij gebonden is. Hij is daarmee, zogezegd, eigenaar van het recht. De burger-schapsnotie brengt hiermee, in de woorden van een van Nederlands invloedrijke staatsmannen, J.R. Thorbecke, ‘eene veel menigvuldiger en inniger gemeen-schap, dan voorheen, tusschen de overheid en den burger’ tot stand.2

Dit fundamentele uitgangspunt ten aanzien van de eigendomspretentie van de burger kan evenwel ter discussie worden gesteld wanneer een blik wordt geworpen op de positie van de burgers van overzeese gebieden die onder het soevereine gezag van een staat vallen. Als gevolg van koloniale expansies oefenen verschillende Europese staten thans het exclusieve gezag uit over gebieden die niet in de buurt liggen van de metropool, zijnde het moederland van de desbetreffende staat.3 Verschillende entiteiten kunnen als voorbeeld

1H.F. Pitkin, The Concept of Representation, Berkely, Los Angeles, London: University of

California Press 1967.

2

J.R. Thorbecke, ‘Over het hedendaagsche staatsburgerschap’, in: C.D.E. de Wit, J.R. Thorbecke, Thorbecke en de eenwording van de Nederlandse natie, Nijmegen: Socialistische Uitgeverij 1980 (oorspronkelijke uitgave 1844), p. 270.

3In navolging van Franstalige rechtswetenschappelijke literatuur wordt in dit proefschrift

regelmatig het woord ‘metropool’ gehanteerd ter aanduiding van het moederland van de desbetreffende constitutionele entiteit. J.-Y. Faberon, J. Ziller, Droit des collectivités d’outre-mer, Paris: LGDJ 2007; J.-P. Thiellay, Le droit des outre-mers, Paris: Dallox 2011; J.-F. Auby, Droit des outre-mers, Issy-les-Moulineaux Cedex: LGDJ 2018.

(15)

dienen van staten die overzeese gebieden rijk zijn, zoals het Koninkrijk Denemarken en de Franse Republiek.4 Ook het Koninkrijk der Nederlanden

kent vergelijkbare gebieden. Sinds de ontmanteling van de Nederlandse Antillen in 2010 bestaat het Koninkrijk der Nederlanden uit vier landen, te weten Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten.5 De verhouding tussen de landen van dit Koninkrijk wordt hoofdzakelijk gereguleerd door het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (hierna: Statuut). Dit Statuut stelt dat het Neder-landerschap een aangelegenheid van het Koninkrijk is.6 Het gevolg daarvan is dat het een ongedeeld karakter heeft.7 Desalniettemin hebben, zo zal blijken uit dit proefschrift, niet alle staatsburgers van het Koninkrijk der Nederlanden– om in Thorbeckes terminologie te blijven – een even menigvuldige en innige rechtsverhouding tot de rechtsorde van dit Koninkrijk. Het is deze incongruentie die in dit proefschrift wordt bestudeerd.

Het burgerschapsbegrip in het Koninkrijk der Nederlanden is een lastig anker in de staatsrechtleer. Er is in de loop van de tijd geworsteld met de duiding van dit begrip. De kritiek die het Koninkrijkse burgerschap te verduren heeft gehad en nog steeds heeft, is in wezen dat het op essentiële punten afwijkt van het burgerschap van andere mogendheden. Zo schrijft L.F.G.P. Schreuder in 1894: “Nederland kan, in een onderwerp, dat de internationale betrekkingen van nabij raakt, niet onder alle beschaafde volkeren alléén blijven staan met eene zóó afwijkende regeling der nationaliteit als nergens wordt aangetroffen.”8Met deze uitspraak doelt Schreuder op het dubbele burgerschapsbegrip dat het Koninkrijk heeft gekend tussen 1850 en 1893. Gedurende deze jaren werd een onderscheid gemaakt tussen enerzijds het burgerschap in civielrechtelijke zin op grond van het Burgerlijk Wetboek uit 1838 en anderzijds het burgerschap in publiekrech-telijke zin op grond van de Wet van 1850 tot uitwerking van art. 7 van de

4Ten aanzien van het Koninkrijk Denemarken valt te denken aan Groenland en de

Faeröer-eilanden. Guadeloupe, Martinique en Saint-Martin zijn voorbeelden van overzeese gebieden van de Franse Republiek.

5De eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba – de zogenoemde BES-eilanden – maken

sindsdien deel uit van het staatsbestel van het land Nederland.

6Art. 3 lid 1 onder c Statuut.

7C. Borman, Het Statuut voor het Koninkrijk, Deventer: Kluwer 2012, stelt op p. 76:

“Impliciet wordt met het gebruik van deze term [Nederlanderschap] aangegeven dat het Koninkrijk maar één nationaliteit kent: de Nederlandse.” W.H. van Helsdingen, Het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, ’s-Gravenhage: Staatsdrukkerij- en uitgeverijbedrijf 1957, p. 282: “Het Nederlanderschap is immers ter wille van de eenheid of een betere verzorging van belangen der landen tot koninkrijksaangelegenheid gemaakt.”

8L.F.G.P. Schreuder, Wet van 12 december 1892 (Staatsblad no268) op het

Nederlander-schap en het ingezetenNederlander-schap met daaromtrent tusschen de regeering en de volksvertegen-woordiging gewisselde stukken en de in de beide Kamers der Staten-Generaal gevoerde beraadslagingen/verzameld en van aanteekeningen voor de toepassing en uitvoering voorzien door L.F.G.P. Schreuder, Amsterdam: Loman & Funke 1894, p. 102-103.

(16)

Grondwet van 1848.9 Dit onderscheid leidde tot spraakverwarring in het

Koninkrijk met betrekking tot het burgerschapsbegrip. Een van de rechtsgevol-gen van dit onderscheid was namelijk dat de burgers van de overzeese gebieden van het Koninkrijk – vanwege de omstandigheid dat zij op grond van de Wet van 1850 niet waren aan te merken als burgers in publiekrechtelijke zin– geen politieke burgerschapsrechten toekwamen, zoals het kiesrecht voor het vertegen-woordigende orgaan van het Koninkrijk. J.T. Buijs, hoogleraar te Leiden, verwoordde de ontstane constitutionele verwarring als volgt:

“Het getuigt waarlijk niet van de gelukkige ontwikkeling van ons positief staatsrecht, dat wij zelfs op de meest principiëele vraag, welke in dat recht kan worden opgeworpen, de vraag: wie zijn Nederlanders?– geen stellig afdoend antwoord kunnen geven. Men mag te meer op het wegnemen van die onzekerheid aandringen, omdat het door allen gewenschte resultaat op zeer eenvoudige wijze te bereiken is. Gelooft men met Mr. Opzoomer, dat het Burg. Wetb. moet zeggen wie Nederlanders zijn, dan late men dit zooals het is, en schrijve in de staatswet, dat men om burgerschapsrecht te kunnen uitoefenen, behalve aan de eischen in het B.W. genoemd, nog zal moeten voldoen aan die, welke deze wet stellen zal. Meent men daarentegen– en ik geloof juister – dat de regeling van de nationaliteit in het staatsrecht te huis behoort, dan zegge de staatswet wie Nederlanders zijn, en bepale het B.W., welke personen buiten de Nederlanders nog tot het uitoefenen van burgerlijke rechten zullen worden toegelaten. Raadpleegt men de constitutiën van andere staten dan blijkt nergens van eene verwarring als bij ons bestaat, zij het dan ook dat men in verschillende landen eene zeer onderscheiden regeling heeft aangenomen.”10

Buijs’ standpunt zegevierde in 1893. In dit jaar werd het dubbele Nederlanderschap afgeschaft met de inwerkingtreding van de Wet op het Nederlanderschap en het Ingezetenschap.11Niettemin hebben de hiervoor geciteerde woorden van Schreuder in de huidige constitutioneel-politieke context hun waarheidsgehalte behouden. De vormgeving van het staatsburgerschap van het Koninkrijk wijkt, zoals in dit proefschrift zal blijken, op wezenlijke punten (nog steeds) af van de essentialia van burgerschap. Uit het constitutioneel Koninkrijksrecht en het constitutioneel Nederlands recht is af te leiden dat niet alle staatsburgers van het Koninkrijk eigenaar zijn van het recht dat vanwege het Koninkrijk wordt uitgevaardigd. In het verleden is in verschillende bijdragen op dit deficit gewezen.12 Hoewel het deficit reeds is geconstateerd, ontbreekt tot heden een grondig onderzoek naar de 9Wet van 4 juli 1850, Stb. 1850, 37.

