• No results found

GEORGE NYPELS

In document -vy A*n*Wi m (pagina 134-166)

De nieuwsbladen bevatten 6 J a n u a r i jl. het volgende berichtje:

„ S i n d s vele jaren wordt er tusschen de Amer-ikaansche regee-ring en de Nederlandsche van gedachten gewisseld over een op-dracht aan een scheidsrechter van de beslissing over het geschil, dat tusschen beide landen bestaat over de souveremiteit v a n het eiland L a s P a l m a s ( M i a n g a s ) . Die gedachtenwisseling is t h a n s zoover gevorderd, dat, wanneer een nog hangende onder-geschikte kwestie zal zijn opgelost, de overeenkomst, waarbij de zaak aan een scheidsrechter zal worden opgedragen, binnen korten tijd zal k u n n e n worden geteekend. Die overeenkomst moet dan nog door den Amerikaanschen Senaat en door de K a m e r s hier te lande worden goedgekeurd. D a a r n a volgt ge-dachtenwisseling over den persoon, die als scheidsrechter zal worden aangewezen, en is dat beslist, dan kan deze aan het werk t i j g e n " .

I n den l a a t s t e n tijd heeft deze broeiende kwestie al meer aandacht gevraagd, en m e n zal er, door het aangekondigde scheidsrechtelijke geding, nader ook meer van hooren; laat ons daarom even in herinne-ring brengen waarover zij loopt.

Toen ik in een bijeenkomst van het Indisch Genootschap te 's H age op 13 M a a r t 1906 de grenzen van Nederlandsch Oost-Indië besprak en daarbij deed uitkomen, dat deze geenszins overal door erkende lijnen zijn vastgesteld, was zich juist een nieuwe grenskwestie aan het zetten, die een bewijs te m e e r zou brengen voor de door mij bepleite, wensche-1 ijkheid om de grenzen van het Nederlandsch gebied in Oost-Azië en Australië nauwkeuriger vast te leggen.

N a d a t de Ver. St. v. N.-Amerika de P h i l i p p i n e n van Spanje hadden overgenomen, werden de eilanden en eilandjes achtereenvolgens dooi-de Amerikaansche autoriteiten bezocht. Zoo kwam generaal Wood, die

toen h e t gezag voerde in J a n u a r i 1906 naar het eilandje dat op de k a a r t e n aangegeven is als L a s P a l m a s of Miangas.

H e t ligt op ongeveer 5° 3 1 ' N. B r . en 126° 3 3 ' O. L . , ten oosten van de zuidpunt van het Philippijnsche eiland Mindanao. H e t wordt gerekend tot de afdeeling Talaoet-eilanden. H e t m e e t ten naastebij 4 K . M2. E r is slechts één kampoeng gevestigd.

De generaal bevond dat dit eiland, waar de bevolking ruim 450 zielen telde, onder Nederlandsche vlag stond. Dit klopte niet m e t de grens, welke door Spanje was getrokken bij de overgave van zijn kolonie aan de Ver. S t a t e n , deze toch liep duidelijk zóó dat Miangas daar binnen viel.

Wood herhaalde in Augustus 1906 zijn bezoek. Waarschijnlijk had hij in de tusschenliggende m a a n d e n inlichtingen ingewonnen en wel-licht instruction gevraagd, hij kwam n u tot een d a a d : hij reikte aan het kampoenghoofd een Amerikaansche vlag en een insigne uit, m e t last om, als er een schip k w a m , die vlag te hijschen J) .

Zoodra dit onzen resident te Menado bekend was, bracht een Neder-landsche stoomer den controleur der Talaoet-eilanden erheen, die de Amerikaansche vlag aan het hoofd o n t n a m en weer een Nederlandsche daarvoor in de plaats stelde. Onze regeering richtte een vertoog tot die der Ver. S t a t e n , in de hoop de kwestie, zoo buiten kijf te stellen.

