• No results found

HOOFDSTUK I INLEIDING

2.5 Burgerschap en revolutie: soevereiniteit en politieke representatie

2.5.1 De verzoening van soevereiniteit en burgerschap

Een van de eerste politiek filosofen die na de Middeleeuwen aandacht besteedt aan het begrip burgerschap is de Fransman Jean Bodin, geboren in 1530. Dit gebeurt met name in La Méthode pour étudier l’Histoire (uit 1566) en Les six livres de la République (uit 1576). In het eerstgenoemde boek wordt betoogd dat het onderwerp van de universele geschiedenis deel dient uit te maken van het

159Palmer, Colton, Kramer 2007, p. 173. 160Ibid.

juridische curriculum. Het tweede boek is een (pro-monarchale) reactie op de verschrikkingen die Frankrijk meemaakte gedurende de godsdienstoorlogen tussen de katholieken en hugenoten die eindigden in 1598 met het Edict van Nantes. Alvorens wordt ingegaan op de ideeën van Bodin inzake burgerschap, volgen voor een goed begrip hierna eerst enkele woorden over het onderwerp waar Bodin met name om bekend is geworden: soevereiniteit.

De ontdekking van dit begrip markeert het definitieve einde van de Middel- eeuwen.162 Op de eerste pagina van zijn Les six livres de la République definieert Bodin de republiek als ‘un droit gouvernement de plusiers ménages, et de ce qui leur est commun, avec puissance souveraine’.163 De republiek bestaat derhalve uit de verscheidene families van de staat.164 De staat zelf is echter soeverein. Soevereiniteit wordt door Bodin als volgt beschreven: “La souveraineté est la puissance perpétuelle et absolue d’une république.” Deze soevereiniteit, die in de staat wordt gedragen door de koning, geldt zowel intern als extern. De koning is immers aan buitenlandse noch binnenlandse mogend- heden ondergeschikt.165 Hij benoemt en ontslaat zijn ambtenaren en hij

verklaart oorlog en sluit vrede met andere staten. Hoewel het verstandig kan zijn dat de soeverein regelmatig het parlement en andere instituten van de staat raadpleegt, is hij daartoe constitutioneel dan wel politiek niet verplicht. Ten behoeve van onder meer efficiënt bestuur van de staat stelt Bodin dan ook dat de soevereiniteit bij één persoon ligt.166 Interessant is te bezien op welke wijze burgerschap volgens Bodin van dit construct deel uitmaakt. Met andere woorden, hoe ziet Bodin de verhouding tussen de burger en de soeverein? In La Méthode pour étudier l’Histoire behandelt Bodin het burgerschapsbegrip als integraal deel van de verschillende constitutionele vormen van een staat. Opvallend aan zijn behandelwijze is dat hoewel Bartolus en Baldus, en later ook Guicciardini en Machiavelli, gedurende de Renaissance hadden gebroken met de Aristotelische definitie van burgerschap, Bodin zijn gedachten over burgerschap uiteen zet door eerst de definitie van Aristoteles van burgerschap aan te voeren,

162D.J. Elzinga, R. de Lange, H.G. Hoogers, Van der Pot. Handboek van het Nederlandse

Staatsrecht, Deventer: Kluwer 2014, p. 16.

163J. Bodin, Les six livres de la république, (Corpus des oeuvres de philosophie en langue

française), Fayard 1986, (oorspronkelijke uitgave 1576), p. 7.

164

Bodin 1576, I, 1:“A republic is made up of several citizens when they are governed by the sovereign power”; Magnette 2005, p. 65.

165Ibid.

166Interessant in dit kader is dat Bodin de origine van het begrip soevereiniteit niet verklaart.

