• No results found

‘An Apple a Day…’

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "‘An Apple a Day…’"

Copied!
83
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘An Apple a Day…’

Jeugdprogramma

Het Klokhuis

in een veranderende mediaomgeving

Masterscriptie Kunsten, Cultuur en Media

Kim Keizer

S1342428

kim_keizer@hotmail.com

Kunstdiscipline: Film en Televisie

Contextuele specialisatie: Educatie

Begeleiders:

Dr. S.I. Aasman

Prof. dr. J.J. Van Maanen

(2)

Voorwoord

Toen ik - inmiddels al een beschamend lange tijd geleden - aan mijn Master Kunsten, Cultuur en Media begon, begreep ik zelf ook niet helemaal wat mij hier nu eigenlijk toe bewoog. De bachelor had ik ternauwernood afgerond en ik was al lang en breed tot de conclusie gekomen dat ik één van die personen ben die het weliswaar behoorlijk goed had gedaan op school, maar helaas niet het wetenschappelijk talent bezat dat hier doorgaans mee gepaard gaat. Nee, voor mij geen theorie, maar liever de praktijk. Daar was ik veel beter in, wist ik nu! Maar toch knaagde er iets. Ik had nog geen zin om het zorgeloze Groningse studentenleven op te geven en wilde toch ook mijn carrièrekansen zo optimaal mogelijk verbreden. En ok, die “MA” achter m’n naam was toch ook best aanlokkelijk. Dus daar ging ik dan, op naar de mastertitel. Na de nodige theoretische colleges en een leuke, leerzame stagetijd bij Cinekid, was het tijd voor de laatste hindernis: De Scriptie. Om de boel enigszins dragelijk te maken besloot ik te kiezen voor een wat luchtiger onderwerp. Iets dat me nog ergens deed denken aan mijn eigen kindertijd, toen nog zonder studiestress en

verantwoordelijkheden. En zeg nou zelf, welk programma sluit er nou beter aan op deze kloof tussen kindertijd en wetenschap? Juist, Het Klokhuis! Want wat herinner ik me het nog goed, die avonden op de bank vroeger.. Elke dag na Sesamstraat en Het Jeugdjournaal was het zover. Stiekem verliefd op presentator Jeroen, waardoor zelfs onderwerpen als de werking van een gyrocopter nog interessant waren. En natuurlijk altijd afwachten of er een filmpje van Boy Zonderman kwam, de held! Wat dit betreft leverde het schrijven van deze scriptie, en in het bijzonder het bekijken van de afleveringen, dan ook niet veel problemen op. Iets moeilijker werd het toen ik van alle kleine stukjes een wetenschappelijk verantwoord, goed opgebouwd geheel moest maken. Daar is een puzzel van 1000 stukjes niks bij! Ook mijn totale gebrek aan zelfdiscipline kon hierbij geen goede hulp zijn. Maar toch.. Het is gelukt! Zie hier het resultaat.

Dan is nu de tijd gekomen om iedereen te bedanken, zoals dit nu eenmaal hoort. Ten eerste mijn lieve familie en vrienden die duizenden keren hebben gevraagd ‘hoe het nu met de scriptie ging’ (en mij vast vergeven voor het feit ik de zaak altijd net iets rooskleuriger voorstelde dan hij was). Dan mijn UB-(lot)genootjes Lieve, Silke, Margriet en Kerensa, die mij bij tijd en wijle bijstonden onder het genot van de nodige kopjes koffie. Vervolgens niet te vergeten mijn liefste vriendje Chris voor het feit dat hij, net als ik, ons romantisch samenzijn net iets vaker verkoos boven studeren. Goed voor ons, iets minder voor de scriptie.

Daarnaast gaat uiteraard mijn grote dank uit naar mijn begeleiders, Susan Aasman en Hans van Maanen, die geweldig meedachten en soms zelfs bijna nog enthousiaster waren over het onderwerp dan ik. En ten slotte, last but not least, mijn voorbeeld: Joost. Mijn CKV-leraar op het ‘Stedelijk’, die mij de interesse in kunst en educatie bij heeft gebracht.

Ten slotte wens ik Iedereen veel plezier met lezen: mevrouw Aasman en meneer Van

Maanen, de studenten die dit ergens in een digitaal archief hebben opgedoken, de personen waarbij ik per ongeluk als Google-resultaat tevoorschijn ben gekomen en alle andere

geïnteresseerden. Oh, en voor de dames en heren van Het Klokhuis: bij deze bied ik u een open sollicitatie! Mijn motivatie vindt u op de volgende 76 pagina’s.

(3)

Inhoud

Inhoud

Inhoud

Inhoud

Inleiding

Inleiding

Inleiding

Inleiding

3

3

3

3

1.

1.

1.

1. Het Klokhuis in de context

Het Klokhuis in de context

Het Klokhuis in de context

Het Klokhuis in de context

4

4

4

4

1.1 Ontwikkeling van jeugdtelevisie in Nederlan.1 Ontwikkeling van jeugdtelevisie in Nederlan.1 Ontwikkeling van jeugdtelevisie in Nederlan.1 Ontwikkeling van jeugdtelevisie in Nederlandddd 6666

11.2 De doelgroep: tussen 8 en 12 jaar11.2 De doelgroep: tussen 8 en 12 jaar.2 De doelgroep: tussen 8 en 12 jaar .2 De doelgroep: tussen 8 en 12 jaar 9999

1.2.1 Algemene kenmerken van de doelgroep 9

1.2.2 De doelgroep en televisie 12

1.2.3 De doelgroep in een veranderende mediaomgeving 21

2.

2.

2.

2. Het Klokhuis nader beschreven

Het Klokhuis nader beschreven

Het Klokhuis nader beschreven

Het Klokhuis nader beschreven

32

32

32

32

2.1 Het ontstaan van het Klokhuis2.1 Het ontstaan van het Klokhuis2.1 Het ontstaan van het Klokhuis2.1 Het ontstaan van het Klokhuis 3323322 2 2.2 Het programmaformat

2.2 Het programmaformat 2.2 Het programmaformat

2.2 Het programmaformat 3535 3535 2.3 Crossmedi

2.3 Crossmedi 2.3 Crossmedi

2.3 Crossmediale activiteitenale activiteitenale activiteitenale activiteiten 3636 3636 2.4 De makers

2.4 De makers 2.4 De makers

2.4 De makers 4343 4343 2.5 De makers over

2.5 De makers over 2.5 De makers over

2.5 De makers over

Het Klokhuis

Het Klokhuis

Het Klokhuis

Het Klokhuis

4494499 9 2.5.1 Doelstellingen van het programma 49 2.5.2 veranderingen in de loop van de tijd 52

3

3

3

3.

.

.

. Het Klokhuis geanalyseerd

Het Klokhuis geanalyseerd

Het Klokhuis geanalyseerd

Het Klokhuis geanalyseerd

58

58

58

58

3333....111 Analysemode1 Analysemode Analysemodellll Analysemode 55855888

3.1.1 Methode 58

3.1.2 Segmenten 59

3.1.3 Codering 60

3,1.3.1 Definitie codes

60

3.1.3.2 Gebruikte codes

62

3.1.3.3 Toelichting van de codes

62

3.1.3.4 Codeschema

64

3.1.4 Beschrijving uitwerking van de gegevens 64 3.2 Uitwerking gegevens.2 Uitwerking gegevens.2 Uitwerking gegevens .2 Uitwerking gegevens 6565 6565 3.2.1 Verhouding tussen segmenten in een aflevering 65

3.2.2 Informatieve items 65

3.2.3 Dramascènes 66

3.2.4 Leaders 68

3.3 Koppeling analyse aan 3.3 Koppeling analyse aan 3.3 Koppeling analyse aan

3.3 Koppeling analyse aan de de de behoeftde behoeftbehoeftbehoeften en en en van de van de doelgroepvan de van de doelgroepdoelgroep doelgroep 6969 6969

3.4 Koppeling analyse aan 3.4 Koppeling analyse aan 3.4 Koppeling analyse aan

3.4 Koppeling analyse aan de de de de leefwereld leefwereld leefwereld leefwereld van de van de doelgroepvan de van de doelgroepdoelgroep doelgroep 7272 7272

(4)

Inleiding

Het informatieve jeugdprogramma Het Klokhuis, gericht op kinderen van 8 tot en met 12 jaar, wordt al sinds 21 jaar door de Nederlandse publieke omroep ontwikkeld en uitgezonden. Dit in eerste instantie door de NOS, maar sinds 1995 door de NPS. In elke aflevering van Het

Klokhuis staat een bepaald onderwerp centraal. Dit onderwerp wordt belicht door middel van

een informatieve reportage, afgewisseld door diverse sketches en liedjes.

