• No results found

HOOFDSTUK I INLEIDING

2.2 De geboorte van burgerschap in de Griekse poleis

2.2.3 Burgerschap getheoretiseerd: Aristoteles ’ Politica en de

De overeenkomsten en verschillen tussen de hiervoor omschreven typen van burgerschap kunnen beter worden begrepen in het licht van Aristoteles’ theoretische beschouwing over de burger en het constitutionele en politieke bestel van zijn polis. Boek III van zijn monografie Politica betreft de theorie van burgerschap en de constitutionele vorm die de polis aanneemt. Een poging tot een definitie van de polis-burger mondt uit in een onderscheid tussen een theoretische en een praktische aanduiding van de burger. De praktische definitie heeft voornamelijk betrekking op nationaliteitswetgeving en is pragmatisch van aard: op welke wijze wordt men burger? Het antwoord van Aristoteles op deze vraag is: wanneer iemands beide ouders burger zijn.56 De theoretische definitie, daarentegen, is complexer van aard. Theoretisch gedefinieerd is een burger degene ‘die aan de regering kan of mag deelnemen en gerechtelijke en bestuurlijke beslissingen [kan] nemen’.57 Een bemoeilijkende factor die Aristo- teles in dit kader noemt is dat verschillende poleis verschillende voorwaarden hanteren voor de erkenning als volwaardige burger.58 In Hoofdstuk 4 van het hiervoor genoemde Boek III wordt geponeerd dat er een noodzakelijke relatie bestaat tussen de deugd(en) van de burger en de constitutionele structuur van zijn polis.59 Een burger in een democratie dient immers aan andere voorwaarden te voldoen dan een burger in bijvoorbeeld een oligarchie of een timocratie, aldus Aristoteles.60 Van volwaardige burgers staat vast dat zij in ieder geval‘de meest

wezenlijke karakteristiek [namelijk] het recht om deel te nemen aan beslissingen en bestuur’ gemeen hebben met elkaar.61 In dit kader wordt de nodige nadruk

gelegd op de opvoeding van de volwaardige burger.62 Educatie zorgt volgens

56In dit kader noemt Aristoteles dat dit criterium niet opgaat voor de allereerste staatsburgers

en de burgers aan wie het burgerschap wordt verleend, zoals bijvoorbeeld na een staatsgreep.

57Aristoteles, Politica, Groningen: Historische Uitgeverij 2011, p. 108.

58Ibid. Na de hervormingen van Solon in 594 v.Chr. werden burgers ingedeeld in vier

vermogensklassen, met als gevolg dat er onderscheid werd gemaakt tussen burgers die meer rechten hadden in hun hoedanigheid als Atheense burger dan andere Atheense burgers. Ook in de Romeinse Republiek en het Romeinse Keizerrijk was het onderscheid tussen volwaar- dige en onvolwaardige Romeinse burgers springlevend.

59Idem, p. 118.

60In de woorden van Aristoteles:“Niet iedereen erkent dezelfde personen als burger; wie in een

democratie als burger geldt zal veelal niet als burger gelden in een oligarchie.” Idem, p. 113.

61Idem, p. 114. 62Idem, p. 120.

Aristoteles voor bekwame burgers die de polis kunnen besturen en de constitu- tionele inrichting ervan kunnen behouden, ongeacht de staatsvorm en de staatsinrichting van de polis.63 Aristoteles maakt een onderscheid tussen

verschillende constitutionele vormen van de poleis, zoals de monarchie, de aristocratie en de burgergemeenschap.64 Bij de nadere bespreking van (onder meer) deze vormen van de poleis wordt telkens de rol van de burger ter sprake gebracht. Zoals verderop in dit hoofdstuk zal blijken, wordt geleidelijk aan de wezenlijke karakteristiek van de burger in zijn rechtsorde– het recht om deel te nemen aan beslissingen– vormgegeven door middel van politieke representatie. Gesteld kan worden dat bij het ontstaan en de theoretisering van burgerschap het beloningsaspect van burgerschap en de uitsluiting van de niet-burger sterk naar voren komt. Het aspect van beloning was in de antieke wereld rechtstreeks gerelateerd aan de actieve betrokkenheid van de inwoner– militair, economisch, sociaal enzovoorts. Burgerschap zonder actieve betrokkenheid was derhalve niet mogelijk. Een direct gevolg van het belonen van de burgers is dat de niet- burgers worden uitgesloten van de geprivilegieerde positie.

Aan het einde van de vierde eeuw raakte de klassiek politieke organisatie van gemeenschappen, zoals de hierboven behandelde poleis van Sparta en Athene, en daarnaast in Rome, op de achtergrond.65 Met het ontstaan van het christen- dom en de opkomende theologische literatuur over het christendom in de vierde eeuw verloor de theoretisering van burgerschap zoals door Aristoteles toegepast, geleidelijk aan invloed. De dominantie van het christendom was na de vierde eeuw niet alleen zichtbaar in de organisatie van de kerk, maar ook daarbuiten. Dit toonde zich in het bijzonder in de organisatie van het publieke leven en de persoonlijke levenssfeer van burgers. Deze tegenwoordigheid van het christen- dom gaf tevens een nieuwe dimensie aan het begrip burgerschap. In de volgende paragraaf zal worden bezien hoe in de christelijk-theologische literatuur de verhouding tussen de (christelijke) burger en zijn aardse rechtsorde werd beschouwd.

63Ook Plato stelt dat educatie veruit het meest geschikte middel is voor de burger om te

regeren en geregeerd te worden. Plato, Politeia, Amsterdam: Polak & Van Gennep 1998 (oorsponkelijke uitgave c. 380 v.Chr. (vertaald door Gerard Koolschijn), in het bijzonder onder‘De kennis van de ideale politicus’.

64

Aristoteles, p. 126-127:“De ontaarde varianten van de genoemde staatsvormen zijn tirannie ten opzichte van monarchie, oligarchie ten opzichte van aristocratie, en democratie ten opzichte van burgergemeenschap. Tirannie is alleenheerschappij in het belang van de heerser, oligarchie is gericht op het belang van de rijken, en democratie op dat van de onbemiddelden: geen van drieën is gericht op wat de gemeenschap baat.”

2.3 Burgerschap en Gods Koninkrijk: de relatie tussen de burger