In het midden blijft of dit begrip volgens Bodin afkomstig is van bijvoorbeeld God, of juist in het leven is geroepen door middel van een contract c.q. verdrag. Elzinga, De Lange, Hoogers 2014, p. 16.

om deze vervolgens te kritiseren.167 Zoals naar voren kwam in de voorgaande

paragrafen stelde Aristoteles dat de burger iemand was die deel nam aan het bestuur van een publieke entiteit en de bevoegdheid had beslissingen te nemen in die hoedanigheid.168 Dit concept van Aristoteles inzake ‘ruling and being ruled’ lijkt op het eerste gezicht van tafel te worden geschoven door Bodin. Bodin legt bij het definiëren van de burger de nadruk op de vrijheid en de bescherming die de burger geniet.169 Het ethos achter de burger als degene die regeert en geregeerd wordt, lijkt daarbij geen rol te spelen. Bodin ziet burger- schap onder meer als een bundel rechten.170 Van belang in dit kader is dat volgens Bodin de essentie van burgerschap de politieke potentie van de burger is.171 Hoewel onder de heerschappij van een absolute monarch de politieke betrokkenheid van de burger beperkt is, is deze volgens Bodin wel noodzakelijk om de wil van de burger kenbaar te maken.172 In dit kader wordt gesteld dat er een burgerschapsinstituut in het leven dient te worden geroepen waarmee de wil van de burgers kenbaar kan worden gemaakt.173 Tegenover die politieke

betrokkenheid belooft de soeverein de burger te beschermen en hem bepaalde rechten te verlenen. De onderdaan die tevens burger is,174 heeft volgens Bodin

verschillende rechten, bezit eigendom, heeft gezag in de politieke arena en geniet een behoorlijke educatie. De burger is aldus een vrij mens. In aanmerking nemend de kenmerken die Bodin aan burgerschap toedicht lijkt hij, hoewel hij de definitie van Aristoteles van burgerschap verwerpt, elementen uit het Aristotelische burgerschapsbegrip over te nemen.175 Hiermee transponeert

167

Een reden voor deze behandelwijze kan zijn dat de burger in de klassieke oudheid, zoals beschouwd door Aristoteles, niet louter werd gezien als een politiek wezen, maar tevens als een complex economisch en psychologisch wezen. De auteurs die in de Middeleeuwen aandacht besteedden aan het fenomeen burger, zoals Bartolus en Baldus, deden dat in principe vanuit een politiek en juridisch perspectief. Aannemelijk is dat Bodin– hoewel hij het (deels) oneens was met de definitie van Aristoteles– alsnog begon met Aristoteles’ definitie, omdat Aristoteles rekening hield met de verschillende componenten van de mens. Voor de definitie die Bodin hanteert van de burger, zie: Bodin 1576, Livre I, Chapitre VI, (‘Du citoyen, et la différence d’entre le sujet, le citoyen, l’étranger, la ville, cité, et République’).

168Aristoteles, Politica, Historische Uitgeverij: Groningen 2011, p. 108. Zie daarover

paragraaf 2.2.3 (‘Burgerschap getheoretiseerd: Aristoteles’ Politica en de wezenlijke karak- teristiek van de polis-burger’).

169Bodin 1576, I, 1.

170Met betrekking tot de privileges die burgers hebben, stelt Bodin:“Privileges do not make

subjects more or less citizens, there is no commonwealth in which the bourgeois has so many privileges that he is not also the subject of some charge… And if the prerogatives and privileges that some have over others made the citizen, then allies would be citizens because foreigners and allies are often given the right of citizenry as an honour and without any subjection.” Bodin 1576, Six Livres I, 6, p. 130.

171

Riesenberg 1992, p. 223.

172Ibid. 173Idem, p. 221.

174Volgens Bodin is elke burger een onderdaan, maar niet elke onderdaan is een burger; idem,

p. 222.

Bodin, mede vanwege de schaalvergroting die de wereldpolitiek heeft onder- gaan, het burgerschapsbegrip van een polis zoals uiteengezet door Aristoteles alsnog naar een burgerschapsbegrip van een staat, waarbij hij net zoals Aristoteles de nadruk legt op gewoonte, geschiedenis en het recht wanneer hij de burger omschrijft. Diezelfde burger blijft uiteraard nog wel– zoals hiervoor gezegd – onderdaan van de soeverein.176 Deze rechtsrelatie is, zoals Bodin benadrukt, een wederkerige relatie.177