Het Klokhuis heeft al meerdere televisieprijzen en nominaties op haar naam staan1 en staat tevens al jaren bovenaan als één van de publiekstrekkers van jeugdprogramma’s bij de publieke omroep.2 Het Klokhuis is inmiddels zelfs min of meer een instituut geworden en wordt door zowel kinderen als hun opvoeders hoog gewaardeerd.3

Toch is het bereiken en behouden van de huidige populariteit van het programma zeker niet zonder slag of stoot gegaan. Zo dreigde al in 1990 de stopzetting van het programma, heeft het programma de afgelopen jaren te maken gekregen met flinke schommelingen in de kijkcijfers en werd daarnaast ook het budget voor het programma steeds verder ingekort. Tevens heeft het programma sinds de jaren 1990 te maken gekregen met concurrentie van commerciële kinderzenders en het internet, iets waar het programma bij de start in 1988 nog geen last van had.4

Een groot deel van deze problemen geldt niet alleen voor het programma Het

Klokhuis, maar voor de gehele (jeugd)programmering van de publieke omroep. Met name de

komst van commerciële televisie in 1989, de toenemende commercialisering van de

leefwereld van het publiek en de opkomst van nieuwe media hebben ervoor gezorgd dat alle producenten van publieke (jeugd)programma’s vanuit diverse hoeken te maken kregen met nieuwe concurrentie. De werkwijze van jeugdprogrammamakers binnen de publieke omroep, bij wie het produceren van kwalitatief hoogstaande programma’s hoog in het vaandel staat, is hierdoor onder spanning komen te staan. Want hoewel de publieke omroep enerzijds graag verantwoorde jeugdprogramma’s wil maken die een bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkeling van kinderen, voelen zij zich tegenwoordig tevens genoodzaakt om

vermakelijke programma’s aan te bieden die aantrekkelijk gevonden worden door de doelgroep. In dit verband is ook de kwaliteit van (publieke) jeugdprogramma’s in Nederland tot op heden regelmatig onderwerp van debat.

Bovenstaand spanningsveld heeft de basis gevormd voor deze scriptie. Met de genoemde ontwikkelingen en de discussie rond de kwaliteit van jeugdprogramma’s rijst

1

O.a. in totaal zeven Kinderkast-prijzen, negen Gouden Stuiver-nominaties en de Margriet Kinderprijs in 1999.

2

Anita Twaalfhoven, “Een status Aparte voor Z@pp”, Boekman Cahier 66, maart 2006, 60.

3

Ger Beukenkamp e.a., red., Het Klokhuis, Het Nederlands Scenario 26 (maart 1998), 15.

4

(5)

namelijk tevens de vraag in hoeverre deze veranderingen invloed hebben gehad op het karakter van de jeugdprogramma’s van de publieke omroep. Het Klokhuis neemt in deze discussie een speciale positie in. In de eerste plaats omdat het programma, ondanks de problemen die het in de loop van de tijd te verwerken heeft gekregen, uiteindelijk toch heeft bewezen een succesvol programma te zijn, zowel bij de doelgroep als bij ouders en

professionals. In de tweede plaats is het programma interessant omdat zij een voor

programmamakers moeilijke doelgroep probeert te bereiken, namelijk kinderen van 8 tot en met 12 jaar. Deze doelgroep heeft in de loop der jaren laten zien steeds moeilijker

bereikbaar te zijn. Dit voornamelijk omdat kinderen in deze leeftijdsgroep steeds vroeger volwassen worden en steeds minder geïnteresseerd raken in programma’s die specifiek op kinderen gericht zijn.5

In dit onderzoek wordt ingegaan op het verband tussen het streven naar een optimaal bereik van de doelgroep en het karakter van Het Klokhuis als jeugdprogramma. Wat betreft de doelgroep wordt er een onderscheid gemaakt tussen de behoeften van de doelgroep met betrekking tot televisieprogramma’s enerzijds en hun leefwereld anderzijds. Met de term ‘behoeften’ worden in dit geval de verlangens bedoeld die kinderen hebben, bijvoorbeeld met betrekking tot genrevoorkeuren en eigenschappen die zij in een programma van belang achten. Met leefwereld wordt gedoeld op de omgeving waarin de kinderen leven. Omdat in het onderzoek een televisieprogramma centraal staat, gaat het hierbij voornamelijk om aspecten die betrekking hebben om de mediaomgeving van de doelgroep.

De behoeften van de doelgroep en de veranderingen in hun leefomgeving worden gekoppeld aan de veranderingen die er in het karakter van het programma Het Klokhuis te zien zijn. Met het begrip ‘karakter’ worden de eigenschappen bedoeld die het programma in zich draagt. Deze eigenschappen kunnen zowel betrekking hebben op cinematografische aspecten als op de verhaalmiddelen in het programma.

De onderzoeksvraag die uit bovenstaande is af te leiden, is de volgende:

 Zijn er, in de periode vanaf 1988 tot het heden, veranderingen te zien in de wijze

waarop het jeugdprogramma ’Het Klokhuis’ probeert aan te sluiten bij zowel de behoeften als de leefwereld van de doelgroep?

De precieze werkwijze om deze hoofdvraag te beantwoorden is als volgt. In het eerste hoofdstuk wordt Het Klokhuis in de context geplaatst. Hier wordt de ontwikkeling besproken van jeugdtelevisie in Nederland en de gevolgen die deze ontwikkelingen hebben gehad voor de publieke omroep. Ook worden de kenmerken van de doelgroep van het programma nader

5

(6)

belicht. In de eerste plaats worden de algemene kenmerken van deze leeftijdsgroep beschreven. In de tweede plaats komen de voorkeuren van kinderen voor bepaalde aspecten van televisie aan bod, zoals de redenen voor het kijken naar televisie en de voorkeur voor programmakenmerken. Ten slotte wordt ingegaan op de ontwikkelingen die zich de afgelopen twee decennia in de leefwereld van kinderen hebben voorgedaan met betrekking tot de media. In het onderzoek staan drie belangrijke veranderingen centraal, namelijk de veranderingen in de kindertijd in relatie tot de media, de commercialisering van de mediaomgeving en de komst van de nieuwe media.

In het tweede hoofdstuk worden diverse aspecten van het programma Het Klokhuis zelf beschreven. Zaken die behandeld worden zijn de ontstaansgeschiedenis van het

programma, het programmaformat, de makers die bij de totstandkoming van het programma betrokken zijn en de nevenactiviteiten die naast het televisieprogramma vanuit Het Klokhuis worden uitgevoerd. Ook worden de ideeën van de makers besproken. Daarbij wordt

ingegaan op hun ideeën over het programma zelf, maar ook op de veranderingen die zij in de loop der jaren rond Het Klokhuis hebben meegemaakt.

Het derde hoofdstuk richt zich op de analyse van een aantal afleveringen van het programma. Er zijn in totaal acht afleveringen geselecteerd, verspreid over de jaren dat Het

Klokhuis tot nu toe is uitgezonden. Elke aflevering is grondig geanalyseerd door middel van

een zogenaamde segmentanalyse. Deze analysemethode wordt besproken in de eerste paragraaf van het hoofdstuk. In de tweede paragraaf wordt een samenvatting van de uitwerking van de analyseresultaten gepresenteerd. Daarbij worden er verbanden gelegd tussen de verschillende segmenten en worden de afleveringen uit de diverse jaren met elkaar vergeleken. In de twee daarop volgende paragrafen worden de resultaten uit de analyse respectievelijk gekoppeld aan de behoeften en de leefwereld van de doelgroep.

(7)

1. Het Klokhuis in de context

1.1 Ontwikkeling van jeugdtelevisie in Nederland

Het in Nederland uitzenden van televisieprogramma’s die specifiek gericht werden op de jeugd ging van start in 1955. De twee eerste jeugdseries waren de poppenserie Dappere

Dodo en de komische serie Swiebertje. Ook werd er in deze tijd begonnen met een journaal

voor de jeugd, Verrekijker genaamd. De zendtijd voor de jeugd begon met een uur per week. De totale zendtijd van de televisie in Nederland bedroeg in deze tijd ongeveer twaalf uur per week. Kinderprogramma’s werden door de programmamakers en de acteurs al van begin af aan met veel zorg omringd. Programmamakers, tekstschrijvers en acteurs waren dan ook allemaal gemotiveerd om goede programma’s te maken, hoewel de mogelijkheden vaak beperkt waren.6

In de jaren 1960 won de televisie steeds meer terrein, zowel wat betreft populariteit als zendtijd. Vanaf 1967 waren daarnaast ook de eerste programma’s in kleur te zien. Ook de televisieprogramma’s zelf begonnen gedurende de jaren 1960 inhoudelijk sterk te veranderen. Programmamakers lieten zich meer dan vroeger beïnvloeden door de wereld om hen heen, wat door de kijkers zeer op prijs werd gesteld. Deze vernieuwing ging in de jaren 1970 verder; programmamakers gingen hoe langer hoe meer uit van de

belevingswereld van kinderen en er ontstonden diverse programma’s die ieder op hun eigen manier een stuk van die belevingswereld lieten zien.7 Belangrijke programmamakers in de jaren 1970 en 1980 waren onder andere Burny Bos en Hetty Heyting, ook nu nog bekende namen in de (kinder)televisiewereld. Burny Bos is met name bekend geworden door het radio –en televisieprogramma Ko de Boswachter. In de jaren 1970 begon dit concept als een radioshow in opdracht van de AVRO, waarin Bos probeerde als boswachter kinderen zaken bij te brengen over de natuur. Begin jaren 1990 werd het concept op verzoek van de VPRO uitgewerkt tot televisieprogramma. Hetty Heyting stond onder andere aan de wieg van de serie De Familie Knots, uitgezonden door de NCRV in de jaren 1980. Deze fictieserie was gericht op het wel en wee binnen de excentrieke familie Knots.

Het programma-aanbod voor kinderen werd in de jaren 1980 sterk uitgebreid door de komst van de betaalzender FilmNet in 1985, met speciale zendtijd voor de jeugd, en de komst van de eerste kinderzender, KinderNet, in 1988. Ook de komst van Nederland 3 in 1988 en de eerste commerciële zender RTL 4 in 1989, waar het weekendprogramma Telekids van begin af aan een onderdeel van was, hebben ervoor gezorgd dat het totale

6

Meerten Welleman, Dag Lieve Kijkbuiskinderen: 75 jaar kinderprogramma’s (Naarden: Strengholt, 1999), 14.

