• No results found

HOOFDSTUK I INLEIDING

2.4 Burgerschap in de Renaissance: de teloorgang en de wedergeboorte

2.4.3 De burger in een wankelend Europa: Guicciardini en

eeuw. De grondvesten van de Europese beschaving staan op trillen, mede vanwege de vernieuwingsdrift van de samenleving. De creativiteit van het menselijke brein, dat zich uit in onder andere literatuur en kunst, heeft in het begin van de zestiende eeuw een belangrijke verandering ondergaan. De redenen daarvan zijn, zoals hierboven besproken, het humanisme en de Renaissance. Het verstarde karakter van de Middeleeuwen, dat zich uitte in twee pijlers (het feodale stelsel en het christendom) verdwijnt en maakt plaats voor dynamiek en openheid. De denkers Guicciardini en Machiavelli werden in hun schrijven geconfronteerd met dit belangrijke keerpunt in de geschiedenis van de westerse beschaving. In hun oeuvre besteden zij, de een meer dan de ander, aandacht aan de veranderende positie en rol van de burger in de samenleving. De verhouding tussen de burger en de rechtsorde wordt, zoals in het navolgende zal blijken, in een andere context gebruikt.

Zoals blijkt uit de vorige paragraaf was het Italiaanse vasteland in de veertiende en vijftiende eeuw verdeeld over verschillende vorstendommen en stadstaten. De machtsverhoudingen berustten hoofdzakelijk op het charisma van de heersers. Eind vijftiende eeuw waren echter zelfs de krachtige heersers van de stadstaten niet bestand tegen het gevaar van buitenaf. Meerdere Italiaanse steden werden veroverd door buitenlandse mogendheden. In deze tijdgeest leefde de Florentijnse historicus en staatsman Francesco Guicciardini. Guicciardini, ge- boren in 1483, schreef in 1513 een monografie over de instituten van Florentijnse Republiek: Discorso di Logrogno.135 In dit boek wijdt Guicciardini

het wankelen van Florence grotendeels aan de verscheidene ambities van de burgers in de stad. Sinds het ontstaan van de Florentijnse Republiek in de twaalfde eeuw was de harmonie van de stad in gevaar door verschillende interne conflicten. Deze conflicten speelden zich af tussen de gezaghebbende families indertijd in de stad. De oplossingen die Guicciardini voorstelt voor deze interne conflicten zijn institutioneel van aard. Zo zou de Consiglio Grande, het

135A. Moulakis, Republican Realism in Renaissance Florence. Francesco Guicciardini’s

parlement van de stad, moeten bestaan uit burgers die voorheen ook een zetel hadden in het parlement.136 Dit parlement zou moeten worden bijgestaan door

een raad en een vaandeldrager, de zogenoemde Gonfaloniere. Deze constructie zorgde er volgens Guicciardini voor dat burgers enkel de bron van het gelegiti- meerde gezag vormden en niet zozeer dat iedere burger zeggenschap had.137 Volgens Guicciardini brengt burgerschap niet met zich dat iedere burger het recht heeft om over de wetten van de rechtsorde te stemmen, maar dat hij het recht heeft om de eigen vertegenwoordigers te kiezen. Participatie in de Florentijnse samenleving hield dan ook in dat de burger zijn vertegenwoordiger uitkoos. Beraad met de burger is er na de verkiezing niet:

“To keep this type of government intact it is necessary to maintain the law which forbids deliberation by popular acclamation which can easily dissolve popular government.”138

Een tegenstander van dit– overigens ook bij andere denkers indertijd gebruikelijke – standpunt van Guicciardini dat beraad niet bedoeld is voor de gewone burger, is de Florentijn Niccolo Machiavelli. Met name de volgende twee werken van deze Florentijn hebben veel aandacht gekregen: Il Principe en de Discorsi sopra la prima deca di Tito Livio (hierna: Discorsi). De thematiek van beide boeken komt grotendeels overeen. Beide boeken bevatten immers de gedachten van Machiavelli over de staatkundige en politieke verhoudingen in de Italiaanse stadstaten met betrekking tot het begrip ‘macht’. Daarnaast sluiten in beide boeken Machiavelli’s denkbeelden aan bij de Renaissance: vanwege het herlezen van de literatuur uit de klassieke oudheid doet hij afstand van de transcendente zienswijze op de verhouding burger – staat. De Discorsi, die een commentaar vormen op de eerste tien boeken van Livius,139 bestaan uit drie boeken.140 Het referentiepunt van Machiavelli in de Discorsi is dan ook de Romeinse Repu- bliek.141De literaire bronnen die Machiavelli heeft gebruikt bij het schrijven van

136Magnette 2005, p. 53.