Onze a m b t e n a r e n bezochten sedert meer geregeld het eiland. H e t leek of m e n zich te Washington bij de Nederlandsche opvatting had neergelegd, t o t d a t bij een dier bezoeken in April 1909 bleek, dat het hoofd van Miangas andermaal in het bezit van een Amerikaansche vlag was gesteld. Hij had deze zelfs al eens geheschen. Zij werd h e m weer afgenomen en aan onze regeering opgezonden. De zaak werd tot onderwerp van een diplomatieke gedachtenwisseling, die t h a n s in het s t a d i u m gekomen is, aangegeven in het bovenvermelde couranten-bericht.

De beteekenis van Miangas ligt natuurlijk niet in zijn uitgestrekt-heid, noch in zijn bewonertal, m a a r in zijn ligging, midden in een goeden verkeersweg, waardoor het, bij de toenemende scheepvaart-beweging, wellicht een begeerd puntje kan worden.

D a t het er bij Nederland niet om gaat door twistzieke gevoeligheid geen stukje van zijn groot overzeesch gebied te k u n n e n afstaan, heeft onze regeering onlangs gelegenheid gehad te toonen, zij heeft i m m e r s enkele m a a n d e n geleden, om een grensgeschil in Noord-Borneo te beëindigen, een t i e n m a a l zoo groote strook van het Djagoei-gebied aan het onder Britsch protectoraat staande Serawak toegewezen, zonder daarvoor een compensatie te vragen of te krijgen.

l) Men zie o.a. „Land en Volk" van 24 Nov. 1909 en 9 Nov. 1910; „De Indische Gids" 1910. I blz". 88 en 1915. II blz. 1754; Tijdschrift Aardrijks-kundig Genootschap 1915 blz. 856; Koloniaal Weekblad van 16 October 1924.

128

Over do bewijzen of aanwijzingen waarop de Spaansche aanspraken berusten, zooals deze aan de Ver. St. overgedragen zijn, heb ik niets van beteekenis gevonden. Aan een opzettelijk verkeerd- of onnauw-keurig trekken van de grenslijn mag niet worden gedacht, Spanje kon bij het opmaken van het t r a c t a a t van Parijs zeker geenerlei aanleiding hebben om Amerika t e willen bevoorrechten, bovendien werd aan Miangas destijds in het geheel geen beteekenis gehecht. Veeleer valt a a n een slordigheid te denken, die door het onbeduidende van het eilandje te eerder verklaarbaar wordt, en die overigens ook aanneem-baar wordt, wanneer m e n bedenkt, dat een dergelijke onoplettendheid door Spanje werd begaan bij den afstand en de overdracht van de Caro-linen-groep aan Duitschland, zoodat een scheidsrechterlijke uitspraak over de Mapia-eilanden is m o e t e n worden ingeroepen.

Nederland kan in de Miangas-zaak hechte souvereiniteitsrechten bij-brengen. H e t pleit zou vermoedelijk al eerder beslist zijn, ware de groote oorlog er niet tusschen gekomen.

Meenden eerst ijverige zoekers bewijzen te k u n n e n bijbrengen, volgens welke het eiland in de werken van Valentijn reeds als N e d e r -landsen gebied zou zijn aangewezen, hiertegen werd anderzijds (N. R. Ct. 22 Nov. 1909) opgekomen, al werd daardoor niet ontkend, d a t het, afgezien hiervan, in dien tijd wel tot onze Oost te rekenen was.

Volgens de Encyclopaedic van N. I . zou de kampoeng Miangas eerst in 1892 gebouwd zijn. Ik weet niet n a a r welke gegevens dit stichtings-j a a r vermeld is, m a a r de stichtings-juistheid ervan wordt eenigszins wankel

gezet in de volgende mededeeling.

Bekend was, dat de resident van Menado Jellesma in 1895 het eiland bezocht. Hij was daarbij vergezeld door den predikant Krol.

