• No results found

JAARBOEK VOOR MUNT- EN PENNINGKUNDE

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "JAARBOEK VOOR MUNT- EN PENNINGKUNDE"

Copied!
13
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

JAARBOEK VOOR

MUNT- EN

PENNINGKUNDE

78 1991

K O N I N K L I J K N E D E R L A N D S G E N O O T S C H A P V O O R M U N T - E N P E N N I N G K U N D E

A M S T E R D A M

(2)

Commissie van redactie

Prof. D r . H. E n n o van Gelder, Zeist Drs. G. van der Meer, 's-Gravenhage D r . W. O p den Velde, Amsterdam D . Purmer, R A , Ruurlo

D r . H.J. van der Wiel, G o u d a

Redactie adres:

Rijksmuseum Het Koninklijk Penningkabinet, Postbus 11028,

2301 EA Leiden

ISSN 0920-380X

(3)

HET DEPOT NEDERWETTEN 1989/1990

drs. Jelle Prins

De vinders en de vondst

De ontdekking van deze vondst van 250 Romeinse bronzen munten te Nederwetten (gem. Nuenen) is te danken aan de speurzin van de heren A.

Verspaandonk en A. van Baren. D e laatste had zich een plek herinnerd, vlakbij zijn ouderlijk huis, waar in 1939 een schat van honderd Romeinse bronzen munten was gevonden (Boersma 1963, nr. 47a). O p het moment van publicatie restte van dit aantal nog slechts één munt, een sestertius van M a r c u s Aurelius, die zich bevond in het N o o r d b r a b a n t s M u s e u m te 's- Hertogenbosch (Boersma 1963, 53).

In 1939 zijn op de bewuste plek echter meer vondsten gedaan. Een d o o r A. van Baren benaderde vinder heeft aan hem melding gedaan van enige andere voorwerpen die op dezelfde plek zouden zijn gevonden: 2 bronzen beeldjes, waarvan één 'een soldaat', 4 bronzen lanspunten en een concentratie van 'rood-glimmende bakjes'. Hardnekkige geruchten spreken verder over '15 gouden munten in een glazen beker'. Al deze vondsten zijn spoorloos.

D e vinders van de huidige 'muntschat' hebben deze in bruikleen afgestaan aan het Museum Kempenland te Eindhoven, waar de munten ook permanent tentoongesteld worden.

De vondstomstandigheden

D e vindplaats bevindt zich op een zandige opduiking in het beekdal van de D o m m e l . In de loop der jaren, m a a r ook onlangs nog, zijn gedeelten hiervan afgegraven o m de lager gelegen zones tussen bult en oever op te hogen.

D e munten zijn in de laatste m a a n d e n van 1989 en de eerste m a a n d e n van 1990 met behulp van een metaaldetector gevonden. D e eerste partij m u n t e n (reg. nrs. 1-101, zie de laatste kolom) is aangetroffen op de n o o r d p u n t van de heuvel, verdeeld over twee elkaar gedeeltelijk overlappende concentraties van circa 3-5 m2. D e tweede partij munten (reg. nrs. 102-122) is in een later stadium op dezelfde plek aangetroffen. Alle munten bevonden zich o p een diepte van 1-30 cm. D e overige m u n t e n (reg. nrs. 123-250) zijn aangetroffen in afgegraven en tussen de bult en de oever van de D o m m e l gedeponeerde grond.

De vondstomstandigheden zijn niet voldoende om te kunnen spreken van een

132

Jaarboek voor Munt- en Penningkunde 78 (1991)

(4)

gesloten schatvondst. Behalve een enkel wand- fragmentje terra nigra-achtig aardewerk (Ie, wellicht He eeuw A D ) en een randfragment met driehoekig oor van een koperen ketel (zie fig. 2) van het 'Vestlandtype'(Eggers 1951, Tafel 3,14/ Den Boesterd 1956, V, nos. 162-164), zijn er geen resten van een eventuele verpakking gevonden.

