• No results found

-vy A*n*Wi m

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "-vy A*n*Wi m"

Copied!
588
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

W W W « ! !

-\* &Mi

m

" ^ ^

V t j g '

A*n*Wi y**?

W Y'

-vy

(2)
(3)
(4)
(5)

DE I N D I S C H E G I D S ,

(6)
(7)

DE INDISCHE GIDS

T E V E N S N I E U W E SERIE VAN MET

TIJDSCHRIFT VOOR NEDEHLANDSCH-INDIË.

Hoofdredacteur: GEORGE NYPELS.

Z E V E N EN V E E R T I G S T E J A A R G A N G .

I

(Aflevering I—VI).

^tSJC" S^TvOfeii^T) ïiSÜr-'"

Drukkerij en Uitgeverij

J. H. DE B U S S Y.

A M S T E R D A M , A». 1 9 2 5 .

/

• •

(8)
(9)

Treub's „Toekomst van Indië",

DOOK

Ir. TH. F. VREEDE.

I n een kloek geschreven brochure heeft Mr. Treub zijne meening doen k e n n e n over de huidige richting van de koloniale politiek in het algemeen en over het Wetsontwerp tot Herziening van het Eegee- ringsreglement, dat bij de Tweede K a m e r aanhangig is, in 't bijzonder.

D e H e e r Treub heeft daaraan een goed werk gedaan. Indië ligt veraf. Tienduizend mijlen scheiden het tropische Insulinde van het kille Nederland. Ontelbare wanbegrippen scheiden de z,ielen van Nederlanders en Indonesiërs. De geluiden uit Indië bereiken Neder- land niet dan zwaar getemperd door den physieken afstand en niet d a n misvormd door psychisch verschil. Wanbegrip en misverstand bedreigen voortdurend de verhouding tusschen Nederland en Indië.

Meer belangstelling voor I n d i ë ' s verleden, heden en toekomst in Nederland is noodig. Mr. T r e u b ' s reisboek van 1923 en „ I n d i ë ' s T o e k o m s t " van 1924 zijn uitingen van eene nieuwe belangstelling in Indië, die welkom geheeten moet worden, hoe m e n ook tegenover

's heeren T r e u b ' s politieke inzichten moge staan.

Als Nederlander heeft Mr. Treub recht van medespreken in I n d i ë ' s toekomstige ontwikkeling. Als Voorzitter van den Ondernemersraad was dat tevens zijn plicht. I n beide qualiteiten verdienen zijne penne- vruchten waardeering, aandacht en critiek.

De H e e r Treub is zeer ongerust over het vaarwater, waarin onze koloniale politiek in de latere jaren verzeild is geraakt. De instelling van den Volksraad was fout. D e staatkundige wijzigingen, die in 1918 in uitzicht werden gesteld waren fout. E n bovenal fout is het „unifi- ,,catie-beginsel, dat sedert eenige jaren in de Indische s t a a t k u n d e

„hoogtij viert e n e r groot onheil dreigt te b r e n g e n " (bladz. 13). D a t beginsel is volgens den H e e r Treub het onwezenlijke product van een onphilosophische school van kamergeleerden, die alle werkelijk be- s t a a n d e verschillen van ras en ontwikkeling tusschen de verschil- lende deelen van den Archipel en de verschillende bevolkingsgroepen

(10)

2

willen wegredeneeren. Die kamergeleerden m e e n e n „ d e levende wer- k e l i j k h e i d n a a r h u n theoretisch inzicht te k u n n e n f a t s o e n e e r e n " , doch „misleiden zichzelven en anderen door h u n Bousseauistische

„verheerlijking van den i n l a n d e r " en „ m i s k e n n e n ondanks h u n n e

„groote kennis van geschiedenis en ethnologie, door gebrek aan histo- r i s c h e ivaardeering h e t hemelsbreed verschil tusschen het van

„ b i n n e n u i t organisch groeiende en h e t van buitenaf mechanisch op- g e l e g d e " . E n wie, ondanks de lessen v a n de moderne wetenschappe- lijke geschiedbeschouwing nog druft te Jeearen „ d a t een volk door

„ v a n buitenaf werkende factoren bepaalde ontwikkelingsperioden k a n

„overslaan s t u u r t zonder h e t zelf te willen aan op de revo- lutie " (bladz. 1 5 ) .

Zoo werden wij door een onphilosofische school van kamergeleer- den (lees: Leidsche hoogleeraren) in de richting der „ u n i f i c a t i e " ge- dreven en in h e t waandenkbeeld gebracht, d a t „ I n d i ë een natie°in

„ w o r d i n g " zoude k u n n e n wezen, waaruit een Indische eenheids- s t a a t eenmaal zoude k u n n e n oprijzen. I n eene gedocumenteerde bij- lage getiteld: „Werkelijkheid en fictie" t r a c h t de H e e r Treub d a n aan de h a n d van verschillende, wèl op den basis der werkelijkheid staande autoriteiten, aan te toonen, hoe dwaas h e t is te willen spreken van een volkomen fictieve „hergeboorte eener n a t i e " (bladz.

76), zooals Prof. van Vollenhoven durfde te doen, van een vermeend onrecht dat wij onze onderdanen in h e t Verre Oosten zouden aan- doen, zooals Prof. Snouck Hurgronje waagde te schrijven.

Neen, dat alles is fictie, zegt ons de H e e r Treub. De werkelijkheid is, dat er groote en onoverkomelijke verschillen in de Indische volke- ren vallen aan te wijzen, dat de eenige band die h e n verbindt is die van h e t Nederlandsche gezag, dat er dus noch van één natie, noch v a n een eenheidsstaat sprake kan wezen en d a t er dus ook geen r u i m t e is voor een unificatie-beginsel.

„ H e t is de groote verdienste v a n den H e e r E i t s e m a van E e k ,

„ d a t hij m e t zijn philosofischen aanleg, zijn kijk op de groote lijnen

„ e n zijn werkelijkheidszin den toovercirkel der eenheidsgedachte ver-

„ b r a k en een anderen voor h e t Indische eilandenrijk m e e r geschik-

„ t e n weg u i t w e e s " (bladz. 18). Schaart m e n zich in de gelederen van dezen eenzamen profeet, dan k o m t m e n in h e t veilige vaarwater, dat door den H e e r Colijn werd aangewezen en dan zal m e n niet langer schromen om de overheersching van het blanke over het bruine r a s als eenig juiste uitgangspunt voor de regeling der verhouding v a n Indië tot Nederland te aanvaarden. D a n eerst zal m e n komen te s t a a n op den basis der werkelijkheid en historie.

D a n k a n en behoort m e n ook wel aan te sturen op volledig zelf- b e s t u u r en eigen wetgeving als eindpunt van de Koloniale politiek en aldus aan te s t u r e n op h e t overbodig m a k e n van de overheersching,.

(11)

3

m a a r dat eindpunt ligt voorshands nog in een verre toekomst en in- middels kan m e n de Koloniale verhouding „ i n wezen ongewijzigd"

laten (bladz. 2 0 ) .

D a n worden de verhoudingen weer „algemeen duidelijk omlijnd", dan is ook de mogelijkheid gegeven o m . n a a r omstandigheden „ h e t

„toezicht strakker aan te halen of de teugels meer te v i e r e n " en ieder der deelen van den Archipel onder voortgezette Nederlandsche lei- ding tot zelfbestuur en autonomie te ontplooien, t o t onderlingen samenhang zal zijn verkregen en op eene ontwikkeling in de verhou- ding van Moederland tot Kolonie kan worden aangestuurd in den geest van hetgeen het Britsehe Rijk t e aanschouwen geeft (bladz. 2 1 ) .

Als constructief politicus bespreekt de H e e r Treub dan in een tweede hoofdstuk van zijn brochure I n d i ë ' s inwendige organisatie zooals deze zich behoort te ontwikkelen, wanneer vastgehouden wordt aan de voortgezette overheerschingspolitiek à la R i t s e m a van E e k en Colijn. Onderstreep het onderscheid tusschen „leden van het beheer- ,,schte en het heerschende v o l k " en m e n k o m t aanstonds tot de con- clusie, dat deze beide menschensoorten niet als politiek gelijken in een vertegenwoordigend college zitting behooren te n e m e n . E e n gemengde Volksraad is om die reden alleen reeds een „hybridisch

»,lichaam", dat „door zijn samenstelling eene aanfluiting is van de ,.gezonde gedachte der inlandsche a u t o n o m i e " (bladz. 2 7 ) . H o u d t men zich aan de denkbeelden van den H e e r R i t s e m a van E e k , dan dient een Volksraad — die bij voorkeur diende te worden opgeruimd, m a a r een advies van die strekking durft blijkbaar ook de H e e r Treub m e t aan — uitsluitend uit inheemsche leden te zijn samengesteld.

D a a r n a a s t wil de H e e r Treub dan de „ W e s t e r s c h e belangen, die veel

»jgrooter zijn in vergelijking m e t die der eigen bevolking, door een Meigen vertegenwoordiging doen v e r d e d i g e n " (bladz. 2 5 ) .

E e n dergelijk dualistische vertegenwoordiging zal ook passen voor gewesten en grootere plaatsen en dan is de voornaamste moeilijk- heid opgelost voor de ontwikkeling van eene volledige, staatkundige evolutie van onderop, van desa door regentschap tot gewest en pro- vincie, t o t d a t tenslotte ook — ten langen leste — een landsvertegen-

^voordiging zal k u n » e n worden geconstrueerd, die niet zal zijn een

>>m de lucht hangend maakwerk, dat zoowel wegens zijn gemis aan

>,een eigen levensbeginsel als wegens gebrek aan f u n d a m e n t niet uit-

»igroeien en zich ontplooien k a n " (bladz. 3 1 ) .

