• No results found

JAARBOEK VOOR MUNT- EN PENNINGKUNDE

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "JAARBOEK VOOR MUNT- EN PENNINGKUNDE"

Copied!
77
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

JAARBOEK VOOR MUNT- EN

PENNINGKUNDE

80 1993

KONINKLIJK NEDERLANDS GENOOTSCHAP VOOR MUNT- EN PENNINGKUNDE

AMSTERDAM

(2)

Commissie van redactie:

E.J.A. van Beek, St. Michielsgestel Drs. G. van der Meer, 's-Gravenhage Dr. W. Op den Velde, Amsterdam D. Purmer RA, Ruurlo

Redactie adres:

Rijksmuseum Het Koninklijk Penningkabinet Postbus 11028,

2301 EA Leiden ISSN 0920-380X

(3)

DE AANMUNTINGEN VOOR DE NEDERLANDSE KOLO- NIËN GEDURENDE DE TWEEDE WERELDOORLOG IN DE U.S.A.

door L.M.J. Boegheim

Inleiding

In een eerder artikel' heb ik de aanmuntingen in opdracht van de Nederlandse regering gedurende de Tweede Wereldoorlog in de U.S.A. ten behoeve van Nederland toegelicht. In onderstaand artikel wil ik trachten de aanmuntingen in de U.S.A. voor de Nederlandse Koloniën gedurende de Tweede Wereldoor- log enigermate toe te lichten. Ik schrijf met opzet "enigermate", want de diverse door mij geraadpleegde archieven zijn helaas niet altijd op alle punten even volledig.

Zowel Moederland als Koloniën waren voor hun muntvoorziening aangewe- zen op 's Rijks Munt in Utrecht. De wet van 28 mei 1901 (Stbl.130) bevatte in artikel 2, lid 1 de bepaling, dat alle munten van het Rijk en van zijn Koloniën en Bezittingen aan 's Rijks Munt moesten worden geslagen. Deze bepaling liet aan duidelijkheid niets te wensen over.

Oorlogen brengen vrijwel altijd een ontwrichting van het monetaire stelsel der strijdende partijen met zich. Zo had de Duitse bezetting van Nederland (1940- 1945) een vrijwel volledige monetaire chaos tot gevolg, hoewel de chaos in Nederlandsch-Indië door de Japanse overrompeling (1942-1945) nog ernstiger was. Maar hoewel Curacao en Suriname een vijandelijke bezetting bespaard bleef, bracht ook hier de Tweede Wereldoorlog bepaalde monetaire gevolgen teweeg.

Tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog is de mogelijkheid al onderzocht om zilvergeld, zowel voor Nederland als voor Nederlandsch-Indië, in Canada of in de U.S.A. te laten vervaardigen, omdat in Nederland als gevolg van de blokkade van de Entente een tekort aan zilver voor de muntslag dreigde te ont- staan. Hiertoe behoefde echter destijds niet te worden overgegaan2.

Veel ernstiger maar van geheel andere aard was de situatie in de Tweede Wereldoorlog. Afgezien van de neutraliteitsperiode van het Moederland van september 1939 tot mei 1940, toen er nog sprake was van een regelmatige

1 Munten in opdracht van de Nederlandse regering in de U.S.A. geslagen JMP 1992 (79/2) p. 307-350.

2 ARA 2.08.36 doss. 457.

191

(4)

voorziening, begonnen de moeilijkheden al direkt na de bezetting van Neder- land in mei 1940, waardoor de muntuitvoer naar de Koloniën volledig stag- neerde. De Koloniën namen daarop direkt initiatieven voor hun muntvoorzie- ning, waarbij de genomen maatregelen achteraf door de Nederlandse regering in ballingschap in Londen werden goedgekeurd. Het ontbreken van een parle- mentaire controle werd daarbij als een gemis gevoeld.

De situatie bij het begin van de Tweede Wereldoorlog

Bij het begin van de Tweede Wereldoorlog in september 1939 ontstond in Nederlandsch-Indië korte tijd gebrek aan muntgeld, doordat de inheemse bevolking munten oppotte. Toen bleek dat de strijd zich beperkte tot Polen verdween de onrust en normaliseerde de toestand zich snel.

Evenals in de Eerste Wereldoorlog trachtte de Nederlandse regering een strikt neutrale houding in acht te nemen en schijnt het om die reden niet nodig te hebben geoordeeld bij voorbaat maatregelen te treffen om in geval van nood de muntvoorziening van de Koloniën te waarborgen.

Eerst op 3 mei 1940 heeft de Nederlandse Minister van Buitenlandse Zaken, E.N. van Kleffens, onze Gezant in Londen, jhr.mr. E.F.MJ. Michiels van Verduynen, opgedragen om in geval van oorlog namens hem alle Nederlandse diplomatieke posten er telegrafisch van te verwittigen dat, mocht Nederland volledig worden bezet, de regeringen van Nederlandsch- Indië, Suriname en Curacao bevoegd zouden zijn zelfstandig aan de Neder- landse Gezanten instrukties te geven omtrent zaken hun gebiedsdelen betreffend. Hieraan werd enkele dagen later toegevoegd dat de Gezant te Washington, dr. A. Loudon, in dat geval als algemeen betaalmeester zou gaan optreden3.

In tegenstelling tot de Eerste Wereldoorlog hebben de Amerikanen in de Tweede Wereldoorlog diverse malen aanmuntingen verricht voor onze toen- malige Koloniën. Hoewel de aanmuntingen meestal plaatsvonden op grond van rechtstreeks vanuit die Koloniën ontvangen orders, kwam in de meeste gevallen de muntslag voor rekening van het Ministerie van Koloniën (na de oorlog Ministerie van Overzeese Gebiedsdelen). Het speerpunt vormde de Nederlandse Ambassade in Washington, die zich ter zake met het State Department verstond. Dit laatste pleegde overleg over de aanwezige mogelijk- heden met het Treasury Department, waarna de beslissing aan de Ambassade werd medegedeeld. Bemiddeling bij het plaatsen van de bestelling en de verdere afwikkeling werd voorts verleend door de Netherlands Purchasing

3 L. de Jong Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog deel 2 p. 397.

(5)

Commission in New York, die zowel voor Nederland als voor Nederlandsch- Indië werkzaam is geweest4. De voorzitter van deze commissie, E.C. Zimmer- man, heeft in nauw overleg met de Ambassade in Washington de aanmuntin- gen in de U.S.A. voorbereid en geregeld.

Zowel Nederlandsch-Indië, als Suriname en Curacao hebben van deze moge- lijkheden enkele malen gebruik gemaakt indien een tekort aan pasmunt dreigde te onstaan. Na de Japanse bezetting van Nederlandsch-Indië heeft de Nederlandse regering in Londen, in nauw overleg met de Nederlandsch-Indi- sche Commissie voor Australië en Nieuw Zeeland, munten besteld met het oogmerk om bij het herstel van het Nederlandse gezag over voldoende pas- munt te kunnen beschikken.

De legale basis voor de in dit artikel te bespreken muntslag in de U.S.A. werd eerst in 1944 gelegd toen de regering in Londen bij Koninklijk Besluit van 20 juli 1944 (Stbl. E 54) bepaalde dat munten van het Rijk in Europa, Neder- landsch-Indië, Suriname en Curacao ook buiten 's Rijks Munt konden worden geslagen.

A) — Nederlandsch-Indië

Einde van de verschepingen uit Nederland

Financieel stond Nederlandsch-Indië al voor de Tweede Wereldoorlog los van het Moederland. Bankpapier werd in omloop gebracht door De Javasche Bank.

De muntvoorziening werd verzorgd door 's Rijks Munt in Utrecht.

Naast de bij de inheemse bevolking geliefde gouden munten waren in Neder- landsch-Indië de tekenmunten — rijksdaalder, gulden en halve gulden — in dezelfde uitvoering in omloop als in Nederland. Hoewel in de twintiger jaren was overwogen een aparte beeldenaar in te voeren was het er nooit van geko- men5. De zilveren pasmunt vertoonde een andere beeldenaar en had een afwij- kend gehalte en gewicht, terwijl de koperen munten ook andere afmetingen hadden dan in Nederland het geval was.

Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in september 1939 kwam de verzending van munten van Utrecht naar Batavia direkt in het gedrang. Het duikboot- en mijnengevaar was er de oorzaak van dat de vaarroute van de

4 De NPC onstond eind 1940 uit vier verschillende Nederlandse aankoopcommissies die in de U.S.A. werkzaam waren. Zij fungeerde als aankoopbureau voor naoorlogse leveranties aan Nederland en Ned. Indië.

De Jong, deel 9 Ie helft p. 228-454.

5 De Beeldenaar 16 (1992) p. 202-207: Indische Gulden en Rijksdaalder. Er is tenslotte niets van gekomen.

(6)

mailboten werd ingekort. Op 4 september 1939, één dag na de oorlogsverkla- ring van Engeland en Frankrijk aan Duitsland, vertrok het m.s. "Oranje" van de Stoomvaart Maatschappij Nederland uit Amsterdam naar Batavia via Kaap de Goede Hoop. Het schip werd in Soerabaja opgelegd6. Gedurende de eerste oorlogsmaanden onderhield de S.M.N, de verbinding met Batavia vanuit Lis- sabon via De Kaap. Tussen Amsterdam en Lissabon werd gependeld met de Jan Pieterszoon Coen en de Johan de Witt.

De Rotterdamsche Lloyd bleef tot eind oktober 1939 rechtstreeks op Indië varen. Op 29 oktober 1939 was de Sibajak het laatste mailschip dat van Rot- terdam rechtstreeks naar Batavia voer. Daarna kortte de Lloyd de dienst in tot een halfmaandelijkse verbinding Genua-Java vice versa. Tussen Nederland en Genua bleven de speciale boottreinen rijden.

De Koninklijke Nederlandsche Stoomboot Maatschappij (KNSM), die de ver- binding met West-Indië onderhield, liet haar schepen ook tot Lissabon varen.