D e ketels van dit type worden, in navolging van Eggers, in de vroege IVe eeuw tot circa 450 A D gedateerd (den Boesterd 1956, n o . 268, Steuer 1990, 63, afb. 38). Een vroegere datering is te vinden bij N o t t e ; circa 150-250 A D (Notte 1989, 26). Deze laatste datering k o m t goed overeen met die van de munten. Het is onduidelijk of de munten, of althans een gedeelte ervan, in de ketel bewaard zijn geweest.

In het geval van de muntvondst Nederwetten 1939 was er sprake van 'een bekertje met daarin acht munten, de rest lag los verspreid over een opper­

vlakte van 3-4 m 2 ' (Boersma 1963, 53,54).

Ook de muntvondst uit 1939 is gedaan op de zandige opduiking. Het is echter niet meer te achterhalen of de concentratie van 1939 samenvalt met de huidige vindplaats.

Opbouw van het depot

147 munten, waaronder 20 sestertii, 47 dupondii en 80 asses van het totaal van 250 exemplaren, bleken na reiniging determineerbaar; de overige 103 kregen slechts een globale aanduiding. Het is onduidelijk of de laatstge­

noemde munten het beeld drastisch zouden kunnen wijzigen, m a a r ik heb niet de indruk dat d a a r bijvoorbeeld exemplaren bij zijn van een latere d a t u m d a n de huidige sluitmunt. Het hiervolgende heeft alleen betrekking op de gedeter­

mineerde munten.

In de collectie bevinden zich 26 munten van Augustus tot en met N e r o (periode I-III). Ook de Flavische periode is met een aantal van 26 vertegen­

woordigd (periode IV; fig. 1). Dit aantal blijft tijdens Nerva/Trajanus (periode V) ongeveer gelijk met 25 munten, waarbij het percentage assen afneemt en dat van de dupondii en de sestertii toeneemt. Tijdens H a d r i a n u s (periode VI) treedt de t o p op, met een aantal van 40 munten (fig. 1). Met Antoninus Pius (periode VII) en Marcus Aurelius (periode VIII) dalen de aantallen, respectievelijk 16 en 13 munten, drastisch. De sluitmunt is een dupondius van C o m m o d u s uit 180-183 A D .

De nominale waarde van het depot is gelijk aan 89 a 102 sestertii (89 wanneer de ondetermineerbare munten worden berekend als assen, 102 wanneer de verhouding as/dupondius fifty-fifty is). 89 a 102 sestertii k o m t overeen met 22 a 26 denarii; dit k o m t neer op ongeveer één aureus van 25 denarii.

(5)

Datering van het depot

Er zijn verschillende redenen om de sluiting van het depot niet vlak na 180- 183 A D te dateren. In de eerste plaats vertoont de sluitmunt van C o m m o d u s eenzelfde mate van slijtage als de munten uit de vorige perioden. D a a r n a a s t zijn sestertii, dupondii en assen uit de periode na C o m m o d u s een zeldzaam verschijnsel in Noord-West Europa. D e oorzaken hiervoor zijn in eerste instantie gelegen in de monetaire politiek van de centrale Romeinse overheid zelf.

In 193 A D werd het zilvergehalte van de denarius teruggebracht tot 5 0 % (Corbier 1980, 276,277) en vlak d a a r o p werd de productie van bronzen munten drastisch beperkt ( B M C R E V, xxii). Dit laatste gebeurde vooral o m d a t met de gereduceerde denarius de gehandhaafde verhouding tussen brons en zilver, waarbij de bronzen munten gedeeltelijk een fiduciaire waarde bezaten ten opzichte van de zilveren, op losse schroeven kwam te staan.