10J.T. Buijs, De Grondwet. Toelichting en kritiek, (eerste deel), Arnhem: P. Gouda Quint 1883,

p. 43.

11

Wet van 12 december 1892 op het Nederlanderschap en het Ingezetenschap, Stb. 1892, 268.

12

Zie bijvoorbeeld het rapport van de Werkgroep Democratisch Deficit Koninkrijk (Kamer-stukken II 1999-2000, 27 198, 267 en 1) en het rapport van de Commissie Democratisch Deficit, getiteld Kiezen voor het Koninkrijk. Democratische legitimiteit van besluitvorming en controle op Koninkrijksniveau d.d. 11 november 2009. Dit deficit is tevens aanleiding geweest tot juridische procedures: ABRvS 25 januari 2017, JB 2017, 43, m.nt. J.L.W. Broeksteeg; ABRvS 21 november 2006, AB 2007, 121, m.nt. P.J. Stolk.

(17)

conceptueel-theoretische oorzaak van dit deficit: het burgerschapsbegrip van het Koninkrijk der Nederlanden. Daarnaast geldt dat de confrontatie tussen het Konink-rijkse burgerschapsbegrip en de constitutionele grondstructuur van het Koninkrijk der Nederlanden in rechtswetenschappelijke literatuur zwaar onderbelicht is. Dit proefschrift voorziet in deze leemtes. In dit proefschrift zal de rechtsverhouding die de Nederlander overzee heeft tot de statutaire rechtsorde worden geduid aan de hand van een analyse van de essentialia van het burgerschapsbegrip. Wat zijn wezenlijke karakteristieken van deze notie, en vinden zij toepassing in het staatsbestel van het Koninkrijk der Nederlanden?

Teneinde een grondig beeld te verkrijgen van het burgerschapsbegrip in het Koninkrijk wordt in dit kader gebruik gemaakt van de burgerschapsnotie die in het leven is geroepen in een andere rechtsorde, zijnde die van de Europese Unie (EU). De problematiek rondom het burgerschapsbegrip in het Koninkrijk krijgt een bijzondere dimensie door een vergelijking ervan met de notie van burger-schap in de EU. Sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Maastricht kent de EU een eigen burgerschap: het Europees Unieburgerschap. Dit burgerschap komt toe aan eenieder die de nationaliteit heeft van een van de lidstaten van de Unie. Dit Unieburgerschap brengt volgens het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VwEU) rechten en plichten met zich voor de Unie-burger.13 De overzeese territoria die bijzondere betrekkingen onderhouden met de lidstaten zijn op enigerlei wijze betrokken in het raamwerk van de EU. In het Europees Unierecht bestaan verschillende statussen die deze overzeese territoria kunnen genieten. De rechtspositie die de overzeese gebieden van de lidstaten jegens de EU hebben, kan– afhankelijk van de status van deze gebieden naar nationaal staatsrecht – aanzienlijk variëren. De meest voorkomende rechts-posities zijn de Landen en Gebieden Overzee (LGO) en de Ultraperifere Gebieden (UPG). Het kenmerkende verschil tussen een LGO-status en een UPG-status is dat het acquis communautaire grotendeels geen deel uitmaakt van de rechtsorde van de gebieden die een LGO-status genieten.14 Burgers van de

LGO zijn niettemin Unieburgers met als gevolg dat zij aanspraak kunnen maken op de rechten die gekoppeld zijn aan het Unieburgerschap. 15 Dit heeft tot

gevolg dat de LGO-Unieburger, naast zijn nationale burgerschapsverhouding, krachtens het Unierecht tevens een rechtsverhouding heeft tot de rechtsorde van de Unie. Een vraag die zich hierbij aandient is welke rechtsbetrekking het Unieburgerschap teweegbrengt tussen de LGO-Unieburger en de rechtsorde van de Unie. In het verlengde hiervan ontstaat de vraag hoe de rechtsverhouding die het Unieburgerschap teweegbrengt tussen de Nederlander overzee en de rechts-orde van de EU zich verhoudt tot de rechtsbetrekking tussen de Nederlander 13Art. 20 lid 2 VwEU:“De burgers van de Unie genieten de rechten en hebben de plichten die

bij de Verdragen zijn bepaald.”

14Art. 355 lid 2 VwEU.

(18)

overzee en de statutaire rechtsorde. Anders gesteld: hoe verhouden de twee hoedanigheden van dezelfde burger– als Nederlander uit Aruba, Curaçao of Sint Maarten enerzijds en als Unieburger uit de LGO anderzijds – zich tot elkaar? Wat vertelt de Unierechtelijke rechtsbetrekking ons over de statutaire rechtsbe-trekking en het begrip van het Nederlanderschap?

In dit onderzoek wordt aan de hand van een conceptueel-theoretische en rechtsvergelijkende studie en vanuit het perspectief van de gelding van het Europees Unieburgerschap op de LGO de notie van het Nederlanderschap nader geduid.16 De in het verlengde hiervan geformuleerde onderzoeksvragen luiden ten eerste: op welke wijze dient het Nederlanderschap te worden geduid vanuit een conceptueel-theoretisch en rechtsvergelijkend perspectief? en ten tweede: wat is de betekenis van de gelding van het Unieburgerschap in de LGO van het Koninkrijk voor de duiding van het Nederlanderschap? Het object van dit onderzoek– het Nederlanderschap – wordt derhalve vanuit deze twee aan elkaar verwante vragen bestudeerd ten behoeve van een grondig beeld van de burger-schapsnotie in het Koninkrijk der Nederlanden.

Met de beantwoording van de aangestipte en andere aanverwante vragen zullen de bevindingen van dit onderzoek bijdragen aan een verheldering en een nadere afbakening en definiëring van het burgerschapsbegrip in het Koninkrijk der Nederlanden. Daarmee is het proefschrift van praktische en begripsmatige waarde voor allen die te maken hebben met de reikwijdte van dit begrip. Het proefschrift kaart de conceptuele oorzaak aan die ten grondslag ligt aan de geconstateerde gebreken in de inkleuring van het Nederlanderschap. Daarbij zal het omschrijven van de wezenlijke gebreken die gepaard gaan met de huidige invulling van het Nederlanderschap, het analyseren van de hoegrootheid van deze gebreken en het onderzoeken van de gevolgen daarvan voor het constitu-tioneel Koninkrijksrecht in conceptuele en rechtsvergelijkende zin bijdragen aan een grondiger burgerschapsbegrip. Tot slot zal dit proefschrift, met het gebruik van inzichten die ontleend zijn aan het Unieburgerschap, verklaren wat de betekenis kan zijn van het Europees Unierecht, in het bijzonder het Uniebur-gerschap, voor het constitutioneel Koninkrijksrecht, in het bijzonder het Neder-landerschap.

Aangezien alle overzeese gebieden van het Koninkrijk der Nederlanden naar Unierecht vallen onder het LGO-regime, wordt ingegaan op de toepassing van het Unierecht in de LGO en niet de UPG. Het is voorts van belang op te merken dat het onderzoek zich richt op de landen van het Koninkrijk, en niet op de BES-16De term‘gelding van het Unieburgerschap in de LGO’ is vatbaar voor meervoudige uitleg.

In dit proefschrift wordt hiermee gedoeld op de rechtsbetrekking die de LGO-Unieburger heeft met de EU. Ten behoeve van de leesbaarheid zal in het navolgende worden gesproken van de gelding van het Unieburgerschap in de LGO.