7

(8)

aanbod van jeugdprogramma’s op de Nederlandse televisie groeide. Daarnaast begon vanaf deze tijd ook de stijgende verkoop van videobanden, computerspelletjes, muziekcassettes en cd’s een belangrijke rol te spelen bij de populariteit van kinderprogramma’s.

Vanaf de jaren 1990 begonnen kinderen steeds meer televisie te kijken. Naarmate de kinderen ouder werden, gingen ze daarbij hoe langer hoe meer naar de commerciële omroep kijken.8 Daarnaast bleef ook het aanbod jeugdprogramma’s in deze tijd sterk groeien. Zo werd het Amerikaanse Cartoon Network beschikbaar in Nederland, ontstond Fox Kids (later

Jetix, nu Disney XD) op de commerciële televisie en bundelden de Vlaamse publieke

omroepen hun programma’s voor de jeugd op KetNet. In 2002 kwam hier de commerciële kinderzender Nickelodeon bij, in 2005 uitgebreid met Nick Jr. voor de kleinere kinderen.

Door de opkomst van de concurrentie met de commerciële omroepen kwam de productie en het uitzenden van kinderprogramma’s door publieke omroepen steeds meer onder druk te staan. Omdat er nu minder kijkers waren, werd het financieel hoe langer hoe moeilijker om kinderprogramma’s te maken. Daar komt nog bij dat het niet gemakkelijk was om Nederlandse series aan het buitenland te verkopen.9 Het budget van programma’s voor kinderen stond overigens al langer onder druk. Door de concurrentie tussen de publieke en commerciële omroepen waren de prijzen voor buitenlandse programma’s gestegen. Vroeger werden deze programma’s centraal ingekocht door de NOS, maar nu moest er door

onderlinge concurrentie meer worden geboden voor de rechten van grote buitenlandse successeries.10

Om hun krachten in deze moeilijke tijden te bundelen kwamen de publieke omroepen in 2000 gezamenlijk met Z@ppelin, een blok voor kinderen.11 Sinds het vijfjarig bestaan in september 2005 is deze naam veranderd in Z@PP: een naam die beter probeert aan te sluiten bij de oudere doelgroep van 6 t/m 12 jaar. Z@ppelin bleef wel de verzamelnaam voor televisieprogramma´s en acties voor kinderen van 2 t/m 5 jaar. Z@PP bestaat uit de

samenwerking tussen verschillende publieke omroepen: de AVRO, EO, KRO, NCRV, NOS, NPS, TELEAC/NOT, TROS, VPRO en de IKON. Zij zenden tot op heden gezamenlijk hun kinderprogramma's uit onder de vlag van Z@PP. Onder dit aanbod valt ook de uitzending van Het Klokhuis. Binnen Z@PP bestaat er een aanbod van educatieve, amusante en informatieve kinderprogramma's voor verschillende leeftijden. De programma’s gaan over uiteenlopende onderwerpen zoals nieuws & actualiteit, natuur, cultuur en muziek. Z@PP streeft ernaar om op deze manier een gevarieerd aanbod van kwalitatief hoogstaande programma's te bieden.12 De omroepen zijn inhoudelijk verantwoordelijk voor de

8 Ibid, 17. 9 Ibid, 17. 10 Ibid, 17. 11

http://www.minocw.nl/omroepen/874/Geschiedenis-van-het-omroepbestel.html (geraadpleegd op 4 jan. 2010).

12

(9)

kinderprogramma's. Ook bepalen zij zelf de genres van de programma’s en het thema dat ze in een programma willen behandelen. De eindverantwoordelijkheid voor de programmering op de zender ligt bij de netcoördinator van Z@PP en Z@ppelin. Tussen 2000 en 2008 werd deze functie bekleed door Cathy Spierenburg. De manier waarop zij Z@ppelin heeft

neergezet bezorgde haar in 2002 tevens de titel Omroepvrouw van het jaar.13 Sinds

augustus 2008 wordt de functie van netcoördinator vervuld door Suzanne Munzeler. Tot haar taken behoren voornamelijk de coördinatie en programmering van Z@PP en Z@ppelin. Ook is zij medeverantwoordelijk voor het ontwikkelen van het programmabeleid op hoofdlijnen en specifiek het beleid van de afdeling Infotainment en Cultuur.14

Tegenwoordig zenden Z@PP en Z@ppelin samen uit op Nederland 3. Op werkdagen doen zij dit tussen 6:30 tot 19:00. In het weekend is de uitzendtijd vaak nog iets langer. Het kleuterprogramma Sesamstraat is daarnaast op werkdagen om 17:25 als herhaling op Nederland 1 te zien.

Volgens Cathy Spierenburg heeft de samenwerking van de omroepen geleid tot betere televisie, meer afstemming en samenhang. Ook zijn de kijkcijfers gestegen sinds de jeugdprogramma’s op één net te zien zijn.15 Sinds augustus 2008 heeft Z@PP, onder leiding van Munzeler, een geheel nieuwe netstyling gekregen. Het logo is aangepast, de website is vernieuwd en er is een nieuwe slogan toegevoegd: ‘Kom maar op Z@PP’. Op deze manier is geprobeerd om de zender voor de doelgroep van 6 tot en met 12 jaar een meer volwassen, stoerder imago te geven. Deze vernieuwingen hebben gewerkt: sindsdien is het

marktaandeel van Z@PP voor de doelgroep van 6 tot en met 12 jaar wederom gestegen.16 Ook medewerkers van de omroepen zelf zijn tevreden over deze vernieuwde aanpak van Z@PP. Zo zegt Anna van der Staak, eindredacteur van Z@PP voor de VPRO, dat ze de nieuwe netstyling van Z@PP prima geslaagd vindt. Volgens haar kunnen kinderen, zonder dat ze op het schoolplein gepest worden, weer aan anderen vragen of ze gisteren nog naar Z@PP gekeken.17 Echter, ondanks deze positieve groei blijft de concurrentie met de

commerciële zenders en omroepen moeilijk en moet Z@PP er alles aan blijven doen om het hoofd boven water te kunnen houden.

13

http://portal.omroep.nl/nossites?nav=tcfbcQsHjCqBfElCyEzD (geraadpleegd op 4 jan. 2010).

14

http://portal.omroep.nl/nossites?nav=zopuhVsHjCqBfElCyElE (geraadpleegd op 4 jan. 2010).

15 Twaalfhoven, 16 http://www.medianed.com/2008/10/08/vernieuwde-kinderzenders-zpp-doen-het-goed/ (geraadpleegd op 17 januari 2010) 17

(10)

1.2 De doelgroep: tussen 8 en 12

1.2.1 Algemene kenmerken van de doelgroep

De algemene kenmerken van de doelgroep van 8 tot en met 12 jaar wordt onder andere uitgebreid beschreven door communicatiewetenschapper Patti Valkenburg. Dit doet zij met name in haar boek Beeldschermkinderen, voor het eerst verschenen in 2002. Hierin gaat zij in op de relatie tussen kinderen en media. Tevens heeft Valkenburg een aantal artikelen gepubliceerd over dit onderwerp.

Volgens Valkenburg is in de periode tussen 8 en 12 jaar in de eerste plaats te zien dat de mening van leeftijdsgenoten, oftewel de peer group, een erg belangrijke rol begint te spelen. Kinderen in deze leeftijdsgroep ontwikkelen een sterk gevoel van toewijding en loyaliteit ten opzichte van de normen van deze peer group. Ze worden daarom steeds gevoeliger voor de gedachten, beoordelingen, meningen en evaluaties van andere kinderen en focussen zich erg op wat ‘cool’ of ‘in’ is. Daarom worden ze ook alert op de manier waarop ze zich in het openbaar gedragen en hoe ze kunnen voorkomen dat ze voor gek worden gezet. Bijvoorbeeld om wat ze dragen of om welke programma’s ze op televisie kijken.18 Als kinderen ongeveer 9 of 10 jaar oud zijn, verliezen ze interesse in speelgoed en ontwikkelen ze een voorkeur voor producten met een sociale functie, zoals muziek en kleding. Vanaf dit moment krijgen ze ook veel interesse in producten en entertainment die ontworpen zijn voor volwassenen, zoals soaps, waarin de ontwikkeling van sociale relaties centraal staat.19

Een ander kenmerk van kinderen in deze leeftijdsgroep is volgens Valkenburg het snel toenemende vermogen om andermans emoties te herkennen en te interpreteren. Daarnaast groeit de capaciteit om de wereld vanuit het perspectief van anderen te zien. Met de ontwikkeling van dit vermogen om sociale perspectieven te begrijpen, verandert ook het begrip van kinderen van sociale relaties. Dit heeft vervolgens zowel invloed op hun omgang met mensen in de directe omgeving als hun voorkeuren met betrekking tot media.

Tevens zijn kinderen, zo stelt Valkenburg, vanaf deze periode in staat te decentreren: hun oog voor details en kwaliteit ontwikkelt zich en elk product dat de aandacht krijgt wordt tot in het kleinste detail bestudeerd, kritisch geëvalueerd en vergeleken. Ten slotte worden kinderen in deze leeftijd realistischer in hun denken en ze ontwikkelen interesse in

gebeurtenissen in het echte leven; hun fantasieën hebben meer realistische en plausibele

18

Patti Valkenburg en Joanne Cantor, “The development of a child into a consumer”, Applied Developmental

Psychology 22 (2001), 68.