Na de bezwaren van zijn eigen tweekamer-stelsel vluchtig onder het oog gezien te hebben, toont de H e e r Treub zich dan een w a a r decentralisatie-illusionist, die m e e n t , dat m e n al die lagere rechts- gemeenschappen vlot zal k u n n e n stichten en in werking stellen, om aldus t e k o m e n t o t een zoover mogelijk doorgevoerde decentralisatie (bladz. 3 3 ) . •

(12)

4

Na aldus zijne fantaisie de vrije hand te hebben gelaten, k o m t plot- seling de vertegenwoordiger van gevestigde belangen te voorschijn m e t den eisch, dat voor de belastingen terwille van de „hoogste belangen

„ v a n het Moederland, zoowel als van de K o l o n i e " terwille van de ,,een-

„ h e i d van het R i j k " en ook terwille van de buitenlandsche kapitaal- verschaffing, eene regeling getroffen worde, waarbij het Nederlandsche oppergezag zijn zeggenschap over de algemeene belastingen in afzien- baren tijd niet prijs geve, ook niet wanneer I n d i ë ' s „eigen staatsrech-

„terlijke organisatie reeds zoover zal zijn uitgebouwd, d a t er boven

„ d e vertegenwoordigende lichamen der verschillende deelen, waaruit

„ h e t is samengesteld, een algemeen vertegenwoordigend college be-

„ s t o n d in den geest der Staten-Generaal uit den tijd van de Repu-

„bliek der Vereenigde Nederlanden. E n zoover is m e n vooreerst nog

„ n i e t " (bladz. 3 5 ) .

Finantieele onafhankelijkheid is in elk geval uit den booze, want deze zoude m a a r al te spoedig door politieke onafhankelijkheid ge- volgd worden. Neen, het belastingwezen bovenal dient onder nauw- lettend toezicht vanuit Nederland te blijven. „Voor zoover de locale

„organen van hoogere of lagere orde het recht krijgen tot eigen be- l a s t i n g h e f f i n g , moet dit geschieden krachtens een wet, en wil in dier

„voege, dat niet alleen de aard der door die organen te heffen belas-

„ t i n g e n door den wetgever wordt bepaald, m a a r tevens t e n aanzien

„ v a n het bedrag grenzen in de wet worden g e s t e l d " (bladz. 3 5 ) . Als m e n eindelijk nog v e r n e e m t , dat telkens zorgvuldige overweging en begrooting noodig zal wezen voor elke overdracht van centraal gezag op locale organen, dan gevoelt m e n zich t e n laatste volkomen zeker, dat I n d i ë ' s staatkundige ontwikkeling onder een eventueel Ministerschap van den H e e r Treub nog steviger den pas zal markeeren dan het t h a n s reeds onder Minister de Graaf f doet.

I n een derde hoofdstuk, handelende over den Gouverneur-Generaal, den Volksraad, de Begrooting en de Wetgevende R a a d , bespreekt de H e e r Treub dan meer in details h e t aanhangige wetsontwerp. Wij zullen den schrijver daarin niet zoo nauwkeurig volgen als in de beide eerste hoofdstukken, niet alleen o m d a t politieke beginselen n u eenmaal belangrijker zijn dan staatkundige constructies, m a a r ook o m d a t schrijver dezes m e t 's heeren T r e u b ' s verzet tegen het aan- hangige wetontwerp, zij het op andere gronden, veelal kan medegaan.

W a n n e e r de H e e r Treub de voorgedragen wet onaannemelijk acht, dan vindt hij steller dezes aan zijn zijde, niet o m d a t het ontwerp teveel, doch o m d a t het te weinig vrijheid aan Indië zal geven. W a n - neer de H e e r Treub van een Wetgevenden R a a d niet wil weten, om- dat hij het willen toekennen van een wetgevende m a c h t aan een niet- bestaand Nederlandsch-Indische Rijk alleen als een gevolg van denk- traagheid kan zien (bladz. 4 0 ) , dan stem ik m e t zijn conclusie in,

(13)

zij h e t ook d a t ik in mijn denk-traagheid den Wetgevenden E a a d alleen daarom uit den booze acht, o m d a t zijne toekomstige bevoegd- heden bij den Volksraad in zijn geheel behooren te blijven en er voor een Wetgevenden R a a d d a a r n a a s t derhalve geen plaats is.

W a n n e e r de H e e r Treub niet durft voor te stellen den Volksraad af te schaffen, daar vind ik mij weder niet zonder leedvermaak aan zijn zijde. E n wanneer de H e e r Treub afgeeft op de stelsellooze rege- ling van de samenstelling van den y o l k s r a a d (bladz. 50) en van h e t budgetrecht (bladz. 61—66), dan gevoel ik neiging h e m toe te juichen, zij het ook dat onze meening hoe het dan wèl moet, wijd uiteen loopt.

E n zoo zoude ik door k u n n e n gaan. Volkomen terecht is dan ook de opmerking (bladz. 12) dat het ontwerp niemand bevredigt o m d a t het beknibbelt op hetgeen in 1918 werd voorgespiegeld, zonder daar- van principieel te durven afwijken.

I n t u s s c h e n : de .verst-gaande beknibbelaar is ongetwijfeld de H e e r Treub zelve. , ,T>e nieuwe grondwetsartikelen betreffende Indië zijn M weliswaar ook op zichzelf niet zonder bedenking, m a a r zij laten

>,althans eene uitlegging en toepassing toe, die h e n niet bepaald ge- uVaarlijk m a k e n " schrijft hij op bladz. 11 en dat het h e m daarbij volle ernst is blijkt, wanneer hij in zijn betoog over de positie v a n den Gouverneur-Generaal de in de Memorie van Toelichting opge- worpen analogie m e t de tweeslachtige positie van den B u r g e m e e s t e r ten eenenmale verwerpt en het algemeen b e s t u u r door den Gouver- neur-Generaal zoodanig ondergeschikt acht aan het Opperbestuur door de Kroon, dat van h e t eerste zoo goed als niets overblijft (bladz. 44—

45). Onnoodig te zeggen dat de H e e r Treub ( m e t den Minister) dan

°ok niets wil weten van een gedeeltelijke verantwoordelijkheid van den Gouverneur-Generaal aan den Volksraad, zich daarbij vastklam- pende aan het onverzettelijke dogma van de ministerieele ver- antwoordelijkheid als de hoeksteen van ons staatsgebouw. D a t deze opvatting zelfs een eerste begin van autonomie volkomen onmogelijk m a a k t , schijnt den H e e r Treub óf te zijn ontgaan öf door h e m juist te worden gewild.

Op nog een andere beknibbeling dient te worden gewezen, H e t be- treft de vraag of de Volksraad wel het vertegenwoordigend lichaam is, dat art. 61 van de Grondwet gebiedt te hooren bij de vaststelling van Wetten, op Indië betrekking hebbende. D à t s t a a t niet m e t zooveel Woorden in de Grondwet en daarvan wil de H e e r Treub, begrijp ik nem goed, gebruik m a k e n om een n a a r zijn smaak werkelijk vertegen- woordigend lichaam te creëeren (bladz. 5 6 ) , dat uitsluitend advisee-

re n d zal hebben op te treden op de wijze als het zoo juist genoemde grondwetsartikel voorschrijft. Ofschoon de H e e r Treub zulks niet m e t zooveel woorden zegt, schijnt het toch wel zijne bedoeling te zijn om

<ïan tegelijkertijd den Volksraad m e t zijn budgetrecht op te r u i m e n .

(14)

6

W a n n e e r m e n den H e e r Treub aldus tekeer ziet gaan, dan moet zelfs een extremist zieh nader verwant gaan voelen aan den Minister van Koloniën, die alle principieele bedenkingen tegen zijn wetsontwerp kalmpjes,' aanduidde als reactie tegen de grondwetsherziening van 1922. I n d e r d a a d , hier is de H e e r Treub wel zeer sterk reactionnair.

Ik m e e n hiermede, „ I n d i ë ' s t o e k o m s t " zoo kort mogelijk te hebben weergegeven en wil nu enkele, op den voorgrond tredende stellingen

uit zijn betoog aan nadere bespreking en critiek onderwerpen.

I n de eerste plaats dan 's heeren T r e u b ' s aansluiting bij het stel- sel — B i t s e m a van E e k . E e n e bestrijding van den H e e r Treub op dit gebied zoude neerkomen op eene bestrijding van den H e e r E i t s e m a van E e k . I n eene bespreking als deze, k a n daarvoor bezwaarlijk r u i m t e g e m a a k t worden en het is ook niet noodig ook, w a n t het ge- schiedde reeds meerdere malen, zij het ook niet steeds zoo grondig als Prof. van Vollenhoven h e t eenmaal in De Gids deed.

E r is echter plaats voor de opmerking dat de H e e r Treub geen melding heeft gemaakt en dan ook blijkbaar geen weg weet m e t h e t alleszins reëele bezwaar tegen dat stelsel, dat zoowel door „ a n d e r e l e d e n " in het Verslag als door den Minister in zijn Antwoord werd aangevoerd, t.w. dat „ d e verschillende groepen en groepsbelangen der

„ I n d i s c h e samenleving te zeer zijn jneengeschakeld, dan dat scheiding

„op het p u n t van verzorging en behartiging uitvoerbaar zoude zijn", aangezien „die (belangen)sferen reeds t e n deele zijn ineengegroeid en nog steeds meer ineengroeien".

H e t k a n den H e e r Treub toch niet onbekend zijn, dat de denkbeel- den van den H e e r E i t s e m a van E c k in Indië niet den m i n s t e n weer- klank hebben gevonden, nóch bij Nederlanders, noch bij Indiërs.