(19)

eilanden als openbaar lichaam naar Nederlands staatsrecht. De verklaring hiervoor is dat de BES-eilanden onderdeel zijn van het land Nederland, met als gevolg dat Nederlandse staatsburgers van deze gebieden worden vertegen-woordigd in beide kamers der Staten-Generaal. Zoals in dit proefschrift zal worden uiteengezet, is dit een relevant criterium om de BES-eilanden buiten beschouwing te laten in deze studie.

1.2 Morganatisch burgerschap

Deze studie draagt als titel Morganatisch burgerschap. Hiermee wordt gedoeld op de vormgeving van het staatsburgerschap van het Koninkrijk der Nederlan-den. Het woord ‘morganatisch’ is afkomstig van het Latijnse matrimonium morganaticum. De letterlijke vertaling van matrimonium morganaticum is ‘morganatisch huwelijk’. Tegenwoordig staat het morganatisch huwelijk beter bekend onder de naam ‘huwelijk met de linkerhand’. Dit houdt in dat in een huwelijk de vrouw niet deelt in alle rechten die verbonden zijn aan de adellijke stand van de man. Het bijvoeglijk naamwoord ‘morganatisch’ wordt in dit proefschrift gehanteerd ter aanduiding van een burgerschap waarbij burgers uit hoofde van hun burgerschap niet in gelijke zin aanspraak maken op (politieke) burgerschapsrechten. Nederlandse overzeese landsburgers ontberen uit hoofde van het Nederlanderschap het recht om door middel van hun politieke repre-sentant mee te beslissen in het vertegenwoordigende orgaan dat deel uitmaakt van de wetgever van het Koninkrijk. In dit proefschrift zal blijken dat de morganatische invulling van het Nederlanderschap met andere woorden ertoe leidt dat staatsburgers van het Koninkrijk uit de overzeese landen niet delen in de adeldom van politieke burgerschapsrechten in de statutaire rechtsorde.

1.3 Onderzoeksmethode

Het dissertatieonderzoek is gelet op de hiervoor genoemde vragen juridisch-dogmatisch van aard.17 Met behulp van een bronnenstudie in de vorm van een jurisprudentie- en literatuuronderzoek is een conceptueel-theoretische analyse gemaakt van het Nederlanderschap en de toepassing van het Unieburgerschap in de LGO van het Koninkrijk met het oog op de duiding van het staatsburgerschap 17J.B.M. Vranken, Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk

Recht, Algemeen deel****. Een synthese, Deventer: Kluwer 2014, nr. 8 e.v. Zie ook P.C. Westerman, M.H. Wissink,‘Rechtsgeleerdheid als rechtswetenschap’, NJB 2008, 440.

(20)

van dit Koninkrijk. De juridisch-dogmatische aard van het onderzoek heeft tot gevolg dat het onderzoek een analyserend en systematiserend karakter heeft.18

Daarbij wordt het geldende recht over het voetlicht gebracht als een coherent en consistent geheel van begrippen waarbij overeenkomsten en tegenstellingen in dit normenkader worden blootgelegd.19

Een vraagpunt in dit verband betreft de veronderstelde intellectuele continuïteit tussen het begrip burgerschap zoals dit is ontstaan in de klassieke oudheid en zoals het daarna is ontwikkeld. Dit vraagpunt speelt met name in Hoofdstuk II van dit proefschrift een relevante rol. In dat hoofdstuk komen namelijk het begrip burger-schap en zijn verschijningsvormen ter sprake, waarbij aandacht wordt besteed aan verschillende auteurs die zich daarover hebben uitgelaten. Een legitieme vraag in dit kader is of de behandelde auteurs allen bijdragen aan hetzelfde concept– namelijk het concept burgerschap. Gelet op de verschillende maatschappelijke en historische context waarin de auteurs opereerden, is vanzelfsprekend dat die auteurs niet altijd dezelfde notie voor ogen hebben gehad in hun verhandelingen. In de tekstuele analyse van de totstandkomings- en ontwikkelingsgeschiedenis van het burger-schapsbegrip wordt echter in dit proefschrift verondersteld dat er door de eeuwen heen sprake is van begripsparallellie. Om de overeenkomsten en verschillen tussen die verschillende benaderingen te doorgronden kan het wel degelijk nuttig zijn om te doen alsof de verscheidene auteurs dezelfde notie beschouwen.20In de bestudering van het burgerschapsbegrip wordt in dit proefschrift derhalve als uitgangspunt

18

C. van Vollenhoven, ‘Omtrek en methode der rechtswetenschap’, in: Mr. C. van Vollenhoven’s verspreide geschriften, Haarlem: Tjeenk Willink & Zoon N.V. 1934, p. 14: “Met deze drie dan, de systematische, de historische en de vergelijkende rechtsstudie, met het naspeuren dus van gesteldheid, verloop, en regelmaat van het recht, is het ambt der rechtswetenschap ten einde. Het is niet drieërlei stoffe, het is een zelfde stoffe van drieërlei zijde aangevat.” Cf. E.M.H. Hirsch Ballin, ‘Object en methode van de wetenschap van het staatsrecht en het bestuursrecht’, in: Rechtsstaat & beleid. Een keuze uit het werk van mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willinck 1991.

19R. Stürner, ‘Das Zivilrecht der Moderne und die Bedeutung der Rechtsdogmatik’,

JuristenZeitung 2012/1, schrijft op p. 11 treffend:“Die Grundfunktion der Dogmatik besteht vor allem darin, Gleichheit, Ungleichheit und Ähnlichkeit transparent zu halten.” Zie ook: R. Kranenburg, De grondslagen der rechtswetenschap. Juridische kennisleer en methodologie, Haarlem: H.D. Tjeenk Willink & Zoon N.V. 1948, p. 32:“Zoo is dus de nimmer eindigende functie der rechtswetenschap: het ordenen der verschijnselen op het gebied der rechts-waardeering, het systematiseren en kritisch analyseeren, zoodat zij kunnen worden begrepen als een samenhangend en verstaanbaar geheel.”

20

Deze redenering ontleen ik aan P.C. Westerman, The Disintegration of Natural Law Theory. Aquinas to Finnis, (diss. Groningen), Leiden/New York/Köln: Brill 1997, p. 11:“Is it not true that the arrangement of five authors in a row suggests that they are considered to contribute to one tradition, whereas they simply do not? Is it not equally true that the differences are more striking and also more interesting than their continuity? I agree with that objection. But I maintain that in order to discern and asses these differences, it can be helpful to act as if these various theories contribute to the same tradition. That tradition does not‘exist’, it cannot readily be‘found’; it is a construct of our own making.”

(21)