19

(11)

thema’s en ze hebben een grote belangstelling voor dingen die in de werkelijkheid zouden kunnen gebeuren.20 Omdat door hun aandacht voor realiteit fantasiehelden zijn

gedemystificeerd, gaan kinderen zich voornamelijk identificeren met realistische, menselijke idolen zoals sporthelden en filmsterren.21.

Valkenburg sluit met dit laatste punt aan op de theorie van Michael Parsons, professor op het gebied van kunsteducatie. Parsons heeft in de jaren 1980 een theorie ontwikkeld over cognitieve ontwikkelingsfases met betrekking tot het begrijpen van kunst, een theorie die ook toegepast zou kunnen worden op televisie. Volgens Parsons bevindt het kind zich rond het tiende jaar in een fase waarin hij of zij bij beoordelingen uitgaat van schoonheid en realisme. Het kind differentieert in dit stadium het goede en het slechte op basis van de inhoud van beelden.22

De denkwijze van Valkenburg heeft ook diverse overeenkomsten met de theorie van ontwikkelingspsycholoog Jean Piaget. Piaget gaat, net als Parsons en Valkenburg, bij de beschrijving van kenmerken van kinderen uit van cognitieve aspecten en verbindt deze aan verschillende ontwikkelingsfasen. Piaget is ervan overtuigd dat de kennisontwikkeling bij kinderen zich in verschillende niveaus manifesteert en dat de leeftijdsfase van het kind bepalend is voor de manier waarop het kind leert.23 Hij probeerde het gedrag van kinderen te verklaren met specifieke hypothesen over hun interne cognitieve structuren, door hem schema’s genoemd. Piaget stelt dat kinderen deze schema’s gebruiken om de wereld om zich heen te begrijpen. Omdat de schema’s van kinderen sterk veranderen naarmate ze ouder worden, reageren jonge en oudere kinderen echter heel verschillend op informatie die via hun omgeving, inclusief de media, op hen afkomt.24 Volgens Piaget bevinden kinderen van 7 tot en met 11 jaar zich in de fase van concrete operaties. In deze fase maakt een kind voor het eerst gebruik van logische verrichtingen. Hun denkwijze wordt nu niet meer puur geleid door percepties, maar een kind is vanaf nu in staat om concrete problemen op een logische manier op te lossen. Tevens is een kind in deze periode, zoals ook Valkenburg stelt, niet langer egocentrisch in zijn denkwijze, maar kan hij zich inleven in de standpunten van anderen en stelt zich sociaal en communicatief op naar anderen toe. Ook sluit Valkenburg op Piaget aan wat betreft de gedachte dat kinderen in deze leeftijdsgroep hun oog voor detail ontwikkelen. Tevens ontwikkelen ze vanaf nu het vermogen om zaken te classificeren.

De logische operaties waar kinderen in deze leeftijdsgroep gebruik van maken heeft in deze periode echter nog wel enkel betrekking op concrete zaken en gebeurtenissen.

20

Valkenburg en Cantor, 67.

21

Patti Valkenburg, Beeldschermkinderen, 49.

22

Arthur Efland, Art and Cognition: integrating the visual arts in the curriculum (New York: Teachers College Press, 2002), 29.

23

Ingrid Bottelberghs, Consumensjes: over kinderen, reclame en communicatie (Leuven: LannooCampus, 2007), 31.

24

(12)

Hypothetische, abstracte problemen kunnen zij pas in een latere fase oplossen. De fase van concrete operaties kan volgens Piaget dan ook gezien worden als een transitionele periode tussen de preoperationele fase die hiervoor plaatsvindt en de formele fase, waar een kind vanaf 11 jaar in terecht komt.25 In deze formele fase, die duurt tot een jaar of 15, bereiken cognitieve structuren het niveau van volwassenheid. Kinderen hebben, structureel gezien, vanaf dit moment hetzelfde verstand als volwassenen. De vorm en inhoud van gedachten verandert na deze tijd echter nog wel. Naast concrete problemen kunnen kinderen vanaf nu dus ook hypothetische en puur verbale problemen oplossen en wordt het vermogen

ontwikkeld om wetenschappelijk te redeneren. Ook komt vanaf deze fase het metacognitieve denkvermogen tot ontwikkeling: kinderen kunnen vanaf deze fase tevens nadenken over hun eigen gedachten en gevoelens.

De Vlaamse communicatiedeskundige Ingrid Bottelberghs baseert zich in haar boek ‘Consumensjes: over kinderen, reclame en communicatie’ ook sterk op de

ontwikkelingsfasen van Piaget. Bottelberghs heeft het oorspronkelijke model van Piaget, dat uit de jaren 1960 dateert, aangepast aan de hedendaagse beeldcultuur, het nieuwe

mediagebruik en het zogenaamde ‘kids growing old younger’ (KGOY)-fenomeen. Dit houdt in dat kinderen steeds vroeger volwassen worden.26 Zij heeft aan elk ontwikkelingsniveau een specifieke media -en communicatievoorkeur gekoppeld. In haar theorie heeft ze onder andere de leeftijdgroep van 9 tot en met 12 jaar afgebakend. Dit noemt zij in haar model de cognitieve fase.In deze periode komt volgens Bottelberghs in de eerste plaats de sociale ontwikkeling in een stroomversnelling terecht. Daarbij is de peer group, zoals ook al bij Valkenburg naar voren kwam, in deze fase van cruciaal belang; kinderen willen graag tot een bepaalde groep gelijkgestemde leeftijdsgenoten behoren. Tevens groeit in deze fase het verlangen om onafhankelijk te zijn en nemen ze een kieskeurige, kritische houding aan ten opzichte van hun omgeving. Ook dit punt komt in grote lijnen overeen met dat wat

Valkenburg aangeeft. Daarnaast is er in deze fase sprake van ‘wishful identification’. Net als bij Valkenburg aan het licht kwam, nemen idolen een belangrijke plaats in hun leven in en worden zij door kinderen tevens geïmiteerd. Volgens Bottelberghs bereikt de cognitieve ontwikkeling bij deze leeftijdsgroep de laatste fase. Kinderen bereiden zich vanaf nu voor op een toekomstige volwassen identiteit waarin autonomie en vrijheid gecombineerd worden met kinderlijke aspecten, zoals ondeugdelijkheid en roekeloosheid.27 Op dit punt loopt Bottelberghs wat leeftijd betreft dus iets vooruit op Piaget. Hij ziet deze ontwikkeling pas in de formele fase, die volgens hem duurt tot ongeveer het vijftiende levensjaar.

25

Barry Wadsworth, Piaget’s Theory of Cognitive Development (New York: Longman, 1979), 107.

26

Bottelberghs, 31.

27

(13)

1.2.2 De doelgroep en televisie

Frequentie van kijken

Kinderen besteden tegenwoordig beduidend meer tijd aan televisie dan dat kinderen dit vroeger deden. Uit onderzoeken uit de jaren 1980 blijkt bijvoorbeeld dat kinderen in Nederland gemiddeld ruim een uur per dag televisie keken.28 Deze frequentie is sindsdien geleidelijk toegenomen. In 1999 is het gemiddelde, toegespitst op de leeftijdsgroep van 6 tot en met 12 jaar, toegenomen tot een aantal van 96 minuten per dag. 29 Vanaf de 21e eeuw is dit aantal toegenomen tot een gemiddelde van 2 uur per dag.30 Vanaf 2005 lijkt er sprake te zijn van een stabilisatie van kijkfrequentie van kinderen ouder dan 7 jaar.31 Wat overigens wel in acht moet worden genomen, is dat deze getallen gemiddelden zijn en dat kinderen onderling erg kunnen verschillen in hun gebruik van media.32

Redenen van kijken

Er zijn verschillende redenen waarom kinderen televisie kijken. Deze redenen verschillen wezenlijk niet veel van de redenen die volwassenen hebben, zo zegt bijvoorbeeld Peter Nikken. Nikken is afgestudeerd psycholoog, gespecialiseerd in jeugd en media. In de afgelopen jaren heeft hij diverse wetenschappelijke studies en artikelen gepubliceerd die op de onderwerpen jeugd en media ingaan.

Volgens Nikken bieden televisie en andere media voor kinderen in de eerste plaats een vorm van ontspanning. Kinderen hebben na een dag school of na het maken van hun huiswerk soms de behoefte om te kijken naar, zoals hij het noemt, ‘onderhoudende’ televisieprogramma’s, waarbij ze zich kunnen laten meevoeren door de wereld van televisie.33

Een tweede reden waarom kinderen graag met media omgaan, is omdat ze hierin een belangrijke bron van informatie vinden. Kinderen willen graag van alles te weten komen. Net als actualiteitenprogramma’s en nieuwsuitzendingen belangrijke nieuwsbronnen zijn voor volwassenen, is volgens Nikken voor kinderen nieuwsprogramma Het Jeugdjournaal

informatiebron nummer één. Maar ook van andere programma’s, die niet bedoeld zijn om te leren of informeren, steken kinderen erg veel op. Eigenlijk ‘leren’ kinderen van alle

programma’s, computerspellen en via internet wel wat, zo stelt Nikken. Via de media krijgen kinderen bijvoorbeeld een indruk van hoe het leven is in het buitenland, hoe mensen op

28

Peter Nikken, Kind en Media: weet wat ze zien (Amsterdam: Boom, 2002), 11.

29

Peter Nikken, Inventarisatie aanbod jeugdprogramma’s 1999 (Utrecht: Stichting Jeugdinformatie Nederland, 2000), 4.

30

Nikken, Kind en Media, 11

31

Elke Zeijl e.a. Kinderen in Nederland (Sociaal en Cultureel Planbureau: april 2005), 61.

32

NIkken, Kind en Media, 14.

