Vraag nr. 185
van 20 september 2000
van de heer CHRIS VANDENBROEKE
Decreet ruimtelijke ordening – Va s t s t e l l i n g s b e-voegdheid
In artikel 148, eerste lid van het decreet van 18 mei 1999 houdende organisatie van de ruimtelijke or-dening (decreet dat op 1 oktober in werking treedt) wordt vermeld dat de agenten en officieren van gerechtelijke politie, de stedenbouwkundige inspecteurs en de ambtenaren aangewezen door de Vlaamse regering of de gouverneur, bevoegd zijn om de stedenbouwkundige misdrijven op te sporen en vast te stellen.
Artikel 148, tweede lid, verleent "aan de genoemde ambtenaren" toegang tot de bouwplaats en de ge-bouwen om die misdrijven op te sporen en vast te stellen.
Zijn de agenten en officieren van gerechtelijke po-litie begrepen onder "de genoemde ambtenaren" ? Op het eerste gezicht lijkt dit evident. Maar waar-om wordt in artikel 154 van het decreet dan gewag gemaakt van "de bevoegde ambtenaren, agenten of officieren van gerechtelijke politie" ?
Er heerst verwarring omtrent de interpretatie die men aan artikel 148 moet geven. Een verduidelij-king zal uiterst welkom zijn, èn voor de politiedien-sten èn voor het gerecht. Onder de vorige regelge-ving was er reeds heel wat discussie over dit pro-b l e e m . Sommigen pro-beweerden zelfs dat er een pro-bevel tot huiszoeking nodig was om de vaststellingen te kunnen verrichten.
De minister is belast met de uitvoering van ver-meld decreet.
Geven de betrokken bepalingen inderdaad aanlei-ding tot verwarring of dreigen er uiteenlopende toepassingen ? Hoe wordt dat opgelost ?
Antwoord
De stereotype formulering "onverminderd de be-voegdheden van de agenten en de officieren van gerechtelijke politie", die in veel bijzondere straf-wetten en decreten is opgenomen, wordt traditio-neel gelezen als een loutere verwijzing naar de al-gemene vaststellingsbevoegdheid die de agenten en de officieren van gerechtelijke politie door de wet hebben verkregen.
Enkel wanneer de Bijzondere Wet zulks uitdrukke-lijk bepaalt, beschikken de agenten en officieren van gerechtelijke politie ook over de bijzondere bevoegdheden die in de betrokken wet worden be-paald (Vr. en A n t w. , K a m e r, 1 9 8 8-8 9 , 13 juni 1989, 5121 (Vr. n r. 189 Wi l l o c k x ) ; D e b e r s a q u e s, G. e n L e f r a n c, P. , "Handhavingsmaatregelen" in Hubeau, B. ( e d . ) , Het nieuwe decreet op de ruimtelijke or-d e n i n g, B r u g g e, or-die Ke u r e, 1 9 9 9 , 5 4 8 ; Fr a n s e n , H . , "Enkele beschouwingen over de gerechtelijke taak van de rijkswacht", P a n o p t i c o n , 1 9 8 6 , 2 7 ; R o e f, A . , "Bewijsproblemen in het milieustrafrecht", R . W. , 1990-91, 12).