E r heeft zich in Indië wel zooveel saamhoorigheidsgevoel tusschen de verschillende rassen ontwikkeld, dat geen enkele politieke partij — m e t uitzondering wellicht van de extremisten — een voortdurende samenwerking tusschen blank en bruin afwijst en dan ook van geen zuiver inheemsche en zuiver ujtheemsche raden wil weten. Twee definitieve uitspraken zijn daar om het t e bewijzen: de Herziemngs- commissie, die de H e e r E i t s e m a van E e k onder hare leden telde, verwierp diens stelsel m e t „ d e grootst mogelijke m e e r d e r h e i d " en '• de Volksraad verwierp het denkbeeld van gemengde regentschaps-

raden m e t algemeene s t e m m e n . Mein Leibchen, was willst du noch m e h r ? D e H e e r Treub is zich overigens bewust van het voordeel van samenwerking tusschen heterogene elementen. Hij heeft echter onge- lijk, wanneer hij m e e n t , dat de onderlinge waardeering der beide volksdeelen veel krachtiger zal worden ontwikkeld in kleine com- missievergaderingen dan in grootere vertegenwoordigende lichamen, waar de vertegenwoordigers op onnatuurlijke wijze zijn samenge-

(15)

7

bracht en elkander deswege zoo licht in h e t haar zullen vliegen (bladz.

2 9 ) . Uit persoonlijke ervaring kan ik getuigen, dat in den Volksraad zelden een conflict tusschen inheemsche en uitheemsche leden ont- staat. De samenwerking tusschen de verschillende rassen in den Volksraad, zoo in commissievergaderingen, in de afdeelingen, als in de raadsvergadering zelve, heeft n i m m e r te wenschen overgelaten. D e stemmingen zijn er trouwens steeds gemengd, een s t e m m i n g zuiver inheemsen contra uitheemsch k w a m er bij mijn weten nooit voor.

E e n bewijs temeer, dat de tegenstelling tusschen in- en uitheemsch, die de heer E i t s e m a van E e k en op zijn voetspoor t h a n s ook de H e e r Treub zoo sterk accentueert, geen wortel vindt ,in de werkelijkheid der bestaande politieke verhoudingen. E n dat zij behoort te worden toege- spitst, zal zelfs de H e e r Treub niet durven beweren.

E e n tweede p u n t , dat nadere bespreking verdient, betreft 's heeren T r e u b ' s aansluiting aan Colijn's „ S t a a t k u n d i g e h e r v o r m i n g e n " . M e t bijzondere voorliefde wordt door het trio Van Eck-Golijn-Treub steeds de groote verscheidenheid tusschen de verschillende gebiedsdeelen en volken van Nederlandsch-Indië naar voren geschoven om dan daaruit vervolgens de conclusie te trekken, dat waar zulke groote verschillen aanwezig zijn, elk gebiedsdeel op zichzelf n a a r zijne geschiktheid voor zelfbestuur en autonomie moet beoordeeld worden en dat aan het geheel geen home-rule gegeven zal k u n n e n worden, voordat allen zich de geschiktheid daartoe zullen hebben verworven. I n de Bijlage van zijn brochure, geeft ook de H e e r Treub zich m e t zekere voorliefde

°ver aan h e t constateeren van de primitieve ontwikkeling van Dajaks, Toradjas, B a t a k s , P a p o e a ' s , om deze dan te stellen tegenover Soenda- neezen, J a v a n e n en Madoereezen en aldus te suggereeren de dwaas- beid van h e t denkbeeld om deze zoo sterk uiteenloopende volkeren tot samenhoorigheidsgevoel te willen brengen. Die verschillen k u n n e n niet ontkend worden, m a a r daartegenover k a n de aandacht gevestigd worden op de betrekkelijke onbelangrijkheid van de minder ontwik- kelde tegenover de meerder ontwikkelde volkeren. Wilde m e n de tegenstelling J a v a - B u i t e n g e w e s t e n daarbij als maatstaf a a n n e m e n , d a n zoude de verhouding van h e t aantal minder tot dat der m e e r ont- wikkelden gesteld k u n n e n worden op ongeveer 1 : 3 . N e e m t m e n in aanmerking, dat meerdere gebieden der buitengewesten eene bevol- king herbergen, wier ontwikkeling m e t die van J a v a op één lijn te stellen is (Bali, L a m p o n g , Minangkabau, Minahassa, enz.) dan daalt de verhouding van meer— tot minder — ontwikkelden al spoedig op

1 : 4 of 1 : 5. D a n blijkt al uit eene eenvoudige getallenbeschouwing, dat het niet aangaat de drang n a a r meerdere zeggenschap, die ,in

e©ne overgroote meerderheid is ontwaakt, tegen te houden uit over- weging dat eene kleine minderheid d a a r a a n nog niet toe is. I k wil

n ie t eenzijdig zijn en de kwestie van de betrekkelijke belangrijkheid

(16)

8

der buitengewesten alléén beoordeelen naar de getalsterkte der a l d a a r wonende volkeren. M a a r wèl wil ik betoogen, dat wanneer f Indië wèl rijp voor zelfbestuur zal zijn en J nog niet, daaruit geen a r g u m e n t gesmeed m a g worden om dat zelfbestuur aan alle 4/4 te onthouden.

M e n zal zieh dan moeten en mogen getroosten, dat aan de f meer ontwikkelden een tijdelijk zeggenschap over de J m i n d e r ontwikkel- den zal worden toegekend of m . a . w . dat Borneo, Celebes, Nieuw- Guinea en andere minder ontwikkelde gewesten tijdelijk door J a v a . zullen worden overheerseht en gekoloniseerd. Verwerpelijke gedachte'?

Voor den onpartijdigen, niet door superioriteitswaan verblinden toe- schouwer njet verwerpelijker dan de tegenwoordige overheersching van Nederland over Indië. E n zeker de eenig juiste grondslag om h e t steeds brandende vraagstuk van ontlasting van J a v a ' s - overbevolking n a a r de onderbevolkte buitengewesten in zelfbeschikking tot oplos- sing te brengen. E n ook zeker een natuurlijker oplossing dan „ d e n bond van meer of m i n d e r van het Moederland afhankelijke s t a t e n " die n a a r 's heeren T r e u b ' s visie in den loop der ontwikkeling groeien kan (bladz. 2 1 ) . I n waarheid denkt toch niemand aan een „ s t a a t " Borneo n a a s t een „ s t a a t " J a v a , en wil evenmin iemand inbreuk m a k e n op eene ontwikkeling van Indië tot eenheidsstaat, zij het ook dat m e n binnen het r a a m dier gedachte over de m a t e van autonomie der ver- schillende gebiedsdeelen van opinie k a n verschillen.

De H e e r Treub ziet heil in eene krachtige decentralisatie en vindt steller dezes daarbij aan zijn zijde. Zeker, een organische S t a a t moet een levend wezen gelijk zijn. Met de familie als cel, dient zich de desa aan als het eenvoudigste orgaan in het staatslichaam, doen zich regentschappen of landschappen daaruit op natuurlijke wijze ontwik- kelen, laten zich provincies als Madoera, J a v a en Soenda m e t eigen nationahteitskenmerken ontwikkelen en wanneer dat uit die provin- cies weder de eenheidsstaat Indië oprijst, dan heeft m e n een prachtig geheel en een volmaakte basis voor autonome rechtsgemeenschappen m e t allerhande goed construeerbare volksvertegenwoordigingen. M a a r Indië is geen vrij, doch een door overheersching gebonden land. Dientengevolge doet zich zulk een natuurlijke ontwikkeling in rechtsgemeenschappen van opklimmende belangrijkheid en omvang niet voor en m o e t deze k u n s t m a t i g in het leven worden geroepen.

Daardoor s t a a t het centrale gezag in Indië niet op den basis van het locale gezag, m a a r is het laatste aan het eerste opgehangen en kan de centrale organisatie zijne krachten ook niet ontleenen aan de futlooze locale organisaties. Bovendien is de centrale bureaucratie nagenoeg volstrekt weigerachtig om iets van haar centrale m a c h t aan lagere rechtsgemeenschappen af te staan. Als gevolg daarvan k o m t er van de decentralisatie, hoe wenschelijk ook in theorie, in de praktijk zoo- goed als niets terecht. H e t eenigste middel om die zoo gewenschte

(17)

decentralisatie op gang te brengen ligt in het stellen tegenover de centrale bureaucratie van een voldoend krachtig tegenwicht in den vorm van een centraal vertegenwoordigend lichaam, dat i n s t a a t is, eene gezonde decentralisatie af te dwingen. Zonder doorgevoerde decentralisatie moge volgens den H e e r Treub geen goede Volksraad mogelijk zijn, zonder Volksraad zal de decentralisatie naar mijne meening, n i m m e r tot gezonde ontwikkeling komen.

Ik kom hiermede aan het belangrijkste p u n t in de quaestie van I n d i ë ' s toekomst, t . w . de positie van den Volksraad. Tevoren signa- leerde ik reeds 's heeren T r e u b ' s afkeer tegen dit „ h y b r i d i s c h e " , op het „drijfzand der gedachteloosheid opgetrokken" lichaam, dat

„sprekende voorbeeld van de schromelijke lichtvaardigheid en ver- ,,zaking van staatrechterlijke beginselen, waarmede m e n in de latere

„jaren het hervormingswerk in Indië heeft a a n g e v a t " (bladz. 4 7 ) . H e t zal wel een onbegonnen werk zijn om t e trachten den H e e r Treub van het n u t van den Volksraad te overtuigen, ofschoon het gemakke- lijk zoude zijn het bewijs van zijn n u t te leveren niet alleen aan de hand van uitspraken van de Herzieningscommissie of den Volksraad, m a a r ook van de Tweede K a m e r der Staten-Generaal, w a a r v a n de H e e r Treub zelve zoo lang deel u i t m a a k t e . L a a t mij liever een anderen weg inslaan om te t r a c h t e n eenige a r g u m e n t e n van 's Volksraad's raison d'être aan te voeren. Toen in 1918 de Volksraad voor het eerst begon te werken en voor de eerste m a a l algemeene beschouwingen werden gehouden in dit op zoo „onvergeeflijk f o u t i e v e " wijze „ i n het kleed van een p a r l e m e n t " gestoken adviseerende lichaam (bladz.