33

(14)

elkaar verliefd worden, wat de laatste mode is en welke muziek populair is. Het zijn allemaal dingen die je niet, zoals rekenen en taal, op school leert, maar die kinderen wel heel

belangrijk vinden. Kinderen gebruiken al die kleine beetjes informatie voor hun algemene ontwikkeling.34 Deze drijfveer om televisie te kijken wordt echter wel steeds minder naarmate kinderen ouder worden.35

In de derde plaats doen kinderen volgens Nikken graag iets met de televisie omdat ze dit samen kunnen doen. Televisie is er voor de gezelligheid en kinderen kijken bijvoorbeeld veel liever televisie met broertjes of zusjes samen dan alleen.36

Naast deze drie belangrijke redenen die kinderen hebben om televisie te kijken, zijn er natuurlijk ook nog andere redenen, bijvoorbeeld om met anderen mee te kunnen praten. Sommige programma’s moet je nou eenmaal gezien hebben om erbij te horen.37 Dit geldt in het bijzonder voor de leeftijdsgroep van 9 tot en met 12 omdat deze, zoals eerder naar voren kwam, sterk wordt beïnvloed door datgene wat de peer group doet.

Sociologe Christien Brinkgreve gaat hier verder op door. Dit onder andere naar aanleiding van een onderzoek van David Buckingham. Buckingham zal later in het hoofdstuk nog genoemd worden. Brinkgreve stelt dat het ook stoer kan zijn om naar bepaalde

programma’s te kijken. Er kan zo wedijver ontstaan wie het ‘hardst is’ en wie het meeste geweld aankan. Het kijken naar gewelddadige films of series kan onder jongens bijvoorbeeld een manier zijn om status in de groep te verwerven. Het zijn dan ook vooral jongens die mee gaan in de voorkeuren van hun vrienden, om maar niet kinderachtig of onmannelijk

gevonden te worden.38

Onderzoekers Barrie Gunter en Jill McAleer beschrijven in hun boek Children and

Television ook een aantal redenen die kinderen noemen voor het kijken naar televisie. De

redenen die zij geven komen voor een deel overeen met de woorden van Nikken.

In de eerste plaats noemen zij gewoonte en het opvullen van tijd, volgens hen één van de voornaamste redenen van televisiekijken. Dit heeft echter wel te maken met het soort programma’s dat kinderen kijken. Zo zal een kind dat naar de televisie kijkt om zijn of haar tijd op te vullen, vaker naar comedies en lichte entertainmentprogramma’s kijken dan bijvoorbeeld nieuwsprogramma’s.39

In de tweede plaats noemen Gunter en McAleer dat kinderen televisiekijken omdat ze er iets van kunnen leren. Ze maken daarbij duidelijk dat niet alleen informatieve

programma’s hiervoor een bron hoeven te zijn, maar dat men ook van bijvoorbeeld drama en entertainmentprogramma’s iets kan leren. Een plot in een dramaserie kan bijvoorbeeld

34

Nikken, Kind en Media, 15-16.

35

Nikken, Inventarisatie aanbod jeugdprogramma’s 1999, 5.

36

Nikken, Kind en Media, 16.

37

Ibid., 17.

38

Brinkgreve, 122.

39

(15)

lessen bevatten over het omgaan met mensen, of over het oplossen van persoonlijke problemen. Dit standpunt van Gunter en McAleer komt overeen met het standpunt van Nikken. Ook hij stelt dat kinderen informatie uit verschillende soorten programma’s kunnen halen. Wat hierbij wel opgemerkt moet worden is dat Nikken niet het woord ’leren’ gebruikt, maar slechts spreekt over het halen van informatie uit een programma.

De derde genoemde reden voor het kijken naar televisie is het feit dat televisie een vorm van gezelschap kan verschaffen. Dit kan in de eerste plaats betrekking hebben op het kijken naar televisie als gezelschapsactiviteit, bijvoorbeeld het kijken naar televisie met de familie. Daarnaast kan de televisie ook zelf een bron van gezelschap vormen. Televisieka-rakters kunnen voor een kind bijvoorbeeld fantasievrienden worden.

Deze eerste vorm van televisiekijken, namelijk in groepsverband, wordt ook door Nikken als mogelijke reden aangemerkt. Gunter en McAleer zien overigens wel een

ontwikkeling in het kijken naar televisie in gezelschap; televisiekijken is tegenwoordig steeds meer een solitaire aangelegenheid, in plaats van dat dit in groepsverband wordt gedaan. Een reden die met bovenstaande samenhangt, is het gebruik van de televisie als babysitter. Dit is echter geen reden die uit kinderen zelf voortkomt, maar uit de ouders; kinderen worden in dit geval min of meer gedwongen om televisie te kijken, uit gebrek aan aandacht van de ouders. Gunter en McAleer noemen, net als Nikken, ook de televisie als bron van conversatie als reden om te kijken. Programma’s bieden voor kinderen een goede voedingsbodem voor conversaties die de volgende dag met bijvoorbeeld klasgenoten kunnen worden gevoerd.

Hier komt ook bij Gunter en McAleer de druk van de peer group naar voren; als iemand een bepaald populair programma niet heeft gezien, is de kans volgens hen namelijk groot dat deze wordt buitengesloten omdat hij of zij niet kan meepraten. Een programma wordt door kinderen daarom vaak uitgekozen om er zeker van te zijn dat ze de volgende dag niet worden buitengesloten of dat ze, door een bepaald programma gezien te hebben, zelf met een goed onderwerp voor een gesprek voor de dag kunnen komen.40

Een andere reden die televisiekijken volgens Gunter en McAleer kan hebben, is het ontsnappen aan de werkelijkheid. Door het kijken naar televisie kunnen kinderen hun dagelijkse beslommeringen even vergeten en wegduiken in een fantasiewereld. Deze ontsnappingsfunctie is volgens hen één van de centrale mechanismen van televisie-entertainment. Televisie biedt een vorm van afleiding van de dagelijkse realiteit. Ook kan televisie helpen om persoonlijke problemen op te lossen en om hoop te geven in moeilijke tijden.

Als zevende mogelijke reden wordt door Gunter en McAleer het bereiken van een bepaalde staat van opwinding genoemd. Televisieprogramma’s prikkelen de emoties en

40

(16)

kunnen ervoor zorgen dat bepaalde emoties in meer of mindere mate worden opgewekt. De opgewekte emoties verschillen echter zowel per programma als per kind. Ook de voorkeur voor verschillende soorten programma’s verschilt per kind, maar hangt tevens af van de stemming waarin het kind verkeert. Televisie kan volgens Gunter en McAleer een middel zijn voor, wat zij noemen, ‘mood management’: programma’s worden op een selectieve manier gekozen, in overeenstemming met de individuele behoefte om een bevredigend niveau van opwinding te bereiken.41 Een andere reden, die voortkomt uit bovenstaande, is om door middel van het kijken naar televisie verveling te bestrijden. Ook wordt in dezelfde trant het verbeteren van een slecht humeur door Gunter en McAleer als specifieke reden genoemd.

De laatste reden die Gunter en McAleer noemen is het comfort dat televisie kan bieden. Het comfort wordt door hen gerelateerd aan de informatie die een bepaald programma biedt. Want naast dat een programma gekozen kan worden omdat deze

opwinding en plezier kan geven, kan een programma ook geselecteerd worden op basis van de rustgevende, comfortabele informatie die deze bevat. Televisie kan op deze manier een geruststellende werking hebben; door de positieve dingen die kinderen op televisie zien, kunnen ze de negatieve aspecten in hun dagelijks leven even vergeten.

Gunter en McAleer noemen een flinke lijst van redenen, die in meer of mindere mate met elkaar samenhangen en elkaar soms overlappen. Wat echter opvalt, is dat zij nergens in de opsomming ontspanning als reden noemen. Dit in tegenstelling tot Nikken, die

ontspanning als belangrijkste reden van televisiekijken noemt. Ontspanning schemert wel door in andere redenen. Het opvullen van tijd, het ontsnappen aan de werkelijkheid en het bieden van comfort zijn bijvoorbeeld redenen die onder deze noemer geplaatst kunnen worden.

Programmavoorkeuren

Zoals in de vorige paragraaf al naar voren is gekomen, staat voor kinderen in de

leeftijdsgroep van 8 tot en met 12 jaar realisme hoog in het vaandel. Tevens neemt in deze fase de capaciteit toe om diverse zaken vanuit verschillende perspectieven te zien. Deze eigenschappen bepalen voor een groot deel de voorkeur van karakters in mediaproducten. Zo vergelijken kinderen karakters op televisie nu voornamelijk op psychologisch niveau, in plaats van op basis van fysieke gelijkenissen zoals zij dit eerder deden. Uit onderzoek blijkt dat kinderen van 8 tot en met 12 ervan genieten om naar karakters te kijken die op

psychologisch vlak gelijkenissen met hen vertonen. 42 Het zien van karakters die in een bepaald opzicht op hen lijken, biedt kinderen de gelegenheid om gebeurtenissen en situaties te observeren die potentieel relevant zijn voor hun eigen leven. Kinderen identificeren zich

41

Ibid., 25.