gehanteerd alsof door de eeuwen heen is bijgedragen aan de ontwikkeling van dezelfde notie: namelijk de vormgeving van de rechtsbetrekking tussen de burger en zijn rechtsorde. Deze keuze is te rechtvaardigen door de omstandigheid dat het overgrote deel van de te behandelen auteurs impliciet of expliciet uitgaat van de gedachte dat het burgerschapsbegrip een rechtsbetrekking betreft tussen de burger enerzijds en zijn rechtsorde anderzijds. De daadwerkelijke vormgeving van deze rechtsbetrekking is daarbij afhankelijk van de constitutionele structuur van de desbetreffende entiteit en de inkleuring van het in kwestie zijnde burgerschap. De vragen die in dit onderzoek centraal staan, zijn hiervoor uiteengezet. Rechtsvergelijking is, zoals daaruit blijkt, een component van deze studie. In het onderzoek is gebruik gemaakt van inzichten uit het Franse recht ten aanzien van de invulling van het burgerschapsbegrip. De behandeling van het Franse burgerschapsbegrip is functioneel van aard en staat ten dienste van de begrips-vorming in het constitutioneel Koninkrijksrecht en het constitutioneel Neder-lands recht. Bij de behandeling van het Franse burgerschap is eveneens door middel van de bestudering en interpretatie van de Franse wet, rechtspraak en literatuur getracht de betekenis van de toepassing van het Unieburgerschap in de Franse LGO uiteen te zetten voor de duiding van het Franse burgerschap. De bestudering van het Franse burgerschapsbegrip dient afwisselend tot inspiratie voor de vormgeving van het Nederlanderschap, tot verheldering van en nadere inkleuring van de notie van burgerschap in een ander constitutioneel bestel en sporadisch ter ondersteuning van ingenomen standpunten in het Koninkrijk. De keus voor het Franse recht is door meer redenen ingegeven. Drie van deze redenen zijn de volgende. In de eerste plaats is te noemen dat het Franse recht een cruciaal uitgangspunt deelt met het constitutioneel Koninkrijksrecht, name-lijk dat er een ongedeeld burgerschap bestaat in de overzeese gebieden en de metropool. Ongeacht de lokale status van de ingezetenen van de overzeese gebieden, zijn zij de iure te kwalificeren als Frans staatsburger. Dit geldt eveneens voor de staatsburgers van Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Zij zijn allen aan te merken als Nederlandse staatsburgers. Hiermee leent het Franse recht zich goed voor een vergelijking met het Nederlandse recht. Ten tweede geldt dat het LGO-regime zijn historische wortels vindt in het in de jaren vijftig van de vorige eeuw vigerende onderscheid tussen de zogenoemde départements d’outre-mer en territoires d’outre-mer in het Franse recht. De LGO-regeling kan beter worden begrepen indien het ontstaan en de evenknie van deze rechtsfiguur naar Frans recht worden bestudeerd. Tot slot is de omstandigheid dat de Franse Revolutie een cruciale rol heeft gespeeld ten aanzien van de vormgeving van het burgerschapsbegrip, ook ten aanzien van de uitgangspunten met betrekking tot de overzeese gebieden, een reden geweest om het recht van de Franse Republiek met betrekking tot burgerschap te bestuderen.

(22)

1.4 Plan van behandeling

Dit proefschrift bestaat inclusief deze inleiding uit acht hoofdstukken. Daarbij wordt stapsgewijs toegewerkt naar de beantwoording van de vragen hoe het Nederlanderschap dient te worden geduid vanuit een conceptueel-theoretisch perspectief en wat de betekenis is van de gelding van het Europees Uniebur-gerschap op de LGO van het Koninkrijk voor de duiding van het Nederlander-schap. Deze materie wordt in een rechtsvergelijkend Frans perspectief geplaatst. Teneinde de onderzoeksvragen te beantwoorden wordt aandacht besteed aan achtereenvolgens het burgerschapsbegrip, de LGO, het Europees Unieburger-schap, het Franse burgerschap en het Nederlanderschap. Hiermee bevatten de verschillende hoofdstukken in een systematische opbouw de bouwstenen voor de beantwoording van de onderzoeksvragen.

Hoofdstuk II staat in het teken van het burgerschapsbegrip en zijn verschij-ningen. Daarbij wordt stilgestaan bij de vraag wat de essentialia zijn van dit begrip en welke rechtsverhouding het reguleert. In ieder geval het ontstaan, de eclipsen en de wedergeboorten van het burgerschapsbegrip worden bestudeerd, teneinde het fluctuerende karakter van dit eeuwenoude begrip weer te geven en de samenhang van het burgerschapsbegrip met wederkerigheid en de politieke representatie van de burger te analyseren. Zoals zal blijken uit Hoofdstuk II zijn de noties wederkerigheid en politieke representatie relevant bij de vormgeving van burgerschap. De verhouding tussen deze noties zal ter sprake komen in Hoofdstuk II. Wel kan in dit stadium alvast een opmerking worden gemaakt over de term wederkerigheid. Hiermee wordt gedoeld op de rechten en plichten over en weer tussen de burger en zijn rechtsorde. Als voorbeeld van een burgerplicht zal dienen de militaire dienst in tijden van oorlog. Met betrekking tot de burgerschapsrechten zal het kiesrecht voor vertegenwoordigende organen in de verschillende rechtsordes, zijnde die van het Koninkrijk der Nederlanden, de Franse Republiek en de Europese Unie, uitvoerig worden behandeld, teneinde te bezien in hoeverre wordt tegemoetgekomen aan de notie van politieke representatie. Daarnaast wordt ten aanzien van deze rechtsordes kort stilgestaan bij het reis- en vestigingsrecht van burgers. De keuze hiervoor is eenvoudig te verklaren: door middel van dit recht kan de burger zich immers vrij bewegen en vestigen op het grondgebied van de desbetreffende entiteit om aldaar burgerschapsrechten uit te oefenen en aan burgerschapsplichten te voldoen.

Aansluitend wordt in Hoofdstuk III en IV aandacht besteed aan de rechts-figuur van de LGO. Daarbij wordt ingegaan op het ontstaan van de LGO en de ontwikkeling die de LGO hebben doorgemaakt in zowel de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie als de zogenoemde LGO-besluiten van de Raad. Wat is de strekking (geweest) van deze LGO-regeling en welke ontwikkeling maakt zij door? Vervolgens wordt in Hoofdstuk V het

(23)

Uniebur-gerschap als species van het genus burUniebur-gerschap bestudeerd. Op welke wijze bewerkstelligt dit burgerschap een rechtsverhouding tussen de Unieburger (overzee) en de rechtsorde van de Unie? Wat is de betekenis van de toepassing van het Unieburgerschap in de LGO wanneer in het bijzonder wordt gekeken naar de politieke representatie van de Unieburger overzee in het wetgevende orgaan van de Unie? In Hoofdstuk VI wordt aandacht besteed aan de contouren van het Franse burgerschap, in het bijzonder de wederkerigheid ervan en de politieke representatie van de Franse burger overzee in het wetgevende orgaan van de Republiek. Daar wordt hoofdzakelijk stilgestaan bij twee vraagstukken. Ten eerste om welke reden(en) en op welke wijze gehoor is gegeven aan het principe dat iedere Franse overzeese burger door middel van gebruikmaking van het kiesrecht politiek vertegenwoordigd is in het orgaan dat mede betrokken is bij het uitvaardigen van wetgeving. Ten tweede wordt ingegaan op de betekenis van de gelding van het Unieburgerschap, in het bijzonder wat betreft politieke representatie van de Franse overzeese burger in het Europees Parlement, in de Franse LGO voor de duiding van het Franse burgerschap. Hoofdstuk VII staat in het teken van het Nederlanderschap. In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vragen op welke wijze het burgerschapsbegrip binnen het Koninkrijk kan worden geduid vanuit een conceptueel-theoretisch en rechts-vergelijkend Frans perspectief en welke inzichten de gelding van het Uniebur-gerschap in de LGO van het Koninkrijk biedt voor het Nederlanderschap. Tot slot wordt in het concluderende Hoofdstuk VIII gereflecteerd op een drietal thema’s uit dit proefschrift. Het eerste thema betreft het fluctuerende bestaan van het burgerschapsbegrip. Het tweede thema heeft betrekking op de daadwerke-lijke invulling van het burgerschapsbegrip in het Koninkrijk der Nederlanden, de Franse Republiek en de Europese Unie. Als derde thema wordt de toekomst-bestendigheid van het LGO-regime in de statutaire rechtsorde bezien.