Deze plaatste er een inlandsen onderwijzer, tevens godsdienstonder-wijzer, hetgeen er toe geleid heeft dat de geheele bevolking kort nadien protestantsch gedoopt was.

N u heeft de N. B. Ct. van 8 J a n u a r i jl. een aardige aanvulling hier-o m t r e n t gebracht v a n den arts P . C. Wesfcerman Bhier-ohier-odt. Als hier-officier van gezondheid in garnizoen te Makasser, kreeg hij in de 2e helft van 1895 opdracht om op de Talaoet-eilanden recruten te keuren.

Hij verbleef hiertoe eenigen tijd op de hoofdplaats Lisong, w a a r de gouvernementsstoomer de Eaaf h e m weer kwam afhalen. Hij vond toen de resident J e l l e s m a aan boord, die, alvorens n a a r zijn stand-plaats Menado terug te keeren, het eiland Miangas wilde bezoeken.

De heer W e s t e r m a n Boodt schrijft dan verder:

,,Z. -H. E . G. was namenlijk ter oore gekomen, dat de c o m m a n d a n t en officieren van een Spaansch schip daar aan wal geweest waren, en aan het kamponghoofd een Spaansche vlag h a d d e n aangeboden ! Trotsch en fier was h e t antwoord van het kamponghoofd, dat hij geen Spaansche vlag wilde hebben, want dat hij bij de compenie behoorde,

•dat zijn vader, grootvader altijd de compenie gevolgd hadden-. - Dit bewijs van trouw en aanhankelijkheid vond de Eesident zoo bijzon-der, dat Z . H . E . G . besloot zelf n a a r Miangas t e gaan om het kampong-hoofd de Nederlandsche driekleur, benevens enkele geschenken aan te bieden. Wij werden aan het strand ontvangen door ongeveer 15 mannelijke inboorlingen, die onder woest geschreeuw en h e t uitvoeren van een krijgsdans ons escorteerden, en langzaam dreven in de rich-ting van het kamponghoofd aan wie de vlag werd uitgereikt. Kort daarna wapperde het dundoek aan het strand van Miangas. Als bijzon-derheid kan nog vermeld worden, dat dit de eerste m a a l was, dat een Nederl. b e s t u u r s a m b t e n a a r voet aan wal gezet had op dit eilandje.

D i t feit vond de Eesident blijkbaar van zoo'n beteekenis, dat Z . H . E . G . het noodig vond den n a a m Poeloe Miangas t e herdoopen in Poeloe J e l l e s m a . E n of de gezagvoerder al bezwaren m a a k t e , en vertelde, dat op oude zeekaarten van 1820 de n a a m Miangas al voorkwam en een nieuwe n a a m tot verwarring aanleiding zou k u n n e n geven, de Eesi-dent bleef op zijn stuk staan. Aan boord werd een groote plank geschil-derd m e t reuzenletters Poeloe Jellesma en deze plank aan twee palen op het strand vastgespijkerd.

M e t een welgevallig en gewapend oog kon de Eesident zich over-tuigen, dat aan zijn hartewensch voldaan was. H e t blijft niettemin merkwaardig, dat dat kamponghoofd van geslacht op geslacht wist, dat het eiland Miangas behoorde tot het Nederlandsen grondgebied en niet tot h e t Spaansche n u Amerikaansche gebied".

I n dit verhaal treffen ons verschillende bijzonderheden. Zooal, dat er sprake is van geslacht op geslacht, van een dienen der compenie door vader en grootvader, terwijl de schrijver van het stuk over Mian-gas in de Encyclopaedie den ouderdom van de kampong toen slechts op zeven jaren doet stellen. D a n de manoeuvre m e t de Spaansche vlag, voorloopster van de m e t h o d e door generaal Wood later weer toegepast. Alsof twee n a m e n niet genoeg waren, voegde de resident er een derde aan toe. Deze heeft echter geen lang bestaan gehad, van dezen herdoop is, n a a r ik meen, officieel nooit notitie genomen. Afge-zien van op andere gronden berustende, oudere aanspraken, is bij het bezoek van resident J e l l e s m a de feitelijke erkenning door de be-volking uitgedrukt.