42

(17)

eerder met karakters van hun eigen geslacht en minder met karakters die jonger zijn dan zijzelf. Kinderen van 8 tot 12 jaar kijken daarom ook het liefst naar acteurs die net zo oud zijn dan henzelf, maar liever nog naar tieners of volwassenen. Kinderen kijken op naar

volwassenen en de personages die ze in de media zien. Zij zien in hen belangrijke figuren om zich aan te spiegelen of zich aan op te trekken.43 Tevens voelen kinderen van deze leeftijd zich vaak sterk aangetrokken tot superhelden. Kinderen houden ervan om

plaatsvervangend deel te nemen aan het gedrag van mensen die ze bewonderen en op wie ze zouden willen lijken, maar die ze in werkelijkheid nooit precies kunnen imiteren. Ook hier komt de term wishful identification, besproken in de vorige paragraaf, om de hoek kijken; het proces van identificatie met helden geeft kinderen de gelegenheid om zich machtig en sterk te voelen in een periode waarin ze worstelen met dagelijkse problemen die niet onmiddellijk opgelost kunnen worden.44 Daarnaast heeft de voorkeur voor programma’s waarin

personages centraal staan die ouder zijn dan zijzelf ook weer te maken met de druk van de peer group. Omdat kinderen niet voor hun leeftijdsgenoten onder willen doen, voelen ze al snel de drang om hun aversie tegen programma’s kenbaar te maken die voor jongere kinderen zijn ontworpen, of over programma’s waarin karakters voorkomen die jonger zijn dan zijzelf.45 Ook zorgt het kijken naar programma’s die voor volwassenen zijn bedoeld ervoor dat de status onder leeftijdsgenoten toeneemt. Kinderen in deze leeftijdsgroep gaan dan ook steeds meer naar deze programma’s kijken. De programma’s bieden kinderen een gemeenschappelijke ervaring over onderwerpen waar zijzelf en hun leeftijdsgenoten mee bezig zijn, wat hun sociale interactie met leeftijdsgenoten vergemakkelijkt. Tevens voorzien deze programma’s in de behoefte van kinderen om zich te oriënteren op de

volwassenenwereld. 46 Een laatste factor die het kijken naar programma’s voor volwassenen bevordert, is de opvoeding van het kind. Als een kind bijvoorbeeld later mag opblijven, kijkt het met de ouders mee en wil hij of zij graag samen met hen naar programma’s voor volwassenen kijken.

Kinderen tussen 8 en 12 jaar hebben de voorkeur voor programma’s waarin sociale relaties zoals families, vriendengroepen en schoolsituaties het onderwerp vormen. Zoals eerder al naar voren kwam, decentreert het kind in deze leeftijdsgroep steeds meer de aandacht naar de details in audiovisuele beelden en toetst deze nauwkeurig aan de realiteit. Door de ontwikkeling van de sociale cognitie wordt het begrijpen van emoties, relaties en identiteit via audiovisuele beelden ook steeds belangrijker. In deze fase gebruiken kinderen televisie dan ook steeds meer om hun eigen bestaan af te zetten tegen de informatie die zij

43

Nikken, Kind en Media, 26, Bottelberghs, 46.

(18)

uit allerlei programma’s halen. Daarbij kan het gaan over informatie over kleding en muziek, maar ook over zaken als natuur, techniek of cultuur.47

Soaps, sport en spelshows worden door kinderen van 9 tot en met 12 jaar het meest bekeken, zo blijkt uit een onderzoek van Nikken uit 2001.48 Ook komen reality-tv en

televisieprogramma’s waarin popmuziek centraal staat in de belangstelling. Tevens worden buitenlandse programma’s nu meer bekeken, omdat voor kinderen vanaf deze leeftijd de ondertiteling geen belemmering meer vormt. Kinderen kunnen op deze leeftijd het grootste gedeelte van de programma’s die worden uitgezonden dan ook redelijk begrijpen, tevens omdat ze steeds beter weten hoe het er in de wereld aan toe gaat.49 Carmen Luke, onder andere onderzoeker op het gebied van mediawijsheid en digitale media, voegt hieraan toe dat kinderen vanaf deze leeftijd ook steeds meer gaan letten op technische aspecten van televisieprogramma’s. Volgens haar voelen kinderen zich meer aangetrokken tot

programma’s met hogere budgetten en meer geavanceerde productietechnieken.50 Een ander kenmerk dat voor kinderen vanaf het achtste levensjaar geldt, is dat zij veel kritischer worden en meer afstand kunnen nemen van de dingen die op televisie worden getoond. Het wordt ook steeds belangrijker dat een programma aansluit op het niveau van de kinderen. Een programma moet niet te eenvoudig of te voorspelbaar zijn, maar vooral ook niet te moeilijk; kinderen willen begrijpen waar ze naar kijken.51 Door hun toenemende

vermogen om andermans emoties te herkennen en te interpreteren, herkennen ze daarnaast vanaf nu ook het verschil tussen echte en niet-echte emoties. Ze beginnen nu te kijken naar acteerprestaties van acteurs en kunnen nu dan ook zeer kritisch worden over entertainment en commercials die realiteitswaarde missen. Bijvoorbeeld als acteurs zich op een

ongeloofwaardige manier gedragen, of als producten in een fantasierijke context gepresenteerd worden. 52

Hoewel kinderen enerzijds op zoek gaan naar informatie over de echte wereld, houden ze tevens van dramatisch conflict, snelle actie en komisch escapisme. Zo hebben kinderen, vooral jongens, in deze groep soms ook juist een sterke voorkeur voor volwassen karakters die zichzelf voor schut zetten of die zich kinderachtig gedragen. Ze houden van entertainment en humor waarin volwassenen met autoriteit, zoals ouders, leraren en politieagenten, een nederlaag lijden.53 Ook humorparodieën scoren goed. Hierin zien kinderen graag stereotypen, bijvoorbeeld politieagenten, doktoren, detectives en absurd komische familieleden. Patti Valkenburg stelt dat dit soort karakters hen de gelegenheid

47

Nikken, Inventarisatie aanbod jeugdprogramma’s 1999, 6.

48

Nikken, Kind en Media, 20.

49

Peter Nikken, Mag de TV aan? Deel 1: Kinderen als televisiekijkers (Amersfoort: Acco, 1989), 34.

50

Valkenburg, Beeldschermkinderen, 53.

51

Nikken, Kind en Media, 15.

52

Valkenburg, Beeldschermkinderen, 49.

53

(19)

bieden om zich voor te bereiden op een toekomstige volwassen identiteit waarin autonomie en vrijheid worden gecombineerd met kinderlijke aspecten als onverantwoordelijkheid, ondeugendheid en oneerbiedigheid.54 Deze aspecten komen tevens overeen met de beschrijving van de cognitieve fase volgens Bottelberghs in de vorige paragraaf.

Peter Nikken heeft in 1997 samen met Tom van der Voort en Ellen van Bochove een aantal gerichte onderzoeken gedaan naar de aspecten die kinderen tussen 9 en 12 jaar van belang achten voor een goed kinderprogramma. De programmatypes die hier werden

onderzocht waren nieuwsprogramma’s, educatieve programma’s, dramaseries en tekenfilms. Uit dit onderzoeken kwamen negen criteria naar voren die door de kinderen als belangrijk werden gezien. Deze criteria komen voor een deel overeen met bovenstaande.

De twee criteria die de kinderen over het algemeen het meest van belang achtten waren begrijpelijkheid en esthetische kwaliteit. De andere zeven waren entertainment, betrokkenheid, geloofwaardigheid, niet-aanstootgevend zijn, kalmerend zijn, het uitdagen van gedachten en de aanwezigheid van rolmodellen. Deze laatste twee werden als het minst belangrijk aangemerkt. De precieze waardering van de verschillende criteria verschilde echter zowel wat betreft programmatype als de eigenschappen van het kind. Bij educatieve programma’s werden, net als bij de algemene waardering het geval was, de criteria

begrijpelijkheid en esthetische kwaliteit op de eerste plaats gesteld. Geloofwaardigheid stond hier op de derde plaats, gevolgd door een gedeelde vierde plaats voor entertainment en betrokkenheid.55 Geloofwaardigheid en entertainment waren de eigenschappen die het sterkst varieerden wanneer werd gekeken naar de verschillen tussen de programmatypen. Zo werd het criterium geloofwaardigheid van groter belang geacht bij educatieve

programma’s en nieuws dan bij de andere twee.56

Wat betreft de eigenschappen van de kinderen werd gelet op sekse, leeftijd en het voorspelde opleidingsniveau dat het kind na de basisschool zou gaan volgen. Hieruit kwam naar voren dat jongere kinderen en meisjes meer waarde hechten aan begrijpelijkheid en het niet-aanstootgevend zijn van programma’s dan jongens en oudere kinderen. Ook esthetische kwaliteit wordt bij deze eerste groep als minder belangrijk gezien dan in de tweede groep.57 Kinderen met een hoger opleidingsniveau hechtten meer waarde aan betrokkenheid in een programma dan kinderen die slechter op school presteerden. De tweede groep vond entertainment belangrijker dan de kinderen uit de eerste groep.58

Barrie Gunter heeft in 1991 samen met onder andere McAleer een onderzoek gedaan naar de voorkeuren van kinderen tussen 7 en 15 jaar voor diverse soorten programma’s. De

54

Valkenburg, Beeldschermkinderen, 51.

55

Peter Nikken, Quality in Children’s Television (Dissertatie Universiteit Leiden, 1999), 72.