137Dit standpunt van Guicciardini werkt Marsilius’ notie van de representatie nader uit. 138F. Guicciardini, Opere, Torino: UTET 1970, p. 285.

139Aan Titus Livius, geboren in 59 v.Chr., is het boek Ab Urbe condita (Vanaf de stichting

van de stad) verbonden. Hierin beschrijft Livius de Romeinse totstandkomingsgeschiedenis en de ontwikkeling van Rome tot de tijd van Livius.

140

N. Machiavelli, Discorsi. Gedachten over Staat en Politiek, Amsterdam: Ambo 2007 (oorspronkelijke uitgave 1531), Boek I wordt gewijd aan‘de mijns inziens meest opmerke- lijke zaken die in de stad [Rome] zelf aan gemeenschapswege werden ondernomen, en alles wat daaruit voortkwam’ (Deel. I.I.23); Boek II wordt gewijd aan ‘het beleid dat zij [de Romeinen] voerden bij de opbouw van hun rijk’ (Deel. II, voorwoord, 26) en tot slot is Boek III erop gericht aan‘iedereen duidelijk te maken hoezeer de grootheid van Rome te danken was aan de daden van individuele burgers’ (Deel. III.I.41).

de Discorsi illustreren dat hij gebruik heeft gemaakt van, in zijn woorden, de werken van‘de mensen van weleer’ ‘in de hoven van vroeger’.142

In lijn met Guicciardini weet hij de corruptie en het falen van het leger van de Florentijnse Republiek eerst en vooral aan de heersers van de Republiek.143Het falen van de Republiek en de incapaciteit van de heersers van de Republiek weet Machiavelli, anders dan Guicciardini, aan de dominantie van het christendom in de politiek.144 De institutionele vernieuwing van de stad was volgens Machiavelli dan ook hoogst noodzakelijk, zeker na de val van de Florentijnse Republiek in 1531. De voorstellen die hij doet, tonen op punten gelijkenissen met de ideeën van Guicciardini. Zo lijkt ook Machiavelli een voorstander te zijn van een constructie waarbij de burgers louter zeggenschap hebben over hun vertegenwoordigers.145 Anders dan Guicciardini is Machiavelli een voorstander van het betrekken van meer mensen van de sociale middenklasse bij dit kiesrecht voor de eigen vertegenwoordigers.

Deze stellingname van Machiavelli kan door meerdere redenen worden ver- klaard, waarvan twee hieronder worden toegelicht. Ten eerste zijn Machiavelli’s gedachten over burgerschap sterk beïnvloed door de literatuur‘in de hoven van vroeger’. Bij de behandeling van het burgerschap in de Romeinse Republiek in paragraaf 2.2.2 (‘Het Romeinse burgerschap in de Republiek en het Keizerrijk: experimenteren met de uitbreiding van burgerschap’) is naar voren gekomen dat reeds in de Romeinse Republiek geëxperimenteerd is met de uitbreiding van het burgerschap. Machiavelli’s belangstelling voor de Romeinse Republiek vormde vermoedelijk de grondslag van zijn standpunt om, in tegenstelling tot Guicciardini, meer mensen van de middenklasse te betrekken bij de politiek van de stad door middel van het verlenen van stemrecht voor de eigen vertegenwoordigers. Ook de omstandigheid dat de bondgenoten die tijdens de bontgenotenoorlog trouw bleven aan Rome, volwaardig Romeins burger werden

