Vraag nr. 138 van 25 mei 2000
van de heer JOHAN DE ROO
Decreet ruimtelijke ordening – Planschade – Ste-denbouwkundig ambtenaar
Tijdens het debat over het nieuwe decreet inzake ruimtelijke ordening stelde ik de minister twee concrete vragen. Ik mocht daarop evenwel geen concreet antwoord ontvangen.
Voor de context verwijs ik naar het betrokken debat en mijn interventies terzake ( H a n d e l i n g e n Plenaire Vergadering nr. 54 van 25 april 2000, a l g e -mene bespreking, blz. 19 – red.).
Kan de minister mij alsnog antwoord verschaffen ? 1. Artikel 84 en 87 van het nieuwe decreet op de ruimtelijke ordening voorzien in een regeling voor planschade en planbaten op basis van ruimtelijke uitvoeringsplannen.
Wanneer een gemeente die nog niet over een structuurplan beschikt na het in werking treden van het nieuwe decreet een bijzonder plan van aanleg (BPA) vaststelt, rijst de vraag : zijn op dit BPA de artikelen 84 en 87 van toepassing ? Zo neen, welke regeling is dan van toepassing ? 2. Kan de stedenbouwkundig ambtenaar met
erva-ring in de overgangsfase zijn functie blijven ver-v u l l e n , ook al ver-voldoet hij ever-ventueel niet aan de nieuwe formele voorwaarden ?
Antwoord
1. Artikel 196, § 4 van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke or-dening bepaalt dat de artikelen 35 en 36 van het coördinatiedecreet van toepassing zijn op de plannen van aanleg, waaronder ook een BPA . De artikelen 135 en 136 van het coördinatiede-creet worden niet opgeheven door het decoördinatiede-creet van 18 mei 1999. Artikel 84 en 87 zijn enkel van toepassing op ruimtelijke uitvoeringsplannen. 2. De voorwaarden waaraan de
stedenbouwkun-dig ambtenaar op de drie niveaus moet voldoen, zijn vastgesteld in het besluit van de V l a a m s e regering van 19 mei 2000. Daarin werd in een overgangsbepaling voorzien voor ambtenaren met ervaring, waarbij zelfs rekening wordt ge-houden met de grootte van de gemeente wat de
gemeentelijke stedenbouwkundig ambtenaar betreft.