(20)

programma’s die zij onderzochten waren nieuwsprogramma’s, educatieve programma’s, drama, spelshows en sportprogramma’s. Hieruit kwam naar voren dat humor, actie, spanning, realisme, leerzaamheid, originaliteit, herkenning, identificatie en begrip als belangrijke factoren voor een programma werden gezien.59

In een ander Amerikaans onderzoek, in 1996 uitgevoerd door Hart Research

Associates, werd aan kinderen tussen 10 en 17 jaar gevraagd naar typisch goede en slechte aspecten van televisieprogramma’s. Goede en slechte eigenschappen werden in dit geval verbonden aan programma’s die ze wel of niet zouden willen zien. Een goed programma bevatte volgens hen humor (45%), actie of spanning (21%) geen geweld (9%) en een boodschap of les (8%). Ten slotte moest het programma interessant zijn en de aandacht trekken (7%). Een programma werd niet gewaardeerd als er geweld en bloederigheid in voorkomt (37%), deze laster bevat (19%), niet grappig is (18%), oud is (9%), seks of naakt laat zien (8%) of geen actie bevat (6%).60

Als het gaat om het werkelijk aanstootgevend zijn van een programma, blijkt dat vooral seks en geweld wat dit betreft hoge ogen gooien.61 Peter Nikken is ook van mening dat programma-inhouden die eigenlijk voor volwassenen zijn bedoeld en programma’s waarin gewelddadig gedrag en seksualiteit aan de orde komen, tot problemen kunnen leiden bij de verwerking ervan. Dit vanwege de nog beperkte levenservaring van kinderen.62

Christien Brinkgreve vindt daarentegen dat deze opvatting in Nederland relatief genomen moet worden: hier wordt seks echter iets minder dramatisch benaderd en wordt het veelal gezien als iets gewoons, wat je rustig en niet te paniekerig tegemoet moet treden.63 Uiteraard heeft het effect van dit soort onderwerpen op kinderen voor een groot deel te maken met de manier waarop de onderwerpen in programma’s worden benaderd. Ook is de gevoeligheid voor dit soort onderwerpen per kind verschillend. Feit blijft echter wel dat, zoals in het onderzoek van Nikken naar voren kwam, het niet-aanstootgevend zijn van een programma belangrijk gevonden wordt door kinderen en seks en geweld zeker kunnen bijdragen aan het al dan niet bereiken van dit effect.

Er moet overigens een onderscheid gemaakt worden tussen programma’s die kinderen leuk vinden om te kijken en programma’s die kinderen als kwalitatief goed aanmerken. Dit verschil wordt in onderzoeken niet altijd duidelijk gemaakt. Tevens weten kinderen dit verschil zelf niet altijd goed te maken. Zowel Valkenburg als Nikken willen echter duidelijk stellen dat kijkers een programma ook kunnen waarderen terwijl ze het inschalen

59

Patti Valkenburg en Sabine Janssen, ‘What Do Children Value in Entertainment Programs?”, Journal of Cummunication, 47 (voorjaar 1999), 6.

60

Ibid.

61

Christien Brinkgreve, Vroeg mondig, laat volwassen (Amsterdam: Augustus, 2004), 110.

62

Nikken, Inventarisatie aanbod jeugdprogramma’s 1999, 6-7.

63

(21)

als een programma van lage kwaliteit. 64 De kenmerken die in het onderzoek van Nikken naar voren kwamen zijn dus niet bindend als het gaat om de kijkcijfers voor een programma; als een programma niet deze, als kwalitatief aangemerkte, kenmerken heeft maar

bijvoorbeeld wel de factor vermaak in zich draagt, kan een kind alsnog naar een dergelijk programma kijken.

Verschil jongens en meisjes

Wat betreft de verschillen in voorkeuren voor media tussen jongens en meisjes heeft er zich de afgelopen twintig jaar enigszins een verschuiving voorgedaan. In de jaren 1990 ontstond er een uniseksperiode wat betreft het verschil tussen jongens en meisjes: het verschil vervaagde en meisjes gingen zich steeds meer als jongens gedragen. Die rage is in de 21e eeuw echter weer voorbij: nu zijn dé jongen en hét meisje weer helemaal in. Na jaren van emancipatie worden echte meisjes weer aanvaard. Ze kunnen hun mannetje staan en hoeven zich niet meer te bewijzen.65

Wat betreft de verschillen in visuele voorkeuren tussen jongens en meisjes kan gesteld worden dat jongens over het algemeen een grotere voorkeur hebben voor spanning, actie, geweld, sport, science fiction en avontuur. Ook houden ze meer van cartoons dan meisjes. Meisjes kijken liever naar realistisch drama met een duidelijke verhaallijn,

waarbinnen zich karakters en relaties ontwikkelen. 66 Ze kijken dan ook voornamelijk graag naar romantische films en soaps. Als het gaat om romantiek als onderwerp, blijkt er

verrassend genoeg geen duidelijk verschil te zijn tussen de waarde die jongens en meisjes hieraan hechten. Veel onderzoek is hier nog niet naar gedaan, maar er is niet bewezen dat jongens programma’s waarin zaken als daten, flirten en zoenen centraal staan minder interessant vinden dan meisjes.67

Meisjes hebben wel een grotere een voorkeur voor gezinssituaties en aantrekkelijke karakters zoals acteurs zoals actrices, filmsterren en popidolen. Ze hechten tevens meer waarde dan jongens aan de begrijpelijkheid van een televisieprogramma. In vergelijking met jongens zoeken ze meer naar acteurs en actrices die ze kennen en spenderen ze meer tijd aan het zoeken naar informatie over televisieprogramma’s –en karakters dan jongens.68 Zij blijken daarnaast minder geïnteresseerd te zijn in apparaten als futuristische wapens en het gaat bij hen ook minder om zaken als winnen of het doden van vijanden. 69 Jongens in deze leeftijdscategorie blijven juist houden van fantastische avonturenfilms, waarin de goeden het

64

Nikken, Quality in Children’s Television, 66. Valkenburg en Janssen, 5.

(22)

tegen de slechten opnemen.70 De interesse voor realiteit blijkt dan ook iets meer voor meisjes dan voor jongens te gelden: jongens blijven over het algemeen iets langer geïnteresseerd in fantasie dan meisjes.

Het kijken naar programma’s voor volwassenen wordt vooral door jongens als heldhaftig en volwassen gezien. Meisjes reageren over het algemeen negatiever op scenario’s met actie, geweld en horror. Uit onderzoek dat Valkenburg gedaan heeft blijkt bijvoorbeeld dat meisjes liever geen geweld en actie in een nieuw te ontwikkelen

entertainmentprogramma zouden zien.71 Valkenburg voegt aan haar beschrijving van de verschillen tussen jongens en meisjes wel toe dat deze verschillen relatief zijn. Volgens haar zijn jongens en meisjes vaak heterogener dan mensen denken en moet er bij stilgestaan worden dat de verschillen lang niet in alle gevallen voor elk kind gelden.

David Buckingham, auteur van diverse boeken en artikelen op het gebied van kinderen en media, koppelt de eerder besproken hang naar realisme in

televisieprogramma’s aan een strijd die er tussen jongens en meisjes bestaat. In één van zijn studies bleek dat kinderen via hun oordelen over de realistische aard van

televisieprogramma’s informatie communiceerden over hun smaak en sociale identiteit. Meisjes klaagden bijvoorbeeld over de onrealistische verhaallijn van tekenfilms, puur om jongens te laten zien dat zij meer volwassen waren dan de jongens en hun ‘kinderachtige’ smaak voor tekenfilms. De jongens deden hetzelfde bij series als Baywatch, waarin ze het neerzetten van de mannelijke personages als onrealistisch beschouwden. Dit bleek een reflectie te zijn van hun zorgen over hun eigen fragiele masculiniteit.72

Wat betreft de keuze van rolmodellen blijkt dat meisjes zowel voor vrouwen als mannen kiezen. Jongens daarentegen kiezen bijna nooit een vrouw als rolmodel.73

1.2.3 De doelgroep in een veranderende mediaomgeving

Veranderingen in de kindertijd in relatie tot media

Wat betreft de kindertijd lijkt er de laatste decennia flink heen en weer gependeld te worden tussen twee paradigma’s als het gaat om de benadering van het kind en de kindertijd. Enerzijds heerst de opvatting dat het kind kwetsbaar en passief is en om deze reden beschermd dient te worden tegen de omgeving. Dit met name tegenover de media, welke volgens deze denkwijze een negatieve invloed op kinderen kunnen hebben. Hier lijnrecht tegenover staat het paradigma van het mondige kind. Kinderen zijn in deze visie mondig,

70 Valkenburg, Beeldschermkinderen, 49. 71 Ibid., 56. 72 Ibid., 23. 73

(23)

slim, autonoom en door de wol geverfd. Volgens hen doorzien kinderen onmiddellijk pogingen tot bedrog of manipulatie. Ook zijn ze verwend en moeilijk te behagen.74

Het paradigma van het mondige kind begon vormen aan te nemen in de jaren 1960. Rond deze tijd is de trend ontstaan om kinderen zoveel mogelijk bij het volwassen leven te betrekken en geen onderwerp voor hen te schuwen. Valkenburg geeft twee mogelijke

redenen voor de opkomst van deze actieve benadering van het kind in deze tijd. In de eerste plaats kan de verhoogde aandacht voor het actieve kind volgens haar verklaard worden door de opkomst van de cognitieve psychologie, die sinds de jaren zestig sterk in opkomst was. Binnen de cognitieve psychologie wordt onderzocht hoe kinderen en volwassenen cognities verwerven, organiseren, onthouden en gebruiken om hun gedrag te sturen. Daarbij is ook veel aandacht voor de relatie tussen interne cognitieve processen en het effect van

informatie uit de omgeving.75 De eerder genoemde ontwikkelingspsycholoog Jean Piaget is één van de grootste namen op dit gebied. Op de tweede plaats noemt Valkenburg de ontwikkeling van de uses-and-gratifications theorie, die in de jaren zeventig vaste vormen begon aan te nemen. De theorie baseert zich erop dat mediagebruikers, inclusief kinderen, actief en selectief zoeken naar informatie om bepaalde behoeften te bevredigen.