Met veel moeite slaagde 's Rijks Munt er nog in de voor levering in 1939 voorziene munten, die na eind augustus waren geslagen, per spoor naar Genua te verzenden en vandaar naar Batavia te verschepen.

Voor levering in 1940 was 's Rijks Munt gemachtigd tot aanmunting van ƒ 3 miljoen aan V4 guldens, ƒ 3 miljoen aan 1/10 guldens, ƒ1,2 miljoen aan bron- zen centen en ƒ 40.000, — aan koperen '/^centen7- Er werd ƒ 1.840.000, — aan 1/10 guldens aangemunt, waarvan via Genua nog ƒ 1 miljoen is verzon- den. Bij de Duitse inval in Nederland op 10 mei 1940 bevond zich nog een bedrag van ƒ 840.000, — aan 1/10 guldens en ƒ 5.000, — aan eerder geslagen V4 guldens in Utrecht. Deze munten werden in 1941 omgesmolten.

Door de Duitse inval werd de verbinding met Nederlandsch-Indië abrupt en volledig verbroken. Het werd voor 's Rijks Munt onmogelijk de muntvoorzie- ning voor de Koloniën te verzorgen. Deze waren op zichzelf aangewezen.

De maatregelen in Nederlandsch-Indië

De geschatte omloop aan munten in Nederlandsch-Indië bedroeg in 1940 ca. ƒ 201.660.000,- verdeeld als volgt8:

6 Jaap v.d. Zwaag: Verloren tropische zaken — Meppel 1991, p. 237 en De Jong, deel 2 p.

159/160.

7 Muntverslag 1940, 's-Gravenhage 1941, p.3.

8 ARA 2.10.45.01, doss. 30 omslag VI-10 — Indische Muntwet 1940-'45. Brief d.d. 03-01- 1945 van de Netherlands Shipping Commission. Schatting van het British Ministery of Eco- nomie Welfare.

Aan tekenmunt was in mei 1940 in Nederlandsch-Indië in omloop:

Rijksdaalders ƒ36,1 m.

Guldens ƒ55,5 m.

Halve guldens ƒ 15,2 m.

(7)

Denominatie V2 cent 1 cent 2 !/2 cent 5 cent

1/10 gld.

% gld.

>/2 gld.

Guldens Rijksdaalders

Aantallen 627.000.000 st.

1.175.000.000 st.

175.000.000 st.

120.000.000 st.

331.000.000 st.

146.000.000 st.

30.400.000 st.

55.500.000 st.

14.440.000 st.

ƒ ƒ ƒ ƒ ƒ ƒ ƒ ƒ ƒ ƒ

Totaal 3.135.000,- 11.750.000,- 4.375.000,- 6.000.000,- 33.100.000,- 36.500.000,- 15.200.000,- 55.500.000,- 36.100.000,- 201.660.000,-

Nog in mei 1940 werd gelast dat alle ingezetenen, behalve de inheemsen, gouden munten en ongemunt goud dat zij in eigendom hadden moesten inleveren. Het Gouvernement wilde dat het, als in geval van nood niet genoeg deviezen beschikbaar zouden zijn, over dit goud zou kunnen beschikken. De munten werden op basis van de nominale waarde vergoed. Ook de vrije beschik- king over deviezen kwam te vervallen. Er werd een Nederlandsch-Indisch devie- zeninstituut ingesteld dat betalingen en ontvangsten van deviezen regelde9. Door de Duitse inval in Nederland viel vanzelfsprekend ook de controle door de Staten-Generaal, als voorgeschreven in de Wet op de Indische Staatsinrich- ting, noodgedwongen weg. Hiervoor moest een oplossing worden gezocht.

Dr.HJ. Levelt, regeringsgemachtigde voor Algemene Zaken, was van mening dat het oude gezegde "Nood breekt wet" in dit geval van toepassing moest worden geacht. De Indische Staatsregeling was ingesteld op een normaal func- tioneren van de wettelijke organen. Wanneer een orgaan ten gevolge van over- macht niet kon functioneren was een handelen "praeter of contra legem"

(naast de Wet of tegen de Wet in) geoorloofd. De Direkteur van Justitie was het met dit standpunt eens, zoals blijkt uit een brief van 27 mei 1940 aan de Gouverneur-Generaal, Jhr. mr. A.W.L. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer.

Indië moest ervan uitgaan dat de Kroon (Koningin en Ministers) tijdelijk in de plaats was getreden van Kroon plus Staten-Generaal, en het nu uitgebreide gezag van de Kroon (d.w.z. de regering te Londen) moest door het Gouverne- ment worden erkend. Van Starkenborgh bracht dit standpunt op 8 juni 1940 telegrafisch ter kennis van de Minister van Koloniën, ChJ.I.M Welter. Deze verklaarde zich 25 juni 1940 per telegram akkoord10. Het Gouvernement van

9 De Jong, deel 11a lp. 530.

10 De Jong, deel 11a I p. 534 noot.

(8)

Nederlandsch-Indië moest dus voor haar besluiten de goedkeuring van de regering in Londen vragen en heeft dit ook gedaan.

Doordat het Gouvernement meer geld ging uitgeven en ook de economische aktiviteit in het algemeen toenam — zij het dat de handel zich voor een groot deel verplaatste van West Europa naar de U.S.A. — nam ook de behoefte aan munten toe. Begin mei 1940 bedroeg de geschatte geldcirculatie (munten en papiergeld) ca. ƒ 360 miljoen (in Nederlandse guldens). Het Gouvernement had kort na de meidagen van 1940 de Indische gulden losgekoppeld van de Nederlandse.

Ten tijde van de capitulatie van Nederlandsch-Indië was de circulatie toegeno- men tot ca. ƒ 610 miljoen (Indische guldens). Die ƒ 610 miljoen bestond voor ca. 2/3 uit door De Javasche Bank uitgegeven bankbiljetten en voor ca. 1/8 deel uit muntbiljetten". Er was toen dus ca. ƒ 126 miljoen aan munten in omloop tegen ruim ƒ 200 miljoen in 1940.

De groeiende geldcirculatie en de altijd al aanwezige neiging van de inheemse bevolking tot wantrouwen van papiergeld deed de vraag naar zilvergeld toene- men. Na de Duitse inval in Nederland was de bevolking direkt begonnen mun- ten te hamsteren en spaartegoeden op te nemen. Particuliere wisselaars gaven voor een bankbiljet van tien gulden slechts acht zilveren guldens terug12. Het was dus logisch dat er tekorten aan munten ontstonden en dat de muntomloop verminderde door het oppotten. De Japanse propaganda wist van deze tekorten handig gebruik te maken door te benadrukken dat hier een bewijs was van de zwakke financiële positie van Nederland. Deze fluisterpropaganda versnelde het hamsterproces'3. Eén en ander had tot gevolg dat, naast de normale behoefte, al in de zomer van 1940 ca. ƒ 23,5 miljoen pas- en tekenmunt uit de Indische kassen was weggevloeid14, zodat het Departement van Financiën er in juli 1940 toe overging muntbiljetten van ƒ 1.- en ƒ 2.50 gedateerd 15 juni

1940 (Mevius 165/6), in omloop te brengen. Er waren ook biljetten van ƒ 0,50

11 De Jong, deel 1 la I p. 533.

12 De Jong, deel 11a l p . 533.

13 MvF S 1102 — BGW 649 omslag 64 Muntzaken Ned. Antillen, Correspondentie 1945-1953

— brief d.d. 23-8-46 van de Nederlandse Ambassadeur te Washington aan dr. Treep.

14 In de Nederlandsch-Indische kassen was aanwezig:

30.4.40 30.6.40 Zilveren pasmunt ƒ 13.393.000,- ƒ 5.543.000,-

Zilveren tekenmunt ƒ 37.853.000,- ƒ 22.930.000,- Nikkel en koper ƒ 4.830.000,- ƒ 4.108.000,-- ƒ 56.076.000,- ƒ32.581.000,-

ARA 2.10.45.01, doss. 30 omslag VI — 10 Mailbrieven -Mailrapport d.d. 17-8-40 GTd 1/7/7.

(9)

voorzien, maar die behoefden niet in omloop te worden gebracht vanwege de geringe vraag15. Het Departement van Financiën liet niet na hierop voortdu- rend de aandacht te vestigen. Het werd van groot belang geacht dat in Indië, met het oog op de karakteristieke eisen welke de samenstelling van zijn bevol- king stelde, steeds voldoende voorraad zilveren pasmunt ter beschikking zou zijn.

Het mailrapport van 17 augustus 194016 vermeldt dan ook dat het Departement van Financiën daartoe reeds vanaf eind mei 1940 aktiviteiten was gaan ont- plooien om het dreigend tekort te beperken. Getracht werd eerst om via de handelsvertegenwoordigers in de landen van het Sterling-blok orders voor pas- munt onder te brengen. Hiertoe had het Departement op 21 juni 1940 aan de Zuid-Afrikaanse Munt te Pretoria en aan de Australische Munten in Perth, Sydney en Melbourne de vraag voorgelegd of munten voor Indië konden wor- den geproduceerd. Australië wees de aanvraag af wegens overbezetting. Op 23 juli 1940 deelde Zuid-Afrika mede eerst in 1941 te kunnen leveren, maar stempelaanmaak was onmogelijk en men vreesde bovendien moeilijkheden met de alliage.

Overwogen was ook een eigen muntinstallatie aan te schaffen, waarbij eventu- eel gebruik zou kunnen worden gemaakt van de ervaringen van het N.V.

Essaieer- en Affinagebedrijf v/h R.T. Braakensiek te Batavia. Dé apparatuur zou uit de U.S.A. moeten worden betrokken, zeker de smeltovens. Ook zou de zekerheid moeten worden verkregen dat voldoende aanvoer van muntmetaal mogelijk zou zijn. Maar ook was personeel met bijzondere ervaring vereist en met de opleiding daarvan zou minstens twee jaar zijn gemoeid.