(24)

Het begrip burgerschap en zijn verschijningen

2.1 Inleiding

Dit proefschrift beoogt de vragen te beantwoorden hoe het Nederlanderschap vanuit conceptueel-theoretisch perspectief kan worden geduid en welke beteke-nis de toepassing van het Europees Unieburgerschap in de LGO van het Koninkrijk der Nederlanden heeft voor de duiding van het Nederlanderschap. Deze materie wordt vanuit een rechtsvergelijkend Frans perspectief bestudeerd. Daartoe is een begrip van het burgerschapsconcept onontbeerlijk. Alvorens uitspraken kunnen worden gedaan met betrekking tot het Unieburgerschap, het Franse burgerschap en het Nederlanderschap is het noodzakelijk om te achter-halen wat de oorsprong van de term burgerschap is en welke ontwikkeling zij heeft meegemaakt.1 In dit hoofdstuk zal daarom een onderzoek worden

ingesteld naar het verschijnsel burgerschap en zijn verschijningsvormen. Welke ideeën hebben ten grondslag gelegen aan het ontstaan van burgerschap? Wat is de wisselwerking geweest tussen de theorie achter burgerschap en de formalise-ring ervan in het positieve recht? Op welke wijze werd nadere invulling gegeven aan burgerschap in vroeger tijden, zoals in Athene en de Romeinse Republiek? Op welke wijze hebben de Renaissance en de Franse Revolutie de inhoud van het begrip burgerschap beïnvloed? Dit zijn voorbeelden van vragen die in dit hoofdstuk de revue zullen passeren. Getracht wordt aan de hand van een studie naar het verschijnsel burgerschap zijn wezenskenmerken en connotaties bloot te leggen. De bestudering van oude vormen van burgerschap in dit hoofdstuk staat ten dienste van de ontleding van de ontwikkelingen van het Unieburgerschap en de gevolgen daarvan voor het Nederlanderschap. De oude vormen van burger-schap en hun ontwikkelingen die op deze plek worden besproken, kunnen de blik op de huidige ontwikkelingen scherpen. Hierbij verdient opmerking dat sommige historische tijdvakken in verband met hun betrekkelijke relevantie

1

Zoals de Franse rechtshistoricus Christian Bruschi terecht stelt:“Si le terme «citoyen» est fort ancien, il n’a pas toujours eu la même signification selon les époques et les civilisations. Pour partir à la recherche non pas du mais des sens de la citoyenneté, il faut examiner celle-ci à ses débuts, dans l’Antiquité, pour en arriver à ce qu’elle est ou à ce qu’elle pourrait être aujourd’hui.” C. Bruschi, ‘La citoyenneté hier et aujourd’hui’, Hommes et Migrations, n. 1196, mars 1996,‘Jeunesse et citoyenneté’, p. 11-13.

(25)

voor het onderzoek marginaal worden beschreven. Dit geldt met name voor de periode vanaf de klassieke oudheid tot en met de Middeleeuwen.

De opzet van het hoofdstuk is als volgt. In de tweede paragraaf zal worden ingegaan op het ontstaan van het verschijnsel burgerschap in de klassieke oudheid.2 De overeenkomsten en verschillen tussen het Atheense burgerschap en het Spartaanse burgerschap zullen hierbij ter sprake komen (paragraaf 2.2.1). Daarnaast zal een kort uitstapje worden gemaakt naar het burgerschap in de Romeinse Republiek en het Romeinse Keizerrijk (paragraaf 2.2.2). Vervolgens zal het begin van de theoretisering van het concept burgerschap aan bod komen, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan een verhandeling van Aristoteles over burgerschap (paragraaf 2.2.3). Deze verhandeling is – voor zover bekend– de eerste expliciete theoretische benadering van het verschijnsel burgerschap. Daarbij zal voornamelijk worden ingegaan op de vraag welke elementen van burgerschap bij deze eerste theoretisering van burgerschap werden benadrukt. In de derde paragraaf staat de vraag centraal welke verhou-ding de burger tot zijn rechtsorde heeft volgens de theologisch christelijke literatuur. Het christendom vormde namelijk een van de redenen waarom het verschijnsel burgerschap gedurende de Middeleeuwen tijdelijk in vergetelheid raakte. Aansluitend wordt in de vierde en vijfde paragraaf stilgestaan bij de wedergeboortes van burgerschap in de Renaissance (paragraaf 2.4) en de Franse Revolutie (paragraaf 2.5). Tot slot wordt in paragraaf 2.6 aandacht besteed aan de invulling van het begrip na de Franse Revolutie.

2.2 De geboorte van burgerschap in de Griekse poleis

In 1938 verschijnt van de hand van de Nederlandse historicus Johan Huizinga een boek getiteld Homo ludens. Proeve eener bepaling van het spel-element der cultuur.3 Dit cultuurwetenschappelijk boek agendeert Huizinga’s notie van het

belang van het spelelement van de mens bij het voortbrengen van cultuur en samenleving. Hij benadrukt dat de mens een sociaal wezen is en zich daarbij voortdurend verhoudt tot zijn medemens en zijn rechtsorde. De mens speelt, blijkens de hoofdtitel van het boek. Paul Scholten heeft hieraan toegevoegd dat de mens niet alleen in cultuurwetenschappelijke zin speelt, maar ook in de

2

Ter afbakening van het onderzoek zal enkel aandacht worden besteed aan het ontstaan en de ontwikkeling van burgerschap in de westerse beschaving. Het ontstaan en de ontwikkeling van burgerschap in oude wereldrijken buiten de Europese kring, bijvoorbeeld in Babylonië, zal derhalve achterwege blijven.

3J. Huizinga, Homo ludens. Proeve eener bepaling van het spel-element der cultuur,

(26)

rechtswetenschap, de filosofie en de psychologie.4 Diezelfde mens heeft, naast

de verhouding tot zijn medemens, ook een verhouding tot de rechtsorde waarvan hij deel uitmaakt. Deze rechtsverhouding vindt, evenals het concept democratie, haar historische wortels in de Griekse poleis – ook bekend onder de term ‘stadstaten’.5

Deze poleis werden bestuurd door een deel van de bevolking van de desbetref-fende polis. Sociaal, economisch, militair en politiek had iedere polis een select gezelschap dat zich boog over vraagstukken die zich voordeden op het territoir van de polis. Zo werden sommige ingezetenen militair ingezet voor de bescherming van de polis en werden anderen geraadpleegd voor politieke, sociale en/of economische doeleinden. Teneinde deze selecte groep te belonen voor hun daden en bijdragen aan de gemeenschap, werd ervoor gekozen deze personen te onderscheiden van de anderen door middel van het verlenen van een juridische status aan degenen die zich actief inzetten voor het wel en wee van de polis.6 De bijzondere positie uitte zich daarin dat zij het burgerschap van de

polis verkregen. In de praktijk zorgde dit ervoor dat het de meest welvarende ingezetenen van een polis waren die deze juridisch onderscheidende status verkregen.7 Zodoende ontstond een fenomeen dat primair was gebaseerd op het

onderscheiden van de ingezetenen van de polis, waarbij de maatstaf de mate van betrokkenheid van deze personen bij het belang van de polis was. De noodzaak voor deze status was dat de personen van de gemeenschap ertoe werden aangespoord het goede te doen voor de gemeenschap teneinde de belangen ervan te behartigen. De prikkel hiervoor was dat ingezetenen van een polis die actief bijdragen aan de belangen van de polis door middel van een juridische status werden beloond voor hun inzet. Politeia – de gereleveerde juridische status – goot de beloning van de sociaal/economisch/militair/politiek actieve ingezetenen aldus in de vorm van een wederkerige rechtsverhouding tussen de rechtsorde en haar actieve ingezetenen. Deze actieve ingezetenen werden burgers genoemd. De wederkerige rechtsverhouding hield onder meer in dat in ruil voor de actieve bijdrage van de ingezetenen op verschillende vlakken, zij aanspraak konden maken op privileges en bescherming van de polis. De privileges varieerden van de mogelijkheid tot het verhandelen van waar op de markt tot het huwen van andere bezitters van eenzelfde burgerschap. De

4P. Scholten, ‘Over spel en ernst in het recht’, in: P. Scholten, Verzamelde geschriften,

Zwolle: Tjeenk Willink 1949, deel 1, p. 471 e.v.

5

De term ‘stadstaten’ – gebruikelijk voor de Griekse poleis – is enigszins ongelukkig vanwege de verwarring met de term‘staat’ en de Italiaanse stadstaten in de Middeleeuwen. Om deze en andere redenen wordt de term ‘stadstaat’ in deze dissertatie niet gebruikt als synoniem voor de Griekse poleis. Aangesloten wordt bij de oorspronkelijke Griekse term polis waarvan het meervoud poleis is.

6P. Riesenberg, Citizenship in the Western Tradition. Plato to Rousseau, Chapel Hill,

London: The University of North Carolina Press 1992, p. 3.