In de jaren tachtig ontstond een tegengestelde beweging, die juist tegen deze opkomende benadering van het kind als mondig wezen in ging. Aanhangers van deze beweging zagen in de omgang met kinderen als actieve mediagebruikers de ondergang van de kindertijd aankomen. Kinderpsycholoog Elkind was in 1981 één van de eersten die deze visie tentoonspreidde, onder andere in zijn boek ‘The Hurried Child’ uit 1981. Volgens Elkind worden kinderen door de maatschappij teveel als kleine volwassenen behandeld en worden ze door hun kindertijd ‘heen gejaagd’ door ouders, school en de media.76 Als gevolg hiervan komen kinderen te snel in een volwassen fase, iets waar ze emotioneel gezien nog helemaal niet klaar voor zijn.77 Televisie heeft volgens Elkind zowel een reflectieve als een productieve rol bij deze opjaging. Volgens hem heeft televisie niet de intellectuele barrières die oudere media wel hebben. Hierdoor hoeven kinderen niet te leren om televisie te interpreteren, maar wordt informatie hen op een presenteerblaadje aangereikt. Dit aanbod bevat ook informatie waar ze emotioneel gezien nog helemaal niet klaar voor zijn. Dit leidt volgens Elkind onder andere tot, wat hij noemt, pseudosophistication, oftewel pseudo-wijsheid; kinderen denken iets te weten, maar ze begrijpen ondertussen niet waar het precies over gaat. Volwassenen denken dat ze dit wel begrijpen en behandelen kinderen vervolgens volwassener dan dat ze eigenlijk zouden moeten doen.

74 Valkenburg, Beeldschermkinderen, 15. 75 Ibid., 20. 76

David Buckingham, After the Death of Childhood: growing up in the age of electronic media (Cambridge: Polity Press, 2000), 21.

77

(24)

Ook cultuurcriticus Neil Postman deelt deze visie van Elkind over het verdwijnen van de jeugdfase als fenomeen en het vervagen van de grens tussen kinderen en volwassenen. Deze grensvervaging uit zich volgens hem onder andere in kledingsstijl, taalgebruik, gedrag en voorkeur voor entertainment.78 Postman verbindt de ondergang van de kindertijd ook expliciet aan de komst van televisie. Hij stelt dat de komst van dit medium het verdwijnen van de kinderwereld heeft gestimuleerd. Volgens hem is er sinds de komst van de boekdrukkunst in eerste instantie een scheidingslijn gecreëerd tussen kinderen en volwassenen, omdat kinderen geen toegang hadden tot deze wereld. Televisie heeft deze scheidingslijn weer tenietgedaan, waardoor kinderen tegenwoordig worden blootgesteld aan informatie die eerder voor hen verborgen werd gehouden. Tevens deelt hij Elkind’s visie dat televisie, omdat het een visueel medium is, geen specifieke vaardigheden vereist om te interpreteren. Evenmin worden er volgens hem vaardigheden ontwikkeld door het kijken naar televisie. Postman noemt televisie zelfs in essentie irrationeel, oftewel in strijd met het gezonde verstand.79

Binnen het specifieke veld van televisiestudies is ook een strijd te zien tussen de paradigma’s van respectievelijk het actieve en het passieve kind. Het verloop van de ontwikkelingen in denkwijze binnen dit veld laat opvallend genoeg echter een omgekeerde verschuiving van denkbeelden zien. Bij de eerste studies naar cognitieve effecten van

televisie op kinderen in de jaren zeventig werd er nog uitgegaan van het reactieve model van televisiekijken. Volgens dit model is de aandacht van kinderen voor televisie passief en wordt deze geheel bepaald door opvallende programmakenmerken als geluidseffecten, snelle bewegingen en special effects. Er werd vanuit gegaan dat als de programmamakers deze kenmerken toepasten, de aandacht van kinderen voor hun programma’s gegarandeerd was. Begrip van het programma zou hier automatisch op volgen; hier hoefde volgens de theorie bij het maken van programma’s niet specifiek op gelet te worden.80

Vanaf de jaren 1980 kreeg dit model steeds meer kritiek, mede door een aantal baanbrekende studies. 81 Hierbij werd aangetoond dat de aandacht helemaal niet exclusief bepaald wordt door programmakenmerken, maar dat ook begrip van het programma een belangrijke factor vormt bij de aandacht voor een televisieprogramma. Opvallende

kenmerken van een programma zijn wel van belang, maar de aandacht van kinderen voor het scherm is een resultaat van een reeks van factoren. Dit zijn onder andere hun begrip van het programma en hun ontwikkelingsniveau, zaken die tevens in de studies in de vorige paragraaf naar voren zijn gekomen. Deze bevindingen hebben ertoe bijgedragen dat ook de benadering van het mondige kind, die in deze tijd onder druk stonden, binnen het veld van

(25)

de televisie toch voor een groot deel stand hield. Kinderen werden, in plaats van dat zij als reactieve, willoze kijkers werden bestempeld, gezien als actieve ontdekkers van televisie-inhoud. In dit actieve model van televisiekijken worden kinderen gezien als actieve en gemotiveerde mediagebruikers, die op een kritische manier evalueren wat er tot hen komt. Kinderen interpreteren media-inhouden zodanig dat zij deze kunnen inpassen in hun eigen leefwereld en referentiekader.82

De hedendaagse visies op kinderen en media bevinden zich ergens op een

continuüm tussen de twee paradigma’s.83 Ingrid Bottelberghs geeft bijvoorbeeld kritiek op het idee van pseudo-wijsheid bij kinderen dat Elkind noemt. Zij stelt dat de huidige generatie niet zomaar alles gelooft. Volgens haar zijn kinderen kritische en grillige consumenten, die maar beter niet onderschat kunnen worden. De kinderen van nu krijgen heel wat informatie aangereikt en bepalen hierin zelf wat ze als waar beschouwen en wat niet. Vroeger gingen kinderen al snel te rade bij hun ouders, die de wijsheid in pacht hadden. Die tijd is echter voorbij. Sterker nog, nu zijn het volgens haar soms zelfs de kinderen die ouders wat kunnen leren, vooral als het gaat om nieuwe media zoals computers, Internet en mp3-spelers.84

Christien Brinkgreve gaat in op de conclusie van Postman over het verdwijnen van de kindertijd, welke zij te snel getrokken vindt. Volgens Brinkgreve moet er eerst eens goed gekeken worden naar wat de demarcatielijn tussen kindertijd en volwassenheid nou eigenlijk precies inhoudt. Deze is volgens haar namelijk helemaal niet zo scherp te trekken als

gedacht wordt.Ook is ze van mening dat er in dit licht goed gekeken moet worden naar de mening van kinderen zelf. Kinderen moeten volgens haar niet als volwassenen in wording gezien worden, maar als wezens op zichzelf; actieve personen die zelf vormgeven aan hun leven en daarin interacteren, interpreteren, participeren en handelen.85

Patti Valkenburg onderkent, in navolging van Postman, dat er de laatste tientallen jaren inderdaad indicaties zijn dat de kindertijd aan het veranderen is. Volgens haar gedragen kinderen van negen zich tegenwoordig op een manier die eerder alleen nog bij oudere kinderen rond de 15 tot 18 te zien was. Daarnaast gedragen deze kinderen zich niet alleen volwassener, maar zijn ze zelfs ook intelligenter dan hun leeftijdsgenoten uit eerdere generaties.86 Echter, ook zij vindt beschuldiging naar de media als het gaat om de

verdwijning van de kindertijd overtrokken. Ze onderkent dat er inderdaad veranderingen zijn opgetreden in de kindertijd die parallel lopen aan de komst van de televisie. Hiermee is echter nog niet bewezen dat de komst van de televisie de enige oorzaak is van de

veranderingen van de kindertijd. Er kunnen volgens Valkenburg ook andere ontwikkelingen

82 Ibid. 83 Ibid., 26. 84 Bottelberghs, 23. 85 Brinkgreve, 30-31. 86

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ze zien er niet alleen mooi uit, ze smaken ook erg goed en zijn zeer gezond voor ons lichaam.. Verbind de nummers in de juiste volgorde en kleur de afbeelding

We gaan samen eens op zoek hoe wij zouden reageren als ons kind ons een vraag zou stellen die ons met onze mond vol tanden zet. Gebeurt dat in het echt, dan kan je er niet tussenuit

Kunt u aangeven in hoeverre de beperkte capaciteit bij onze partners van invloed is op de aanpak van deze vormen van harde

De zomer van 2013 laat groenspecialist Chris Winter echter proactief nadenken over iepenbeheer: veertig iepen laten in een korte periode zien dat zij zwaar geïnfec- teerd zijn

toepassing van het Mainzer model van Weiher en de Ars Moriendi van Leget in het eigen dagelijkse (multidisciplinaire) werkproces 5 Werkvorm: plenaire presentatie 1 demo

Het is een interactieve activiteit waarbij kinderen zelf aan de slag gaan met de objecten en de bijbehorende verhalen. Een echte aanrader waarbij de beleving van de kinderen

Lotgenotencontact of eens kunnen praten met iemand die hetzelfde heeft meegemaakt blijkt voor veel kankerpati nten zeer waardevol en een goede aanvulling op

De opleiding Journalistiek aan Howest gaat resoluut voor een taalbeleid dat in de opleiding verankerd zit: van de visietekst en het beleidsplan van de opleiding over