Gesteld kan worden dat Bodin voortborduurt op Machiavelli. Machiavelli benadrukt dat actief burgerschap niet inhoudt dat de burger daadwerkelijk meestemt in de volksvergadering, maar juist betekent dat de burger gebruik maakt van het kiesrecht om zijn vertegenwoordiger aangaande publieke zaken te kiezen. Dit is niet in lijn met de Aristotelische traditie, waarin van de burger werd verwacht zelf beslissingen te nemen in publieke zaken. Bodin daarentegen is het eens met de Aristotelische wezenskenmerken van de burger, zoals onderwijs, eigendom en gezag in de politieke arena, maar stelt tegelijkertijd dat er een burgerschapsinstituut dient te komen opdat de wil van de burgers kenbaar wordt. Dit burgerschapsinstituut wordt niet nader uitgewerkt door Bodin in zijn (andere) geschriften.

Met Bodin is de Engelse Thomas Hobbes (1588-1679) mede vanwege het verlichtingsdenken geïnteresseerd in de mens zoals deze werd geanalyseerd in de klassieke oudheid: de mens niet alleen als een politiek, maar ook als een rationeel, moreel en economisch wezen. Hobbes onderzoekt in het in 1651 verschenen hoofdwerk Leviathan onder andere de genealogie van de mens. Het eerste boek hiervan is gewijd aan een nauwkeurige analyse van de mens, zijn driften en zijn intellect.178 Bij deze analyse breekt Hobbes met het traditionele mensbeeld zoals gebruikelijk was in de christelijk-theologische literatuur en in het bijzonder was uitgewerkt door Augustinus.179 Dit traditioneel-christelijke

mensbeeld hield kort gezegd in dat de door God geschapen mens door de zondeval zich had verheven tot God. De genade van God zorgde er volgens Augustinus niettemin voor dat de orde op aarde zou worden hersteld door Zijn wederkeer. Hobbes neemt voorgoed afstand van dit beeld. Hij ontwerpt een nieuw beeld, aan de hand waarvan hij fenomenen zoals de staat en de samenleving tracht te verklaren. In deze analyse komt naar voren dat de verschrikkingen van de Engelse Burgeroorlog Hobbes’ visie op de aard van 176

Magnette 2005, p. 67

177

Bodin 1576, I, p. 131; idem, p. 67:“Privileges do not make the citizen, but the mutual obligation of the sovereign to the subject to whom in exchange for the faith and obedience, he receives he owes justice, comfort, aid, protection: all of which are not owed to foreigners.”

178T. Hobbes, Leviathan, Hertfordshire: Wordsworth Editions Limited 2014 (oorspronkelijke

uitgave 1651), I.

179Zie paragraaf 2.3 (‘Burgerschap en Gods Koninkrijk: de relatie tussen de burger en de staat

de mens onvermijdelijk hebben gekleurd. Zo beschrijft hij de natuurtoestand, de zogenoemde‘state of war’, als volgt:

“Whatsoever therefore is consequent to a time of war, where every man is enemy to every man, the same consequent to the time wherein men live without other security than what their own strength and their own invention shall furnish them withal. In such condition there is no place for industry, because the fruit thereof is uncertain: and consequently no culture of the earth; no navigation, nor use of the commodities that may be imported by sea; no commodious building; no instruments of moving and removing such things as require much force; no knowledge of the face of the earth; no account of time; no arts; no letters; no society; and which is worst of all, continual fear, and danger of violent death; and the life of man, solitary, poor, nasty, brutish, and short.”180

In de toestand die Hobbes beschrijft, heeft eenieder het onvervreemdbare recht om zijn leven te behouden en ter bescherming daarvan anderen van het leven te beroven. Om uit de toestand van de‘state of war’ te raken, is volgens Hobbes om te beginnen van belang dat gelijke voorwaarden gelden voor iedereen voor het toetreden tot de nieuwe toestand.181 De nieuwe toestand kenmerkt zich er

verder door dat een ‘covenant’ wordt gecreëerd dat uitgaat van de gelijkwaar- digheid van de mens. Door middel van het covenant wordt een kunstmatige overheid in het leven geroepen die de naleving van het covenant door de burgers afdwingt en ze aldus dwingt de staat te gehoorzamen. Vergelijkbaar met Bodins gedachtegang is de rationale hiervoor volgens Hobbes:

“The only way to erect such a common power, as may be able to defend them from the invasion of foreigners, and the injuries of one another, and thereby to secure them in such sort as that by their own industry and by the fruits of the earth they may nourish themselves and live contentedly, is to confer all their power and strength upon one man, or upon one assembly of men, that may reduce all their wills, by plurality of voices, unto one will: which is as much as to say, to appoint one man, or assembly of men, to bear their person; and every one to own and acknowledge himself to be author of whatsoever he that so beareth their person shall act, or cause to be acted, in those things which concern the common peace and safety; and therein to submit their wills, every one to his will, and their judgements to his judgement. This is more than consent, or concord; it is a real unity of them all in one and the same person, made by covenant of every man with every man, in such manner as if every man should say to every man: I authorise and give up my right of governing myself to this man, or to this assembly of men, on this

180

Hobbes 1651, XIII.

181In de woorden van Hobbes:“If nature therefore have made men equal, that equality is to be

acknowledged: or if nature have made men unequal, yet because men that think themselves equal will not enter into conditions of peace, but upon equal terms, such equality must be admitted. And therefore for the ninth law of nature, I put this: that every man acknowledge another for his equal by nature. The breach of this precept is pride.” Hobbes 1651, XV.

condition; that thou give up, thy right to him, and authorise all his actions in like manner.”182

De aangehaalde passage schetst een beeld waarin de mensen hun zogenoemde ‘right to self-protection’ hebben opgeheven en door middel van een covenant een instantie in het leven geroepen die soeverein is. De soeverein kan verschillende vormen aannemen, zoals die van een monarch of een parle- ment.183 De rol die Hobbes de burger toedicht in zijn verhouding tot de overheid, past in het hiervoor geschetste mensbeeld dat hij aanhangt. De mens wordt door het afstaan van het onvervreemdbare recht om anderen van het leven te beroven een vrij mens, onderdaan en burger. Deze termen gebruikt Hobbes, anders dan bijvoorbeeld Pufendorf, als synoniemen.184 In het in 1642 uitgebrachte boek De Cive geeft Hobbes aan waarin een burger verschilt van een slaaf. Het onderscheidende verschil is dat de burger louter gehoorzaamheid is verplicht aan de staat, terwijl de slaaf ook gehoorzaam dient te zijn aan burgers.185De burger kenmerkt zich derhalve door zijn enkele onderworpenheid aan de soeverein. Hij behoudt daarbij in de gedachtegang van Hobbes overigens zijn recht op leven.186

Burgerschap zelf lijkt volgens Hobbes dan ook eerst en vooral onderworpenheid aan het soevereine gezag te impliceren.

De gedachte dat burgerschap onderworpenheid met zich brengt ten aanzien van het soevereine gezag wordt gedeeld door meer tijdgenoten van Hobbes. Pufendorf – hiervoor reeds genoemd – is er daar een van. Bij de definitie van het begrip‘burger’ stelt Pufendorf: “I call men citizens in so far as they enjoy all the advantages of the commonwealth by civil right; and subjects in so far as they 182Idem, XVII.

183Idem, XVII.

184Pufendorf schrijft daarover in zijn De Jure Naturae et Gentium,“Hobbes […] appears to

make subject and citizen equivalent terms, so that women, boys and slaves would also be citizens. But it is my opinion that since a state is established by a submission of wills to one man or to a council, those, or their successors are primarily citizens, by whose pacts a state was first formed. And since this was done by fathers of families, it would be my judgement that the name‘citizen’ belongs to these first of all, but only indirectly and through them to the women, boys and slaves of their establishment, whose wills were included in the will of the father of the family, in so far as they enjoy both the common protection of the state, and some rights by reason of that relation.” S. von Pufendorf, De Jure Naturae et Gentium 2 (vertaald door C.H. Oldfather en W.A. Oldfather), Cambridge: Cambridge University Press: 1934 (oorspronkelijke uitgave 1672), p. 995.

185“And this is where the difference lies between a free citizen and a slave, that the free man

is one who serves only the commonwhealth, while the slave serves also his fellow citizens.” T. Hobbes, De Cive, Cambridge: Cambridge University Press 1998 (oorspronkelijke uitgave 1642), Chapter IX, 9.