Hierdoor werden voor de overheid de productiekosten van de bronzen m u n t e n relatief te duur, terwijl het publiek ze zou onttrekken aan het alledaags geldcircuit. Het laagwaardige zilvergeld kreeg vervolgens de moge­

lijkheid een grotere plaats in te nemen in de dagelijkse geldomloop. M a a t ­ regelen onder Caracalla in 215 A D waren niet voldoende o m de verhouding tussen brons- en zilvergeld weer stabiel te m a k e n (Wassink 1989, 169).

Eén van de gevolgen was dat tot ver in de I l l e eeuw A D een beroep werd gedaan op de He eeuwse bronzen munten, zonder dat dit gepaard ging met een aanvoer van nieuwe, I l l e eeuwse, exemplaren. Er bestaan diverse voor­

beelden van muntschatten uit het Noord-Gallisch gebied, waarin He eeuwse sestertii, geselecteerd als hoogste bronzen denominatie, samen optreden met antoniniani en denarii uit de eerste helft van de I l l e eeuw A D . De schat- vondst Strijp (Boersma 1963, nr. 37b) is een voorbeeld van een dergelijke muntvondst uit het Maas/Demer/Schelde gebied.

Een dergelijke selectie heeft in het depot van Nederwetten niet plaatsgevon­

den. Ik neem aan dat de laatste munten tijdens de beginfase van de brons- schaarste, rond 200 A D , aan het depot zijn toegevoegd.

Vergelijkbare depots

Het depot Nederwetten kan vergeleken worden met andere depots van bronzen m u n t e n uit het Maas/Demer/Schelde gebied; o o k deze kunnen 10 tot 20 j a a r later dan de d a t u m van de sluitmunt gedateerd worden. Twee van dergelijke vondsten met een sluitmunt uit dezelfde periode als Nederwetten zijn Achel (Thirion 1967, nr. 2) en H a p s (van der Vin 1987, 159).

De muntvondst Achel bestaat uit 73 munten, goeddeels sestertii en een enkele

134

(6)

as en dupondius (Thirion 1967, 44). De sluitmunt is van C o m m o d u s . Deze twee aspecten suggereren naar mijn mening een latere datering dan men op grond van de sluitmunt zou vermoeden. Ook de muntvondst H a p s k o m t in aanmerking voor een latere datering dan C o m m o d u s ; de jongste munten zijn redelijk gesleten (mededeling van der Vin, januari 1990). De schatvondst Strijp (Boersma 1963, nr. 37b) is een geval apart. Deze bestaat uit 17 sestertii en 2 assen uit de Ie en He eeuw A D , vergezeld van 25 zilveren munten, vanaf Septimius Severus tot circa 250 A D . D e bronzen 'sluitmunt' is een sestertius van C o m m o d u s , de zilveren een antoninianus van Trajanus Decius.

Muntvondsten als Strijp vormen een aanwijzing voor een stagnatie van de instroom van bronzen munten na C o m m o d u s ; tevens illustreren zij het doorcirculeren in afnemende m a t e van Ie en He eeuwse bronzen munten, voornamelijk in de vorm van sestertii, tijdens de eerste helft van de I l l e eeuw A D .

Een groot verschil van het depot Nederwetten met bovengenoemde m u n t ­ vondsten is gelegen in de o p b o u w , waarin 26 m u n t e n van Augustus tot en met N e r o (periode I-III) voorkomen. D e aanwezigheid van een dergelijk aantal vroege munten is hoogst ongebruikelijk bij schatvondsten met sluit- m u n t e n uit de He eeuw A D . De schatvondst H a p s kent bijvoorbeeld op een totaal van 64 één muntmeestersas van Augustus.

Een vergelijkbare tijdsspanne is wél aanwezig bij m u n t d e p o t s van twee andere vindplaatsen in het Maas/Demer/Schelde gebied, namelijk Wijshagen en Wijnegem.