5 2 ) , openden zich de sluizen der welsprekendheid op een volstrekt verrassende wijze. Meer dan veertien dagen aan één stuk, meestal tweemaal daags vergaderende, k w a m e n daar de klachten en grieven los van eene bevolking, die sedert zij door overheersching tot zwijgen werd gebracht, n i m m e r gelegenheid had gevonden haar politiek, ge- moed te luchten. Inlanders, E u r o p e a n e n en Chineezen schenen te wedijveren in h u n n e verlangens om der Begeering een requisitoir toe te dienen, zóó krachtig, zóó openhartig en zóó doeltreffend, dat m e n

„ a n höchster S t e l l e " perplex stond. W a s dan het bestuur over Indië al die jaren zóó bedroevend, zóó onrechtvaardig, zóó egoïstisch, zóó uitbuitend geweest als het daar werd voorgesteld ? De Regeeringsge- machtigde voor Algemeene Zaken stond machteloos tegenover dien woordenvloed. Maar de Directeur van Onderwijs bracht uitkomst.

I n één van die keurige, welverzorgde redevoeringen, waarmede Mr.

Creutzberg tijdens zijn Directeurschap den Volksraad steeds wist te boeien, somde deze in eene uitvoerige uiteenzetting al datgene op hetgeen de Regeering, in het bijzonder in het voorafgaande decennium op het stuk van Onderwijs h a d tot stand gebracht en van datgene, wat zij in de toekomst op h a a r weg achtte t e liggen. De opgewonden,

(18)

10

critieklustige s t e m m i n g van den Volksraad werd tot bedaren gebracht en toen deze Begeeringsgemachtigde zijn redevoering t e n einde ge- bracht had, was de vrede tusschen Volksraad en Begeering gesloten en gevoelde m e n zich over en weer politiek bevredigd. E n waar de kopstukken van alle politieke richtingen, zóó van Sarekat I s l a m , Nationaal-Indische P a r t i j , als den Begentenbond in den Volksraad zitting hadden, liet h e t gebeurde in den B a a d niet na zijn stempel op het gansche land te drukken. W a n t r o u w e n jegens de Eegeering m a a k t e voor vertrouwen plaats, orde en rust werden van binnen uit op veel krachtiger wijze bevorderd dan ooit van buitenaf m e t politio- neele of militaire middelen kan worden bereikt. Ach, hoe heeft men n a dien tegen dat zoo goede begin gezondigd en hoezeer heeft niet alleen de Indische Eegeering, m a a r vooral ook de Minister van Kolo- niën ertoe bijgedragen het jeugdige opbloeiende leven van den Volks- raad te knotten voornamelijk door m e t de belangrijkste uitspraken van den Volksraad geen of niet voldoende rekenjng te houden of daarvan ten eigen bate een ongeoorloofd gebruik te m a k e n . 1) De eene politieke partij voor, de andere na geeft dan den moed op om in den Volksraad te zien een orgaan waarvoor hij bij uitnemendheid geschikt i s : het schenken van politieke bevrediging aan „ h e t denkende d e e l " der bevolking.

De hoofdbeteekenis van den Volksraad is hiermede aangegeven, het is een orgaan, w a a r a a n niet alleen de bedoeling gegeven is om der Eegeering gelegenheid t e verschaffen, van de wenschen en verlangens der bevolking kennis te n e m e n , m a a r ook een plaats om h a a r voor- n e m e n s en inzichten den volke in het openbaar te verkondigen. H e t is een orgaan, dat bij behoedzame en tactvolle leiding en behandeling m e e r dan iets anders geschikt is om I n d i ë ' s staatkundige evolutie t e bevorderen. Behandel den Volksraad m e t consideratie en I n d i ë ' s rus- tige evolutie is verzekerd. Mishandel en misken den Volksraad en I n d i ë ' s ontwakend politiek leven zal banen buiten de openbare s t a a t s - orde zoeken, die t e n laatste tot revolutionnair geweld moeten voeren.

Politieke bevrediging te verschaffen aan eene bevolking, die door ons steeds m e t het tegengestelde van h e t „dóór het v o l k " en m a a r zeer matigjes „vóór het v o l k " geregeerd werd, moge een staatkundige

1) Het is reeds eenige malen voorgekomen, dat de Volksraad belangrijke wetsontwerpen aannam na daarin fundamenteele wijzigingen te hebben aan- gebracht en het is dan unfair om het in stukken aan de Tweede Kamer voor te stellen dat een wetsontwerp, waarin die fundamenteele wijzigingen niet worden overgenomen, door den Volksraad zoude zijn aangenomen. Ook

"bij het onderhavige wetsontwerp is dat geschied.

(19)

formule geven, w a a r n a a r m e n zich in de practische politiek van het oogenblik kan richten, als politieke philosophie is die formule onvol- doende. Dieper studie en overweging van het koloniale probleem is daartoe noodzakelijk. Wie daarnaar zoekt in Mr. T r e u b ' s brochure, zal evenwel teleurstelling ondervinden, w a n t het zijn nagenoeg alleen overwegingen van practisch-staatkundigen aard, die het s t a n d p u n t van den H e e r Treub hebben bepaald.

„Afgezien van welke belofte ook, is Nederland aan Indië en aan

„zichzelf verplicht, rekening t e houden m e t en gevolg t e geven aan

„ d e n ook in Indië ontwaakten drang n a a r zelfbeschikking. Wie dit

„ n i e t vooropstelt, voert Indië even zeker t e n verderve, als wie, zoo-

„ a l s t h a n s s t a a t te geschieden, dien aandrang in principieel verkeerde

„ b a n e n leidt. D a a r waar en voor zoover als het volksbewustzijn onder

„ d e inheemsche bevolking o n t w a a k t en als gevolg van die ontwaking

„de drang n a a r zelfbestuur en autonomie tot uiting komt, moet het

„Nederlandsche oppergezag dien drang in zoodanige banen leiden, dat ,,hij het toekomstig welzijn der bevolking bevorderen k a n " .

Zoo luidt het begin van het besluit van Mr. Treub's betoog (bladz.

73), dat alleszins verstandig genoemd zou mogen worden, indien het niet ware, dat daarin de t h a n s ingeslagen weg als •principieel verkeerd ware aangeduid. Dit betoog sluit ongetwijfeld aan bij de veroordeeling van het „beginsel der unificatie, dat sedert eenige jaren in de Indische

„ s t a a t k u n d e hoogtij v i e r t " en dat in wezen niet anders is dan „een

„weinig gelukkige moderne editie van de F r a n s c h e .philosophische

„school uit de 18e eeuw, vermengd m e t een uit denzelfden tijd s t a m -

„ m e n d E o u s s e a u i s m e , dat de beschaving versmaadde .en den in den

„ n a t u u r s t a a t levende „ w i l d e " verheerlijkte" (bladz. 13—14). W a n - neer m e n dan iets verder den H e e r Treub hoort verklaren, dat „ d e

„ m o d e r n e epigonen van de 18e-eeuwsche onhistorisch philosophische

„school, zichzelven misleiden door h u n Kousseauistische

„verheerlijking van den i n l a n d e r " (bladz. 14—15), dan vraagt m e n zich af of in het brein van den heer Treub „ w i l d e " en „ i n l a n d e r "

soms synoniemen zijn en of m e n hier wellicht heeft te zoeken de ware grond, waarom deze overigens zoo helder denkende s t a a t s m a n er zoo weinig in geslaagd is het koloniale probleem ook m a a r één stap nader tot zijn oplossing te brengen.

D a t dit inderdaad zoo is, kan o.m. blijken uit de geringschatting die de H e e r Treub aan den. dag legt voor een optreden als dat van V a n Deventer, die zich opwierp als kampioen voor de rechten van den J a v a a n , m a a r „ s t e r k e r was in de aanwijzing der details dan in de groote lijnen". H i e r toch ziet hij geheel en al Van D e v e n t e r ' s groote verdienste voorbij als toonaangever in eene richting, die poogde de idee der overheersching te vervangen door de idee van samenwerking e n associatie. Wie „ d e n i n l a n d e r " ziet als een heele of halve wilde,

(20)

12

kan zich uitteraard niet opwerken tot het denkbeeld van eene eens- gezinde samenwerking tusschen blank en bruin op den voet der ge- lijkwaardigheid, zooals een Van Deventer voorstond en zooals m e t h e m die school van jongeren voorstaat, die door de handlangers van de gevestigde belangen smalend en onnadenkend m e t den n a a m

„ e t h i c i " worden aangeduid.

D a t inderdaad de H e e r ï r e u b in zijn koloniaal-politieke philosophie niet uitrijst boven de overheersching, als grondslag voor de verhou- ding van Nederland tot Indië, die ,,in wezen ongewijzigd" moet blijven „ t o t op het oogenblik, dat en voorzoover als Nederland de h a n d e n van Indië kan a f t r e k k e n " een eindpunt, dat „voorshands nofg in een verre t o e k o m s t " ligt (bladz. 2 0 ) , blijkt opnieuw wanneer m e n ziet, welk eigenaardig wanbegrip de H e e r ï r e u b aangaande het door h e m zoo verfoeide unificatie-beginsel aan den dag legt. D a t „ b e g i n s e l "

toch is allerminst eene uitvinding van ethici of idealisten, doch van bureaucraten en andere practici. H e t is op den voorgrond gekomen, niet als ethisch of rechtsbeginsel, w a a r a a n philosophische bezinning voorafging, doch als meest-voor-de-hand liggende oplossing van t a l van practisch-staatkundige vraagstukken, waarin de groote bevolkings- verscheidenheid en in het bijzonder het rascriterium een rol speelde.