Voorts suggereerde het Departement alpacca noodmunten in de waarden van 1/10 en een V4 gulden in te voeren. Het Departement verzocht daartoe zelfs machtiging voor de aanmaak van stempels, waarvan de kosten op tweemaal ƒ 500,- werden begroot. Het vroeg ook machtiging voor aankoop van 44 ton alpacca17 in de U.S.A. voor de vervaardiging van 10 miljoen 1/10 en 4 miljoen

!/4 guldens. De kosten hiervoor, inclusief de aanmunting, werden op ca ƒ82.000,- geraamd. Voor de uitvoering van de opdracht had men de firma Cordesius op het oog, die als enige in staat werd geacht dit programma te realiseren. Ofschoon de machtiging voor de aanmaak van de moederstempels

15 ARA 2.10.45.01 mailrapport d.d. 17.8.40 GTd 1/7/7. Besluit Gouverneur-Generaal van 23- 4-41 nr. 1 (Indisch Stbl. nr 118).

16 Mailrapport d.d. 17-8-40.

17 Alpacca is een witte legering van koper, zink en nikkel, in wisselende samenstellingen, vroe- ger wel "Berlijns zilver" genoemd voor de fabricage van bestekken (Gero, Gerritsen Van Kempen, enz.). De bestekken werden naderhand verzilverd in de handel gebracht. De lege- ring zelf bevatte derhalve geen zilver.

(10)

op 4 september 1940 door de Gouverneur-Generaal werd afgegeven18 schijnt verder aan dit plan geen enkele vorm van uitvoering te zijn gegeven.

Wegens de schaarste aan dollars heeft het Departement zich eerst in laatste instantie tot de Amerikanen gewend, die tenslotte uitkomst voor de problemen brachten. Wellicht heeft de overweging dat de handel zich meer naar de U.S.A.

ging verleggen, waardoor meer dollars ter beschikking kwamen, hierbij een rol gespeeld. Ook wist men dat in de U.S.A. zeer nauwgezet werd gewerkt. Men had een volledig vertrouwen wat betreft bewerking, afwerking en controle.

Orders door Indië geplaatst vóór de capitulatie van 1942

De Thesaurier-Generaal van het Department van Financiën te Batavia, L. Korthals, telefoneerde 28 juni 1940 met de Nederlandse Handelsvertegen- woordiger in New York, Zimmerman, en had daarbij de vraag voorgelegd of in de U.S.A. leveringsmogelijkheden bestonden voor munten, waarbij gedacht werd aan ca. 100 miljoen stuks dubbeltjes en ca. 40 miljoen kwartjes. Dit tele- foongesprek werd door de Directeur van het Departement van Financiën, L. Götzen19, op 29 juni 1940 telegrafisch aan Zimmerman bevestigd. Het telegram had de volgende inhoud:

"refer phone treasurer general 28th inst. please inquire immediately possibility Mint Philadelphia or other legal Mint coining netherland indian one tenth and one quarter guilder pieces first about hundred and second forty million pieces stop particular articles 6 and 7 coinact 1912 netherland gazette 1912 number 325 stop specimen probably at Mint or coin musea as specimen may only be used coins 1937 or later20 stop mintmark bunch of grapes21 left under netherland coat of arms to be changed in palmtree22 stop delivery resp. 10 and 4 million pieces as soon as possible stop please wire price terms and date first delivery23"

ARA. 2.10.45.01, doss. 30 omslag VI — Brief nr. 1655B dd. 4-9-40 van de eerste Gouv.

secretaris E.A. Zeilinga aan de Directeur van Financiën. De Gouverneur-Generaal had zich met alle in de mailbrief van 17-8-40 opgenomen punten akkoord verklaard en de Raad voor Nederlandsch-Indië was op 29-8-40 eveneens met de mailbrief akkoord gegaan (Nr. 18676).

L. Götzen was vóór de Tweede Wereldoorlog Directeur van het Departement van Financiën te Batavia. Hij werd door de Japanners geïnterneerd, doch hervatte in 1945 zijn oude func- tie. In 1946 keerde Götzen naar Nederland terug en werd Hoofd van de afdeling Financiën van het Departement van Overzeese gebiedsdelen. Op 8.11.47 volgde zijn benoeming tot Minister zonder Portefeuille in het eerste Kabinet Drees. Hij was belast met alle niet poli- tieke belangen van de Overzeese Gebiedsdelen.

Vanaf 1937 waren de randen van de Indische kwartjes en dubbeltjes versmald.

Muntmeesterteken van dr. W.J. van Heteren, Rijks Muntmeester van 1933-1942.

Dr. J.W.A. van Hengel: Het munt- en muntmeesterteken op de tijdens de oorlog in Amerika voor Nederland en de Overzeese Gebiedsdelen geslagen munten, JMP 1951 p. 117-118.

ARA 2.10.45.01 Mailrapport d.d. 17.8.40, telegram van 29-6-40.

18

19

20 21 22 23

(11)

Zimmerman telegrafeerde nog dezelfde dag dat aanmunting door de Munt in San Francisco mogelijk was, alwaar per dag 400.000 stuks konden worden geslagen. Hij zou spoedig verder berichten.

Op 2 juli 1940 telegrafeerde Zimmerman aan Götzen dat hij diens telegram van 29 juni 1940 aan de Amerikaanse autoriteiten had voorgelegd en de prijzen en datum van de eerste levering direkt na ontvangst van bijzonder- heden van de Munt in San Francisco telegrafisch zou doorgeven, daar de Philadelphia Munt volledig was volgeboekt.

Het bewuste telegram van 29 juni 1940 heeft na de oorlog nog stof doen opwaaien. Hoewel er moeilijk anders dan een opdracht uit viel te lezen, stelde de Gouvernements-Accountantsdienst van Nederlandsch-Indië voor Amerika in een geheim rapport van 19 augustus 194624 te hebben aangenomen dat door de Indische regering machtiging tot aanmunting was afgegeven, doch dat die machtiging door haar niet werd aangetroffen. De Nederlandse Ambassade in Washington deelde echter in september 1946 aan de Gouvernements-Accoun- tantsdienst mede, dat de opdracht op 29 juni 1940 was verstrekt door de Thesaurier-Generaal Korthals aan Zimmerman met uitdrukkelijke verwijzing naar de artikelen 6 en 7 van de Wet van 31 oktober 1912, Stbl. 325, houdende nadere regeling van het Nederlands Muntwezen. Volgens de Ambassadeur was zulks ook door Zimmerman op 1 juli 1940 schriftelijk aan hem bevestigd, waarbij bovendien nog uitdrukkelijk werd gestipuleerd dat het zilvergehalte van de kwartjes en de dubbeltjes 0,720 moest bedragen. Op grond van deze mededeling van de Ambassade schreef de Accountant-Generaal van Neder- landsch-Indië, S. Frankfort, in september 194625 aan de Directeur van Finan- ciën te Batavia dat de Ambassade wél een specifieke opdracht in haar bezit had, hoewel deze niet scheen te zijn aangetroffen in de dossiers van de Han- delscommissaris.

Gezien de urgentie reclameerde Götzen op 11 juli 1940 telegrafisch. Zimmer- man seinde terug dat door ziekte van de Gezant vertraging was opgetreden. De zaak was echter al in handen van het State Department en de legatie trachtte alles zoveel mogelijk bespoedigen.

De machtiging voor de in juni 1940 bestelde V4 en 1/10 gulden stukken werd door de Gouverneur-Generaal op 4 september 194026 verleend. Op 15 oktober

24 RM doss. 61. Geheim rapport nr. 287 van de Gouvernements-Accountantsdienst van Neder- landsch-Indië voor Amerika, New York 19-8-46.

25 MvF Londen S 2202 Muntwezen omslag 601, brief nr. 3751 d.d. 17-9-46 van de Gouverne- ments-Accountantsdienst van Nederlandsch-Indië voor Amerika aan de Directeur van Finan- ciën te Batavia.

26 ARA 2.10.45.01, doss. 30 VI-10 Mailbrieven, mailrapport d.d. 30-10-41 GTdx 1/1/4 van de Directeur van Financiën te Batavia aan de Gouverneur-Generaal, machtiging 4.9.40 nr. 1655B.

(12)

1940 verleende de regering te Londen machtiging voor de aanmuntingen en deelde tevens mede dat met inschakeling van de Gezant te Washington akkoord werd gegaan.

De Amerikanen bleken bij de uitvoering van de bestelling technische moei- lijkheden te ondervinden — waarover later meer — zodat de aflevering niet onaanzienlijk werd vertraagd. Uiteraard had deze vertraging een nadelige invloed op de afvloeiing van pasmunt uit 's Lands kassen. De aflevering van de in juni 1940 bestelde pasmunt begon eerst in het begin van het tweede kwartaal 1941 op gang te komen en duurde tot februari 1942 toen men zelfs genoodzaakt was door de snelle Japanse opmars enkele schepen naar Australië te dirigeren.

Stempels !/4G en 1/10 G 1941, palmboom + P

Nog voordat de eerste bestelling was afgeleverd kwam men dan ook tot de conclusie dat meer pasmunt nodig was. Op 11 juli 1941 werd een tweede order telegrafisch aan de Nederlandse Gezant te Washington opgegeven. Het betrof 20 miljoen V4 gulden en 50 miljoen 1/10 stukken. De Gouverneur-Generaal verleende op 12 juli 194127 machtiging voor deze order.

Eind september 1941 slaagde het Departement van Financiën te Batavia erin een order voor 100 miljoen stuks centen in de U.S.A. te plaatsen28. Wel had men genoegen moeten nemen met een gewijzigde alliage met minder tin. In oktober 1941, nadat al besteld was, meldde het Departement van Financiën deze order aan de Gouverneur-Generaal, er daarbij de aandacht op vestigend

27 ARA 2.10.45.01 Mailrapport d.d. 30-10-1941 GTdx 1/1/4 -Machtiging nr. 13.301 d.d. 12-7- 41.

28 ARA Mailrapport d.d. 30-10-1941 GTdx 1/1/4 — De order werd 30-9-41 geplaatst.

(13)

dat sinds 1 mei 1940 ruim 53 miljoen stuks centen uit 's Lands kassen waren afgevloeid. Hoewel dit aantal slechts 4V2% van de totaal geschatte omloop bedroeg, schijnt men deze afname toch als nogal verontrustend te hebben beschouwd. De Gouverneur-Generaal verleende op 30 oktober 1941 telegra- fisch machtiging voor deze order.