De d a a r opgegraven greppel- en palenenclosures, waarbinnen de m u n t e n zijn aangetroffen, zijn d o o r Slofstra en van der Sanden (1988) gedefinieerd als cultusplaatsen, die een rol speelden in de lokale religieuze praktijk. Ze zijn direct verwant aan de Duitse 'Viereckschanze' en de N o o r d - F r a n s e 'enclos cultuels'. Het betreft hier rechthoekige terreinen die van de buitenwereld zijn afgesloten d o o r d a t ze d o o r middel van een greppel (al d a n niet met wal) of een palissade omgeven zijn. Binnen deze 'enclosures' worden sporen van één of meer lineaire paalzettingen aangetroffen.

D e opmerkelijke vondsten uit deze terreinen, waaronder ook munten, zijn vervolgens te interpreteren als votiefgaven. In totaal zijn zes van dergelijke plaatsen op het Kempisch Plateau gelokaliseerd. Alleen de bovengenoemde sites, waarvan de munten slechts gedeeltelijk gepubliceerd zijn, leveren een voldoende aantal vergelijkbare munten o p .

In Wijnegem zijn 43 munten, twee concentraties en enkele losse, van Augus­

tus tot en met Trebonianus Gallus gevonden. Eén concentratie m u n t e n is een m u n t v o n d s t a la Strijp, bestaande uit 18 He eeuwse sestertii (de bronzen 'sluitmunt' is een sestertius van C o m m o d u s ) en 2 antoniniani van Philippus

(7)

Arabs en Trebonianus Gallus (Cuyt/van Heesch 1979). Een andere concen­

tratie bevat 16 munten, waarvan 7 van Augustus. Andere exemplaren zijn in aantallen van 2 a 3 in paalkuilen aangetroffen.

Hoewel in Wijshagen een afgebakende vierhoekige enclosure niet duidelijk herkend is, k o m t het vondstbeeld, waaronder ook 22 munten, goed overeen met d a t van de overige cultusplaatsen (Slofstra/van der Sanden 1988, 146).

O o k hier werd een aantal van 12 munten in een concentratie van 2 m2 aangetroffen. De oudste munten zijn republikeins, w a a r o n d e r enkele denarii, de jongste zijn geslagen onder Antoninus Pius. Uit de eerste helft van de Ie eeuw A D zijn drie munten van Augustus, één van Tiberius en één van N e r o gevonden.

Een InheemsjRomeinse cultusplaats in Nederwetten?

Het depot van Nederwetten komt niet overeen met reguliere schatvondsten als Achel en H a p s , m a a r eerder met langzaam gegroeide votiefdepots als Wijshagen en Wijnegem.

Er zijn overigens nog andere aanwijzingen dat ook hier sprake kan zijn geweest van een votiefdepot, behorend bij een cultusplaats:

— de eerdere m u n t v o n d s t Nederwetten 1939, met de expliciete vermelding van het bekertje met daarin 8 munten. O o k de cultusplaatsen Wijshagen en Wijnegem geven een dergelijk beeld van losverspreide m u n t e n in combinatie met kleine concentraties.

— de tevens in 1939 aangetroffen bronzen beeldjes en lanspunten.

— de vondst van het randfragment van de bronzen ketel van het 'Vestland- type', die dikwijls v o o r k o m t in een religieuze context.

— de vindplaats zelf, als zandige opduiking in het beekdal van de D o m m m e l , roept sterke associaties o p met het onlangs in Empel aangetroffen heilig­

d o m dat zich bevindt o p een d o n k in het mondingsgebied van de Dieze ( R o y m a n s / D e r k s 1990, 444- 445).

Conclusies

Het is vrijwel zeker dat de o p n a m e van m u n t e n in het depot niet vlak na de d a t u m van de sluitmunt, 180-183 A D , gestopt is, m a a r een tien of twintig j a a r later, rond 200 A D .