142In zijn brief aan Francesco Vettori beschrijft Machiavelli het genot van het lezen van

werken uit de klassieke oudheid als volgt:“’s Avonds ga ik terug naar huis, en begeef mij naar mijn studeerkamer. Alvorens die binnen te gaan trek ik mijn bemodderde, bevuilde plunje uit, en hul mij in gewaden die passen in hoven en paleizen. In deze stemmige kleding treed ik dan binnen in de hoven van vroeger, bij de mensen van weleer. Zij verwelkomen mij vriendelijk in hun midden en dan voed ik mij met de enige spijs die de mijne is, de spijs waarvoor ik geboren ben. Dan durf ik het woord tot hen te richten, en hun te vragen naar het waarom van hun doen en laten. Vriendelijk geven zij antwoord, en dan is er vier uur lang niets dat mij hindert: dan vergeet ik al mijn zorgen, dan vrees ik de armoede niet, dan ben ik niet bang voor de dood; dan gaat mijn hele wezen op in hen.” Machiavelli 1531, p. 40.

143Zie daarvoor bijvoorbeeld Hoofdstuk XXIV van Il Principe. N. Machiavelli, De heerser,

Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep 2005 (oorspronkelijke uitgave 1532).

144Machiavelli 1531, Boek II, Hoofdstuk II. 145Idem, Deel I.53; Deel III.12.

en aldus politieke rechten verkregen in de Romeinse Republiek, achtte Machi- avelli een van de redenen voor de almacht van de Romeinse Republiek:

“Crescit interea Roma Albae ruinis. Wie wil dat een stad het centrum wordt van een groot rijk, moet haar inwonertal kost wat kost zo groot mogelijk maken; want zonder een talrijke bevolking zal die stad nooit machtig worden. Dit kan op twee manieren gebeuren: goedschiks en kwaadschiks. Goedschiks door mensen van elders die van plan zijn zich in de stad te vestigen ruime mogelijkheden daartoe te geven en een veilig bestaan te garanderen, zodat ze er graag komen wonen; kwaadschiks door de steden in de omgeving te verwoesten en de inwoners ervan naar de betreffende stad te sturen. Deze lijn werd door Rome zo consequent gevolgd, dat de stad tijdens de regering van de zesde koning tachtigduizend weerbare mannen telde.”146

In dit kader maakt Machiavelli een vergelijking tussen de Romeinse Republiek enerzijds en Sparta en Athene anderzijds. De laatste twee republieken gingen immers niet te werk als Rome. Machiavelli neemt Lycurgus als voorbeeld, de oprichter van de Spartaanse Republiek, en stelt dat hij verhinderde dat vreemdelingen in Sparta zouden trouwen, politieke rechten zouden verkrijgen en zouden integreren in de samenleving.147 Deze strategie zorgde volgens

Machiavelli ervoor dat Sparta, juist vanwege het geringe inwoneraantal van burgers, klein bleef en andere grotere machten niet kon veroveren.148 Een tweede niet onbelangrijke reden voor Machiavelli voor de verruiming van de kring van de middenklasse met betrekking tot het kiesrecht zou zijn dat Machiavelli’s familie, hoewel van adel, zich economisch in een minder preferabele positie bevond. Dit kan ook een reden zijn geweest voor Machiavelli om het burgerschap uit te breiden naar de‘gewone’ burger. In overeenstemming hiermee stelt hij dan ook dat het‘politieke zintuig’ niet gekoppeld is aan ‘leeftijd of geboorte’.149

De kenmerken die Machiavelli koppelt aan het burger-zijn, vertonen veel gelijkenis met de kenmerken waarover men – zeker na de grafredevoering van Perikles, behandeld in paragraaf 2.2.1 (‘Burger van Sparta of van Athene: eenzelfde verschijnsel, verschil in uitwerking’) – eenstemmig was in de klassieke oudheid. Ten eerste wordt in de Discorsi de militaire bijdrage van de burger en soldaat benadrukt en gewaardeerd.150 Daarnaast dient de goede

146Idem, Deel II, 3. 147Idem, Deel II.3, nr. 11. 148

Idem, Deel II,3.

149

Idem, Deel III, LX.