Wordt waar g e m a a k t dat de kampoeng toen niet ouder was dan zeven jaren, dan zou 't pikante van het verhaal hieronder wel wat Jeiden, m a a r anderzijds zou wat er raadselachtigs in ligt aan waar-schijnlijkheid winnen.

Nadien zijn de aanrakingen veelvuldig geweest. Volgens een be-schrijving van 1905 telde de kampoeng een veertigtal woningen, een

*erkje, dat tevens tot school diende. E e n , door den resident van M en ado aangestelde, „ k a p i t e i n - l a o e t " was het hoofd, een Neder-Jandsch wapenbord werd als uiterlijk teeken onzer souvereiniteit

ge-9

130

voerd. De bevolking bracht jaarlijks f 150.— bij in de, door de Nasoena-eiïanden, opgebrachte cijns. Bij h e t eerste bezoek van gene-raal Wood m o e t hij er de duidelijke bewijzen gevonden hebben v a n de daadwerkelijke uitoefening van het Nederlandsche gezag.

Op een in het Voorloopig verslag betreffende de Koloniale begroo-ting voor 1911 t . z . geopperde vraag, gaf de Memorie van Antwoord t o t bescheid (§ 7, 1 Nov. 1910) „ N o p e n s de souvereiniteit over h e t eiland P a l m a s vindt inderdaad eene diplomatieke gedachtenwisseling m e t de Begeering der Vereenigde S t a t e n van Noord-Amerika plaats.

Nadere inlichtingen k u n n e n d a a r o m t r e n t voor h e t tegenwoordige niet worden v e r s t r e k t " .

W a s dit niet veel, in 1914 was de gedachtenwisseling zoo ver, als zij t h a n s 11 jaar later weer gekomen is, h e t geschil zou aan arbitrale uitspraak onderworpen worden, in afwachting dezer afdoening mocht Nederland in Miangas het b e s t u u r blijven uitoefenen. E e n Oranjeboek van 1915 zette het s t a n d p u n t van onze regeering uiteen, zonder daarbij veel nieuws te vertellen, de wereldoorlog h a d intusschen alle aandacht opgeëischt voor aangelegenheden van meer belang.

E e n viertal m a a n d e n geleden hoorde m e n n u weer van de kwestie.

D e Ver. St. willen den bestaanden toestand niet als voldongen feit laten voortbestaan, ook Nederland m a g wenschen dat het geschil n u zal worden opgelost. Amerika handhaaft zijn aanspraken, het ziet de beteekenis van het dwerg-eiland al toenemen, h e t zal dus alle krach-t e n inspannen om zijn aanspraken krach-t e doen erkennen.

I n mijn artikel in Land en Tolk van 24 Nov. 1909 vermeldde ik, dat in h e t contract dd. 22 Nov. 1899 door de Indische regeering ge-sloten m e t den radja van K a n d h a r ï a r o e m a het eiland Miangis of Miangas m e t n a m e is genoemd. Bij alle. overige bijgebrachte geogra-phische, ethnographische en politieke overwegingen lijkt deze uitdruk-kelijke vermelding, in een stuk van 1899, een zeer sterke troef in onze h a n d .

E e n Aneta-bericht van 2 D e c e m b e r jl. uit Weltevreden durfde zelfs de verzekering geven, d a t het door het Landsarchief voorgezette onderzoek bewijzen heeft opgeleverd, dat Miangas in 1800 reeds tot h e t Nederlandsch territoir behoorde, bewijzen die dan nog juist te goeder tijd ter beschikking van onze regeering zijn gekomen. Blijkens h e t laatste nieuws t.z. is overeenstemming verkregen, zoodat den 23 J a n u a r i te Washington het compromis onderteekend is, waarbij arbitrage is aangenomen. W o r d t dit door beide regeeringen bekrach-tigd, dan zal de arbiter aangewezen worden.