Vanwege de lange omlooptijd kan het depot niet gedefinieerd worden als een gesloten schatvondst. O o k in het geval van Nederwetten moeten we in de eerste plaats denken a a n een religieus depot en de m u n t e n beschouwen als votiefgaven. Gezien het aantal munten moet de cultusplaats Nederwetten dan een belangrijker functie in de religieuze praktijk hebben gehad d a n die van

136

(8)

Wijshagen of Wijnegem. Het is echter opmerkelijk dat er tot nu toe geen enkele fibula, een object dat typisch is voor cultusplaatsen, is aangetroffen.

Ten slotte zou ik er sterk voor willen pleiten dat de vindplaats beschermd wordt, zodat gedetailleerd onderzoek in de toekomst mogelijk wordt.

Literatuur

B M C R E , Coins of the Roman Empire in the British Museum V, L o n d o n 1975.

Boersma, J.S., 1963, De Romeinse muntvondsten in de provincie N o o r d - Brabant, Jaarboek voor Munt- en Penningkunde 50, 1-75.

Den Boesterd, M . H . P . , 1956, Description of the collections in the Rijksmuseum G.M. Kam at Nijmegen V, the bronze vessels.

Corbier, M., 1980, Dévaluation et fiscalité (161-235), Les dévaluations d Rome, G d a n s k 1978, Rome 1980, 273-301.

Cuyt, G.j van Heesch, J., 1979, Een Romeinse muntschat op de 'Steenakker' te Wijnegem: sestertii en antoniniani uit de tweede en derde eeuw, Revue beige de Numismatique C X X V , 165-172.

Eggers, H.J., 1951, Der Römische Import im freien Germanien, H a m b u r g , 1951 Notte, L., 1989, Les seaux de H e m m o o r , Amphora 58, 8-17.

Slofstra, J./ van der Sanden, W., 1988, Rurale cultusplaatsen uit de Romeinse tijd in het Maas-Demer-Scheldegebied, Analecta Praehistorica Leidensia 20, 125-168.

Steuer, H., 1990, Die Alamannen auf dem Zahringer Burgberg, Archaolo- gische Informationen aus Baden-Württemberg 13, 23-34.

R o y m a n s , N . / Derks, T., 1991, Ein keltisch-römischer Kultbezirk bei Empel (Niederlande), Archaologisches Korrespondenzblatt, 20, 1990, 443-451.

Thirion, M., 1967, Les trêsors monétaires gaulois et romains trouvés en Belgique, Bruxelles, 1967.

Van der Vin, J.P.A., 1987, Schatvondst H a p s 1986, Jaarboek voor Munt- en Penningkunde 74, 159-162.

Wassink, A., 1989, The R o m a n monetary policy from 49 B.C. to the middle of the third century A.D., Bulletin Antieke Beschaving 64, 160-171.

Summary

Coin deposit Nederwetten 1989/1990. Publication of a deposit of 250 Roman copper coins from the lst and 2nd centuries. The latest coin is a dupondius of C o m m o d u s of 180-183 A D . The author comes to the conclusion that Nederwetten was a cult place, and that the coins must have been votive offerings, deposited around 200 A D .

(9)

D E P O T N E D E R W E T T E N 1989/1990

— Muntplaats Rome, tenzij anders vermeld (Lyon/'barbaars').

nr. denominatie datering kz.rype RIC /opm. (reg.nr.)

Periode I, Augustus/Tiberius Caesar, 27vC-I4AD:

I. as 18-6vC grote (S)C

kz.klop:'ir?;dup.? (41)

2. dup Lyon 10-14 altaar Lyon RIC(2) 236a Tib. (85)

3. as Lyon 10-14 altaar Lyon RIC(2) 233 (91)

4. as Lyon? 10-14 altaar Lyon? RIC(2) 233? (142)

5. as Lyon? 10-14 altaar Lyon? RIC(2) 233? (151)

6. as barb.? 10-14 altaar Lyon RIC(2) 233 (152)

7. as/dup. ca.27vC-14

vz. klop 'H';dupondius (153)

