• No results found

KOLONIALE LITERATUUR

In document -vy A*n*Wi m (pagina 87-94)

L ' i s l a m e t l e s r a c e s . P. J. André.

2 vol. Librairie Orientaliste. Paul Geuth-ner, Paris. (fr. 25).

Als een stroom heeft de I s l a m zich in wijde vertakking baan ge-broken over een uitgebreid wereldgebied. J a , verder dan eenige rivier heeft hij alle werelddeelen tot zijn stroomgebied gemaakt. H i e r vloeit hij breed en krachtig, daar als een tak tusschen andere wateren m e e , ginds als' een sprankje van weinig beteekenis. H e t is de verdienste van den kapitein der koloniale infanterie André, die, ook als Pierre E e d a n , reeds over Aziatische vraagstukken geschreven heeft, n u een poging gedaan te hebben om dit stroomgebied in zijn geheel te ver-kennen. Hij heeft dit gedaan door de ontwikkeling van den aanvang

af te volgen. Azië vóór het optreden van het I s l a m i s m e ; het leven van M a h o m e t ; de K o r a n ; de M u s u l m a n s c h e leerstelling; de gods-dienstige w e t ; de Koran als code. Hij gaat dan de verspreiding n a : De Arabische uitbreiding en beschaving; de opkomst en h e t verval van het Arabisch khalifaat.

D a n de aanrakingen tusschen m u s u l m a n n e n en boeddhisten. De hervorming van het Turksch-Mongoolsche- tot een M o h a m m e d a a n s c h rijk. D e Ottomaansche s t a a t m a a k t zich tot erfgenaam van het ima-m a a t . De verovering van Konstantinopel. De tijd van de Turksche grootheid en de val v a n het khalifaat, leiden dan tot de Oostersche quaestie, zooals die zich heden stelt, na het waardelooze verdrag van Sèvres, na h e t succesvol doorwerken van de kemalistische partij, die de leiding der Turksche zaken* geheel, van Angora uit, in h a n d e n n e e m t , en zich zelfs niet ontziet den sultan en den i m a m te ver-drijven.

Heeft de Sehr, voor zoover dit een F r a n s c h m a n in onzen tijd, en voor zoover dit in het bijzonder een F r a n s c h m a n , die de Turksche kwestie van Cilicië uit bezien en bestudeerd heeft, mogelijk is, de loop der historische gebeurtenissen in het eerste boek objectief weten te behandelen, hij wil aan het slot daarvan, begrijpelijkerwijze, zijn landgenooten mededeelen tot welke conclusie zijn studie en

onder-80

vinding leiden voor de door Frankrijk t.o.v. Angora te volgen ge-dragslijn. Hij verwacht geen heil van een poging om de geheele M u s u l m a n s c h e wereld naar de Kemalistische practijken te richten.

,,Le monde m u s u l m a n n ' a pas seulement une forme t u r q u e ; il est i m m e n s e et divers, N o u s " (d.z. de F r a n s c h e n ) „ n ' a v o n s pas intérêt à ce que les sectes et les m o u v e m e n t s régionaux de l ' I s l a m se joignent au k e m a l i s m e " .

M e t dit besluit gaat hij over tot het tweede deel van zijn boek, waarin hij zich zet tot de studie van „ces sectes, ces m o u v e m e n t s séparés du m o u v e m e n t t u r c " om zoo tot een algemeenen indruk te komen.

Dit deel geeft niet alleen aandacht aan den invloed door den I s l a m uitgeoefend, waar hij tot verschillende volken doordrong, m a a r ook aan dien uitgeoefend door hetgeen elders bestond op den geïmpor-teerden I s l a m . H e t brengt in aanraking m e t de groepen en secten, m e t de vertakkingen in E g y p t e , Tripolitanië en andere landen van Noord-Afrika, m e t h e t negergebied van Afrika, Abyssinië, de sulta-n a t e sulta-n om desulta-n Isulta-ndischesulta-n Oceaasulta-n, Zasulta-nibar, Madagascar, E u s l a sulta-n d esulta-n Caucasie, Persië, Afghanistan, Beloedchistan, het Verre Oosten en Insulinde. Noemt m e n het eerste gedeelte het historische, dan kan 't laatste gedeelte het ethnographische heeten. H e t geeft echter niet m e e r dan een schets, die hier en daar, waar gemakkelijk voor den schrijver te bereiken werken ruime stof aangeboden, tot interessante bijzonderheden uitgewerkt is, m a a r die elders, zoo b.v. waar het Insulinde geldt, niet meer dan een flauwe, onzekere lijn aangeeft.