Nederland kan, d u n k t mij, heel gerust de scheidsrechtelijke uit-spraak afwachten. H e b b e n partijen nog onbekende troeven achter ge-h o u d e n ? Waarscge-hijnlijk is dit niet, m a a r alleen daardoor zouden dan verrassingen k u n n e n komen.

Indië en de Nederl. Volksvertegenwoordiging,

DOOK

M r . J . J . V A N B O L H U I S .

Indische begrooting I . — Marine-begrooting. — Hoofdstuk X I (Koloniën).

E r was in m e e r dan één opzicht overeenkomst tusschen de alge-m e e n e beschouwingen over de Staatsbegrooting en die over de Indische begrooting voor h e t dienstjaar 1925. Bij beide gaf een deel der Kamerleden van tevredenheid blijk over het verblijdende feit, d a t nu dan toch een sluitend budget was verkregen; zoowel bij de Staatsbegrooting echter als bij de Indische begrooting bleek een ander deel der afgevaardigden grooten lust te gevoelen H e i n e ' s bekende woorden aan te h a l e n : „ a b e r fraget n u r nicht w i e ! " Werd door genen betoogd, dat hooge tekorten het grootste gevaar w a r e n ; dezen hielden vol, dat geleidelijke vermindering van de tekorten voorshands voldoende ware geweest, dat daaraan a l t h a n s de voorkeur moest wor-den gegeven boven al te energieke wegwerking, waarbij geen paarwor-den- paardenmiddel werd geschuwd. E c h t e r was er dit verschil, dat bij de S t a a t s -begrooting (en trouwens nog meer bij de interpellatie-Gerhard over het nieuwe bezoldigingsbesluit en bij d e behandeling van enkele ten slotte verworpen salariswetjes, onderwerpen welke in den zelfden tijd besproken werden en m e t de Staatsbegrooting' in n a u w verband stonden) vooral de verlaging van de ambtenaarssalarissen als een uiting van verkeerde en t e ver gedreven bezuiniging werd gewraakt, terwijl bij de Indische begrooting wel eenige m a l e n het salaris-vraagstuk ter sprake k w a m , m a a r dit toch volstrekt niet de d e b a t t e n of de gedachten overheerschte. W e l was b.v. ook hierbij m e e -ningsverschil over de vraag, of de regeering er al of niet op uit was, de hoogere a m b t e n a r e n t e bevoorrechten, m a a r ook dit p u n t kreeg in de verste verte niet zooveel beteekenis als bij de discussiën over de Nederlandsche salarisvraagstukken, die i m m e r s culmineerden in de verwerping van een viertal wetjes, welke betrekking hadden op enkele groepen van de best- (of minst-slecht) bezoldigde a m b t e n a r e n .

132 Verschil bij overeenkomst dus !

Niet alleen trouwens ten aanzien van het traktementvraagstuk'.

De klacht over struisvogelpolitiek, over zoogenaamde bezuinigingen (uitstel van nuttige werken e n z . ) , die ons in waarheid economisch verzwakken, gold zoowel Nederland als Insulinde, doch kreeg voor dit eilandenrijk tienmaal zwaarderen klemtoon. De opmerking dat de kleine m a n al te zwaar werd belast, werd eveneens zoowel m e t het oog op ons land als op Indonesië gemaakt, m a a r in het laatste geval werd daarop veel m e e r de aandacht geconcentreerd. Ook de reorganisatie en inkrimping van den staatsdienst en speciaal de vraag, of niet bij hetzelfde r e n d e m e n t m e t veel minder a m b t e n a r e n kon worden volstaan, k w a m bij beide gelegenheden ter sprake, al had in dit opzicht minister De Graaft minder beloofd en kreeg hij dus min-der te hooren dan bij de Staatsbegrooting de heer Colijn.