(27)

bescherming bestond onder andere erin dat moord op een burger zwaarder werd bestraft dan moord op een niet-burger, hetgeen met zich bracht dat in de polis het leven van een burger waardevoller was dan het leven van een niet-burger. Aangezien de poleis nogal verschillend waren in de samenstelling van de bevolking en de bijbehorende tradities, nam het burgerschap in het oude Griekenland verschillende vormen aan. In de literatuur worden in deze em-bryonale fase van het burgerschapsdenken grofweg twee typen burgerschap onderscheiden: het Spartaanse burgerschap en het Atheense burgerschap. In die onderscheiding van twee typen burgerschap komt tot uitdrukking dat de politieke en culturele karakteristieken van Sparta en Athene nogal verschilden van elkaar. Waar het Atheens burgerschap met name draaide om het betalen van belastingen en verplichte opkomst bij juryrechtspraak kan, zoals uit het navolgende zal blijken, het Spartaans burgerschap het best worden omschreven als heroïsch, autoritair en militair.8

In de volgende paragraaf wordt aandacht besteed aan het ontstaan van het Spartaanse en het Atheense burgerschap, en aan de karakteristieken van en de verschillen tussen deze twee typen burgerschap. De behandeling van het Atheense en het Spartaanse burgerschap is zinvol, omdat verschillende denkers tijdens en na de Renaissance en de Franse Revolutie in hun conceptualisering van burgerschap een beroep hebben gedaan dan wel kritiek hebben geuit op het burgerschapsbegrip in de klassieke oudheid. Gedacht kan worden aan Rous-seaus voorliefde voor de polis Sparta en Bodins kritiek op Aristoteles’ definitie van de burger. Daarop wordt verder in het hoofdstuk ingegaan. Voor een goed begrip van burgerschap vanuit een conceptueel-theoretisch perspectief kan een bespreking van zijn eerste verschijningsvormen – het Atheense en het Spar-taanse burgerschap– daarom niet ontbreken.

2.2.1 Burger van Sparta of van Athene: eenzelfde verschijnsel, verschil in uitwerking

Twee bekende poleis van‘Hellas’ waren Sparta en Athene. De strijd tussen deze twee poleis bepaalde decennialang de verhoudingen op het Griekse grondge-bied. De verschillen in de samenstelling en tradities tussen deze twee poleis zorgden tevens voor een verschil in de benadering van burgerschap. Aan het Spartaanse burgerschap wordt thans doorgaans minder aandacht besteed dan aan het Atheense burgerschap. Een reden daarvoor is dat er minder geschriften en fragmenten over het Spartaanse burgerschap bewaard zijn gebleven dan over het

8P.B. Manville, The Origins of Citizenship in Ancient Athens, Princeton: Princeton University

(28)

Atheense burgerschap.9 Het onderbelichte karakter van het Spartaanse

burger-schap hangt vermoedelijk ook samen met de wijze waarop het Spartaanse burgerschap was ingekleurd. Zoals hierna zal blijken, bevatte het sterke militaire componenten en die nadruk past minder goed in de huidige westerse uitleg van burgerschap. Een andere verklaring voor het schaarse materiaal over het Spartaanse burgerschap is dat met name in de westerse democratieën historisch onderzoek naar militaire mogendheden in de klassieke oudheid– zoals Sparta – veelal achterwege is gebleven.10

Niettemin heeft het Spartaanse burgerschap bijgedragen aan zeker één element van het burgerschapsbegrip, namelijk de (militaire) toewijding aan het publieke belang van de polis.11 De toewijding aan het publieke is door menigeen omschreven als de volwaardige dedicatie aan een militaire carrière in het belang van Sparta.12 Waar het Atheense burgerschap ruimte liet voor kunstzinnige en

commerciële activiteiten, was de focus van het Spartaanse burgerschap op oorlog en militaire toewijding aan de polis.13 Er is en zou geen andere afleiding

(moeten) bestaan voor de Spartaanse burger die zijn leven in het teken diende te stellen van de polis. Deze militaire gedachte achter het Spartaanse burgerschap wordt krachtig samengevat door de zevende-eeuwse (vermoedelijk) Spartaanse dichter Tyrtaios14 in zijn befaamde gedicht Code of the Citizen Soldier.15 Het voor dit hoofdstuk relevante deel luidt:

9Riesenberg 1992, p. 7. In de woorden van Riesenberg:“Moreover, Sparta never produced a

Thukydides to put self-serving words in the mouth of a Pericles, nor a class of articulate and disputatious men whose interest in ideas and institutions makes them look like prototypes of English Parliamentarians or American Founders. Further, it appeared that Sparta was hardly a city in any meaningful sense, but rather an agricultural community with peculiar institutions that could not possibly have contributed anything to the roots we search for in our past.”

10Riesenberg 1992, p. 7. 11Riesenberg 1992, p. 8. 12Ibid.

13In dit kader maakt Riesenberg een vergelijking tussen de volledige toewijding van een

inwoner van Sparta aan de polis en de volledige toewijding van een monnik aan God en Zijn Koninkrijk. Riesenberg 1992, p. 8. Over het christelijk burgerschap, zie paragraaf 2.3 (‘Burgerschap en Gods Koninkrijk: de relatie tussen de burger en zijn aardse rechtsorde volgens de theologisch-christelijke literatuur’) van dit hoofdstuk.

14

De afkomst van Tyrtaios staat niet vast. Volgens Plato was Tyrtaios een Athener van geboorte, die de Spartanen te hulp was gezonden. Anderen, daarentegen, baseren dat standpunt op Atheens chauvinisme. W.J. Verdenius,‘De relatie tussen Sparta en Delphi in de zevende eeuw. Speciaal met het oog op de dichters Tyrtaios, Terymdros en Thaletas’, Hermenevs, 39ejaargang, nr. 5, februari 1968, p. 121.

15Zie nader over dit gedicht: Robert D. Luginbill,‘Tyrtaeus 12 West: Come Join the Spartan

(29)

Tyrtaios, 12:10-34W οὐ γὰρ ἀνὴρ ἀγαθὸς γίνεται ἐν πολέμωι εἰ μὴ τετλαίη μὲν ὁρῶν φόνον αἱματόεντα, καὶ δηίων ὀρέγοιτ᾽ ἐγγύθεν ἱστάμενος. ἥδ᾽ ἀρετή, τόδ᾽ ἄεθλον ἐν ἀνθρώποισιν ἄριστον κάλλιστόν τε φέρειν γίνεται ἀνδρὶ νέωι.

For no man ever proves himself a good man in war unless he can endure to face the blood and the slaughter, go close against the enemy and fight with his hands. Here is courage, mankind’s finest possession, here is the noblest prize that a young man can endeavor to win,

15ξυνὸν δ᾽ ἐσθλὸν τοῦτο πόληΐ τε παντί τε δήμωι, ὅστις ἀνὴρ διαβὰς ἐν προμάχοισι μένηι νωλεμέως, αἰσχρῆς δὲ φυγῆς ἐπὶ πάγχυ λάθηται, ψυχὴν καὶ θυμὸν τλήμονα παρθέμενος, θαρσύνηι δ᾽ ἔπεσιν τὸν πλησίον ἄνδρα παρεστώς·

and it is a good thing his polis and all the people share with him when a man plants his feet and stands in the foremost spears relentlessly, all thought of foul flight completely forgotten, and has trained his heart to be steadfast and to endure, and with words encourages the man who is stationed beside him.