Dit tweede deel besluit Sehr, m e t conclusions générales, die weer b e s t e m d zijn voor zijn F r a n s c h e lezers, en die de politieke strekking van zijn boek tot volle uiting brengen. Die strekking, boven reeds aan-gestipt, is goed samengevat in het voorwoord, dat H e n r i Froidevaux voor het boek van André geschreven heeft.

„Veillons soigneusement à empêcher la constitution d ' u n bloc turc ou p a n t o u r a n i e n ; distinguons les populations qui ont reçu l ' I s l a m de Touraniens de celle qui l'ont reçu des Arabes et ne les laissons pas s ' a m a l g a m e r les unes aux a u t r e s ; ne p e r m e t t o n s pas la turquisalion de provinces non turques. Agir a u t r e m e n t serait agir contre nous-m ê nous-m e s ; ce serait détruire de nos nous-mains la digue destinée à nous protéger contre de nouvelles vagues d'invasion et nous obliger bien vite à en reconstituer une autre un peu en arrière, peut-être dans des conditions moins favorables".

E s q u i s s e d ' u n e h i s t o i r e d e l a p h i l o s o p h i e i n d i e n n e . Paul Masson—Oursel. Librairie Orientaliste.

Paul Geuthner, Paris. (fr. 40).

E e n wetenschappelijk boek, dat de moeilijke problemen v a n de Indische wijsbegeerte uiteenzet op een wijze, die ze toegankelijk m a a k t ook voor menigen van ernst-lectuur houdenden leeklezer.

Blijft er nog veel na te speuren in Indië zelf, b e s t a a t de kans dat van buitenaf gegevens de bestaande historische onvolkomenheden zullen helpen aanvullen, volgens het oordeel van den Sehr, is de s t a a t der verworven kennis toch al voldoende geworden om een

over-zicht t e k u n n e n opmaken van de ontwikkeling van w a t hij n o e m t :

„ d e Indische g e d a c h t e " , en daarin de voornaamste feiten te rang-schikken op de plaats en m e t de benaderende beteekenis, welke h u n toekomt.

Wil hij zijn boek niet aandienen als een dat nieuwe d o c u m e n t e n of conclusion brengt, wel geeft hij als nieuw de poging om dat overzicht in zijn geheel en als één geheel te bezorgen. Stelselmatig in para-grafen onderverdeeld, bevat zijn studie de volgende hoofdstukken.

I . L a pensée védique. I I . L a philosophie brahmanique prébouddhi-que. I I I . L a pensée jaina et la pensée bouddhique primitives. I V . L a pensée sectaire primitive et la nouvelle synthèse b r a h m a n i q u e . V.

L a pensée bouddhique m a h a y a n i s t e . V I . L a pensée des darçanas orthodoxes. V I L L a pensée des darçanas hétorodoxes. V I I I . L a pensée hindouiste.

I s er aanraking m e t h e t werk „ l ' H i s t o i r e des idées théosophiques dans l ' I n d e " van P . Oltramare, vermeld in de November-aflevering van D. I. G. (blz. 1053), waar de boeddhistische theosophie op de Indische gedachte h a a r invloed heeft doen gelden, h e t l a a t s t e

hoofd-stuk betreedt, m e t de vermelding van den invloed van den I s l a m , ook even h e t onderwerp van het bovenvermelde boek van kapi-tein André.

D e E u r o p e a n e n , het christendom, krijgen t e n slotte een beurt. Zij hebben niet diep ingewerkt op de Indische philosophie. Deze zou eer-bied k u n n e n hebben voor het christendom als godsdienst, m a a r zij is verontwaardigd over de aanbidding van de k r a c h t en h e t geld, die zij van den blanke ziet en die zij niet in overeenstemming k a n bren-gen m e t het christelijke geloof. D e in deze overweging opgesloten yer-oordeeling k o m t bij Jong-Indië juist in onzen tijd tot scherper uiting.

82

N a t u u r e n v o l k v a n d e S t i l l e Z u i d z e e , door Norbert Jacques, ver-taald door Alice van Nalmys. Em.