H e t behoeft allerminst te verbazen, dat min of m e e r analoge ver-schijnselen zich hier en ginds voordoen en dus ook sommige rede-voeringen, bij de eene en bij de andere gelegenheid gehouden, eenige gelijkenis vertoonen. Doch Insulinde is n u eenmaal niet Nederland en daarom dient m e t het trekken van een parallel toch zekere behoed-zaamheid te worden betracht. I n lange jaren is hier te lande niet op zoo klagende of heftige wijze over den nood van een groot deel onzer bevolking gesproken als bij deze Indische begrooting over dien dei-inlanders. E n ook zij, die geneigd schenen de zaken zoo blijmoedig mogelijk te bekijken, konden kwalijk ontkennen, dat in de inlandsehe maatschappij een toestand van malaise bestaat. Niet de malaise onzer m a n n e n van zaken en ondernemers, welke zich uit in vermin-dering van koopers of werk, m a a r die, welke m r . Oud, in navolging van het lid van den Volksraad den heer Djajadïningrat, de klacht deed uiten, dat duizenden zich op zijn m i n s t drie m a a n d e n van het"

jaar tevreden moeten stellen m e t één maaltijd per dag in stede van twee. De malaise, die zich openbaart in voedselgebrek en die volgens de radicaalste elementen in onze Tweede K a m e r den inlander dubbel snel t e n prooi doet vallen aan de communistische propaganda. ï

Hieruit vloeit voort, dat er geen absolute tegenstelling is tusschen' deze klachten over den kommervollen toestand, waarin t a l van inlan-ders verkeeren, en de volgende uitspraak,' welke in de Nieuwjaars--' rede van den voorzitter der A m s t e r d a m s c h e K a m e r van Koophandel, den heer E . Heldring, werd g e d a a n :

„Het herstel in Nederlandsch-Indië heeft verderen voortgang ge-maakt, zoowei op het gehied der Buropeesche ondernemingen, als op da,t van de staatsfinanciën. De hooge prijzen, welke voor suiker, tabak, koffie en andere artikelen gemakkelijk te bedingen zijn ge-*

weest, moeten aanzienlijke winsten voor de eersten hebben opge-leverd".

W a t m e e r zegt, juist zij die de luidste en langste klachten lieten hcoren over den economischen achteruitgang van den inlander, steh den daartegenover den bloei van tal van ondernemingen als een schril contrast, terwijl daarentegen zij, die geen of m i n d e r aandacht wijd-den aan het lot der inlandsche bevolking of die de desbetreffende klachten allerminst vrij van overdrijving achtten, tot voorzichtigheid en tot een b e d a c h t z a m e belastingpolitiek tegenover de groote m a a t -schappijen m a a n d e n , — zij het dan ook bovenal o m d a t zij afschrik-king van het buitenlandsche kapitaal bijkans het grootste gevaar voor Xederlandsch-Indië achtten.

Minister D e Graaff heeft zelf op 17 December- de meening ge-opperd, dat „ h e t bestaan van het feit der m a l a i s e " , die speciaal door den heer Albarda „ i n het algemeen in de inlandsche m a a t -schappij in I n d i ë " was geconstateerd, „ v a n niet één k a n t ontkend w a s " . W e l echter stelde hij de critici zooveel mogelijk gerust en gaf hij kalmeerende en vergoelijkende verklaringen. Ook was hij m e t den katholieken afgevaardigde Feber van oordeel, dat bij de dreigende tekorten zoozeer een sluitende begrooting het ééne noodige was, dat dit zelfs m e t eenige mindere welvaart van voorbijgaanden aard van een deel der bevolking niet t e duur betaald zou 'zijn.