8. as ca. 27vC-14 Divus Aug.? (154)

9. as Lyon 10-14 altaar Lyon RIC(2) 233,241a

vz.klop TIBIM (155)

10. as ca.27vC-14

2 kloppen 1:.A.?, 2:A.? (156)

11. sest. ca. 27-14

kz. klop 'S'; sestertius (81)

Periode II, Tiberius (nrs. 12-13), Caligula (nr. 14), 14-41 AD:

12. as 22-30 altaar Providentia RIC(2) 81

Divus Augustus (157)

13. as 22-30 altaar Providentia? RIC(2) 81?

Divus Augustus? (158)

14. as 37-41 Vesta? RIC(2) 38? (98)

Periode III, Claudius (nrs. 15-20), Nero (nrs.21-26), 41-69AD:

15. as 41-54 (20)

16. as 41-54 (30)

17. as 41-54 st. pers. (80)

18. as barb. 41-54 Minerva RIC(2) 100(note) (159)

19. as 41-50 Libertas RIC(2) 97 (160)

20. as barb. 41-54 Minerva RIC(2) 100(note) (161)

21. as 64-66 Janustempel vgl.RIC(2) 306/7,347/8 (34)

22. as Lyon 64-66 Victoria RIC(2) 543 (44)

23. as 64-66 Victoria vgl.RIC(2) 312 e.v. (162)

24. as 54-69 (163)

25. as/dup. 54-69 (164)

26. as 64-66 Victoria vgl.RIC(2) 312, 314, (165)

316

138

(10)

Periode IV, Vespasianus (nrs. 27-33), Titus (nrs. 34-36), Domitianus (nrs. 37-52), 69-96AD:

27. as Lyon 77-78 Victoria vgl.RIC 766a,767 (89)

28. as 69-79 Victoria (120)

29. as Lyon? 71-78 altaar Prov. vgl.RIC 494,763 (168)

30. as 73 altaar Prov. RIC 655

(168)

Titus (169)

31. as 72-79 Spes?? Domitianus (170)

32. as 77-78 Spes RIC 791a

Domitianus (171)

33. as 75 Spes RIC 713

Domitianus (172)

34. as 79-81 st. pers. (37)

35. dup. 80-81 Ceres RIC 165a/b (43)

36. as 75-81? Spes? vgl.RIC 713, cf.723

(Vesp), 158 (Titus) (36)

37. as 81-96 zit. pers. (19)

38. as/dup. 81-96 (38)

39. as 81-96 st. pers. (39)

40. as 84-89 Fides vgl.RIC 298, 332, 352, (93)

370

41. sest. 81-96 (95)

42. dup. 81-96 (112)

43. as 81-96 (135)

44. as 81-96 zit./st. pers.? (173)

45. as 86 Fides RIC 232 (174)

46. as 90-96 Moneta vgl.RIC 395,408,423 (175)

47. as 81-96 st. pers. (176)

48. as 81-96 Moneta vgl.RIC 395,408,423 (177)

49. dup. 86-96 Virtus vgl.RIC 331 (178)

50. as 81-96 (179)

51. as 81-96 st. pers. (180)

52. as/dup. 81-96 (181)

Periode V, Nerva (nrs.53-56), Trajanus (nrs.57-77), 97-117 AD:

53. as 97 Libertas vgl.RIC 86,100 (?) (92)

54. as 97 gevouwen handen RIC 79,80,95

COSIII? (243)

55. as 98 Fortuna RIC 105 (121)

56. dup. 96-98 (182)

57. dup. 98-117 (31)

58. dup. 98-117 (78)

59. sest. 104-111 zit. Daciër RIC 564 (88)

60. as/dup. 98-117 (90)

61. dup. 98-117 (94)

62. dup. 98-117 (99)

63. sest. 102-117 zit. pers. (117)

64. sest. 98-117 st. pers. (118)