Ook was gebleken dat sinds 1 mei 1940 voor ruim ƒ 17.000,- aan V2 cent stuk- ken was afgevloeid. Een aanmunting tot een nominaal bedrag van ƒ 50.000,-, die bij de Munt in Calcutta zou kunnen plaatsvinden, zou aan de behoefte voldoen.

Het Departement van Financiën had namelijk in principe uit Calcutta de toezeg- ging ontvangen dat 100 miljoen stuks zouden kunnen worden aangemunt29. Stempels werden in Philadelphia vervaardigd maar door de snelle bezetting van Nederlandsch-Indië door de Japanners is het nooit tot aanmaak gekomen.

Stempel 'Act 1942, palmboom — geen muntteken

Aanmuntingen van stukken van 2'/2 en 5 cent achtte het Departement van Financiën niet nodig30.

Voorstellen om particulier bezit van een bedrag hoger dan ƒ 500,-of zelfs ƒ 250,- aan zilveren munten en een eventueel disagio bij inwisseling van munt- of bankbiljetten te verbieden en strafbaar te stellen, kwamen niet tot uitvoe- ring. Ze bleken praktisch niet uitvoerbaar; het Gouvernement miste er een- voudig de middelen toe.

De getroffen maatregelen gaven overigens het Departement van Financiën aan- leiding er de Gezant te Washington telegrafisch van in kennis te stellen31 dat na aflevering van de geplaatste bestellingen en de toezegging van Calcutta geen aan- vragen uit Indië voor muntaanmaak in 1942 en 1943 meer waren te verwachten.

29 ARA Mailrapport d.d. 30-10-1941 GTdx 1/1/4.

30 ARA Mailrapport d.d. 30-10-1941 GTdx 1/1/4.

31 ARA. 2.10.45.01 doss. 30 omslag VI-10 Indische Muntwet, telegram nr. 675/U d.d. 04- 11-1941 van het Departement van Financiën te Batavia aan de Nederlandse Gezant te Washington.

(14)

Bij elke aanmunting stond de haast die er mee geboden was voorop. Na al in juli 1940 de aandacht op het tekort aan pasmunt te hebben gevestigd32 kwam Gótzen er in zijn mailrapport van 17 augustus 1940 uitgebreid op terug. Steeds werd uitvoerig ingegaan op de te verwachten politieke onrust, indien gebrek aan pasmunt zou ontstaan. Begin oktober 1940 wees Van Starkenborgh de Minister van Koloniën, Ch.J.I.M. Welter telegrafisch33 op de noodzaak van aanvulling van de muntvoorraden, die sterk waren afgenomen door oppotten en wegvallen van de aanvoer. De enige mogelijkheid vormde de U.S.A. waar inmiddels was begonnen met de aanmaak van de moederstempels voor dub- beltjes en kwartjes. De Gouverneur-Generaal onderstreepte de uiterste urgen- tie ter verzekering van de binnenlandse rust en het vertrouwen van de bevol- king in verband met onrust stokende, eventueel ook buitenlandse elementen.

De op 15 oktober 1940 verleende machtiging uit Londen vormde voor de Gou- verneur-Generaal een gerede aanleiding opnieuw de urgentie te bepleiten, dit- maal telegrafisch34 bij de Gezant te Washington. Hij verzocht het State Depart- ment op de te verwachten politieke onrust te willen wijzen in geval van ontbreken van voldoende pasmunt.

Op 8 december 1941 werd de oorlog aan Japan verklaard.

Ruim één maand later35 bleek dat door het uitbreken van de oorlog in de Stille Oceaan de afvloeiing van gelden in bijzondere mate was toegenomen. Der- halve deed het Department van Financiën een nieuw voorstel tot aanmaak van ƒ 3 miljoen aan !/4 guldens (12 miljoen stuks), ƒ 2 miljoen aan 1/10 guldens (20 miljoen stuks) en een ƒ !/, miljoen aan centen (50 miljoen stuks). Ook wilde men nog guldens en rijksdaalders doen aanmunten. In verband met de oorlogstoestand werd voorgesteld een marge van 10% aan te houden op de te leveren aantallen — waarmede de Amerikanen overigens nooit rekening heb- ben gehouden — en de verschepingen naar evenredigheid36 te verdelen over de verschillende muntsoorten. Het Ministerie van Koloniën te Londen verklaarde zich 22 januari 1942 telegrafisch akkoord, waarna de bestelling onmiddellijk aan Washington werd doorgegeven37. Het aantal 1/10 guldens had men nog verhoogd tot 25 miljoen stuks. Bij aankoop van het zilver werd tevens

32 ARA Mailrapport d.d. 17-8-40.

33 ARA 2.10.45.01, doss. 30 omslag VI Indische Muntwet, bestelling Indische pasmunt sedert 10 mei 1940.

34 ARA 2.10.45.01 Indische Muntwet, telegram nr. 177 d.d. 25-10-40 van de Gouverneur- Generaal aan de Nederlandse Gezant te Washington.

35 ARA 2.10.45.01, doss. 30 omslag VI-10 Mailbrieven, mailrapport d.d. 16-1-42 GTd 1/1/11 van de Directeur van Financiën te Batavia aan de Gouverneur-Generaal.

36 De mailrapporten spreken van "naar rato".

37 ARA 2.10.45.01, doss. 30 omslag VI Indische Muntwet 1940-1945, telegram nr. 14 d.d. 22- 01-1942 van het Departement van Financiën te Batavia aan de Nederlandse Ambassadeur te Washington.

(15)

rekening gehouden met een eventuele aanmunting van guldens en rijksdaal- ders, die eerst in 1943 werden vervaardigd. Washington liet weten dat San Francisco één miljoen kwartjes per dag kon aanmunten en dat Philadelphia reeds eind januari 1942 met de aanmaak van de centen zou beginnen eveneens met één miljoen stuks per dag. Verdeling naar evenredigheid van de diverse soorten was moeilijk, daar niet alle soorten gelijktijdig in produktie waren en in verschillende plaatsen moesten worden vervaardigd. Zodra de produktie de verscheping zou gaan overtreffen zou verscheping naar rato worden toegepast.

Uiteindelijk werden door het Indische Gouvernement tot aan de capitulatie de volgende bestellingen in de U.S.A. geplaatst38:

Datum order 29 juni 1940 11 juli 1941 30sept.l941 22 jan. 1942

VA gulden 1110 gulden 40.000.000

20.000.000

12.000.000 72.000.000

ƒ 18 m

100.000.000 50.000.000 25.000.000 175.000.000 ƒ 17'/2m

Centen

100.000.000 50.000.000 a) 150.000.000 ƒ lm

a) In verband met de Japanse bezetting van Nederlandsch-Indië op 17 maart 1942 geannuleerd.

'/4G 1941, palmboom + P '/4G 1941, palmboom+ S

1/10 G 1942, palmboom + S

et 1942, palmboom + P 38 RMdoss. 61, rapport 287.

(16)

Volgens de nota die door het Ministerie van Overzeese Gebiedsdelen aan de beide Kamers der Staten Generaal is aangeboden (gedrukte stukken He Kamer, Zitting 1947/1948 — 600 nr. 16 — niet voor publicatie bestemd) bedroeg begin maart 1942 de muntomloop ca. ƒ 100 miljoen aan zilveren tekenmunt, ƒ 70 miljoen aan pasmunt en ƒ 75 miljoen aan muntbiljetten.

Orders geplaatst vanuit Australië

Na de capitulatie van 8 maart 1942 en de Japanse bezetting van Nederlandsch- Indië vestigde het Indische Gouvernement zich onder leiding van Luitenant- Gouverneur-Generaal dr. H.J. van Mook in Australië. Van Mook besloot in maart 1943 over te gaan tot definitieve bestelling van de 20 miljoen zilveren guldens en 2 miljoen rijksdaalders, waarvoor het benodigde zilver reeds in januari 1942 was aangekocht. Blijkbaar wenste Van Mook een tevoren vastge-

steld plan volledig uit te voeren of bestond er vrees dat het zilver, gezien de oorlogsomstandigheden, weleens voor andere doeleinden zou kunnen worden benut. In feite was de aanmunting doelloos zolang Nederlandsch-Indië was bezet. De Gezant in Washington, Loudon, plaatste de order langs de gebruike- lijke kanalen bij de Munt in Denver. Op 31 maart 1943 zond Loudon een tele- gram aan de Minister van Koloniën in Londen39, waarmede hij de bestelling bevestigde en tevens de kosten opgaf40. De munten zouden in juni/juli 1943 gereed komen en konden daarna via San Francisco naar Australië worden ver- scheept.

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken te Londen deelde nog aan dat van Financiën mede, dat de aanmaakkosten van de gulden $ 0,110837 en van de rijksdaalder $ 0,277092 bedroegen41.

Naarmate de oorlog voortschreed, de Japanse offensieven tot staan werden gebracht en de krijgskansen keerden, begon de regering in Londen er zich rekenschap van te geven dat ongetwijfeld ook Nederlansch-Indië met een volledige ontwrichting van het geldstelsel te maken zou krijgen. Hoewel de regering niet over concrete gegevens beschikte nam ze aan dat de Japanners

39 MvBuiZ. Doss. Ambassade Washington 1940-1945, omslag aanmuntingen Nederland, N.O.I., Cur. en Sur., Codetelegram nr. 528 d.d. 31-3-43 van de Gezant te Washington aan het MvK te Londen.