D e heer Albarda had het in h e t bijzonder afgekeurd, dat het gou-vernement zelf zoo weinig besef h a d betoond van de moeilijkheden, waarin zoovele J a v a n e n verkeeren. Zoo repte hij o.a. van inlanders in den omtrek van B a t a v i a , die, volgens een mededeeling in de A7. Bott. Ct., ontleend aan een officieel rapport, bij een inkomen van f 6 5 . — per jaar f 2 6 . — belasting moesten betalen. D e heer Feber meende m e t den steller van de memorie van antwoord, dat m e n m e t dergelijke becijferingen' voorzichtig moest zijn en dat in geen geval dergelijke voorbeelden m o c h t e n worden gegeneraliseerd.

Ook de verhouding van belastingdruk en jaarlijksch inkomen, welke in den Volksraad was gegispt, /' 17.— à f 18.— tegenover f 120.—, moest volgens h e m in hare algemeenheid worden gewraakt. Deze afgevaardigde (die als letterkundige drommels goed voor zijn meening durft uitkomen en op artistiek gebied geen heilige huisjes ontziet) k e n m e r k t zich als politicus door een ongewone behoedzaamheid, welke zich niet alleen openbaart in hetgeen de Kameroverzicht-schrijver van De Tijd spottend „ a l l e z e r i j " d.w.z. voorlezing van moei--/.aam opgestelde redevoeringen heeft genoemd, m a a r ook in zijn ganschen betoogtrant. De heer F e b e r ' i s dol op waarheden als koeien en het grootste d-eel van het auditorium zal daartoe stellig ook de volgende uitspraak hebben gerekend: „ M a a r afgescheiden van w a t het ter zake gaande--onderzoek zal leeren, m a g reeds worden gezegd,' d a t aan verzwaring van de belasting der inlandsche bevolking bij

184

een economischen toestand als waarin zij t h a n s verkeert, niet kan wor-den g e d a c h t " . Die phrase h a d anders ook wel achterwege k u n n e n blijven. H e t ging i m m e r s juist om de vraag, of die belastingdruk niet diende t e worden verlicht. Om alle verdenking van radicalisme en bolsjewisme v a n zich af t e weren had de heer Feber bovendien op den juist geciteerden volzin dezen anderen laten volgen: „ E v e n

-min zal m e n tot een verzwaring van de, belasting op de m e t uit-h e e m s c uit-h kapitaal gedreven grootbedrij ven over k u n n e n gaan op straffe van h u n ontwikkeling en daarna de gansche gemeenschap onherstelbaar t e s c h a d e n " .

M e n k a n het m e t dit laatste eens zijn en nochtans de meening koesteren, dat de heer Feber in het eerste opzicht minder gereser-veerd h a d k u n n e n zijn! Zelfs de minister van koloniën immers scheen t o t vermindering van den druk van de belastingen op de inlandsche bevolking geenszins ongeneigd, al noemde hij de verge-lijking van den inlandschen verpondingsaanslag m e t den d a a r a a n voorafgaanden aanslag in de landrente ongerijmd en al moest men het volgens h e m „veeleer zoeken in een verhooging van de laagste grens der inkomstenbelasting, zoodat de m i n s t gegoeden van die heffing vrijkomen". D e halve belofte, in dit citaat neergelegd, is

M e n k a n het m e t dit laatste eens zijn en nochtans de meening koesteren, dat de heer Feber in het eerste opzicht minder gereser-veerd h a d k u n n e n zijn! Zelfs de minister van koloniën immers scheen t o t vermindering van den druk van de belastingen op de inlandsche bevolking geenszins ongeneigd, al noemde hij de verge-lijking van den inlandschen verpondingsaanslag m e t den d a a r a a n voorafgaanden aanslag in de landrente ongerijmd en al moest men het volgens h e m „veeleer zoeken in een verhooging van de laagste grens der inkomstenbelasting, zoodat de m i n s t gegoeden van die heffing vrijkomen". D e halve belofte, in dit citaat neergelegd, is

In document -vy A*n*Wi m (pagina 134-166)