65. dup. 98-117 st. pers.? (133)

66. as 103-111 Fortuna RIC 500 (183)

67. sest. 104-111 R o m a RIC 489 (184)

(11)

68. dup. 104-111 kuras RIC 582 (185)

69. as 104-111 schild RIC 584 (186)

70. dup. 98-99 Pax/Abundantia? RIC 382,389 (187)

71. as ca.98-104 st. pers. vroeg portret (188)

72. dup. 98-117 Fortuna/Moneta? (189)

73. as ca.98-104 zit. pers. vroeg portret (190)

74. as 98-117 (191)

75. as 116-117 SC in krans vgl.RIC 644,6,8 (192)

76. dup. 98-117 (244)

77. as 116-117 SC in krans vgl.RIC 644,6,8 (246)

Periode VI, Hadrianus, 117-138 AD:

78. as 117-138 st. pers.? (35)

79. dup. 119-138 Aegyptos RIC 839 (40)

80. dup. 117-138 zit. pers. vgl.RIC 1037, Sabina (42)

81. dup. 117-138 Hadrianus? (45)

82. as 117-138 (46)

83. dup. 117-138 st. pers.? (64)

84. as 117-138 st. pers.? (77)

85. sest. 119 Jupiter vgl.RIC 561, COSIII? (96)

86. sest. 117-138 (97)

87. sest. 119-138 Diana RIC 777 (193)

88. sest. 119-138 Annona vgl.RIC 548 (194)

89. sest. 117-138 (195)

90. sest. 119-138 Spes? vgl.RIC 612 (196)

91. sest. 117-138 zit. pers.? (197)

92. sest. 117-138 st. pers.? (198)

93. dup. 117-138 st. pers. (199)

94. dup. 117-138 st. pers. (200)

95. dup. 119-138 Pegasus RIC 658 (201)

96. dup. 117-119 Concordia/COSII RIC 556

Aelius:1070 (202)

97. dup. 117-138 st. pers.? (203)

98. dup. 117-138 (204)

99. as/dup. 117-138 (206)

100. as/dup. 117-138 zit. pers. (208)

101. as 117-138 (209)

102. as 119-138 Salus/altaar RIC 678 (210)

103. as 119-138 (211)

104. as 117-138 (212)

105. as 119-138 Salus/altaar RIC 678 (213)

106. as 119-138 Salus/altaar RIC 678 (214)

107. as 117-138 (215)

108. as 119-138 Fortuna RIC 810-2 (216)

109. as 119-138 Janus RIC 662 (217)

110. as/dup. 117-138 (218)

111. dup. 117-138 (219)

112. as 119-138 Salus/altaar RIC 832 (220)

113. as 117-138 (221)

114. dup. 117-138 (222)

115. as 117-138 st. pers. (223)

140

(12)

116. óup.

117. sest.

137 Spes 117-138

RIC 1067, Aelius (238) (245)

Periode VII, Antoninus Pius, 138-161 AD:

118. dup. 138-161 M.Aur. Caesar? (25)

119. dup. 152-162 Libertas vgl.RIC 908 (79)

120. sest. 140-143 Apollo RIC 598 (224)

121. sest. 140-143 Salus/altaar vgl.RIC 635 (225)

122. dup. 141-161 Aeternitas? vgl.RIC 1105,

Faustina I (226)

123. dup. 145-161 Fortuna RIC 811 (227)

124. dup. 152-156 Libertas vgl.RIC 908 (228)

125. dup. 138-161 zit. pers. (229)

126. as 138-161 st. pers. (230)

127. as 150-151 Annona RIC 880 (231)

128. as 139 Fortuna vgl.RIC 558 COSII? (232)

129. as/dup. 141-161 Juno? vgl.RIC 1106

Faustina I (233)

130. as 156-157 Providentia RIC 972 (234)

131. as 138-161 Fortuna? (247)