40 MvF Londen. S 2202 Muntwezen omslag 593, aanmaak Nederlandse munten in Amerika maart 1943-november 1944. De kosten bedroegen in totaal $ 2.770.920,—. De aanmuntings- rekening (MvF S 1102 BGW 649 omslag 61, algemene onderwerpen. Correspondentie 1949-1952) geeft een totaalbedrag van $ 3.066.556,04 aan, maar hierin zijn ook vracht- en assurantiekosten opgenomen.

41 ARA 2.10.45.01, doss. 30 omslag VI Indische Muntwet 1940-1945, brief nr. 892/T.4.1.1.

d.d. 1.4.43 van het MvBuiZ aan het MvF te Londen.

(17)

zoveel mogelijk zouden hebben getracht de zilveren teken- en pasmunt in beslag te nemen. Aangenomen mocht worden dat de inheemsen op hun beurt zouden hebben getracht het zilvergeld zoveel mogelijk te verbergen, niet zozeer uit loyaliteit dan wel uit economische overwegingen. De regering zag het als haar taak te trachten een oplossing voor te bereiden voor de te ver- wachten problemen met de geldcirculatie na de bevrijding van Nederlandsch- Indië. Voorlopig gebeurde er echter niet veel.

Al op 5 juni 1943 vroeg onze Ambassadeur in Washington, Loudon, telegrafisch aan de Minister van Buitenlandse Zaken te Londen, Van Kleffens, of er voor Nederlandsch-Indië nog aanvullende hoeveelheden pasmunt nodig werden geacht. Zich bewust van het probleem wilde Loudon niet nalaten er de aandacht op te vestigen, temeer daar hij rechtstreeks opgaven ontvangen had van Suriname en Curacao, terwijl de voor Nederland benodigde aantallen door het Ministerie van Financiën waren opgegeven42. Van Kleffens seinde aan Mr. D. Crena de longh, Hoofd van de Economische Missie te Washington, dat aanmuntingen voor Indië niet nodig werden geacht, maar dit telegram werd nog dezelfde dag geannuleerd. In een tweede telegram stelde Van Kleffens het niet noodzakelijk te achten het programma voor Nederlandsch-Indië uit te breiden, doch het aan Crena de longh over te laten "bij een opgave eventueel de hoeveelheid te ver- dubbelen indien dit beter werd geacht", wat echter niet is gebeurd.

De zaak bleef verder rusten tot begin september 1944 toen Van Mook, die inmiddels tot Minister van Koloniën was benoemd, zich in een persoonlijke brief tot Crena de longh wendde43.

Van Mook stelde dat slechts ƒ 16 miljoen aan pasmunt in Australië voorradig was. De in Indië aanwezige pasmunt was door inbeslagname door de Japan- ners ingetrokken of verborgen door de bevolking. De voorraad was meer dan gering en Van Mook verzocht dan ook te trachten aanvulling te verkrijgen.

Hoe Van Mook tot een bedrag van ƒ 16 miljoen kwam is niet duidelijk (in feite lag er bijna ƒ 1 8 miljoen aan pasmunt en ƒ 25 miljoen aan zilveren teken- munt). Er was van de eerder bestelde munten in Australië opgeslagen:

80.000.000 stuks centen ƒ 800.000,- 83.000.000 stuks 1/10 gulden 8.300.000,- 34.752.000 stuks 1/4 gulden 8.688.000,- ƒ 17.788.000,-

42 MP 1992 p. 309.

43 ARA 2.10.45.01, doss. 30 omslag VI Indische Muntwet 1940-1945, bestelling Indische pas- munt sedert 10 mei 1940, brief nr. 1.237/0.10.0 d.d. 1-9-44.

(18)

2.000.000 stuks rijksdaalders ƒ 5.000.000,- 20.000.000 stuks guldens 20.000.000,- ƒ 25.000.000,- Eén en ander had tot gevolg dat in november 1944 in de U.S.A. werd besteld44:

56.000.000 stuks 1/4 gulden ƒ 14.000.000,- 120.000.000 stuks 1/10 gulden 12.000.000,- 200.000.000 stuks 2 1/2 cent 5.000.000,- 700.000.000 stuks 1 cent 7.000.000,- a) 400.000.000 stuks 1/2 cent 2.000.000,-

ƒ 40.000.000,- a) Waarvan 128.632.000 stuks in 1946 werden geannuleerd. Het totale nomi-

nale bedrag van de order werd hierdoor teruggebracht tot ƒ 38.713.680,-.

Stempel 1 et 1945, palmboom + P

Na uitlevering van de bestelling van november 1944 zou men dus de beschik- king hebben over bijna ƒ 60 miljoen pasmunt. In vergelijking tot de bijna ƒ 95 miljoen in omloop in 1940 is dit bedrag relatief gering. Wel dient daarbij in het oog te worden gehouden dat de regering op grond van het K.B. van 2 maart 1943 bij de American Banknote Company nog muntbiljetten had laten drukken van ƒ 500,-, ƒ 100,-, ƒ 50,-. ƒ 10,-, ƒ 5,-, ƒ 2,50 en ƒ l,-45.

Crena de longh beantwoordde de brief van 1 september 1944 van Van Mook eerst op 3 januari 194546. Daar zilver niet meer op de vrije markt kon worden

44 RM Doss. 61, rapport 287. Alle munten met jaartal 1945.

45 H. Jacobi en B. van Beek, Geld van het Koninkrijk, Amsterdam 1988 p 106.

46 RM doss.46 omslag aanmuntingen 1945, brief nr. 4.20 d.d. 3-1-45 van de Economie Finan- cial Shipping Mission of the Kingdom of the Netherlands, New York aan de Minister van Koloniën te Londen.

(19)

aangekocht werd dit, evenals voor de Nederlandse munten het geval was, op lend-lease basis beschikbaar gesteld47. Benodigd was in totaal 236.217 kg waarvan de tegenwaarde door het Indische Gouvernement aan Nederland werd vergoed. De verplichting tot teruglevering kwam dus bij Nederland te liggen48. Koper kon worden aangekocht, doch er was geen tin beschikbaar. Dit bracht een nieuwe gehaltewijziging van de cent met zich, die op verzoek van de U.S.

Mint ook gold voor de 2 V2 en V2 cent49. Met de aanmuntingen werd op 1 janu- ari 1945 een begin gemaakt. Stuivers konden niet worden aangemunt wegens gebrek aan nikkel. De machtiging tot plaatsing werd door de waarnemend Lui- tenant-Gouverneur-Generaal op 16 december 1944 verstrekt.

De totale bestelling werd in 1945 aangemunt met uitzondering van 82.294.000 stuks 2 V2 cent en 193.713.000 stuks 1 cent stukken. Deze werden eerst in

1946 geslagen doch dragen het jaartal 194550.

2 !/2 et 1945, palmboom + P

'/-, et 1945, palmboom + P

47 JMP 1992 p. 311.

48 JMP 1992 p.343. Lening nr. Req. N.427 d.d. 3-2-45 (7.594.571,23 troy ounces = 236.217,7463 kg). Verrekening met Indonesië heeft plaatsgevonden op basis van de taxatie- waarde van zilver voor het Nederlandse Muntwezen, die ƒ 63,02 per kg bedroeg.

49 Van Mook had zijn besluit van 23-11-44 nr. 1 op 16-12-44 naar Londen doorgegeven op grond van artikel 93 van de Indische Staatsregeling. Dit besluit resulteerde in het K.B. nr. 3 Stbl. F 16, gegeven te Londen op 15-02-45.

50 RM doss. 46, omslag aanmuntingen 1945. Niet gedateerd overzicht muntspeciën voor de Nederlandse Overzeese Gebiedsdelen vervaardigd in Amerika.

(20)

Verschepingen5

Na automatisch te zijn geteld werden de munten in papieren zakken verpakt en vervolgens in kisten. De kisten werden met een gezegelde strip dichtgemaakt.

Er werd uitsluitend met kisten in standaarduitvoering gewerkt waarvan de afmetingen 45 x 30 x 20 cm bedroegen, bij een gewicht van ca. 50 a 55 kg. De munthuizen streefden er naar zoveel mogelijk per denominatie eenzelfde aan- tal munten per kist te leveren, maar de bestelde aantallen maakten dit niet altijd mogelijk. De kisten werden per denominatie met een letter gemerkt en opeenvolgend genummerd, volgens onderstaand schema:

Denominatie Lettermerk Aantal per kist Rijksdaalder R 2.000 st.

Gulden G 5.000 st.

1/4 gulden X 16.000 st.

1/10 gulden Y 40.000 st.

2 1/2 cent T 4.000 st.

1 cent Z 12.000 st.

1/2 cent U 20.000 st.

De verzending naar de verschepingshavens vond in de regel per vrachtauto plaats. De Munt te Philadelphia verzond via New York; die te Denver en San Francisco vanuit San Francisco. De transporten werden geregeld door de Netherlands Purchasing Commission. De details van de verscheping van de eerste order van juni 1940 zijn in bijlage B opgenomen. Hieruit blijkt dat in Indië nog 91.950.000 dubbeltjes en 36.741.000 kwartjes werden ontscheept.

Door de Japanse bezetting vonden vanzelfsprekend geen verschepingen meer naar Indië plaats en werd begonnen met verscheping naar Australië, dan wel werden de gereed gekomen munten opgeslagen bij de Amerikaanse Munt- huizen. De details zijn in bijlage C opgenomen. Voorts kwamen in de eerste helft van 1943 de bestelde guldens en rijksdaalders gereed, zodat in de zomer van 1943 de volgende hoeveelheden munten ter verscheping gereed lagen:

Philadelphia 80.000.000 st. centen 2.050.000 st. 1/10 gulden 1.259.000 st. '/4 gulden

51 Gegevens ontleend aan rapport 287.

(21)

San Francisco 75.000.000 st. 1/10 gulden 29.248.000 st. >/4 gulden Denver 2.000.000 st. rijksdaalders

20.000.000 st. guldens

Het Indische Gouvernement in Australië, eerst in Melbourne later in Brisbane gevestigd, gaf order deze munten naar Australië te verschepen. De details van deze transporten zijn in bijlage D opgenomen.