Querido, Amsterdam.

Eeisverhaal v a a een journalist; dit waarschuwt geen diepgaande studie te verwachten. I n d e r d a a d wordt weergegeven wat gezien e n vernomen is tijdens de reis, die ,in 1913—'14 werd g e m a a k t door den, t e e n nog Duitschen, Archipel t e n oosten van Nieuw-Guinea, sedert 1919 mandaat-gebied van den S t a t e n b o n d Australië geworden. D e Sehr, bezit de gave om de waarneming van personen, t o e s t a n d e n , landschappen, natuurtafereelen telkens uit verschillend gezichtspunt op te n e m e n . Dit k o m t aan de oppervlakkigheid der schilderingen t e n goede; m e n krijgt zoodoende op den d u u r toch een goeden kijk, zoowel op 't primitieve land en volk, als op de wijze waarop de Duitschers land en volk wilden dwingen productief te worden. I n zijn boek k o m t de hierin gelegen tegenstelling heel sterk tot uit-drukking.

W a a r hij over een eiland in de Tasman-groep schrijft, vat hij eigen-lijk een indruk van veel ruimer strekking samen. H e t g e e n hij hierover weergeeft, v o r m t een der beste bladzijden uit zijn boek. „ D i t inboor-lingendorp is het eenige dat over is gebleven op de eilandengroep en in 1900 werden er nog 300 inwoners geteld. I n 1908 was h u n getal tot op 120 verminderd. I n 1912 staan er in het verslag van h e t districts-hoofd nog 89 vermeld, en die waren in h e t laatste jaar weer m e t negen verminderd. Overal sterven de volken der eilanden, en hoe lichter h u n huid is, hoe sneller zij n a a r den dood toe glijden. Men ziet niet w a a r a a n zij sterven. Ze sterven aan toevallige ziekten of gezond.

L a n g z a m e r h a n d heeft zich een en ander van het ontzettende geheim van dit sterven voor mij onthuld. I k wist al g a u w : ze sterven aan ons, aan onze Europeesche energie.

„ H u n bosschen bezitten geen wilde sterke dieren, wier gevaarlijk-heid h e n t o t het jachtspel of t o t den verdedigingsstrijd heeft k u n n e n drijven. Zelfs de slangen, die door h e t koenaigras kruipen, zijn n i e t vergiftig. Zoo heeft de n a t u u r v a n h u n eilanden en wouden uit zich-zelf in hen geen energiën gewekt en gekweekt, welke erop berekend waren weerstanden te overwinnen en te doorstaan. Zij vinden overal niets dan gewilligheid, meegaandheid.

De eenige mogelijkheid lichamelijke en geestelijks energiën in zich t e kweeken, werd h u n door de E u r o p e a n e n o n t n o m e n : de oorlogen, die zij onder elkaar hadden, s t a m tegen s t a m of dorp tegen dorp — en die altijd tot laatste doel heidendom en den religieus m e t h e t leven verbonden, van taboe vervulden cultus van het kannibalisme h a d d e n " .

Na dit eenigszins nader uitgewerkt te hebben vervolgt N o r b e r t J a c q u e s :

, ,En n u liet de E u r o p e a a n op deze gemoederen, welke hij zoo van h u n n a t u u r h a d losgemaakt en bij wie heel het geestelijke zich t o t een paar kortademige aanloopen beperkte en h e t overige innerlijke leven in een oeverlooze zee der phantasie uitgolfde, de brandende stralen der energiën los, welke hij in zijn wil tot instandhouding van een wereldverkeer en in zijn begeerte naar m a c h t en bezit m e t vollen stoom ontwikkelde. D e paradijsachtige schepselen brandden daar-aan op.

E u r o p a s t a a t aan den rand van h u n primitieve wereld. H e t k a n hen niet heffen n a a r de d a m p e n d e krachten, die onder zijn kolfslagen

opwellen. H e t s t a a t daar slechts als een geheimzinnig en onvrijwillig moordende machine ' '.

Zoo is de hoofdtoon, die de lezer v a n het boek behoudt, een van weemoed, 't I s weer de herhaling en illustratie van de waarheid, dat de E u r o p e a a n aan de wildernis v r a a g t : w a t k u n t gij mij voor mijn arbeidsmarkt leveren? W a t hiervoor niet productief is te m a k e n , is veroordeeld t e verdwijnen: plant, dier, m e n s c h . W a t hiervoor wel productief is te m a k e n is eveneens veroordeeld, zij 't tot verdwijnen op andere manier.