132. as 138-161 Salus/Fortuna? (248)

133. sest. 141-161 Pietas RIC 1127 (249)

Periode VIII, Marcus Aurelius, 161-180 AD:

134. sest. 161-176 Cybele RIC 1663 (82)

135. dup. 165-166 Roma RIC 918 (83)

136. dup. 164? Juno? Lucilla (84)

137. as/dup 161-180 st. pers. Faustina II? (86)

138. sest. 175-176 Aequitas RIC 1172 (119)

139. dup. 162-163 Fortuna RIC 1341 L. Verus (122)

140. dup. 161-180 st. pers. (207)

141. dup. 164-165 Mars RIC 895 (235)

142. dup. 162-169 Fortuna? vgl.RIC 1341

L. Verus (236)

143. dup. 168-169 Salus/altaar RIC 965 (237)

144. as/dup 161-176 Juno RIC 1652

Faustina II (239)

145. as 161-176 Juno? vgl.RIC 1650

Faustina II (240)

146. dup. 161-180 Salus/altaar vgl.RIC 982 (250)

Periode IX, Commodus, 180-192AD:

147. dup. 180-183 Hilaritas RIC 678 Crispina (241)

(13)

Ondetermineerbare munten:

nrs. 148-150:

le helft Ie eeuw n.C. (periode I-III), reg. nrs.:

as: 59, 74, 87

nrs. 151-153:

2e helft Ie eeuw n.C. (periode IV), reg. nrs.:

as: 23, 27 dup.: 69

nrs. 154-182:

2e helft Ie/IIe eeuw n.C. (periode IV-IX), reg. nrs.:

as: 32-3, 66, 131, 137-9, 147-8, 166-7 dup.: 70, 205

as/dup.: 22, 28-9, 57, 61-3, 65, 67, 71-3, 76, 132, 134, 243

nrs. 183-203:

He eeuw n.C. (periode V-IX), reg. nrs.:

as: 100, 141

dup.: 21, 24, l l i , 130, 136, 145, 149, 242 as/dup.: 68, 75, 113, 115-6, 140, 144, 146, 150 sest.: 58, 114

nrs. 204-250:

Ie/IIe eeuw n.C. (periode I-IX), reg. nrs.:

as/dup.: 1-18, 47-56, 60, 101-10, 123-9, 143

142

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De in de tekst gebruikte gegevens betreffende het verloop van de expeditie en de financiële transacties zijn aan deze rekening ontleend, tenzij anders aangegeven. J De

Verder wordt hem bevolen op zijn munt- ijzers een bijzonder teken aan te brengen, opdat men zien kan dat de munten door hem, Vlemyngh, geslagen zijn, en wel na de dood van

61 ARA 2.10.45.01 doss.. Ik heb geen opgave aangetroffen van de stempelkosten voor de cent en de halve cent. Toch moeten in 1941 moederstempels zijn aangemaakt want er zijn

3 3 6 , - het mark (verminderd met een provisie) en ze moesten de stukken dan voor deze prijs aan de muntmeester in hun provincie afleveren. Omdat er 70 nieuwe dukaten in een

Van Gelder weet de lezer er met weinig woorden van te overtuigen dat de aan Luxemburg toegeschreven munten in Leeuwarden vervaardigd moeten zijn: een

De€ aanwezigheid€ van€ enkele€ onverwachte€ munten€ in€ een€ schat€ met€ een€ om- vang€ als€ die€ van€ Nieuwerkerken€ hoe﬇€ geen€ verwondering€ te€ wekken.€ Hoe€

van K leffens, in m ei '44 in het Am erikaanse tijdschrift Foreign Affairs had betoogd dat N ederland, dat geheel buiten het op de toekom st van D uitsland betrekking

ste Joden was niets genoteerd (zij hadden niets in te leveren gehad), van de iets m inder armen waren w è l rekeningen geopend maar uit deze groep hadden maar w ein igen