Japan capituleerde op 15 augustus 1945. Sukarno en Hatta riepen 17 augus- tus 1945 in Djakarta de Republik Indonesia uit. Nederlandsch-Indië werd toegevoegd aan het gezagsgebied van de Engelse Lord Mountbatten, waardoor de onmiddellijke toegang tot onze koloniën werd verhinderd.

Eerst een maand later kwam de Britse kruiser Cumberland in Tandjong- Priok aan, direct gevolgd door de Nederlanse kruiser H.M. Tromp.

Hierdoor werd het mogelijk de vaart op Indië in zeer beperkte mate te her- vatten. Veel hinder werd vervolgens ondervonden van de eind september

1945 begonnen boycot van Nederlandse schepen in Australië. Door dit alles was het pas eind 1945 mogelijk de nog in de U.S.A. opgeslagen munten rechtstreeks naar Indië te verschepen. Een deel van de in november

1944 bestelde munten werd dan ook nog naar Australië verscheept.

Een gedetailleerd overzicht van deze verschepingen is in bijlage E opgeno- men.

Gezien de toenemende anti-Nederlandse houding in Australië met als climax de "zwart verklaring" van Nederlandse schepen wilde de Nederlandse rege- ring de daar opgeslagen voorraden zo snel mogelijk naar Tandjong-Priok laten overbrengen, maar door de "zwart verklaring" weigerden Australische haven- arbeiders in november 1945 medewerking. Niettemin wist de regering met het s.s. Van Heutsz na belading door Nederlandse vrijwilligers in Brisbane ƒ 100 miljoen aan papiergeld en ƒ 14 miljoen aan specie naar Tandjong-Priok te ver- schepen52.

Onder druk van de Nederlandse regering verleende de Australische regering tenslotte haar medewerking door de beschikbaarstelling van een marine-trans- port schip, de Bungaree. Dit had tot voordeel dat de munten als militair goed gratis konden worden verscheept. De Bungaree heeft op 13 februari 1946 in Sydney geladen en op 18 februari 1946 in Brisbane53. In totaal werd ver- scheept :

52 J. v.d. Zwaag, Verloren Tropische Zaken, Meppel 1991, p. 272.

53 RM doss. 61, Geheim rapport nr. 341 van de Gouvernements Accountantsdienst van Nederlandsch-Indië voor Amerika, New York d.d. 2-12-47 en De Jong, deel 12 epiloog p 701.

(22)

Van Sydney

Van Brisbane

4.386 1.955 1.498 12.517 11.328 549 258 15

kisten kisten kisten kisten kisten kisten kisten kisten

guldens en rijksdaalders V4 guldens

1/10 guldens centen

!/2 centen

guldens en rijksdaalders centen

!/2 centen

Het restant werd op 30 juni 1946 verscheept met het s.s. Karsik, maar hiervan is geen specificatie bekend. Er waren in totaal ca. 45.600 kisten munten in Australië opgeslagen geweest. Hiervoor werden geen kosten berekend.

Stempels, munt- en muntmeesterteken, proeven

De originele stempels voor de Indische munten bevonden zich uiteraard bij 's Rijks Munt in Utrecht, zodat het voor de Amerikanen noodzakelijk was nieuwe stempels te vervaardigen. Zimmerman deelde op 17 juli 1940 mede te hebben vernomen dat de aanmaak van zogenaamde moederstempels $ 800,- per stuk zou kosten en twee maanden in beslag zou nemen. Het Treasury Department had voorgesteld het muntteken van Utrecht — de mercuriusstaf met de slangen — te vervangen door het teken van de U.S. Mint waar de mun- ten zouden worden geslagen. Het meesterteken — de druiventros van Munt- meester dr. W.J. van Heteren — zou moeten worden vervangen door het teken van de Amerikaanse stempelsnijder54.

Op 19 juli 1940 machtigde Götzen de U.S.A. Mint tot het aanmaken van de moederstempels over te gaan en werd $ 1.600,- overgemaakt. Werkvoorbeel- den bleken in overvloed in de U.S.A. voorhanden. De Munt te Philadelphia kocht van 31 juli 1940 tot en met 5 augustus 1940 voor de aanmunting van dubbeltjes en kwartjes munten tot een bedrag van $ 20,8555. Controle op de Javaanse en Arabische karakters zou plaatsvinden door een hoogleraar van een Amerikaanse Universiteit. Götzen ging ermede akkoord dat de controle op de munten plaats vond door steekproeven, daar de apparatuur bij de Amerikaanse Munt niet nauwkeurig genoeg was om de door 's Rijks Munt gevolgde con- trole methode toe te passen. Wel stelde Götzen er prijs op dat een palmboom als muntmeesterteken zou worden gebezigd, zoals door hem in zijn telegram van 29 juni 1940 voorgesteld en dat het muntteken zou worden gewijzigd, 54 ARA Mailrapport d.d. 17-8-40.

55 RM, doss. 61, rapport 287.

(23)

maar hiervan kon zo nodig worden afgeweken56. Alle moederstempels zouden in Philadelphia worden vervaardigd, omdat de andere munthuizen geen stem- pelmakerij bezaten. De Munt te Philadelphia voldeed aan het verzoek van Göt- zen een palmboom als muntmeesterteken te gebruiken57. Op 26 juli 1940 ver- klaarde Götzen zich akkoord.

Het aandringen van Götzen op het aanbrengen van een palmboom als munt- meesterteken is zeker geen toevalligheid geweest. Al in het begin van deze eeuw voerde De Javasche Bank een gedeponeerd handelsmerk in, dat een palmboom toonde in een ovale rand, met aan weerskanten de letters: J. en B.

Door de inheemse bevolking werd dit teken aangeduid als "merk POHON"

(Pohon = boom).

Doordat vooral op Oost-Sumatra en West-Borneo veel vreemd zilvergeld58 in omloop was, had het Gouvernement in het eerste decennium van deze eeuw besloten tot een muntzuivering over te gaan. Vooral de Batakse goud- en zil- versmeden die de hoogwaardige zilverstukken veelal als grondstof voor hun ambacht gebruikten, werden hierdoor getroffen59. De Javasche Bank kwam hen tegemoet door de beschikbaarstelling van in meerdere stukken geknipte mun- ten, die aldus voor circulatie onbruikbaar waren gemaakt. Deze segmenten wer- den voor de intrinsieke waarde verkocht. Later bracht De Javasche Bank kleine zilverbaartjes van ruim 50 gram in omloop — lang 44 mm, breed 15'/^ mm en dik 8V2 m m — ter waarde van twee dollars en met dezelfde alliage (0,925). De Javasche Bank voorzag deze baartjes van haar gedeponeerd handelsmerk als boven omschreven60. Deze baartjes vormden een gewild handelsartikel.

Het ligt dan ook voor de hand te veronderstellen dat Götzen, die als Directeur van het Departement van Financiën in nauw contact stond met De Javasche Bank, een palmboom als muntmeesterteken koos. Dit teken mocht bij grote delen van de inheemse bevolking bekend worden verondersteld en had als zodanig een vertrouwenwekkend karakter. Wellicht heeft er over de invoering van de palmboom als muntmeesterteken overleg plaats gevonden tussen Göt- zen en De Javasche Bank, maar hiervoor heb ik geen bevestiging gevonden.

56 ARA Mailrapport d.d. 17-8-40.

57 ARA Mailrapport d.d. 17.8.40.

58 Voornamelijk Mexicaanse peso's, U.S.A. dollars en dollars uit Straits Settlements met een zilvergehalte van 0,925. De destijds koerserende gulden had een gehalte van 0,945, doch kwam in de Buitengewesten weinig voor.

59 Mr. G. Vissering, Muntwezen en circulatiebanken in Nederlandsch-Indië, Amsterdam 1920, p. 205.

60 Verslag van de President van DJB over het 83ste boekjaar 1910-1911, Batavia 1911, p 26.

Een dergelijk baartje is in de collectie van het Koloniaal Instituut aanwezig (Groep VIII 4 serie 114 nr. 79) afkomstig uit de Karo-Bataklanden.

Brief van het KIT d.d. 8-7-92 G. 238-92-LL/MP aan de schrijver.

(24)

Zilverbaartje. Collectie Koninklijk Instituut voor de Tropen, Tropenmuseum, Amsterdam. Afkomstig uit Karo-Bataklan- den.

En wellicht werd ook, toen in 1943 in de U.S.A. de voorbereidingen werden getroffen voor de aanmuntingen voor het Moederland, de palmboom als tro- pisch symbool bij uitstek beschouwd en werd als tegenhanger hiervan de eikel als symbool van een gewas uit streken met een gematigder klimaat als munt- meesterteken gekozen.

Nadat op 26 augustus 1940 met de aanmaak van de stempels was begonnen, bleek op 24 september 1940 dat een vertraging van acht tot tien weken onvermijdelijk was als gevolg van technische moeilijkheden bij de fabricage. Op 8 oktober 1940 stelde de Thesaurier-Generaal Korthals de Gouverneur-Generaal hiervan in ken- nis61. Getracht werd nog de order gedeeltelijk in Brits-Indië onder te brengen, maar de Munt in Calcutta bleek met werk overladen. Begin december 1940 kwamen de stempels gereed. De Munt in Philadelphia factureerde op 7 december 1940 een bedrag van $ 1.050,- voor het graveren van stempels voor kwartjes en dubbeltjes62. Deze mededelingen zullen er ongetwijfeld toe hebben bijgedragen dat Van Star- kenborgh de Gezant te Washington benaderde met het verzoek zich inzake de urgentie met het State Department te willen verstaan. Overigens werd door de Phi- ladelphia Mint voor datumwijziging in de stempels steeds $ 25,- berekend.