L a n g s dien weg der practijk kwam m e n in de laatste twintig jaar van I n d i ë ' s versnelde ontwikkeling tot unificatie van rechtspraak en rechts- pleging, van strafrecht en privaatrecht, van burgerlijken dienst, onder- wijs en belastingen. Zulk eene unificatie moge m e t de beginselen eener associatie-politiek niet in strijd zijn, dat daarbij steeds m e t de noodige wijsheid is gehandeld, is echter allerminst de communis opinio van die kamergeleerden, die de H e e r Treub op zoo talrijke plaatsen in zijne brochure als de eigenlijke bedervers van I n d i ë ' s toekomst aan- wijst. E n wanneer de H e e r Treub dan dat unificatiebeginsel beschrijft

„ a l s het beginsel van den niet gegroeiden, m a a r k u n s t m a t i g gecon-

„ s t r u e e r d e n eenheidsstaat, dat m e t de werkelijkheid spot, o m d a t deze

„ i n het abstracte systeem niet p a s t " (bladz. 13), dan beseft m e n tegenover den bekwamen schrijver over I n d i ë ' s toekomst te staan tegenover iemand, die I n d i ë ' s heden niet heeft gepeild en die onvol- doende begrip heeft van de ideeën zijner tegenstanders.

Treub, Colijn en B i t s e m a van E e k als vertegenwoordigers van het feit der overheersching s t a a n tegenover Van Deventer, Snouck H u r - gronje en V a n Vollenhoven als vertegenwoordigers van de idee der associatie, zooals door de eeuwen heen „ r e a l i s t e n " , die zweren bij feiten, hebben gestaan tegenover „ i d e a l i s t e n " , die vertrouwen op de kracht van ideeën. De strijd tusschen de beide richtingen is er niet een van vandaag of gisteren, hij dagteekent niet van E o u s s e a u , noch van Berkeley, den modernen idealist bij uitnemendheid. Hij is ouder zelfs dan Aristoteles, die zijn „ S t a a t " uit practische overwegingen

(21)

opbouwde in tegenstelling tot zijn meester P l a t o , wiens „ R e p u b l i e k "

een goddelijk type uit de wereld der ideeën nastreefde. De strijd over de werkelijkheid van 'ideeën en feiten verliest zich historisch in de Grieksche mythologie, waar P r o m e t h e u s , den ,,vóórdenker" en idea- list bij uitnemendheid, die het scheppende v u u r der gedachte uit de eeuwige wereld der ideeën n a a r de aarde weet over te brengen, staat tegenover zijn broeder E p i m e t h e u s , den ,,nà-denker" en realist, die zich h o u d t aan de werkelijkheid van de wereld der voorbijsnellende verschijnselen, die hij als voldongen feiten heeft te aanvaarden.

D e strijd tusschen vóór- en nàdenkers is eeuwig aan den gang en zal wel steeds voortduren. Hij heeft een eeuwig karakter. Steeds ver- lichten de vóórdenkers m e t ideeën den weg der evolutie. Steeds t r a c h t e n de nàdenkers dat licht m e t feiten te dooven. M a a r steeds blijken de ideeën het rijk der toekomst te beheerschen, de feiten slechts dat van het heden en verleden.

E v e n zeker als het heden zal moeten wijken voor de toekomst, even zeker zal het feit der overheersehing moeten wijken voor de idée der associatie.

(22)

Internationale Arbeidswetgeving en Indië,

DOOE

H . CH. G. J. V A N D E R M A N D E R E .

Men k a n zich afvragen of niet de bekende passage, door den toen- m a l i g « ! Duitschen Rijkskanselier P r i n s Max van B a d e n in zijn rede in den Duitschen Eijksdag in October 1918, waarin hij mededeeling deed van den door Duitschland aangeboden vrede, gewijd aan de nood- zakelijkheid van uitbreiding der internationale arbeidswetgeving, aan- leiding is geweest tot de oprichting en ontwikkeling der Internationale Arbeidsorganisatie in den vorm, waarin deze t h a n s bestaat. Op h e t oogenblik toch, dat Max van B a d e n zijne woorden sprak, waren de bescheiden r e s u l t a t e n der internationale arbeidswetgeving neergelegd in enkele achtereenvolgende verdragen van B e r n , die voornamelijk op den vrouwenarbeid en op arbeid in enkele, voor de gezondheid buitengewoon schadelijk geachte bedrijven betrekking h a d d e n . Toen in 1914 de oorlog uitbrak, stonden deze reslutaten op het p u n t door een nieuwe conferentie te worden uitgebreid, m a a r zelfs al ware dit geschied, dan nog zou de daardoor totstandgekomen internationale arbeidswetgeving in niets, èn principieel, èn materieel hebben ge- leken op wat t h a n s aanwezig is. D a t m e n , ondanks herhaaldelijk geoefenden aandrang — en dat in een tijdperk, waarin in geen d e r Europeesche landen de sociale wetgeving geacht werd een onver- schillige zaak te zijn — niet verder is gekomen op dit terrein, toont voldoende welke moeilijkheden daarbij te overwinnen waren. De vakvereenigingen van de zijde der E n t e n t e te L e e d s , die der Centrale landen te B e r n waren gedurende den oorlog samengekomen en hadden een reeks van eischen geformuleerd, m a a r toch, tot op het oogenblik, dat de wapenstilstand nabij was, deed niets voorzien, dat deze eischen onderdeel van den inzet van het vredestractaat zouden zijn. Zonder de woorden, door P r i n s M a x van B a d e n gesproken, lijkt het in elk geval aan twijfel onderhevig of het t r a c t a a t van Versailles, en in navolging daarvan de t r a c t a t e n van de Geallieerden m e t Oostenrijk, Bulgarije en Hongarije, geheel een hoofdstuk zouden hebben gewijd

(23)

aan de internationale arbeidswetgeving. Toen het eenmaal vast- stond, dat deze een onderwerp van bespreking ter Parijsche Vredes- conferentie van de Geallieerden zou u i t m a k e n , heeft h e t internatio- naal congres der vakvereenigingen, waarop de Duitschers een deel h u n n e r vroegere E n t e n t e - t e g e n s t a n d e r s o n t m o e t t e n , getracht nog een stootje in de gewenschte richting t e geven, en het zelfs zóó ver gebracht, dat de Duitsche delegatie te Versailles vrijwel onveranderd het „ C h a r t e r " van B e r n overnam.

De Geallieerde Vredesconferentie te Parijs belastte een afzonder- lijke commissie, onder voorzitterschap van den bekenden Ameri- kaanschen arbeidersleider Gompers, m e t de behandeling van de inter- nationale arbeidswetgeving. H e t X H I d e hoofdstuk, uit den smelt- kroes h a r e r beraadslagingen voortgekomen, vertoont voor de voor- standers dezer arbeidswetgeving ongetwijfeld een grooten en belang- rijken stap voorwaarts. Zoowel principieel als materieel. De verdragen van B e r n beantwoordden aan het ideaal, dat de Elzasser industrieel Legrand reeds in de zestiger jaren als bereikbaar had voorgesteld, m a a r het waren t r a c t a t e n los van elkander, zonder eenig interstatelijk ver- band. I n plaats nu van deze losse t r a c t a t e n , schiep m e n t e Parijs geheel een organisatie, die, ongeacht wat op het gebied der internationale arbeidswetgeving reeds werd verkregen, vooral tot doel zich had t e stellen om regelmatig en geleidelijk h e t terrein dezer arbeidswetgeving uit te breiden, en een p e r m a n e n t e controle op de uitvoering der tracta- ten toe te passen. Men schiep een Internationaal Arbeidsbureau, waar- over een internationaal samengestelde E a a d , die aan arbeiders en werkgevers een gelijke vertegenwoordiging geeft, waakt. M e n schiep ook, als middelpunt van geheel de organisatie, een t e n m i n s t e jaarlijks bijeenkomende Conferentie, die t r a c t a t e n en aanbevelingen v a n arbeidswetgeving a a n n e e m t . Zóó ver ging m e n zelfs, dat in het trac- t a a t van Versailles d a t u m en plaats van bijeenkomst van de eerste dezer Arbeidsconferenties, die te Washington, werden neergelegd en dat m e n tevens in een appendix de agenda voor deze eerste Conferen- tie v m d t opgenomen. Gesteld onder de leiding van Albert T h o m a s Wien zelfs degenen, die het m e t zijn leiding niet eens zijn, een voor m e t s wijkende energie niet zullen ontzeggen, is het Arbeidsbureau geweldig gegroeid in de vijf jaren van zijn bestaan, en hebben de laarhjksche Arbeidsconferenties arbeid gepraesteerd, waarvan tegen- over de economische omstandigheden meermalen de vraag is ge- steld, of deze niet t e veel en daardoor te weinig geleidelijk was H e t merkwaardige is wel, dat de Arbeidsorganisatie, doordat zij evenals üe Volkenbond zelf, geregeld wordt in een afzonderlijk hoofdstuk van j e t t r a c t a a t van Versailles, dientengevolge ook in een geheel bijzon- dere verhouding t o t den Volkenbond is komen te staan. De Arbeids- organisatie m a a k t van den Volkenbond deel u i t ; h a a r begrooting be-

(24)

16

hoeft jaarlijks de goedkeuring van de Algemeene Vergadering van den Volkenbond. Maar, stel eens het geval, dat de Volkenbond — hetgeen n u meer dan tevoren nog ondenkbaar m a g heeten — zou uit- eenvallen, blijft dan de Internationale Arbeidsorganisatie krachtens het afzonderlijk hoofdstuk van Versailles, waarin zij is geregeld, ook niet afzonderlijk b e s t a a n ? Wie dan ook kennis n e e m t van h a a r inner- lijke samenstelling, bemerkt dadelijk een groot verschil m e t samen- stelling van de overige organisaties van den Volkenbond als er daar zijn voor Verkeer en Doorvoer, voor Hygiëne en voor financieele en economische vraagstukken. Tot deze Internationale Arbeidsorgani- satie is Britsch-Indië als zelfstandige partij toegetreden, terwijl de toetreding van de koloniën der Wëstersche Mogendheden in het alge- meen werd verzekerd. Ook van de koloniale gebieden van Nederland, dat m e t de andere in den oorlog onzijdig gebleven landen werd uit- genoodigd toe te treden zoowel tot den Volkenbond als tot het X l I I d e hoofdstuk van Versailles.