186Riesenberg 1992, p. 245. Zo is het recht op leven van de burger onaantastbaar, aangezien

dit recht de grondslag voor de legitimatie van de staat vormt. Zie ook Elzinga, De Lange, Hoogers 2014, p. 22. Voor de rechten van de burger, zie ook: B. Barret-Kriegel,‘Les droits du citoyen chez Thomas Hobbes’, Revue européenne des sciences sociales, T. 18, no49, 1980, p. 175-183.

are bound to obey the ordinances or laws of the commonwealth.”187 De

onderwerping van de burger aan het soevereine gezag, zoals benadrukt door Hobbes, komt duidelijk naar voren als Pufendorf het begrip burgerschap definieert:

“Citizenship, or the right of citizenship, includes to their larges effects, the actions that are the prerogative of the members of the commonwealth, as well as the right to benefits of these actions, which similarly entail a duty towards the commonwealth.”188

De plichten van de burger worden door Pufendorf uiteengezet in het achttiende en tevens laatste hoofdstuk uit zijn boek On the Duty of Man and Citizen (uit 1673).189 Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen algemene verplichtin- gen en specifieke verplichtingen.190 De algemene verplichtingen vloeien voort uit de gezamenlijke onderworpenheid van de burger aan de soeverein en omvatten onder andere respect, loyaliteit en gehoorzaamheid naar de staat, terwijl de specifieke verplichtingen voortvloeien uit bepaalde functies die de soeverein kan opleggen aan individuen.191 De voornaamste plicht van de

soeverein is het garanderen van de veiligheid van de burgers.192

Tegenover de opvattingen van Hobbes en Pufendorf staat ten aanzien van de onderworpenheid aan het soevereine gezag de Engelsman John Locke. In zijn boek Two Treatises of Government (uit 1689) onderzoekt Locke onder meer de vraag waarom overheden bestaan.193 Hiertoe schetst hij de toestand waarin geen overheden zouden bestaan en mensen zich in de zogenoemde‘state of nature’ bevinden. Die beschrijving is minder rampzalig dan in het mensbeeld van Hobbes. Een van de veronderstellingen van Locke is namelijk dat mensen in de

187Pufendorf 1672, III, pararaaf 1; Magnette 2005, p. 80. Pufendorf verschilt ten aanzien van

Hobbes voor wat betreft de terminologie die hij hanteert met betrekking tot de termen ‘burger’ en ‘onderdaan’, maar ook de wijze waarop de commonwealth in het leven wordt geroepen. Het in het leven roepen van de commonwealth gebeurt volgens Pufendorf niet door middel van een enkel covenant, maar door drie handelingen: twee overeenkomsten en één decreet. Ten eerste wordt een overeenkomst gesloten tussen de mensen om een common- wealth in het leven te roepen. Vervolgens wordt door middel van een decreet de staatsvorm van de desbetreffende commonwealth geconstrueerd en tot slot wordt door middel van een tweede overeenkomst de band tussen de burgers en de soeverein bepaald. Pufendorf 1672, II, paragrafen 6-9; Magnette 2005, p.77.

188Pufendorf 1672, 2, VII, 2, 20; Magnette 2005, p. 78.

189S. Pufendorf, On the Duty of man and Citizen, Cambridge: Cambridge University Press

1991 (oorspronkelijke uitgave 1673).

190

Idem, boek II, 18, 1.

191Ibid.

192Idem, boek II, 11, 3.

193J. Locke, ‘Two Treatises of Government and A Letter Concerning Toleration’, in: Ian

Shapiro (red.), Rethinking the Western Tradition, New Haven, London: Yale University Press 2003 (oorspronkelijke uitgave 1689), Book II, Second Treatise, p. 100-209.

natuurtoestand niet in een‘state of war’ verkeren, maar juist in redelijkheid met elkaar omgaan.194 De reden hiervoor is volgens Locke dat het natuurrecht geldt

in de natuurtoestand.195 Op het moment dat het natuurrecht wordt geschonden,

verandert de state of nature in een state of war die eveneens minder grimmig is dan Hobbes’ state of war.196 Dat is de toestand waarin Locke een overheid noodzakelijk acht. Op die manier wordt ook bij Locke een verdragsconstructie