Behalve de stempels voor dubbeltjes en kwartjes werden in 1943 nog stempels voor guldens en rijksdaalders vervaardigd die samen $ 970,- hebben gekost,

61 ARA 2.10.45.01 doss. 30 omslag VI Mailrapport dd.8.10.40 CTd 1/7/20.

62 RM doss. 61, rapport 287.

(25)

terwijl voor de moederstempels voor het 2V2 cent stuk in 1945 $ 600,- werd berekend. Ik heb geen opgave aangetroffen van de stempelkosten voor de cent en de halve cent. Toch moeten in 1941 moederstempels zijn aangemaakt want er zijn in september 1941 centen besteld die in 1942 werden geslagen. Ook voor de halve cent zijn trouwens in 1941 in Philadelphia moederstempels aangemaakt.

Zoals boven vermeld had het oorspronkelijk in de bedoeling gelegen voor een bedrag van ƒ50.000,- aan halve centen in de bestelling van september 1941 op te nemen, voor aanmunting in Calcutta. De stempels werden daartoe in november 1941 door de Munt in Philadelphia naar Calcutta verzonden, doch strandden door de in de Pacific ingetreden oorlogstoestand op Honolulu. Deze stempels zouden in maart 1942 op verzoek van het Indische Gouvernement aan de Mas- ter of the Mint in Calcutta zijn doorgezonden. Een aanmunting heeft echter nooit plaatsgevonden63. Voor de verzending van de stempels werden twee bedragen in rekening gebracht: Per luchtpost $ 96,83 en per pakketpost $ 170/7664. Deze bedragen zijn niet gespecificeerd. Aangenomen mag echter worden dat de Munt in Philadelphia de stempels per luchtpost heeft verzonden en dat deze zending tot Honolulu is gekomen, om daarna in maart 1942 per pakketpost te worden doorgezonden. Het schijnt in het voornemen te hebben gelegen in geval van aan- munting de letter C als muntteken op de munten aan te brengen65.

Na de oorlog wendde 's Rijks Muntmeester dr. J.W.A. van Hengel zich tot de Nederlandse consul in Calcutta, mr. P. de Josselin de Jong66, met het verzoek de vier stempels op te vragen en naar Utrecht op te zenden. De kist met de stempels bleek inderdaad bij de Munt in Calcutta aanwezig, maar bevatte geen vier maar acht stempels, namelijk vier voorzijde stempels 1.362 — 1.363 —

1.370 en 1.371 en vier keerzijde stempels 1.364 — 1.365 — 1.372 en 1.373.

De kist werd 17 november 1949 per K.L.M.naar Utrecht opgestuurd67. In 1945 werden halve centen in Philadelphia geslagen. Blijkbaar had de Munt aldaar dus wel moederstempels achter gehouden.

Na enig geharrewar over de overdracht en de daaraan verbonden kosten stemde ook het Treasury Department er in 1949 uiteindelijk in toe de in Philadelphia aanwezige moederstempels van de overige Indische munten naar Utrecht te zen- den en deze franco New York beschikbaar te stellen. De stempels werden door de Nederlandse Ambassade in ontvangst genomen en op 24 december 1949 vanaf New York met het m.s. Noordam van de Holland Amerika Lijn naar Rot- terdam verscheept, waar de zending op 1 januari 1950 aankwam.

63 Dr. J.W.A. van Hengel, JMP 1951, p. 117.

64 RM, doss.61, rapport 287.

65 Dr. J.W.A. van Hengel, JMP 1951, p 118.

66 RM doss. 46, omslag aanmuntingen 1949, brief nr. 3485A d.d. 21.10.49 van 's Rijks Munt aan Mr.P. de Josselin de Jong, Consul der Nederlanden in Calcutta.

(26)

Zegel van de Muntmeester te Philadelphia, waar-

| mee de kist was gemerkt

Het betrof in totaal zeven verzegelde kisten met een gewicht van ca. 200 kg (415 lbs), die per Rederij De Tijdgeest naar Utrecht werden doorgezonden, 's Rijks Munt klaarde de zending in als "oud ijzer" met een aangegeven waarde van ƒ 25,-. De zending bevatte stempels afkomstig uit Philadelphia en uit Denver; bij de Munt in San Francisco was volgens het Tre- asury Department geen stempelmateriaal meer aanwezig68.

Er is in 1946 al een kist met stempels van het 2'/2 cent stuk van Philadelphia naar New York verzonden, waarvoor $ 5,83 aan vracht werd berekend. De kist werd naar 's Rijks Munt in Utrecht doorgezonden, maar gegevens over het transport ontbreken. Kist en stempels zijn in het Museum van 's Rijks Munt opgenomen.

Kist waarmee in 1946 stempelmateriaal van de 2'/2

et Ned. Indië door de Munt te Philadelphia naar Utrecht werd verzonden.

67 RM doss. 46, omslag aanmuntingen 1949, brief nr. IV-Ef-3.479, d.d. 21.11.49 van het Con- sulaat der Nederlanden in Calcutta aan 's Rijks Munt.

68 RM doss. 46, omslag aanmuntingen 1949. De stempels bevinden zich thans in de collectie van het Museum van 's Rijks Munt.

(27)

Op de Ambassade in Washington was ook nog materiaal aanwezig, hetgeen bleek tijdens het bezoek dat de Financieel Raad, L.R.W. Soutendijk, tijdens zijn Kerstverlof in Nederland in 1953 bracht aan zijn vriend, drs. G.L.

Popken, Directeur Binnenlands Geldwezen van het Ministerie van Finan- ciën. Overeenkomstig de gemaakte afspraak werd dit materiaal 21 januari

1954 aan het Ministerie van Financiën opgestuurd69 en daar vandaan door- gezonden aan 's Rijks Munt in Utrecht70. De zending omvatte, wat betreft Nederlandsch-Indië, een aantal afslagen in lood en karton, alsmede enkele munten, die in het Museum van 's Rijks Munt werden opgeborgen. Het betreft:

a) Afslagen in lood: Voor- en keerzijde rijksdaalder, (éénzijdig) palmboom + D — 1943

Voor- en Keerzijde gulden, palmboom + D — 1943 Voor- en keerzijde 2'/2 cent, palmboom + P — 1945 Voor- en keerzijde V2 cent, palmboom + P — 1945

Afslag in lood van ƒ 2,50, 1943, palmboom + D

69 MvF Londen S 2202 Muntwezen omslag 593, aanmaak Nederlandse munten in Amerika maart 1943 — november 1944, brief dd. 21.1.54 nr. FA/106/35 van de Nederlandse Ambas- sade te Washington aan drs. G.L. Popken, Directeur Binnenlands Geldwezen van het MvF.

70 MvF S 1102 — BGW 649 omslag 38 Zilveren munt-correspondentie 1944-1948, brief nr. 207 dd. 12.3.54 van het MvF aan RM, alsmede brief nr. 614K dd. 13.3.54 van RM aan het MvF.

(28)

Afslag in lood van f 1.-, 1943, palmboom + D

Afslag in lood van 2'/2 et 1945, geen muntteken en geen muntmeestersteken

Afslag in lood van !/2 et 1945, palmboom — geen muntteken

(29)

b) Afslagen in karton: Van de V4 gulden en van de 1/10 gulden zijn éénzij- dige afslagen van voor- en keerzijde in verzilverd kar- ton aanwezig, zonder munt- of muntmeesterteken.

V4 G 1941, afslag in verzilverd karton, geen muntteken en geen muntmeestersteken

1/10 G 1941, afslag in verzilverd karton, geen muntteken en geen muntmeestersteken

c) Munten van Indië: 1 ex. rijksdaalder 1943 — Denver 5 ex. gulden 1943 — Denver

1 ex. cent 1938 — Utrecht 2 ex. cent 1942 — Philadelphia 4 ex. V2 cent 1939 — Utrecht 2 ex. !/2 cent 1945 — Philadelphia Er zijn ook enige onofficiële naslagen bekend71.

71 In de collectie van het Museum van 's Rijks Munt bevinden zich twee naslagen in goud: een 2 !/2 cent 1945 en een '/^gulden 1945, beide zonder munt- en zonder muntmeesterteken. Deze zijn in 1971 vervaardigd door de fa.Tratelli Ture in Gallarate(It.).

Van de 2'/, cent 1945 (Scho. 932) zou ook een zilveren afslag bestaan (mededeling van de heer J. Leijten te Amersfoort). Wellicht betreft het een eveneens uit Italië afkomstige naslag.

(30)

In 1988 werd een viericante munt met afgeronde hoeken in cupro-nikkel ter grootte van de vooroorlogse vierkante stuiver ontdekt, die tot dan onbekend was. De munt toont aan de voorzijde een cirkel waarin aan de bovenkant het jaartal 19....40 gescheiden door een kroon, waaronder "25 cent", aan de onderzijde van de cirkel "Nederl.-Indië". De keerzijde toont een drietal regels Maleise tekst en in het midden "VA G". Een dergelijk stuk blijkt echter ook al meer dan 30 jaar in de verzameling van de heer J. Berkman te Amsterdam aan- wezig te zijn, zoals deze mij in juni 1993 mededeelde.

Proefslag van !/4 G 1940

De in 1988 ontdekte munt zou afkomstig zijn van een vroegere beambte van het Departement van Financiën te Batavia. Het zou een proefslag zijn, naar mag worden aangenomen in Batavia vervaardigd om aan de autoriteiten ter goedkeuring te worden voorgelegd72. Waarschijnlijk betreft het in beide geval- len een proefslag van de '/4 gulden in alpacca waarvoor het Departement van Financiën te Batavia in 1940 machtiging had gevraagd73.

Ofschoon het oorspronkelijk in de bedoeling lag alle munten in Philadelphia te doen slaan, bleek het in juli 1941 noodzakelijk voor een gedeelte de Munt van San Francisco in te schakelen in verband met een spoedopdracht van de Ame- rikaanse regering. Bovendien had Philadelphia technische moeilijkheden met het slaan van dubbeltjes, daar die ongebruikelijk klein en dun waren, zodat bij- zondere machines werden benodigd74.