B r e n g t 't boek tot deze slotsom, gaandeweg h o u d t het d e n lezer echter niet in sombere s t e m m i n g . D e Sehr, geeft velerlei afwisseling, tot in h e t zeer a m u s a n t e toe.

P a r l e m e n t a i r e g e s c h i e d e n i s v a n N e d e r l . - I n d i ë , 1891-1918, door Mr. H. A. Idema, Landraad-Voorzitter in Nederl.-Indië. (Martinus ïvijhoff, den Haag).

Al dadelijk kan van dit .lijvig boekdeel worden gezegd, dat het voorziet in een bestaande behoefte, ja zelfs leemte. H e t werk van Van Weideren E e n g e r s behandelt de parlementaire geschiedenis van Nederland en ook v a n de koloniën, al wordt uiteraard aan deze laat-ste een kleiner plaats ingeruimd dan dengene, die speciaal de kolo-niën in h e t P a r l e m e n t wil nagaan, lief kan zijn. M a a r V a n Weideren Kengers eindigt in 1891, en wij wachten nog steeds op het vervolg.

D a t is voor Nederland bezwaarlijk, m a a r in nog meerdere m a t e voor de koloniën, o m d a t juist in het ruim dertigjarig tijdvak, dat 1891 van t h a n s scheidt, zoo gewichtige veranderingen hebben plaats ge-had. De studie van Mr. I d e m a stelt ons t h a n s eenigszins op de hoogte van wat er in deze periode is geschied. E c h t e r , het boek loopt slechts tot 1918, geheel , , b i j " is het dus niet. De beraadslagingen der laatste jaren, liggen echter nog dusdanig versch in het geheugen, dat. hierin geen ernstig bezwaar k a n worden gezien. • •

84

De schrijver heeft zijn stof in een achttal hoofdstukken ingedeeld, aan de h a n d van de achtereenvolgende ministers, die m e t Buitenzorg hebben samengewerkt. Vooraf gaat een hoofdstuk, dat van de Indische politiek in het P a r l e m e n t spreekt gedurende de jaren 1848 tot 1891. Dit hoofdstuk kan niet anders dan als een inleiding worden beschouwd, om den oningewijden lezer op de hoogte te stellen van de omstandigheden, waaronder wij in 1891 verkeerden. D a t doel wordt ongetwijfeld bereikt, en zooveel wordt den lezer reeds dadelijk geleerd, dat in die periode van bijna een halve eeuw de koloniale politiek geen ondergeschikte zaak in het P a r l e m e n t is geweest, voor-al niet in de zestiger jaren, toen kolonivoor-ale strijdvragen zelfs een eerste plaats i n n a m e n .

I n de volgende hoofdstukken zien wij dan achtereenvolgens de Ministers V a n D e d e m ( 1 8 9 1 ~ ' 9 4 ) , Bergsma (1894— '97), Cremer (1897—1901), Van Asch van Wyck (1901—'02), Idenburg (1902—

' 0 5 ) , Fock (1905—'08), Idenburg (1908— '09), De W a a l Malefyt (1909—'13) en Pleyte (1913—'18), in het P a r l e m e n t verschijnen om er h u n , ook door de omstandigheden beïnvloeden arbeid te verrichten.

V a n de periode van Van D e d e m wordt gewaagd als: op den drempel der tijden — h e t goede dat ik wil, dat doe ik niet. Van minister Bergsma wordt gezegd: beheeren, geen hervormen. V a n minister Cremer wordt gewaagd als van een vooruitstrevend politicus, voor-zichtig financier als verantwoordelijk minister. V a n de periode Iden-burg wordt getuigd: Nederland heeft een zedelijke roeping, geen eere-schuld. V a n die van minister Fock wordt gezegd: de territoriale expan-sie is voltooid. V a n het beheer van minister De W a a l Malefyt wordt gevraagd of deze met agressief tegenover het M o h a m m e d a n i s m e op-treedt. E n tenslotte wordt van die van minister Pleyte gevraagd: hoe verdeelt m e n de B e s t u u r s t a a k tusschen a m b t e n a r e n en ingezetenen, hoe de economische taak tusschen s t a a t s m a n en particulier? Korte karakteristieken, aan het opschrift der hoofdstukken toegevoegd, die

reeds doen zien hoe de schrijver over de periode van een minister als geheel denkt.