Blijkbaar heeft m e n in de voorbereidende commissie te Parijs, hoezeer ook, reeds krachtens haar samenstelling, geporteerd voor een verstrekkende en eenvormige regeling der internationale arbeidswet- geving, toch in de koloniale toestanden een s t r u c t u u r bevroed, die een van de Wëstersche landen afwijkende regeling noodzakelijk m a a k t e . I n deze commissie hadden zitting bekende arbeidersleiders als Gompers ( A m e r i k a ) , B a r n e s ( E n g e l a n d ) , Vandervelde ( B e l g i ë ) , J o u h a u x ( F r a n k r i j k ) . De discussiën werden gevoerd aan de h a n d van een Engelsch ontwerp, hetwelk aanvankelijk in het hoofdstuk der algemeene bepalingen deze clausule bevatte :

,,34. Pourront faire adhésion à la présente Convention, avec les mêmes droits et obligations que les Etats indépendants, les Domi- nions autonomes de l'Empire britannique, ainsi que les Indes."

/Toen echter in de zitting der commissie van 26 Februari 1919 dit artikel zou worden behandeld, bleek zij door de Britsche delegatie vervangen door een andere redactie, aldus luidende:

,,Les Dominions britanniques, les Indes et, en général, les colonies ou possessions autonomes de toutes Puissances, auront les mêmes droits et obligations, en vertu de cette Convention que s'il étaient eux-mêmes des Hautes Parties Contractantes.

Chacune des Hautes Parties Contractantes s'engage à prendre en sérieuse considération l'application des Conventions adoptées, en vertu des stipulations précédentes, à celles de leurs colonies ou posses- sions ainsi qu'à ceux de leurs protectorats qui n'ont pas le pouvoir de se gouverner d'une façon autonome."

De heer Vandervelde, erkennend, dat deze nieuwe redactie voor een deel tegemoet k w a m aan bezwaren, die van Belgische zijde waren

(25)

geformuleerd, gaf niettemin voorkeur aan een andere samenstelling van het artikel, aldus luidende:

„Les Dominions britanniques et les Indes auront les mêmes droits et obligations en vertu de cette Convention que s'ils étaient eux- mêmes des Hautes Parties Contractantes.

Il en sera de même, sauf ratification par la Conférence, des pro- tectorats et colonies autonomes ressortissant à d'autres Puissances, moyennant accord préalable avec le Gouvernement de leur métropole.'

^ Dans tous autres cas, une Convention de travail adoptée par la Conférence ne sera applicable à une colonie, une possession ou un.

protectorat qu'en vertu d'une décision expresse du Gouvernement métropolitain.

Chacune des Hautes Parties Contractantes s'engage à prendre en sérieuse considération l'application des Conventions adoptées, • en Conférence ne sera applicable à une colonie, une possession ou un possessions ou à ceux de leurs protectorats qui n'ont pas le pouvoir de se gouverner d'une façon autonome."

Ter toelichting van zijn a m e n d e m e n t m a a k t e Vandervelde enkele opmerkingen, die in het proces-verbaal der zitting aldus worden weer- gegeven :

,,<()• Le principe de 1'autonomie coloniale n'étant appliqué par aucun pays aussi complètement que par la Grande-Bretagne, il n'est pas possible d'assimiler entièrement le régime prévu pour les colonies non britanniques à celui prévu pour les Dominions. Eu fait, une colonie non britannique quelle qu'elle soit ne pourra pas adhérer en son nom propre à une convention du travail sans un accord pré- alable avec la métropole et il sera nécessaire que la Conférence géné- rale ratifie cette adhésion.

h). Le 2e alinéa de l'amendement britannique implique que les Conventions adoptées ne sont pas obligatoirement applicables aux colonies non autonomes; c'est dire que cette application exige des décisions expresses du Gouvernement métropolitain. Il est préférable de le dire explicitement."

De discussie, die zich in deze en een volgende zitting ontspon over de redactie, aan h e t betreffend artikel van het verdrag te geven, werd eenigermate bemoeilijkt, gedeeltelijk zelfs vertroebeld, doordat de Amerikaansche gedelegeerden, de heeren Eobinson en Gompers, blijk- baar handelend op grond h u n n e r instructies, de noodzakelijkheid be- toogden, dat de onafhankelijke leden van een gefedereerden S t a a t — als Amerika - - op gelijken voet zouden worden behandeld als de Britsche Dominions en Indië. Amerika's bezwaren tegen den tekst van het verdrag, gelijk h e t tot dusverre was samengesteld, wortelden hier- in dat de Amerikaansche Grondwet geen eenheid op h e t stuk van arbeidswetgeving erkent, zoodat rekening moest worden gehouden m e t de mogelijkheid, dat de eene Amerikaansche S t a a t bereid zou zijn om de voorschriften van h e t t r a c t a a t te aanvaarden, en de andere met, Tegenover deze poging, om Amerika t.o.v. de internationale

(26)

18

arbeidswetgeving niet als één geheel te stellen, m a a k t e n de overige leden der voorbereidende commissie vrijwel eenstemmig front. Amen- d e m e n t e n dan ook, door Amerika ingediend, om — althans in het be- sproken artikel — t e bereiken, dat aan de S t a t e n der Amerikaansche Unie een bijzondere positie zou worden gegeven, slaagden niet.

Zij hebben ertoe geleid, dat de Amerikaansche leden der commissie tegen het artikel, gelijk het tenslotte werd samengesteld, h u n s t e m hebben uitgebracht, zonder dat zij d a a r m e d e geacht behoeven te worden de voorschriften, die het artikel over de toepassing der inter- nationale arbeidswetgeving in de koloniën bevat, te weerstreven.

Tegenover de bezwaren, door den heer Vandervelde tegen de Engelsche redactie ontwikkeld, stelde B a r n e s de opmerking, dat h e t Belgische a m e n d e m e n t tot gevolg zou hebben, dat de Conferentie zou oordeelen over vraagstukken van internationaal publiek recht, die niet tot h a a r competentie behoorden. De graad der betrekkingen tusschen een S t a a t en een autonome kolonie, onafhankelijk van dien S t a a t , k a n niet beoordeeld worden onder de controle van een verga- dering van vertegenwoprdigers van andere S t a t e n , en a fortiori niet onder de controle van een vergadering, w a a r a a n , behalve de vertegen- woordigers dier S t a t e n , nog vertegenwoordigers van particuliere groepen deelnemen. B a r n e s zag ook de noodzakelijkheid niet in om vast te leggen, dat de toepassing van een arbeidsverdrag op een kolo- nie het onderwerp van eene speciale beslissing der belanghebbende regeering zou moeten vormen. Z.i. was het voldoende om te bepalen, dat, wat aangaat de niet-autonome kolonie, de beslissing van de regeering van het moederland in de plaats t r e e d t van de ratificatie van de bevoegde m a c h t in de landen, die gewoon lid zijn van de Arbeidsorganisatie. Sir Malcolm Delevingne, die m e t B a r n e s E n g e - land in de commissie vertegenwoordigde, k w a m in een volgende zit- ting m e t een transactioneelen t e k s t , die, wat de bestreden alinea's betreft, aldus luidde:

„Il en sera de même de toute colonie ou possession des Hautes Parties Contractantes qui, sur Ja demande d'une Haute Partie Con- tractante, est reconnue comme se gouvernant pleinement elle-même par le Conseil exécutif de la Société des Nations.

Les conventions adoptées en exécution des stipulations de la présente Convention ne seront applicables à une colonie, à une possession ou à un protectorat d'une des Hautes Parties Contractan- tes ne se gouvernant pas pleinement que la Convention s'y appli- quera. Chacune des Hautes Parties Contractantes s'engage à prendre en considération l'application de ces conventions à celles de ses colo- nies ou possessions et à ceux de ces protectorats qui ne se gouvernent pas complètement eux-mêmes."

Deze tekst werd, n a een discussie, hoofdzakelijk of eigenlijk geheel loopende over de bovenbedoelde Amerikaansche opvattingen, m e t 9

(27)

tegen 3 s t e m m e n en ééne onthouding, van den heer J o u h a u x , aange- n o m e n . Toen m e n echter omstreeks medio M a a r t 1919 de tweede lezing van het ontwerp, gelijk het voorloopig was samengesteld, ter h a n d n â m , bleek uit enkele me.dedeelingen van den F r a n s e h e n ^ d e l e - geerde, den heer A r t h u r F o n t a i n e , den tegenwoordigen voorzitter van den E a a d van Beheer van de I n t e r n a t i o n a l e Arbeidsorganisatie, dat de bedoelde redactie toch niet geheel bevredigde. Hij stelde daarom een lezing voor, aldus samengesteld:

„Les Conventions ratifiées en exécution des stipulations de la présente Convention, seront applicables à toute colonie, possession ou protectorat ne se gouvernant pas pleinement eux-mêmes, de l'une des Hautes Parties Contractantes, sous réserve des modifications que les eircomstances locales rendraient indispensables. Les modifi- cations seront notifiées dans les formes indiquées à l'article 19 et susceptibles de recours dans les formes prévues aux articles 23 et 34."

en voegde, blijkens het protocol der vergadering, daaraan deze op- merkingen t o e :

,,Le texte adopté en deuxième lecture n'est pas clair en ce qui concerne la situation faite à une colonie ou à une possession ne se gouvernant pas pleinement elle-même. Certes, M. Arthur Fontaine ne pense pas que la législation internationale du travail puisse s'appli- quer indistinctement à toute espèce de colonies; mais on a été trop loin en excluant ces colonies de l'application de la législation internationale. Il vaut mieux dire qu'en principe la législation leur sera appliqué, quitte à la métropole à y apporter des modifications nécessitées par les conditions locales et qu'elle fera connaître à la Conference internationale. Au cas où ces modifications n'auraient nas ete faites de bonne foi, la Société des Nations pourrait en exiger la suppression.