150

Idem, Deel I, 43. Machiavelli:“Want als een leger zich niet zó verbonden voelt met degene voor wie het vecht dat het voor hem door dik en dun wil gaan, zal het nooit voldoende moed bezitten om een enigszins slagvaardige vijand te weerstaan. En omdat trouwe en inzet alleen verwacht mogen worden van de eigen bevolking, dient iemand die aan de macht wil blijven, die een republiek of een koninkrijk in stand wil houden, een leger te vormen uit de eigen onderdanen: dat heeft iedereen gedaan die in een oorlog grote successen heeft geboekt.”

burger volgens Machiavelli over zijn persoonlijke tegenstellingen met anderen heen te stappen in het belang van het vaderland.151 Tot slot wordt de nadruk

gelegd op de oorsprong van het burgerschapsbegrip: het beloningsaspect indien de burger weldaden pleegt.152

Machiavelli behandelt de burgerschapsnotie niet grondig in zijn oeuvre. Hij heeft het er ietwat impliciet over. Daarbij valt op dat hij het verschijnsel van burgerschap gebruikt in de context van de oude Romeinse Republiek. Burger- schap lijkt volgens Machiavelli een instrument te zijn om de macht van de stad uit te breiden. Zoals hiervoor is toegelicht, is Rome volgens hem in het verleden groot en machtig geworden juist vanwege het grote burgeraantal dat bereid was militair bij te dragen aan de vele veroveringen van de Romeinse Republiek. Burgerschap brengt, met andere worden, volgens hem macht met zich. Op- vallend is ook dat, hoewel Machiavelli de betrokkenheid van de middenklasse waardeert, hij de activiteit van de burger op politiek terrein ziet in de vorm van het uitoefenen van het kiesrecht voor de eigen vertegenwoordigers.

De hiervoor uiteengezette exercitie naar het burgerschapsbegrip leidt tot de volgende conclusies. De dominantie van het christendom na de vierde eeuw en de opkomst van het feodale stelsel zorgden ervoor dat burgerschap uit het oog raakte. De humanisten brachten hier verandering in door het herontdekken van literatuur uit de klassieke oudheid. Het herlezen van Aristoteles en Cicero had onder meer tot gevolg dat het burgerschapsbegrip in de late Middeleeuwen terugkeerde. De behandelde visies op het burgerschapsbegrip, van Marsilius, Bartolus en Baldus, illustreren dat dit concept nieuw was voor deze denkers. Waar Marsilius’ deels Aristoteles’ definitie van de burger overneemt en stelt dat de burger daadwerkelijk deelneemt aan de regering en in die hoedanigheid beslissingen neemt, neemt Bartolus afstand van deze definitie. Hij stelt dat burgerschap een rechtsverhouding is tussen een burger en zijn rechtsorde. Het element van de actieve burger, waar burgerschap in de klassieke oudheid onlosmakelijk mee verbonden was, verdwijnt geleidelijk. In het verlengde hiervan stelt Baldus dat burgerschap een wederkerige rechtsverhouding is tussen de burger en zijn rechtsorde, met rechten en plichten over en weer. Het einde van de Middeleeuwen markeert nieuwe denkrichtingen met betrekking tot het

151Zie hiervoor idem, Deel III, 47.

152Machiavelli 1531, in Deel I.24:“[…] een goed georganiseerde staat vergeeft zijn burgers

nooit vergrijpen vanwege verdiensten, maar kent beloningen voor goede daden en straffen voor slechte; en als iemand beloond is voor iets goeds en vervolgens iets slechts doet, dan straft hij hem zonder enige rekening te houden met die goede daden. Als dergelijke regels in ere worden gehouden, behoudt een staat lang zijn vrijheid; gebeurt dat niet, dan zal zijn ondergang nooit lang op zich laten wachten. Want als een burger die iets belangrijks voor zijn land heeft gedaan daardoor niet alleen aanzien verwerft maar ook het vermetele vertrouwen dat hij straffeloos een vergrijp kan plegen, dan zal zijn optreden binnen de kortste keren zo brutaal worden dat van een goed geordende samenleving geen sprake meer zal zijn.”

burgerschapsbegrip. Guicciardini en Machiavelli plaatsen, zoals uit het hiervoor behandelde blijkt, het burgerschapsbegrip in een ander perspectief. Dit begrip brengt volgens zowel Guicciardini als Machiavelli niet zozeer directe zeggen- schap met zich, maar veeleer indirecte zeggenschap: namelijk door middel van het uitoefenen van het kiesrecht voor de eigen vertegenwoordigers.