20οὗτος ἀνὴρ ἀγαθὸς γίνεται ἐν πολέμωι. αἶψ α δὲ δυσμενέων ἀνδρῶν ἔτρεψε φάλαγγας τρηχείας· σπουδῆι δ᾽ ἔσχεθε κῦμα μάχης, αὐτὸς δ᾽ ἐν προμάχοισι πεσὼν φίλον ὤλεσε θυμόν, ἄστυ τε καὶ λαοὺς καὶ πατέρ᾽ εὐκλεΐσας,

Here is a man who proves himself to be valiant in war. With a sudden rush he turns to fight the rugged battalions of the enemy, and sustains the beating waves of assault. And he who so falls among the champions and loses his sweet life, so blessing with honor his polis, his father, and all his people, 25πολλὰ διὰ στέρνοιο καὶ ἀσπίδος ὀμφαλοέσσης καὶ διὰ θώρηκος πρόσθεν ἐληλάμενος. τὸν δ᾽ ὀλοφύρονται μὲν ὁμῶς νέοι ἠδὲ γέροντες, ἀργαλέωι δὲ πόθωι πᾶσα κέκηδε πόλις, καὶ τύμβος καὶ παῖδες ἐν ἀνθρώποις ἀρίσημοι

with wounds in his chest, where the spear that he was facing has transfixed that massive guard of his shield, and gone through his breastplate as well, why, such a man is lamented alike by the young and the elders, and all his polis goes into mourning and grieves for his loss. His tomb is pointed out with pride, and so are his children, and his children’s children, 30καὶ παίδων παῖδες καὶ γένος ἐξοπίσω· οὐδέ ποτε κλέος ἐσθλὸν ἀπόλλυται οὐδ᾽ ὄνομ᾽ αὐτοῦ, ἀλλ᾽ ὑπὸ γῆς περ ἐὼν γίνεται ἀθάνατος, ὅντιν᾽ ἀριστεύοντα μένοντά τε μαρνάμενόν τε γῆς πέρι καὶ παίδων θοῦρος Ἄρης ὀλέσηι.

and afterward all the race that is his. His shining glory is never forgotten, his name is remembered, and he becomes an immortal, though he lies under the ground, when one who was a brave man has been killed by the furious War God standing his ground and fighting hard for his children and land.

(30)

Tyrtaios, die begrijpelijkerwijs bekend staat als‘de dichter van ijzeren tucht en grimmig geweld’, omschrijft de goede burger in termen van militaire toewijding aan de polis ten tijde van oorlog.16 Dit militaire burgerschap is volgens Tyrtaios

niet eenzijdig, noch beperkt tot het gewapenderhand beschermen van de polis. Burgerschap– zoals naar voren komt uit in het bijzonder de laatste vier regels van het hiervoor opgenomen citaat – zorgt tevens voor eeuwige glorie en onsterfelijkheid.17 De Spartaanse burger kon derhalve ook rekenen op beloning voor zijn militaire toewijding. De beloning was in beginsel post mortem en had daarmee een transcendent karakter. De beloning kwam buiten de fysieke werkelijkheid tot uitdrukking.

De verschillen met het Atheense burgerschap waren aanzienlijk. De focus lag bij het Atheense burgerschap veeleer op de culturele ontwikkeling van de burger en zijn betrokkenheid bij de beslissingen die in de polis worden genomen. In Athene begonnen de eerste stappen richting de formalisering van het burger-schapsconcept reeds in de zevende eeuw voor Christus. Bij de codificatie van Drako in 620 v.Chr. werd een onderscheid gemaakt tussen Atheners enerzijds en xenoi, vreemdelingen, anderzijds. Deze codificatie bevatte een indicatie dat een onderscheid bestond tussen Atheners en niet-Atheners, waarbij eerstgenoemden een juridische status genoten die laatstgenoemden ontbeerden. Daarmee zou reeds vroeg een kenmerk van burgerschap naar voren treden, namelijk uitslui-ting van degenen die niet deel uitmaken van het geheel door inclusie van degenen die wel deel uitmaken van dat geheel.18 Concrete uitspraken over de vraag op welke terreinen de draconische wetten een onderscheid maakten tussen Atheners en niet-Atheners kunnen helaas niet worden gedaan, aangezien historisch onderzoek naar de inhoud van deze draconische wetten weinig heeft opgeleverd.

Een overeenkomst tussen beide typen burgerschap is dat in beide poleis deze notie kan worden gezien als iets wat zowel beloont als uitsluit.19 Ten eerste de

beloning. Zoals blijkt uit het hiervoor behandelde worden zowel de Atheense burgers als Spartaanse burgers beloond voor hun inzet ten behoeve van de polis. In Athene geschiedt de beloning doorgaans door middel van het verschaffen van rechten aan de burger; in Sparta zorgt de inzet voor glorie en onsterfelijkheid. 16J.K. Bos,‘Een fragment van Alkman’, Hermenevs, 39e

jaargang, nr. 5, februari 1968, p. 101.

17In het bijzonder het vers:“His shining glory is never forgotten, his name is remembered, /

and he becomes an immortal, though he lies under the ground.”

18

Manville 1990, p. 134.

19

Om deze reden wordt burgerschap door Butenschøn gekarakteriseerd als‘Janus-faced’. De reden daarachter is dat‘to exclude people is as important as the function [of citizenship] to include [them]’. Nils. A. Butenschøn, ‘Citizenship and Human Rights. Some Thoughts on a Complex Relationship’, in: M. Bergsmo (red.), Human Rights and Criminal Justice for the Downtrodden. Essays in Honor of Asbjørn Eide, Martinus Nijhoff Publishers 2003, p. 558; E.M.H. Hirsch Ballin, Citizens’ rights and the right to be a citizen, Leiden/Boston: Brill 2014, p. 7.

(31)

Ten tweede de uitsluiting. De niet-Athener krijgt logischerwijs niet dezelfde rechten als de Athener. Dit geldt evenzo voor de vreemdeling in Sparta – hij verkrijgt geen glorie en onsterfelijkheid vanwege het ontbreken van zijn inzet voor de Spartaanse polis.

De geschetste eerste elementaire stappen in het burgerschapsbegrip met het onderscheid tussen burgers en niet-burgers, werden verder ontwikkeld in 594 v.Chr. – het jaartal waarin de hervormingen van archont20 Solon werden ingevoerd. Door sommige auteurs wordt Solon gezien als degene die als eerste burgerschap concretiseerde en formaliseerde.21 Solons doel was een samenleving tot stand brengen waarvan de leden akkoord gingen met de gemeenschappelijke doelen van de samenleving en verantwoordelijkheid droegen voor het voortbe-staan van de samenleving. Dit doel is eens omschreven als eunomia– door dichter Tyrtaios getypeerd als een – “idea of “good order”… together with that of an appropriate distribution of wealth, power, and recourses within society”.22

Eunomia kon echter volgens Solon niet worden verwezenlijkt zonder de grondige hervormingen. In die tijd voerden de rijksten van Athene een hard beleid ten aanzien van schuldenaren. Iedere schuldenaar die zijn schulden niet kon aflossen, diende een zesde van de waarde van zijn land af te staan aan de rijksten. Een direct gevolg van dit beleid was dat boeren die hun schuld niet konden aflossen op den duur als slaaf in het buitenland werden verkocht.23 Deze ontwikkeling vond Solon niet wenselijk, en bovendien in strijd met de idee van eunomia, omdat zij volgens hem niet in het belang van de goede orde van de polis was.24 Een belangrijke hervorming van Solon in dit kader was de zogenoemde seisachteia – het afschudden van de lasten, met als gevolg dat de lokale boeren niet als slaaf konden werden verkocht in het buitenland. Een andere – voor dit proefschrift relevantere – hervorming onder Solon was de invoering van een nieuw politiek systeem waarbij de burgerij werd ingedeeld naar vermogen. Er werden in totaal vier vermogensklassen geïntroduceerd:

– vermogensklasse 1: pentekosiomendimnoi (de aristocraten)

– vermogensklasse 2: hippeis (de vermogende middenklasse)

– vermogensklasse 3: zeugieten (de hoplieten)

– vermogensklasse 4: theten (de landlozen)

De mensen die deel uitmaakten van deze vier vermogensklassen waren burgers van Athene. Iedere vermogensklasse had min of meer een eigen

burgerschaps-20

De functie van archont betrof het ambt van bestuurder, gezagsdrager.

21Riesenberg 1992, p. 12 e.v.; Manville 1990, p.124 e.v. 22Riesenberg 1992, p. 15.