Pour nous, ajoute Mr. Arthur Fontaine, les populations ouvrières algériennes, qui ont versé leur sang pour la France, doivent avoir au point de vue du travail les mêmes garanties que les populations ouvrières de la métropole, dans toute la mesure du possible."

Van Engelsehe zijde werd door Sir Malcolm Delevingne opgemerkt, dat een redactie als de F r a n s c h e onmogelijk was te a a n v a a r d e n ; door aldus het veld van toepassing der internationale verdragen t e ver- grooten, m a a k t e m e n het voor landen m e t talrijke koloniën uiterst moeilijk om tot die verdragen toe te treden. I m m e r s , alvorens te ratificeeren, zou de regeering van het moederland genoodzaakt zijn om tot m bijzonderheden de consequenties van de toepassing dezer ver- dragen in alle koloniën en protectoraten n a te gaan. J o u h a u x ver- zette zich gedeeltelijk tegen deze opmerkingen door te weerspreken, dat de handenarbeiders jn de koloniën zich voor internationale arbeids- wetgeving niet zouden interesseeren. E c h t e r , zoo voegde hij hieraan onmiddellijk toe, „il n ' e s t pas question d'appliquer intégralement la legislation international du travail aux colonies, car il est des diffé-

(28)

20

rences dont il faut tenir c o m p t e . " Uit het overleg, dat vervolgens tusschen de F r a n s c h e en de Engelsehe delegaties heeft plaats ge- grepen, is het artikel in den definitieven vorm voortgekomen, dat in het verdrag van Versailles de plaats van art. 421 i n n e e m t . I n de toe- lichting tot het ontwerp, gelijk de voorbereidende commissie te Parijs deze samenstelde, vindt m e n er deze passage aan gewijd:

„Cependant, il convient peut-être de signaler les dispositions de l'article 35, aux termes duquel les Dominions britanniques et l'Inde, comme aussi toute colonie ou possession relevant d'un autre Etat et dont l'autonomie aura été reconnue par le Conseil exécutif de la Société des Nations, aurant les mêmes droits et obligations découlant de la Convention que si elles étaient elles-mêmes des Hautes Parties Contractantes distinctes. La Commission a considéré que les colonies qui jouissent de l'autonomie complète, non seulement en matière de législation ouvrière, mais d'une façon générale, doivent être con- sidérées comme des entités distinctes au point de vue de l'oeuvre poursuivie par la Conférence internationale. Toutefois, elle a été d'avis qu'un Etat avec ses colonies autonomes ne peut avoir qu'un siège au Conseil d'administration. Pour les colonies ne jouissant pas d'une autonomie complète, la métropole s'engage à leur appliquer les conventions de travail, à moins que, par suite des conditions locales, cette application totale ou partielle ne soit reconnue impossible."

Art. 421, gelijk het t h a n s luidt, is aldus samengesteld:

,,De Leden verbinden zich de verdragen, waartoe zij overeenkomstig cle bepalingen van dit deel van liet Verdrag zijn toegetreden, toe te passen ten aanzien hunner koloniën, bezittingen en protectoraten, die geen volkomen zelfbestuur hebben, zulks onder het navolgende voorbehoud :

Ie. dat het verdrag niet onuitvoerbaar zij tengevolge van de plaatselijke omstandigheden ;

2e. dat de wijzigingen, die noodzakelijk mochten zijn teneinde het verdrag te doen aanpassen aan de plaatselijke omstandigheden, daarin mogen worden aangebracht.

leder der Leden zal aan het Internationaal Bureau van Arbeid de beslissing moeten mededeelen, die hij zich voorstelt te nemen ten aan- zien van ieder zijner koloniën, bezittingen en protectoraten, die geen volkomen zelfbestuur hebben."

Men k a n de bewoordingen, waarin dit artikel is vervat, niet los- m a k e n van de toelichting, die uit de totstandkoming van het artikel

spreekt. De bepalingen, in art. 421 opgenomen, zijn in de achtereenvolgende verdragen, door de tot dusverre t e n getale van zes gehouden Arbeidsconferenties aangenomen, uiteraard woordelijk over- genomen. M a a r de bedoeling, die bij de ontwerpers van het t r a c t a a t heeft voorgezeten, wijst er wel op — gezien vooral den tegenstand van de Engelsche delegatie tegen h e t F r a n s c h e voorstel, dat in tweede instantie werd voorgebracht — dat m e n de beteekenis van art.

421 wel wat al te simplistisch weergeeft door — gelijk in de laatste

(29)

„Mededeelingen der Indische Eegeering o m t r e n t enkele onderwerpen van algemeen b e l a n g " is geschied — het zonder meer te doen voor- komen, alsof de leden der Arbeidsorganisatie zich hebben verbonden om de verdragen op arbeidsgebied, waartoe zij zijn toegetreden, ook alle toe te passen op h u n koloniën, die geen volkomen zelfbestuur hebben. E r dient m e e r n a d r u k gelegd te worden op de beide uitzonde- ringen, die art. 421 aan deze toepassing verbindt dan bij zulke op- vatting geschiedt. Men doet dan ook o.i. juist door, gelijk trouwens deze zelfde „ M e d e d e e l i n g e n " enkele regels verder feitelijk toegeven, de zaak zonder meer aldus te stellen, dat de leden der Arbeidsorgani- satie zich voor h u n koloniën, die geen volkomen zelfbestuur hebben, hebben verplicht om na h u n eventueele toetreding tot een verdrag t é onderzoeken of de plaatselijke omstandigheden dit verdrag in de kolo- niën onuitvoerbaar m a k e n dan wel, dat wijzigingen moeten worden aangebracht om het verdrag voor de koloniën toepasselijk te doen zijn. De conclusie der Indische Eegeering, gelijk deze uit bedoelde M Mededeelingen" blijkt, dat de bepaling o m t r e n t de koloniën de toe- treding van Nederland tot de verdragen van Washington niet in den weg stond, kan volkomen worden gedeeld. Terwijl echter op het eene oogenblik in deze „ M e d e d e e l i n g e n " betoogd wordt, dat ten aanzien van de te Washington aangenomen aanbevelingen de toetredende Mogendheden m e t betrekking tot de koloniën geheel vrij zijn te achten, n e m e n zij, slechts twee pagina's verder, het s t a n d p u n t in, d a t telkens na een Internationale Arbeidsconferentie, ook voor de daar aange- n o m e n aanbevelingen, zal moeten worden nagegaan in hoeverre deze, al dan niet gewijzigd, in Nederlandsch-lndië behooren te worden toe- gepast. Ongetwijfeld moeten de leden van de Arbeidsorganisatie, inge- volge art. 405 van het verdrag, maatregelen, die zij ter toepassing eener aanbeveling n e m e n , ook wat de koloniën betreft, aan den secre- taris-generaal van den Volkenbond mededeelen, m a a r dit h o u d t niet m — en daarom gaat het toch — dat zij, teneinde een zoodanige mede- deehng te k u n n e n doen, gehouden zijn om de uitwerking eener aan- beveling ook voor de koloniën in overweging of ter h a n d te n e m e n op hetzelfde oogenblik, dat dit voor het moederland geschiedt.

De eerste Internationale Arbeidsconferentie ingevolge het s t a t u u t neergelegd in het X H I d e hoofdstuk van Versailles, had van 24 Octo- ber tot 29 November 1919 te Washington, op het territoir dus van den met-toegetreden Amerikaansehen Staat, plaats. E e n zestal ver- dragen werden door deze Conferentie aangenomen, betrekking bebbende achtereenvolgens op: 1. de beperking van den arbeidsduur m nijverheidsondememingen tot 8 u r e n ; 2. de werkloosheid; 3 den arbeid van vrouwen voor en na h a a r bevalling; 4. den arbeid van vrouwen gedurende den n a c h t ; 5. den leeftijd, waarop kinderen mogen

(30)

•tl

worden toegelaten tot het verrichten van arbeid in nijverheidsonder- nemingen en 6. den nachtarbeid van jeugdige personen, werkzaam m de nijverheid. I n alle deze t r a c t a t e n vindt m e n de bepalingen van art.

421 terug, gelijk enkele andere dergelijke clausules betreffende toe- passing en uitvoering van het verdrag, die uit de bepalingen van Ver- sailles voortvloeien. M a a r m e n zal ook, en dit in het bijzonder in het verdrag betreffende den achturigen arbeidsdag, bepalingen aantreffen aangaande verschillende landen, waardoor deze in een bijzondere positie k w a m e n te verheeren. Zoo o m t r e n t J a p a n en B r i t s c h - l n d i ë , m a a r ook o m t r e n t Griekenland en E o e m e n i ë , welke bepalingen echter alle gelimiteerd werden tot een tevens genoemden d a t u m , en voor- namelijk de inwerkingtreding van de bepalingen van het verdrag voor die landen vertraagden. Voor China, Perzië en Siam werd vastgesteld, d a t die bepalingen daarop niet van toepassing zouden zijn, doch dat de beperking van den arbeidsduur in die landen in een volgende zitting van de Conferentie in beschouwing zou worden genomen. Gelijke uit- zonderingsbepalingen treft m e n in het verdrag sub 4 genoemd aan voor Indië en S i a m ; in de verdragen, sub 5 en 6 genoemd, voor J a p a n en Indië. Tengevolge van deze uitzonderingen is de leeftijd van kin- deren voor Indië en J a p a n van 14 op 12 jaren teruggebracht, terwijl het verdrag sub 6 voor J a p a n tot 1 J u l i 1925 slechts van toepassing zou zijn op jeugdige personen beneden 15 jaren (in plaats van als in het verdrag vastgesteld 18 jaren) en daarna van 16 jaren, en tegelijk voor Indië onder nijverheidsondernemingen in den zin van het ver- drag worden verstaan fabrieken als zoodanig omschreven in de I n d i a n Factory Act en de toepassing wordt teruggebracht tot personen bene- den 14 jaar. D e landen, aldus uit verschillende en dikwerf uiteen- loopende redenen bevoorrecht, werden special countries g e h e e t e n ; zij k w a m e n t e n aanzien van de arbeidersbescherming, die de t r a c t a t e n van Washington bedoelden te verleenen, in gunstiger conditie te s t a a n dan h u n medeleden in de Arbeidsorganisatie. M a a r de voordeelen voor speciaal countries zijn in den regel van tijdelijken a a r d ; zij k o m e n bovendien niet voort uit eenig voorschrift, aan het statuut der Arbeidsorganisatie ontleend, en m e n moet wel duidelijk onderschei- den tusschen zulke steeds wisselende bepalingen, die op special coun- tries betrekking hebben en de toepassing, die art. 421 van het Ver- sailler grondverdrag voor koloniën, bezittingen en protectoraten in het leven roept.