I n het algemeen m a g worden gezegd, dat dit boek voldoet aan den eerst te stellen eisch: dien van objectiviteit. D a a r n e v e n s heeft het een, van h e t gewone afwijkende, m a a r zeker voor het lezen niet onaangename schrijftrant. De vraag, die m e n in m e e r critische rich-ting zou k u n n e n stellen, is deze of niet w a t te veel geciteerd i s ; geciteerd vooral uit redevoeringen, waarin de pointe zelden in een enkele zinsnede kan zijn te vinden. Citeeren heeft natuurlijk het voordeel, dat m e n zoo objectief mogelijk de gevoelens van den spreker weergeeft, m a a r s a m e n v a t t e n heeft voor den lezer daaren-tegen dikwerf het voordeel, dat h e m de algemeene gedachte, die een redevoering heeft beheerscht, duidelijker wordt.

l n t u s s c h e n , o m t r e n t de voornaamste wijzigingen, die zich in den loop der ruim 25 jaren, waarover dit werk loopt, hebben voltrokken, licht het zijn lezers voldoende, zij het natuurlijk niet n a a r ieders wensch afdoende, in. Degene, die de taak op zich n e e m t om een dergelijk parlementair tijdvak t e behandelen, ziet zich geplaatst voor een dusdanige overmaat van stof, dat hij, zelfs al s t a a t h e m een vol-doend bestek ter beschikking, kiezen moet tusschen datgene w a t noodig en minder noodig is. Zoo kan niet uitblijven, dat zij, die dit boek raadplegen, er niet altijd in vinden of wellicht niet in de ge-wünschte uitvoerigheid in vinden w a t zij zoeken, m a a r de pagina's ervan doornemende, k o m t m e n toch tot deze conclusie, dat het om-t r e n om-t alles waom-t er belangrijks werd verhandeld in deze jaren, eenige vermelding bevat. Men ziet de belangstelling voor de economische beteekenis van l n d i ë t o e n e m e n ; m e n ziet aanvankelijk de decentrali-satie aanvangen, zich uitbreiden; m e n ziet den Volksraad wettelijk verwezenlijkt worden; m e n v e r n e e m t van de d e b a t t e n over de eere-schuld van V a n Deventer en den uitslag, dien zij h a d d e n ; m e n hoort van Lombok, van Atjeh en van al wat daaraan verbonden i s ; m e n leert de Gouverneurs-Generaal in h u n bestuursopvattingen k e n n e n ; m e n v e r n e e m t van de verhouding, die er tusschen achtereenvolgende Ministers en Gouverneurs-Generaal b e s t o n d ; m e n ziet ook de stroo-m d e n in het P a r l e stroo-m e n t ten aanzien van koloniale vraagstukken zich wijzigen. ;

Of de personen, die in dit werk op den voorgrond treden, voldoende zijn gekarakteriseerd, is een andere vraag. Of in dit verband vol-doende duidelijk voor den lezer is gemaakt h e t verschil tusschen debatten over koloniale politiek, gevoerd door specialiteiten van den eersten rang, of door degenen, die zich voor l n d i ë interesseeren, zich een zekere bekendheid daarmede hebben eigen g e m a a k t zonder noch-t a n s noch-tonoch-t de specialinoch-teinoch-ten noch-te k u n n e n worden gerekend, is noch- twijfel-achtig. D a t in verband daarmede de kwaliteiten der Indische debat-ten in de verschillende periodes tot den lezer voldoende duidelijk k u n n e n spreken, is niet altijd waarschijnlijk. M a a r , zonder een

subjec-tieven maatstaf aan te leggen, was dit alweer moeilijk te verwezen-lijken.

Als geheel een nuttig en goed boek, dat zeker herhaalde malen zal worden geraadpleegd, en dat voor ieder, die de koloniale be-raadslagingen in het P a r l e m e n t wil leeren kennen, voldoende ge-gevens verschaft om verder op voort t e bouwen.

v. d. M .

In document -vy A*n*Wi m (pagina 87-94)