23H. Beliën en F. Meijer, Een kleine geschiedenis van de klassieke oudheid, Amsterdam:

Uitgeverij Bert Bakker 2012.

(32)

rechtencatalogus. De burgers van de eerste vermogensklasse hadden de meeste burgerschapsrechten, de burgers van de vierde vermogensklasse waren op enkele privileges na nagenoeg rechteloos. Het belangrijkste ambt van de archont kon bijvoorbeeld enkel worden uitgeoefend door de mensen uit de eerste vermogensklasse, de aristocraten. De tweede vermogensklasse vormde de vermogende middenklasse. Burgers van deze tweede vermogensklasse konden zich veroorloven een ruiter voor de strijd uit te laten rusten.25 De derde groep vormde de zeugieten, die zich een hoplietenwapenrusting konden veroorlo-ven.26 De laagste vermogensklasse waren de theten, die geen land als bezit mochten hebben en minder rechten hadden dan de Atheners van de eerste drie vermogensklassen.27 Dat niet-burgers zich onder de theten bevonden en daarmee praktisch rechteloos waren, blijkt onder andere uit de omstandigheid dat het niet toegestaan was voor niet-Atheners om te werken op het markt-plein.28 Dit verbod ontwikkelde zich later tot een plicht voor niet-Atheners om

belasting te betalen indien zij werkzaamheden wensten te verrichten op het marktplein.29

De hervormingen van Solon duurden niet lang, omdat de tirannie onder de heerschappij van Peisistrates in 561 v.Chr. terug was in Athene en voortduurde tot 510 v.Chr. – het jaartal waarin de hervormingen van Kleisthenes vorm kregen.30 Kleisthenes’ bijdrage aan de institutie van burgerschap hield met name in dat hij grotere nadruk legde op de verplichtingen van de burger ten opzichte van de polis. De burger diende de polis niet louter te zien als de verschaffer van rechten en privileges, maar ook (of wellicht juist) als de behoeder van het leven van de burgers.31 En die laatste kwalificatie bracht ook verplichtingen met zich voor de burger, zo was de gedachtegang. Tegenover de bescherming die de burger genoot, kwamen verplichtingen, zoals het betalen van belastingen, te staan. Daarnaast hield Kleisthenes’ reorganisatie van burgerschap in dat de woonplaats als basis van burgerschap gold, en niet de

25Ibid.

26Ibid. De voornaamste wapens van een hopliet waren een rond schild van hout en een lans.

Hierin klinkt door dat militair belang tevens een hoogwaardig belang was in het Atheense burgerschap.

27Andere hervormingen onder Solon waren bijvoorbeeld de instelling van volksrechtbanken

met juryrechtspraak en de instelling van de zogenoemde‘Raad van Vierhonderd’, die was samengesteld uit mensen uit de hoogste vermogensklasse. Ibid.

28

Manville 1990, p. 134.

29

Ibid. De indeling van de burgerij in vier vermogensklassen bracht de staatsvorm timocratie met zich. Naar deze staatsinrichting geeft een bepaald vermogen recht op zitting en deelname in het bestuur van de polis.

30Riesenberg 1992, p. 18.

31Ibid. Daarnaast werd de door Solon opgerichte Raad van Vierhonderd vermeerderd door

(33)

omstandigheid dat men deel uitmaakte van een van de hiervoor door Solon geïntroduceerde vermogensklassen.32

In de antieke wereld heeft daarnaast Perikles een stempel mogen zetten op de wijze van verkrijging van het Atheense burgerschap.33 Onder deze staatsman passeerde in 451-450 v.Chr. een wet die ter verkrijging van het Atheense burgerschap als voorwaarde stelde dat zowel de vader als de moeder van degene die het burgerschap wilde verkrijgen, Atheens burger diende te zijn.34 Dit eeuwenoude principe staat thans bekend als het ius sanguinis-principe en wordt door de meeste staten als maatstaf aangewend ter toekenning van het staats-burgerschap. Eveneens belangrijk voor de ontwikkeling van het Atheense burgerschap is de grafredevoering35 die Perikles zou hebben gehouden aan het einde van het eerste jaar van de Peloponnesische oorlog. Dit conflict tussen Atheners en Spartanen speelde tussen 431 en 404 v.Chr. In deze redevoering spreekt Perikles zijn bewondering uit voor de gesneuvelde Atheners in deze oorlog die eindigde met een klinkende overwinning voor de Spartanen. Perikles zet in deze toespraak burgerschap neer als een‘morele traditie’ en benadrukt het belang van de‘eenheid, volledigheid en de nauwe verwevenheid van niet alleen het behoud van de polis, maar ook het leven van de Atheense burger’.36 Perikles

herinnert de burgers in zijn rede aan de gemeenschap waar zij deel van uitmaken en aan de prestaties waar de Atheense burgers tezamen voor hebben gezorgd. Hierin klinkt de trots door van het burger-zijn in Athene en de toewijding aan de Atheense polis.37

32Riesenberg 1992, p. 18. In de woorden van Manville: “Whereas Solon had defined a

citizenship for all Athenians, it was Kleistenes who defined it for each individual throughout Attika, and thus provided an even firmer legal identity for both the community and its members. At the same time, new boundaries were added to that identity which distinguished more sharply the Athenian from the non-Athenian, and marked out the citizen’s status as more valuable than ever before. Kleisthenes’ revolution was a triumph for citizenship, but one that was hardly inevitable.” Manville 1990, p. 137. Zie nader over het Atheense burgerschap: J. Blok, Citizenship in Classical Athens, Cambridge: Cambridge University Press 2017.

33De naam van Perikles is tevens opgedoken in de poging om een Europese Grondwet tot

stand te brengen. De openingszin van een eerdere versie van de preambule bij het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa luidde:“Onze Constitutie… wordt democratisch genoemd, omdat de macht niet in de handen is van een minderheid, maar van de grootst mogelijke meerderheid. Thukydides II, 37.” Deze zin, die afkomstig is uit De Peloponne-sische Oorlog van Thukydides met daarin de grafrede van Perikles, is onder het Ierse voorzitterschap geschrapt uit de preambule, tot ongenoegen van onder meer Griekenland en Cyprus.

34

Riesenberg 1992, p. 23.

35Of deze redevoering daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, is niet zeker. De directe bron van

de redevoering is de klassieke geschiedschrijver Thukydides. Riesenberg 1992, p. 23 e.v.

36Riesenberg 1992, p. 25.

37De militaire toewijding aan de polis kennen wij van het Spartaanse burgerschap, zoals blijkt

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hij schetst het belang en de betekenis van de Slag bij Heiligerlee in het grotere geheel van de Tachtigjarige Oorlog en herinnert zich de vaderlandse geschiedenis uit zijn

De plannen kunnen door de koper gewijzigd worden in samenspraak met de bouwheer, de aannemer en de architect voor zover dit technisch mogelijk is.. Aanpassingen van welke aard

De integrale werkwijze draagt bij aan gewenste resultaten op het gebied van armoede en (arbeids)participatie, evenals een verbeterde situatie op andere levensdomeinen. Het gezamenlijk

- In programma 5 Onderwijs en sport bij het doel Aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt wordt het beoogd resultaat en/of planning als volgt aangepast: "Uiterlijk februari 2018 (01)

In dit artikel wordt verstaan onder hondenasiel: aan één locatie gebonden ruimte of ruimtes bestemd of gebruikt voor het in bewaring houden van honden die zwervend zijn aangetroffen,

- op het niveau van de raad van bestuur: (1) een vaste vergoeding van EUR 40.000 voor de voorzitter en van EUR 20.000 voor iedere niet-uitvoerend bestuurder, (2)

Pas toen hij het voorwerp weer voor zijn oog had geplaatst zei hij bedaard: ‘Maar wist u dan niet, meneer Vole, dat u de voornaamste begunstigde bent in het testament van juff

Het is waarschijnlijk dat een nieuwe eigenaar van de grond (in 2017/2018) een ander plan zal (willen) maken dan het plan uit 2004 van Pre Wonen. De gemeente wil ruimte bieden om