W a n t — en daarop k o m t h e t toch aan — uit het b e s t a a n van art.

421 blijkt — gelijk aan de hand van de wordingsgeschiedenis van dit artikel sterker dan uit den tekst spreekt — dat de voorbereidende commissie te Parijs, hoezeer zij er aan hechtte om den arbeider en zijn arbeid te beschermen, toch intuïtief of opzettelijk aan de kolo- niale gebieden een eigen s t r u c t u u r , een eigen leven toekende. I n dit

(31)

verband is het ook niet van belang ontbloot om zich af te vragen hoe m e n art. 421 moet lezen en hoe de bepalingen daarvan m o e t e n worden opgevat? Heeft de bedoeling voorgezeten, dat de leden van de Arbeidsorganisatie verplicht zijn om op hetzelfde oogenblik, dat zij d e ratificatie van eenig verdrag deponeeren, aan het Arbeidsbureau mededeeling te doen van h u n beslissing t e n aanzien van elk h u n n e r koloniën, bezittingen of p r o t e c t o r a t e n ? Of is de bedoeling deze, dat een land, onafhankelijk van de beslissingen, die het te dien aanzien d e n k t te nemen, overgaat tot ratificatie en dan vervolgens de noodige onderzoekingen verricht om vast te stellen in welk zijner koloniën, en zoo ja geheel of gedeeltelijk, het verdrag voor toepassing in aanmer- king k o m t ? Uit hetgeen in de laatste „ M e d e d e e l i n g e n " van de Indische Eegeering wordt aangetroffen, k o m t wel vast te staan, dat de Neder- landsche en de Nederlandsch-Indische Eegeering de laatste opvatting zijn toegedaan. Tot hoever het aanpassingsvermogen voor Neder- landsch-Indië reikt, aldus de „ M e d e d e e l i n g e n " , zal eerst na onderzoek door het Kantoor van Arbeid k u n n e n worden aangegeven. Nu treft h e t wel ietwat als een tegenstrijdigheid, dat de Indische Eegeering dus van meening is, dat eerst na kennisneming van de resultaten van het ingestelde onderzoek zoowel o m t r e n t kinder- als vrouwen- arbeid kan worden beslist over toepassing in Indië van het betref- fend verdrag van Washington, en niettemin haar verzoek om in- lichtingen aan de betreffende werkgeversvereenigingen aanving a l d u s :

„Door de Eegeering is in overweging genomen de invoering hier te lande van een wettelijke regeling van den kinderarbeid op den voet van het t r a c t a a t van Washington, waartoe Nederland e n z . " Men zou zoo zeggen, dat eerst dan de Indische Eegeering de invoering eener zoodanige wettelijke regeling ,,in overweging n e m e n " kan wan- neer haar door het gehouden onderzoek is gebleken, dat tegen die invoering op zichzelve geen bezwaren bestaan. Nog daargelaten dat, krachtens de bepalingen van art. 421 van Versailles, de vraag is té stellen of het de Nederlandsch-Indische dan wel de moederlandsche Eegeering is, die in deze overweegt en in elk geval beslist ! Met het oog op de wederkeerigheid, die bij geheel het stelsel der internationale arbeidswetgeving voorzit, is deze geheele of gedeeltelijke toepassing in de koloniën, ook voor de Arbeidsorganisatie zelve, niet van onderge- schikt belang. E e e d s L e g r a n d predikte in de zestiger jaren, dat arbeids- wetgeving, die van invloed is en moet zijn op de Konkurrenzfähigkeit der verschillende landen op de internationale arbeidsmarkt, niet beter kan worden gediend dan door wederkeerigheid. Ten aanzien van de toe- Passing van het achturenverdrag van Washington blijkt wel duidelijk hoezeer de verschillende S t a t e n op deze wederkeerigheid letten. H e t daarom te doen voorkomen alsof het een zaak is, die slechts de kolo- niën zelven aangaat of zij al dan niet bereid zijn om een stuk interna-

,».,.

(32)

24

tionale arbeidswetgeving in te voeren, lijkt een miskennen van den grondslag van het stelsel, waarop geheel het X l I I d e hoofdstuk v a n Versailles berust.

H o e het intusschen zij, het is uit de mededeelingen, door den Gou- verneur-Generaal in de jongste openingsrede van den Volksraad ge- daan, gebleken, dat m e n in Indië een aanvang m a a k t of poogt t e m a k e n m e t de invoering van internationale arbeidswetgeving. Voor- loopig ten aanzien van die drie t r a e t a t e n betreffende kinder- en vrouwenarbeid, te Washington gesloten, welke door Nederland zijn goedgekeurd en zijn geratificeerd, m e t uitzondering intusschen van het t r a c t a a t , dat op den leeftijd van jeugdige personen betrekking heeft, en waarvan de ratificatie nog niet is neergelegd. Indië wil klaar- blijkelijk gebruik m a k e n van de bevoegdheid, die art. 421 biedt, door den leeftijd voor kinderarbeid van 14 op 12 jaar terug te brengen, en zoodoende Nederlandsch-lndië in gelijke condities te brengen als twee der special countries van W a s h i n g t o n : Britsch-Indië en J a p a n , in- n e m e n . H e t Kantoor van Arbeid — van hetwelk het na de oprichting aanvankelijk h e e t t e , dat dit voornamelijk ten doel had om de invoering dezer internationale arbeidstractaten voor Indië voor te bereiden en te regelen — heeft, na eenigen tijd een afwachtende houding te hebben aangenomen, deze zaak aangevat, en is begonnen een onderzoek in t e stellen. Onafhankelijk van hetgeen uit de resultaten van dit onderzoek al d a n niet zal voortkomen, heeft de suikerindustrie, blijkens de be- palingen, door den Javasuikerwerkgeversbond voor zijn leden uitge- vaardigd, den kinderarbeid in zijn fabrieken verboden. De Gouver- neur-Generaal heeft de suikerindustrie daarvoor in zijn openingsrede in den Volksraad geprezen, hetgeen sommigen, die deze industrie n u eenmaal niet welwillend gezind zijn, zoozeer een doom in het oog schijnt te zijn geweest, dat de vraag of de suikerindustrie daartoe op eigen initiatief is gekomen dan wel, of het Kantoor van Arbeid daar- toe den eersten stoot heeft gegeven, gedurende de beraadslaging over de arbeidswetgeving bij de begrooting-1925 in den Volksraad meer dan eens is gesteld. De toepassing der internationale arbeidswet- geving op Indië vindt m e n dan ook in de debatten van den Volksraad nauwelijks vermeld, hetgeen uiteraard niet pleit voor de belangstel- ling, die daarvoor in Indië heet aanwezig te zijn.

I n t u s s c h e n heeft de practijk nu gedeeltelijk gesproken. E n het is wel duidelijk gebleken, dat de voorbereidende commissie der Geal- lieerde Vredesconferentie te Parijs, zij moge als niet-koloniale-des- kundige intuïtief hebben gehandeld of wel opzettelijk de bijzon- dere positie van koloniale gebieden hebben vermoed, juist heeft ge- handeld door krachtens art. 421 voor de koloniale gebieden de moge- lijkheid van een ander regime te openen dan van toepassing in de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Biro Perniagaan mempunyai tugas melaksankan koordinasi pembinaan, penyiapan perizinan, pemantauan kepatuhan terhadap peraturan, pemeriksaan, dan evaluasi pelaksanaan kegiatan di

(...) Vrouwen moet, veel meer dan mannen, het recht worden gegeven thuis te blijven; wan- neer zij [tegelijkertijd] worden gevrijwaard van het verdienen van hun onderhoud, dan

Meer dan eens hebben sociologen erop gewezen, dat men van de sociologie geen inzicht in de sociale problematiek kan verwachten en dat de theoretische

Met de slogan: “leuker kunnen we het niet maken, wel gemakkelijker” zetten zoals voorgaande jaren de Ouderenbonden in Lansingerland zich ook dit jaar weer in bij het verlenen van

hetzij hij deze bevaart als koopvaarder, of als knecht op een visschersschuit, die in de huitenlandsche wateren haar bestaan zoekt. Helgoland, kinderen! is een zeer klein eiland in

Wanneer u kiest voor minderwerk, kunt u geen aanspraak maken op het eerder opleveren van uw woning dan de geprognosticeerde oplevering... Hierbij dient u bij het (laten) uitvoeren

dikit perdamean dengen keponakankoe itoe. Besok pagi akoe ba- r o e bisa dateng menjampeken kabaran, jang kebanjakan menoeroet pengiraankoe kedoea-doeanja pasti bakal

Dit is een literatuuronderzoek naar wat er al bekend is over het onderwerp en zorgt dat jullie genoeg informatie hebben om het Out of the Box-project goed te kunnen uitvoeren..