Bij de naoorlogse verificatie constateerde 's Rijks Muntmeester Van Hengel tot zijn verwondering dat bij aankoop van de voorbeelden door de Munt te Philadelphia op 2 augustus 1940 ook gouden munten tot een bedrag van

$ 69,62 waren aangekocht, zoals bleek uit het rapport van de Gouvernements-

72 S. Nitidihardjo: Netherlands Indies, an unpublished pattem 25 cent 1940, Oriental Numis- matic Society, Newsletter nr. 113 — July/August 1988. (Met dank aan de heren J.Lingen te Bergambacht en J. Berkman te Amsterdam).

73 ARA 2.10.45.01, doss. 30, Mailrapport d.d. 30-10-1941.

74 ARA 2.10.45.01, doss.30, omslag VI 10 Mailrapport d.d. 7.7.41 GTd 1-4-46.

(31)

Accountantsdienst. De Accountant-Generaal schreef aan Van Hengel dat deze munten uit tactische overwegingen als een attentie waren aangeboden aan een Amerikaanse officiële persoonlijkheid, die hem was genoemd. Frankfort voegde er aan toe niet te geloven dat het gewenst was deze in een officieel stuk nader te specificeren en het leek hem dan ook beter deze zaak te laten rus- ten75.

Fabricage- en transportkosten16

Het totaal van de fabricage- en transportkosten voor alle in de U.S.A. voor Nederlandsch-Indië vervaardigde munten (excl. het op lend-lease basis verkre- gen zilver) bedroeg $ 14.353.882,30. Hiervoor werden geleverd:

400.000.000 871.368.000 200.000.000 295.000.000 128.000.000 20.000.000 2.000.000

stuks stuks stuks stuks stuks stuks stuks

V2 cent 1 cent 2!/2 cent

1/10 gulden

!/4 gulden guldens rijksdaalders

Een gedetailleerd overzicht van de diverse aanmuntingskosten is in bijlage F opgenomen.

In juni 1940 bedroeg de prijs van zilver $ 0,35 per ounce fijn zilver (ca. $ 1 1 , - per kg). Zilver en koper waren op de wereldmarkt toen nog vrij te koop. Nadat de U.S.A. bij de Tweede Wereldoorlog betrokken waren geraakt was vrije in- en verkoop niet meer mogelijk. Strategische grondstoffen, waaronder vrijwel alle metalen, mochten slechts worden verhandeld na verkregen toestemming van het State Department in Washington.

Het Indische Gouvernement kon dus via de Handelscommissaris van Neder- landsch-Indië te New York de voor haar orders van juni 1940 tot en met janu- ari 1942 benodigde muntmetalen vrij betrekken. Ook voor de in 1943 geslagen guldens en rijksdaalders was nog in januari 1942 zilver en koper aangekocht.

Wel was inmiddels de prijs voor zilver op de vrije markt opgelopen tot circa

$ 14,50 per kg.

75 RM doss. 61, rapport 287 en doss. 46 omslag aanmuntingen 1947, brief d.d. 31-10-47 van RM aan het Ministerie van Overzeese Gebiedsdelen en brief nr. 4242 dd. 23.10.47 van de Gouvernements-Accountantsdienst van Nederlandsch-Indië voor Amerika aan het Ministerie van Overzeese Gebiedsdelen.

76 MvF S 1102 — BGW 649 omslag 61 Muntzaken Ned. Indië.

(32)

Voor de aanmuntingen in 1941 en 1942 werd 322.351,2 kg zilver en 125.358,8 kg koper verbruikt. Hiervoor werden 72 miljoen V4 gulden en 175 miljoen 1/10 gulden geleverd. Voor de in juni 1940 bestelde 40 miljoen V4 gulden en 100 miljoen 1/10 gulden betaalde het Gouvernement al $ 2.072.963,88 aan zilver.

Van het Indische Gouvernement werd in totaal $ 4.921.600,- ontvangen.

Voor de aanmunting van de 100 miljoen bronzen centen werd 480.000 kg brons verbruikt. Het Indische Gouvernement betaalde $ 755.000,-, maar hier- bij waren de kosten voor de op 17 maart 1942 geannuleerde 50 miljoen stuks ingesloten.

Voor de aanmunting van de guldens en rijksdaalders werd 180.000 kg zilver en 70.000 kg koper verbruikt. Hiervoor werden 20 miljoen guldens en 2 mil- joen rijksdaalders geleverd.

De kosten werden steeds betaald via de Netherlands Purchasing Commission te New York en geboekt ten laste van het Departement van Koloniën te Lon- den. De N.P.C, verstrekte begin 1944 een volledig overzicht van alle door haar in 1943 gedane uitgaven77. De N.P.C, berekende voor haar aktiviteiten steeds een commissie van 1/10%.

De fabricagekosten voor de in 1945 en 1946 verrichte aanmuntingen (besteld in november 1944) zijn echter betaald door de Commissie voor Nederlandsch- Indië, Suriname en Curacao78. Deze commissie, die een onderdeel vormde van de Economie Financial Shipping Mission of the Kingdom of the Netherlands in New York en die onder leiding stond van mr. D. Crena de Iongh, voorma- lig direkteur van het Nederlandsch-Indisch Deviezeninstituut, had aan de Nederlandse Ambassade in Washington een bedrag van $ 5.590.000,- voor de aanmuntingen overgemaakt. De Ambassade betaalde de U.S. Mints en belastte het Departement van Financiën te Londen. In totaal werd door de Ambassade een bedrag van $ 5.555.052,14 betaald. Het saldo ad. $ 34.947,86 bleef onder berusting van de Ambassade.

Daar voor de in november 1944 bestelde munten een andere wijze van betaling werd gevolgd werden de vrachtkosten separaat door de N.P.C, voldaan, waarna betaling volgde door de Commissie voor Nederlandsch-Indië, Curacao en Suriname. Deze laatste belastte op haar beurt het Departement van Finan- ciën. De vrachtkosten bestonden uit kosten voor het transport van de munt- plaatsen naar de verschepingshavens, oceaanvracht, opslag en handling, bijko- mende kosten, zoals lichtergeld, overliggeld e.d. Deze kosten zijn in bijlage F opgenomen.

77 RM doss. 46, omslag aanmuntingen 1947, brief nr. 1.963 d.d. 28.01.44 van de NCP aan het Departement van Koloniën te Londen.

78 RM doss. 61, rapport 287.

(33)

De kostprijzen van de munten per 1.000 stuks bedroegen:

Rijksdaalder Gulden '/4 gulden 1/10 gulden 1/10 gulden 2 V2 cents

1 cent 1 cent 1 cent V2 cent

San Francisco San Francisco Philadelphia Philadelphia San Francisco Denver Philadelphia Philadelphia

$ 27,71 11,08

3,25 1,85 1,75 6,03 3,00 2,75 2,75 1,74 De munten werden steeds "af Mint" in rekening gebracht.

De benodigde metalen die door de U.S. Mints werden aangekocht zijn tegen kostprijs doorberekend. Ook de muntslag vond tegen kostprijs plaats. De prijs voor de dubbeltjes en centen verschilde naar gelang van de Munt, omdat het koper tegen verschillende prijzen werd aangekocht.

Cijfers over transporten in en uit Australië zijn niet bekend. Daar de munten als militaire goederen werden beschouwd, vonden de transporten als regel door militairen plaats en werden ook niet berekend. Ook over de bewaking en de opslag in Australië zijn geen gegevens bekend. Het spreekt vanzelf dat om redenen van geheimhouding, opgelegd door de oorlogsomstandigheden, hier- aan zo min mogelijk ruchtbaarheid werd gegeven.

Het wettelijk gehalte

Het wettelijk voorgeschreven zilvergehalte bedroeg zowel voor Nederlandse teken- als voor Indische pasmunt 720/1.000. Met dit gehalte waren in de U.S.A. geen moeilijkheden te verwachten, hoewel daar 835o/oo gebruikelijk was. De Indische zilveren pasmunt week dus wat gehalte en gewicht betreft af van de Nederlandse pasmunt. De Indische dubbeltjes wogen 1,250 gr. en de kwartjes 3,180 gr. bij een gehalte van 720/1.000; de Nederlandse 1,400 gr.

resp. 3,575 gr. bij een gehalte van 640/1.000. De Indische dubbeltjes waren derhalve uitzonderlijk dun.

Met de samenstelling van de Indische bronzen cent waren de Amerikanen minder gelukkig. Deze bestond uit 950 delen koper, 40 delen tin en 10 delen zink. De Amerikanen stelden voor deze alliage te wijzigen in 950 delen koper, 10 delen tin en 40 delen zink, zijnde de Amerikaanse standaard samenstelling

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

3 3 6 , - het mark (verminderd met een provisie) en ze moesten de stukken dan voor deze prijs aan de muntmeester in hun provincie afleveren. Omdat er 70 nieuwe dukaten in een

Van Gelder weet de lezer er met weinig woorden van te overtuigen dat de aan Luxemburg toegeschreven munten in Leeuwarden vervaardigd moeten zijn: een

De€ aanwezigheid€ van€ enkele€ onverwachte€ munten€ in€ een€ schat€ met€ een€ om- vang€ als€ die€ van€ Nieuwerkerken€ hoe﬇€ geen€ verwondering€ te€ wekken.€ Hoe€

b. Het is bekend, zowel uit oorkonden als uit vondsten, dat in de 12e eeuw in de Friese landen penningen werden geslagen van zeer primitieve makelij, die nog niet de helft van

Daaronder twee met rozetakken omslingerde brandende fakkels, die elkaar kruisen achter twee brandende, door een lint verbonden, harten. 1, maar het ornament bovenaan en de

Zeker stammen de hier afgebeelde stukken (t.z.p., onderste rij) uit deze periode, de eerste twee zelfs bepaal- delijk uit de jaren 310—308, toen tijdens Agathokles' veldtocht

Koningen van Napels uit het huis Aragon — 13.. Hendrik II van Frankrijk

Te rekenen naar zijn benzineverbruik en zijn tank-capaciteit, moet Rory.. MACH STATION 10 om middernacht